588
Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw Lodewijk Mulder bron Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw. D.A. Thieme, Arnhem 1857 (2 delen) Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/muld014janf01_01/colofon.htm © 2010 dbnl

JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

Jan Faessen, historische roman uit hetbegin der 17de eeuw

Lodewijk Mulder

bronLodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw. D.A. Thieme,

Arnhem 1857 (2 delen)

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/muld014janf01_01/colofon.htm

© 2010 dbnl

Page 2: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

VII

[Eerste deel]Voorrede.

Slechts weinige woorden behoeven dit werk, het eerste van eenigzins grootenomvang, dat ik het publiek aanbied, vooraf te gaan. Zij betreffen hoofdzakelijk deaanteekeningen, die aan het einde van elk deel gevonden worden. Lang heb ikgeaarzeld, ze daarin op te nemen, omdat ik vreesde, daardoor aan mijn boek eenschijn van geleerdheid te geven, die volstrekt niet in mijne bedoeling lag. - Tweebeweeggronden evenwel hebben er mij toe doen overgaan.Vooreerst waren er onder de groote menigte, later al of niet gebruikte

aanteekeningen, die ik bij de bewerking en bij het raadplegen der bronnen verzameldhad, vele, die reeds op zich zelve voor onze vaderlandsche historie niet onbelangrijkwaren; andere, die in zekeren zin als pièces justificatives van mijn werk kondendienen; weder andere, als geschiedkundige rariteiten waardig aan het licht gebragtof bewaard te worden. Ik kon daarom niet goed besluiten, ze te vernietigen, zelfsal waren er enkele bij, die slechts zeer zijdelings op het verhaal betrekking hebben.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 3: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

VIII

Ten tweede werd ik, als het ware, tot het opnemen genoodzaakt, daar ik hethistorische einde, den bloedigen afloop namelijk der hoofdgebeurtenis, onmogelijkin het verhaal zelf kon vlechten, zonder het aesthetisch gevoel mijner lezers tekwetsen; terwijl ik het evenwel niet geheel onvermeld kon laten. Bij nalezing van delaatste aanteekeningen achter het tweede deel, zal men dezen grond ongetwijfeldbillijken.Om deze redenen dus heb ik gemeend tot de opname, die dan ook trouwens

slechts een betrekkelijk klein aantal bladzijden vorderde, te moeten besluiten. Tergeruststelling evenwel van menigen lezer, wil ik hier nog bijvoegen, dat dieaanteekeningen tot het juiste begrip van het verhaal hoegenaamd niet noodig zijn,en in dit opzigt gerust ongelezen ter zijde kunnen gelegd worden.Of ik voor het overige in deze bladen voldaan heb aan het vereischte van den

historischen roman: eene episode uit de werkelijkheid van het verledene in hetdoorzigtige kleed der verdichting te hullen, en alzoo de behagelijkheid te verhoogen,zonder de juistheid der vormen te doen verloren gaan, mogen mijne lezersbeoordeelen.Ik heb er naar gestreefd, voor den romanlezer, die het werk ter verpoozing in

handen neemt, een onderhoudend verhaler te zijn; maar hoop tevens, hem, die eriets meer in zoekt dan eene luchtige novelle, niet geheel onbevredigd te zullen laten.

L. MULDER.Breda, October 1856.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 4: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

1

Jan Faessen.Hoofdstuk I. Prins Maurits te Rotterdam.

De 26ste October 1622 was voor de stad Rotterdam een dag van vreugde en vangewoel. De straten en grachten waren opgevuld met eene jubelende menigte, reedsvroeg door het luiden der klokken ten bedde uitgelokt, of bij het openen der poorten,een uur voor het krieken van den dag, van de omliggende dorpen en gehuchtenbinnengestroomd, om deel te nemen aan de feestvreugde, die aller harten scheenvervuld te hebben in de anders zoo kalme stad, waar gewoonlijk geene bewegingen drukte gezien en gehoord werden, dan die, door de bedrijvigheid van den handelveroorzaakt.En wel was het een feest, dat aller harten tot vrolijkheid stemmen moest, want

vier dagen geleden was het der burgerije bekend gemaakt, dat op den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 5: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

2

26stenOctober ‘Zijne Vorstelijke Genade Prins MAURITS van Nassau uit het leger zouwederkeeren in 's Gravenhage, doortrekkende de stad Rotterdam, en wordendealle vrome burgeren aangemaand, ommet groote pompe en solemniteit den doortogtop te luisteren van den doorluchtigen held, die weêr getoond had te zijn de grootstekrijgsman van zijnen tijd, in het ontlegeren van de stad Bergen-op-Zoom, die driemaanden door den Spaanschen marquis SPINOLA was belegerd geweest en nugebleven aan den Staat tot groot profijt van de Gëunieerde Gewesten, en tot bewijsdat de twaalfjarige trêve niet had verslapt de heldenmoedigheid van den Prins envan de krijgsmagt der Republiek.’Het voorkomen van de stad op bovengenoemden dag deed zien, dat de aanmaning

van de vroedschap niet vruchteloos was geweest, en de algemeene geestdriftbewees, dat ook buitendien die doortogt van den vorstelijken veldheer een triomftogtzou geworden zijn. Alle straten, waar langs de Prins zou trekken, waren met vlaggenen banderollen versierd; al het groen, dat het jaargetijde nog opleverde, wasgevlochten tot kransen, die wiegelend afhingen van de gevels der huizen, ofgewikkeld tot festoenen, om de eereboogen te versieren, die hier en daar warenopgerigt, en waarop de kreupelgerijmde en hoogdravende opschriften eerdergetuigden van goeden wil dan van letterkundigen smaak. De Jorisdoelen, datzelfdejaar eerst voltooid en ingewijd, en de woningen der gildemeesters waren metblazoenen en zinnebeelden versierd, en op de markt zag men voor een der huizeneene verhevene stellaadje opgeslagen met blaauw en rood laken behangen, welkede bewonderende aanschouwers elkander aanwezen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 6: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

3

als het tooneel, waarop des avonds de Rederijkkamer de Blaue Acoleyen voor hetRotterdamsche publiek een nieuw ‘seer konstigh ende rethorykelyk gerymt sinnespel’zou vertoonen, dat de factor der kamer opzettelijk voor deze gelegenheid hadgedicht.Niet minder levendig was het tooneel op de Maas, die wemelde van vaartuigen.

Statige koopvaarders, die, pas teruggekomen van den grooten Oost, weder, als metreikhalzend ongeduld, lagen te wachten, dat het magtwoord van de heeren der O.I.Compagnie de zware ketenen zou losmaken, die hen nu gekluisterd hielden aanden wal, leenden hun dek tot eene benijde plaats, waar deftige burgers enburgeressen, zonder zich aan het gedrang op de kaai bloot te stellen, bedaard dekomst des Prinsen afwachtten, terwijl in het want, dat met alle mogelijke vlaggen,die hadden kunnen bijeengebragt worden, was opgeluisterd, de plaats was van hetscheepsvolk, waarvan er eenigen met de armen over elkander, op de bovenra'szaten, met al de zorgeloosheid van menschen, wien het volmaakt onverschillig is,of zij twee of tweehonderd voet boven den grond zijn, terwijl zij vrolijke kwinkslagenwisselden met eenige rappe gasten, die zich op de bovenste trappen van de spitsegevels der huizen op de kaai, eenigermate met hen op gelijke hoogte haddengeplaatst. Rijk versierde en vergulde jagten uit Delft, den Haag, Schiedam, Goudaen Schoonhoven zeilden spelende den vloed op en neder, en werden in hunne vaartdoorkruist door honderde ranke sloepen en booten, met vlugge roeijers bemand.Op de plaats, waar het jagt van den Prins met zijn gevolg zou aanleggen, was

door de regering der stad

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 7: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

4

een statige eereboog opgerigt, waar, tusschen de wapenschilden der GëunieerdeProvinciën, eene wijdloopige inscriptie in eerbiedwaardig Latijn prijkte, die aan demenigte door de hier en daar verspreide woorden: MAURITIUS, Victoria, Hispania,enz., genoegzaam duidelijk werd.Daarnevens stonden drie kleine stukken geschut met de noodige bediening, die

de aankomst van het prinsenjagt zouden verkondigen. In het groote gebouw methardsteenen gevel, tegenover de landings-plaats, waren de twee ruime kamersregts en links van de deur ingerigt voor de burgemeesters, raden, schepenen enandere autoriteiten van Rotterdam en Schieland, daar verzameld om den prins teverwelkomen, en voor de edellieden en officieren, die, hetzij uit eigen beweging,hetzij als bevelhebbers der compagnie guardes en muskettiers, welke voor de deurgerangschikt stond, uit 's Gravenhage waren overgekomen. Daar zag denieuwsgierige menigte, die door de breede vensterramen naar binnen gluurde, metdiepen eerbied en stedelijken trots, hoe hunne deftige regenten zich door de zaalbewogen, deels met ernstig nadenken in wigtige zamenspraak verdiept, deels metgoedwillige tevredenheid op het gelaat, zich neêrzettende op de breedevensterbanken, om het gewoel daar buiten gade te slaan. Daar zagen zij ook menigvreemd gelaat te midden der bekenden, terwijl verscheidene vreemde krijgslieden,uit het gevolg van den koning van Bohemen, die op dat oogenblik in 's Hage was,of uit dat van den dollen hertog CHRISTIAAN van Brunswijk, die zwaar gewond indezelfde residentie verpleegd werd, de belangstelling der menigte gaande maakten.Daar zag men ook nu en dan het schijnbaar gul-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 8: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

5

hartige, ronde en opene, maar voor den physiogno-miekenner list en geslepenheidteekenende, gelaat van den heere VAN AERSSEN van Sommelsdijk, den vertrouwdevan den Prins, die als buitengewoon ambassadeur in Engeland, voor eenige dagennaar 's Hage was overgestoken, en nu herwaarts gekomen, om zijnen vorstelijkenmeester de depêches te overhandigen, die denzelfden nacht waren ontvangen. Hijwas in druk gesprek met den Pensionaris van de stad, en had zijne papierenovergegeven aan een jongman, wiens heldere oogen schitterden van vernuft engeest, die op dat oogenblik behoorde tot de opgeruimde toeschouwers aan hetvenster, waarvan wij zoo even spraken, en met den luitenant-kolonel TIENEN in drukgesprek gewikkeld was, over een traktaat met de Spanjaarden, rakende de belangenvan wederzijdsche gevangenen. De geestige invallen van den jongman en zijneluimige behandeling van de questie in dat stuk voorkomende: in hoeverre men deknechtkens beneden de twaalf jaar en de vrouwen voor spionnen zou kunnenhouden, schenen den overste veel genoegen te geven, en zeker, wie zou hem dieplaats en die zamenspraak niet benijd hebben, als hij wist, zoo als wij, dat diejongman niemand anders was dan CONSTANTIJN HUYGHENS, de secretaris van denheer VAN AERSSEN, onlangs terug gekeerd van het gezantschap naar Venetië. Nuen dan sloeg hij de door-dringende oogen op de krioelende menigte, en de glimlach,die om zijne fijne lippen speelde, bewees, ook voor hem, die zijne woorden nietverstond, dat hij daarbuiten rijke stof vond voor zijn zoo scherp opmerkenden humor;maar goedhartige welwillendheid bleef de uitdrukking van zijn gelaat,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 9: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

6

zelfs toen hij het Rotterdamsch Latijn, dat den eereboog versierde, tot het voorwerpzijner spotternij maakte, en voorzeker, hem, die voor korten tijd het opschrift voorde prachtige graftombe vanWILLEM I te Delft vervaardigd had, kon men dien kortswijlvergeven.Wij hebben Rotterdam beschreven, zoo als het zich op den door ons genoemden

dag voordeed aan het oog van den oppervlakkigen beschouwer; maar wanneermen die opgewondenheid van de volksmenigte zou willen houden voor de uitdrukkingvan het algemeen gevoelen, dan zou men moeten vergeten, dat men was in deprovincie Holland en wel in het jaar 1622.Om de stemming der gemoederen en de aanleiding tot de gebeurtenissen, die

zullen volgen, beter te doen begrijpen, willen wij, alvorens in ons verhaal verder tegaan, den lezer op het standpunt plaatsen, vanwaar hij dien onrustigen tijd metjuister blik kan overzien.De Vereenigde Nederlanden waren nog altijd gewikkeld in den oorlog tegen

Spanje. Wel had het Bestand van 1609 twaalf jaren lang verpoozing gegeven vandie worsteling; maar toen dit het vorige jaar was verstreken, was de Spaanscheveldheer SPINOLA onmiddelijk begonnen den strijd aanvallenderwijs te voeren ophet grondgebied der Republiek, die plotseling opgeschrikt uit hare rust, volstrektniet voorbereid was op eene gebeurtenis, die zij toch gedurende twaalf jaren opden datum af, had kunnen voorzien.Want Nederland zou nog menigmaal bittere en strenge lessen ontvangen, eer

het de wijze spreuk: ‘Bereid u in den vrede tot den oorlog voor,’ tot

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 10: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

7

een van zijne politieke stelregelen gemaakt had. Het verzuim bleek maar al te ras:de gelden tot onderhoud van het leger werden slap opgehragt; Holland verweet deandere provinciën, dat zij hunne quoten niet betaalden; deze beklaagden zich, datHolland allen handel en welvaart tot zich trok. In Zeeland geloofde men niet aan heteindigen van het bestand, dat men wel weder dacht te verlengen, en legde zich toeop het droogmaken en indijken van platen, schorren en aanspoelingen, zonder inhet minste te letten op het nadeel, dat daaruit ontstond voor de verdediging van hetland. Daarbij begon de geest van bezuiniging en afdanking, die dertig jaren later delaaije vlam van den binnenlandschen oorlog zou aanblazen, langzamerhand hethoofd op te steken, en bleef voor de berekenende kooplieden de krijgsmagt en deoorlogvoering altijd eene oorzaak van verlies, welks bedrag zij tot de kleinst mogelijkesom moesten terug brengen.De buitenlandschemogendheden, waarmede de Staten verbondenwaren, hadden

wel in den laatsten tijd groote aanbiedingen van dienst gedaan; maar dit geschieddealleen uit vrees, dat deze zich mogten onderwerpen, of een vrede sluiten, waardoorde magt van Spanje en van het reeds zoo invloedrijke Habsburgsche Huis nog zouvermeerderen. Toen die vrees even wel geweken was, trokken zij langzamerhandterug, en lieten de Republiek aan zich zelve over.En daar was ook nog krachts genoeg in dien kleinen Staat, om het werk te

voleindigen, dat eene halve eeuw geleden in de hagchelijkste oogenblikken enonder de meest hopelooze uitzigten was aangevangen - de uitkomst heeft hetgeleerd;

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 11: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

8

maar op het tijdpunt, waarvan wij nu spreken, was er menigeen, die met angstigebezorgdheid de toekomst te gemoet zag. Want wel was de Republiek in de laatstejaren op eene verbazende wijze toegenomen in welvaart en in rijkdom; maar wasaan die zijde, gedurende de twaalf jaren, dat het zwaard in de schede hadgesluimerd, veel gewonnen, daar was aan den anderen kant veel verloren gegaan,dat met geen goud terug te koopen was: de eendragt, die, volgens deoud-vaderlandsche spreuk, magt maakt, was hevig geschokt in de beroering vanbinnenlandsche oneenigheid. Het ligt niet in ons plan het geheele weefsel diergodsdienstige en staatkundige twisten bloot te leggen, die hunnen eersten oorspronghadden in het godgeleerde geschil tusschen de Leidsche hoogleeraren ARMINIUSen GOMARUS: eene enkele aanduiding der feiten zij genoeg.Ook hier gebeurde, wat de wereldhistorie ons leert op elke bladzijde, waar zij de

hevige godsdienstgeschillen vermeldt, die de volkeren in beweging brengen, watin den kamp tusschen Christenen en barbaren, in den strijd tusschen de Hugenotenen de Ligue, in den Smalkaldischen oorlog onder KAREL V, in den opstand derNederlanden tegen Spanje, in den dertigjarigen oorlog in Duitschland plaats gegrepenhad: de staatkunde mengde zich in dien twist, en de verschillende politieke partijenomhingen zich met den dekmantel van de godsdienst of liever van den sectengeest,en namen daardoor een element in zich op, dat sedert den aanvang der eeuwenaltijd het meest geschikt geweest is, om de vijandige stemming, die uit verschil vangevoelen ontstaat, op te voeren tot de verbittering der dweepzucht.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 12: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

9

Zoo vormde zich in Holland langzamerhand de Remonstrantsch-staatsgezinde partij,aan wier hoofd de advokaat dier provincie, JOHAN VAN OLDENBARNEVELD stond, enwaarin reeds de kiem ontwikkeld werd van het streven, om Holland, op zich zelfrijker en magtiger dan alle overige gewesten, eene suprematie te bezorgen, geheelin strijd met de bepalingen der Unie. Die partij bragt het binnen weinige jarenzooverre, dat zij overal hare tegenstanders had verwijderd uit het bestuur, depredikanten, die de oud-gereformeerde leer voorstonden, vervangen door leeraarsvan hare gezindte, en den grond gelegd tot die aristokratische familieregering,waardoor nog zoovele onheilen over het land gebragt zouden worden, en die toenreeds de bladzijde in Neêrlands geschiedrollen vasthechtte, waarop later hetuitzinnige graauwmet bloedige letters den gruwelmoord der DE WITTEN zou schrijven.Meer en meer groeide hare magt aan en scheen zij, den onwil van een aanzienlijk

gedeelte der bevolking trotseerende, straffeloos tot de meest willekeurigehandelingen te kunnen overgaan, toen zij eindelijk zelve haren val voorbereidde.Tot beteugeling namelijk hunner tegenstanders, die zich niet wilden onderwerpen,namen de Staten van Holland den 4den Augustus 1617, op aandrijven vanOLDENBARNEVELD, de zoogenaamde Scherpe Resolutie, waarbij, met schennis derUnie, waardgelders in dienst genomen werden, dewijl zij tot handhaving van hungezag niet konden rekenen op de schutterijen, die, als demeerderheid der bevolking,contra-remonstrantsch waren, noch op de krijgsmagt onder de bevelen van PrinsMAURITS, die verklaard had, niets tegen de contra-remonstranten te willenondernemen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 13: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

10

Nu was er aan geene verzoening meer te denken: de burgeroorlog met al zijneverschrikkingen stond voor de deur, en nadat de Algemeene Staten te vergeefsgetracht hadden door overreding en bemiddelende voorslagen den trots van deprovincie Holland te buigen, barstte in Augustus 1618 de verschrikkelijke storm los,die aan OLDENBARNEVELD en LEDENBERG het leven en aan DE GROOT en HOOGERBEETS de vrijheid kostte.Inmiddels had de Nationale Synode in Dordrecht de gevoelens der Remonstranten

als onregtzinnig veroordeeld. Eene geheele omkeering in de regering en in de kerkwas van dit alles het gevolg; de Remonstrantsche predikanten werden gebannen,en een groot aantal regenten en ambtenaren van hunn bediening ontzet.Hiermede was nu wel de rust hersteld, maar het is na te gaan, welke de stemming

was van de overwonnen partij, die in het godsdienstig element nog voedsel genoegvond, om zich te sterken in het gevoel van onregt, dat haar aangedaan was. Velepredikanten, en natuurlijk de ijverigste en voortvarendste, kwamen in stilte uit hunneverbanning terug, om in heimelijke bijeenkomsten, dikwijls des nachts en in de openlucht gehouden, hunne gemeenten te stichten, en bragten alzoo niet weinig bij, omzoowel daardoor, als door hunne geschriften, den geest hunner partij levendig tehouden.Onder zulke omstandigheden liep in 1621 het twaalfjarig bestand ten einde en in

het volgende jaar deed SPINOLA door Don LOUIS DE VELASCO het beleg slaan voorBergen-op-Zoom, waar hij zich weldra in persoon bij vervoegde. De stad werdhardnekkig verdedigd, want men kende er het gewigt van,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 14: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

11

vooral voor de provincie Zeeland, waarvan zij de sleutel was. MAURITS bragt daaromook alle beschikbare troepen bijeen, om haar zoo mogelijk te ontzetten. Hetkrijgsgeluk en het goed overleg der Staten dienden hem hierin bijzonder, daar zijhem eene hulpbende van ongeveer 16,000 man bezorgden, onder CHRISTIAAN,hertog van Brunswijk en ERNST, graaf van Mansfeld.Deze beide legerhoofden, of, wil men liever, partijgangers, waren in dienst geweest

van FREDERIK V, keurvorst van de Palts, die door het misnoegde Bohemen, 'twelkden keizer FERDINAND van den troon vervallen verklaard had, tot koning wasuitgeroepen, maar na den tegenspoed, die zijne wapenen ondergaan hadden, naar's Gravenhage was gevlugt, waar hij door zijnen oom, den prins MAURITS, gastvrijontvangen was. Schroomvallig en flaauwhartig van karakter, had hij, op aandringenzijner vijanden, zijne beide veldheeren ontslagen, die het den keizer nog banggenoeg maakten.Een legerkorps, onder de bevelen van zulke uitmuntende aanvoerders, was in

dien tijd van beroering een schat, waarom alle oorlogvoerende magten terstondbegonnen te werven. Hetzij sympathie voor het beginsel der hervorming, waarin zijovereenkwamen, of wel de goede naam als trouwe betaalsheeren, welken de Statenhadden, de beide legerhoofden gingen in hunne dienst over, sloegen zich bij Fleurus,waar Brunswijk zwaar gekwetst werd, met geweld door de Spanjaarden onderGONZALEZ DE CORDOVA heen, en kwamen tijdig genoeg te Breda, om zichmetMAURITS

te vereenigen tot het ontzet van Bergen-op-Zoom, dat op den 3den October 1622plaats had.Na deze, welligt te lange uitweiding, doch die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 15: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

12

wij tot regt begrip der zaak niet konden vermijden, keeren wij terug naar de Boompjeste Rotterdam.Het was intusschen één uur geworden, toen in de verte, rivier opwaarts, een

zeilvaartuig opdaagde, dat de ongeduldige menigte al spoedig voor het jagt vanden Prins verklaarde en met reikhalzend verlangen zag naderen; maar de hoogergeplaatste toeschouwers op de liuisgevels en de scherpziende matrozen in demasten der schepen, hadden weldra bemerkt, dat dit het prinsenjagt niet was, hoewelhet tot zijn geleide behoorde. In korten tijd was de vlugge zeiler de stad genaderden, begunstigd door den frisschen zuidoostenwind, op de aanlegplaats aangekomen,waar hij de klapperende zeilen liet vallen.Verscheidene personen, tot het gevolg van den Prins behoorende, traden aan

wal; daaronder telde men twee adjudanten van Zijne Excellentie, eenigekamerdienaars en pages, den stalmeester met vier pikeurs, welke drie prachtiggeharnacheerde strijdrossen ontscheepten, die brieschend en stampend hunweigevallen deden blijken, dat zij weder den vasten wal onder zich voelden, en diede kenners elkander spoedig aanwezen, als behoorende tot de acht prachtigepaarden, welke de Seigneur DE PLUVINEL, écuyer van Z.M. LODEWIJK XIII, en degraaf DE MAURE, LOUIS DE ROCHECHOUART voor eenige jaren als een geschenk vanden koning van Frankrijk aan den Stadhouder hadden aangeboden. Ingevolge debevelen, door een der adjudanten aan de burgemeesters overhandigd, werden dekarossen van den Prins, die hem aan de Boompjes opwachtten, naar de Delftschepoort gezonden, daar hij te paard de stad wenschte binnen te trekken.Niet lang daarna kwam het prinsenjagt in het

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 16: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

13

gezigt; weldra lag het aan den wal, en stapte de veldheer onder het daverend gejuichder bevolking, onder het wuiven der mutsen en het donderen van het geschut, metde verschillende personen, die hem vergezelden, aan land.Prins MAURITS had toen den ouderdom van vijfenvijftig jaren bereikt, en schoon

zijn forsche bouw nog al de kracht teekende van een sterk en in den oorlog gehardligchaam, begon zijn gelaat die gele kleur aan te nemen, die het voorspellendeteeken is van de leverziekte, welke hem reeds begon te kwellen en hem binnen driejaren ten grave zou slepen. Hij was in krijgsgewaad gekleed, maar droeg van hetgebronsde harnas slechts het borststuk en de dijplaten, en aan de zijde zijn gewoonzwaard met verguld gevest; zijne geliefkoosde ontzagchelijk wijde rijlaarzen metlange sporen, een bruine mantel, met fluweel gevoerd, en een breedgerande hoedmet een diamanten snoer voltooiden zijne kleeding. Zoodra hij het vaartuig hadverlaten, naderde hem de regering der stad, gevolgd door al de aanzienlijken, diezich ter zijner opwachting daar bevonden; waarop de Pensionaris hem in eenesierlijke toespraak de hulde van het vaderland toebragt en zijn roem verkondigdeop eene wijze, die zeker den wakkeren krijgsman had doen meesmuilen, indien hij,de grootste veldheer van Europa, niet reeds sedert lang aan de meest buitensporigeloftuitingen gewoon ware geweest.Aan zijne regterzijde stond de heldhaftige ERNST van Mansfeldt, van wien wij

hierboven spraken, insgelijks in volle wapenrusting. Iets jonger dan MAURITS, daarhij naauwelijks vijftig jaren telde, scheen hij echter wel tien jaren ouder te zijn; zijne

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 17: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

14

gestalte, niet meer dan middelmatig, was gebogen, als onder het wigt der zorgen,die zijne blonde haren voor den tijd vergrijsd en diepe en menigvuldige voren in eengelaat gegroefd hadden, dat overigens eene zeldzame vastheid en onverzettelijkeveerkracht vertoonde. Want, wie dien man in de doordringende bruine oogen blikte,die kon het begrijpen hoe hij, de bastaard. van een klein vorstenhuis, het had durvenwagen den Keizer van Duitschland den handschoen toe te werpen, en nog niet tevertsagen, toen zelfs de Keurvorst, voor wien hij een koningrijk zocht te winnen ofte behouden, hem verloochende voor de oogen van geheel Europa.Hij vergezelde nu MAURITS naar 's Gravenhage, om te trachten den Keurvorst,

die, zoo als wij gezegd hebben, onder den titel van koning van Bohemen daar zijnverblijf hield, te bewegen tot het hervatten der vijandelijkheden, en tevens onderstandte verzoeken bij de Staten.LOUIS DE LA CHATULLE, heer van Rijhoven, de wakkere bevelhebber van

Bergen-op-Zoom, bevond zich ter linkerzijde van den Prins, die hem verzocht hadmet hem naar 's Gravenhage te keeren, zoo het heette, om verslag te doen eninlichtingen te geven aan den Raad van State, omtrent het laatste merkwaardigebeleg, maar eigentlijk, om den kloeken held zijn wettig deel te geven in de eere, dievan alle kanten, zoowel op de reis als bij het verblijf in de residentie, aan denzegevierenden Prins zou gebragt worden.Toen de aanspraak van den Pensionaris geëindigd was, verdoofde een donderend

gejuich het antwoord van den Prins, maar de wijze, waarop men hem aan dienOranjegezinden magistraatspersoon,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 18: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

15

den opvolger van HUGO DE GROOT, de hand zag toereiken, bewees, dat hij, zoo alniet de woorden, dan toch de goede meening, waardeerde. Op dit oogenblik boodhem de oudste burgemeester, namens de stad een maal aan, dat in de grooteachterzaal van het huis, waarvoor zij zich bevonden, was gereed gemaakt.‘Ik dank u, mijne heeren.’ sprak MAURITS, ‘opregtelijk voor uwe offerte, maar onze

waarde scheepskapitein heeft ons zoo wakkeren strijd doen voeren tegen denhonger, dat wij uwe tafel in waarheid eene oneere zouden aandoen, die ons smartenzou; daarenboven, ik zou gaarne vóór den avond te 's Gravenhage zijn, - en de zonis reeds aan het dalen,’ voegde hij er bij, naar den hemel ziende met den blik vanden soldaat, die meer gewoon is zijnen tijd naar de zon dan naar een zakuurwerkte berekenen.Dit zeggende trad hij met den graaf van Mansfeldt vooruit, en begaf zich te midden

der verzamelde heeren, om alzoo, door vertrouwelijke gemeenzaamheid deweigeringte vergoeden. De heer VAN RIJHOVEN was terug gebleven, en in een oogenblikomringd door eene menigte officieren, zoo vreemden als bekenden, die hem dehand drukten en geluk wenschten met eene rondheid en hartelijkheid, die bij deouderen bewezen, dat zij hunne eigene waarde te zeer gevoelden, om den gevierdenwapenbroeder te benijden, en bij de jongeren de ongeveinsde achting toonden vanmannen, die nog hoopvol in de toekomst zien, waarin zij welligt hem, dien zij nuhunne huide bragten, zouden kunnen evenaren of overtreffen.De heer VAN AERSSEN naderde intusschen den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 19: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

16

Prins en vroeg, ‘Gelieft het uwe Genade ook inzage te nemen van de dépêches,die heden morgen voor haar zijn aangekomen? Ingevolge uwen last heb ik geenkourier naar het leger gezonden, maar de stukken met mij hierheen genomen.’‘Ik dank u, AERSSEN,’ hernam de Prins, zijnen vertrouweling de hand reikende,

‘wanneer de besognes van pressanten aard zijn, zult gij mij daarover onderhoudenop den weg naar 's Hage, indien gij eene plaats in mijne karos wilt aannemen.’AERSSEN boog, en gaf de stukken weder aan zijnen secretaris HUYGHENS, terwijl

hij terugtrad, om plaats te maken voor den baljuw, die aan het hoofd van de mannenvan Schieland zijne opwachting aan den Prins kwam maken. - Nadat deze zicheenige oogenblikken met hen had onderhouden, viel zijn oog op een lang, schraalpersoon, in eene soort van zwart lakenschen tabbaard gekleed, met een kalotje ophet hoofd, zware grijze wenkbraauwen en een scherpe haviksneus, en dien hijherkende als de lijfarts van den koning van Bohemen.‘Ha, geleerde doctor RUMPF,’ riep hij in het hoogduitsch tot den bedoelden persoon,

die tot nog toe met de opmerkzame en nieuwsgierige blikken van eenen vreemdelinghad rondgekeken, ‘gij komt juist van pas om mij eene tijding te brengen, waarnaarik sedert gisteren, de aankomst van den laatsten kourier, zonderling verlange; hoemaakt het uw doorluchtige patient, onze zeer lieve neef van Brunswijk?’De aangesprokene naderde den Prins en den graaf met eenige statige buigingen.

‘Het is juist om uwe Genade daarvan berigt te brengen,’ zeide hij, ‘dat ik op verzoekvan Z.M. den koning van

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 20: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

17

Bohemen het ziekbed des Hertogs verlaten heb.’‘En kunt gij ons goeds melden van Gottes Freund en der Pfaffen Feind?’ vroeg

MANSFELDT, die tevreden scheen iemand te vinden, die hem in zijne landstaal konantwoorden, en met zinspeling op het devies, dat de hertog van Brunswijk hadaangenomen.‘Eylaas neen! Uwe Excellentie, de wond, die ons in den beginne van weinig

beteekenis scheen, begint te verergeren.’‘Spijt uwe remediën, of door uwe remediën, doctor?’ spotte de Prins.‘Beide, Uwe Genade; want de hoofdremedie voor den Hertog is rust, en juist door

hem die voor te schrijven, heb ik hem tot zoo grooten wrevel en excitatie gevoerd,dat ik vreeze dat mijne remedie, hoe noodig en nuttig, bij hem eenetegenovergestelde werking doen zal.’‘Een bewijs, meester RUMPF, dat gij den Hertog niet kendet; want eer zoudt gij

die golven in de Maas tot ruste kunnen brengen, dan den dollen BRUNSWIJK. Maaruwe kunst zal nog wel andere middelen vinden.’‘Ik vrees het ergste, Uwe Genade, en indien de wetenschap, wier onwaardige

zoon ik ben, de waarheid spreekt, dan kan het afzetten van den arm nog bedenkelijkegevolgen voor den Hertog hebben.’‘Wij willen hopen, dat zij u ditmaal voorliegt,’ hervatte de Prins, ‘want met éénen

arm kan hij den Keizer nog meer werks verschaffen, dan duizenden met twee. - Ennu, mijne heeren, - te paard, als ik verzoeken mag; wij willen de goede burgers van's Gravenhage niet te lang naar onze intreê doen uitzien, er is nog veel wegs af teleg-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 21: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

18

gen en, als ik wel denk, zullen wij binnen deze stad maar stapvoets kunnen rijden.’Met deze woorden besteeg hij het fiere en geliefde strijdros, dat hem door een

page gebragt werd, en met forsche hand aan het moedige dier toonende, dat hij dekracht kende van de stang, die hij zelf had uitgevonden, of ten minste verbeterd,hield hij het eenige oogenblikken staande, om afscheid te nemen van de om hemvergaderde heeren, waarvan verscheidene, die daartoe geregtigd waren, hemvolgden, hetzij te paard of in de zware karossen der stad. De Graaf van MANSFELDTen de heer VAN RIJHOVEN bestegen de twee andere paarden, en bleven regts enlinks van hem rijden.Twee kompagnieën stedelijke schutterij, en honderd guardes te paard, die den

Prins naar 's Hage zouden geleiden, zetten zich in beweging - maar wij willen denlezer niet vermoeijen met een breedvoerig verhaal van den togt door Rotterdam:met een weinig verbeelding kan hij zich ligtelijk voorstellen, hoe de menigte jubelendvoortwoelde, hoe men elkaar verdrong om den veldheer te zien, die Spanje op nieuwde kracht van zijn arm had doen gevoelen, hoe de trein langzaam voortschreed, enzich meer en meer vergrootte door de gilden, die met hunne banieren aan het hoofd,haar opwachtten en zich achter aansloten, totdat eindelijk bij de Delftsche poortgekomen, MAURITS met MANSFELDT en de heeren VAN RIJHOVEN en AERSSEN zich inééne koets plaatsten, en de overigen, die den Prins naar 's Gravenhage moestenvergezellen, in de voor hen bestemde koetsen stegen, of te paard volgden.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 22: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

19

Hoofdstuk II. De zamenzweerders in den ‘Wijden Roemer.’

Wij willen voor het oogenblik het tooneel van de vrengde daarbuiten verlaten, omeen blik te slaan in de herberg, de Wijde Roemer, in de Wijnstraat, die dus wel nietlag aan den weg, dien de stoet volgde, maar toch genoeg in de nabijheid, om hetjoeien en krioelen der menigte als een verwijderd gegons en geruisch het oor tedoen treffen van hen, die zich op die hoogte ophielden. Men zal ligt begrijpen, dater niemand te vinden was van de menigvuidige gasten, die, van buiten de stadgekomen, des morgens een vlugtig ontbijt gebruikt, en beloofd hadden het noenmaalna het vertrek van den Prins te komen nemen. In de gelagkamer was dan ook alleende kastelein, die te doof was, om zich in het gewoel te wagen, ook al had hij hetvan zich kunnen verkrijgen, zijn huis en have alleen te laten, en de wel niet waar-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 23: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

20

schijnlijke komst van een of ander bezoeker te veronachtzamen.Maar daar was nog eene andere reden, die hem terughield: hij had een gast in

huis, die 's morgens vóór alle anderen was aangekomen en eene kleine bovenkamerin beslag genomen had, waar hij zich een kan wijn met wat gerstenbrood en kaashad doen brengen, die hij terstond had betaald. Hierop had hij last gegeven, dathem niemand storen zou, en dat men alleen twee personen, die hij den waardbeschreef, en die waarschijnlijk naar hem zouden komen vragen, bij hem zoutoelaten. Hij was naderhand in den loop van den morgen verscheidene malen uitgeweest en weder teruggekomen, zonder een woord te wisselen met een van deburgers, die te bieren zaten in de gelagkamer, welke hij moest doorgaan om de trapte bereiken. Het is waar, dat ook niemand van hen eenige oplettendheid wijdde aanden onbekende, die, met den hoed diep in de oogen getrokken, en den mantel breedomgeslagen, hun voorbij ging.Zoo kwam hij ook tegen één uur terug, toen er niemand meer in de herberg was

dan de waard, die zich bezighield met de wanorde in zijne drinkkamer weder teherstellen en haar voor nieuwe bezoekers in gereedheid te brengen. Met eenhaastigen tred ging hij de trap op en de kamer, die hij voor zich had gehouden,binnen, sloot de deur en wierp zich als afgemat van hevige overspanning op denharden, lederen armstoel neder, die bij de tafel stond. Het was een laag en sombervertrek, waar hij zich bevond; de wanden, tot bijna een mans hoogte met donkereikenhout beschoten, wa-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 24: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

21

ren hooger op gewit, ten minste, indien men die kleur nog herkennen kon onder dedonkere lagen van stof en rook, waarmede de tijd ze had bedekt. In een der murenwas tusschen twee zware eikenhouten kasten eene bedstede aangebragt, zoo hoog,dat een mensch van gewone gestalte haar niet zonder hulpmiddelen beklimmenkon. De vloer was met fijn zand bestrooid, en eene wijnkan, een roemer en eenzandlooper stonden op eene tafel, die met haar massief blad en kolossale gedraaidepooten de grootste ruimte in de kamer besloeg, welke, niettegenstaande denhelderen en zonnigen herfstmorgen, maar een spaarzaam licht ontving door deronde, in lood gevatte ruitjes van het kleine venster.Het uiterlijk van hem, dien wij daar aantreffen, was geheel en al in

overeenstemming met het sombere en afgezonderde vertrek; want voorzeker, datgelaat zou een schreeuwende dissonant geweest zijn te midden der luidruchtigevrolijkheid daarbuiten, en dat sombere oog, waarin een koortsachtige gloedschitterde, zou kwalijk deel kunnen nemen aan alles, wat die volksmenigte stof totvreugde gaf en genot.Men kon het dien man aanzien, dat hij niet was in het feestvierende Rotterdam,

om deel te nemen aan de plegtigheid van dien dag, hoewel hij blijkbaar nietonverschillig was omtrent hetgeen daarbuiten gebeurde; want naauwelijks had hijeen paar minuten gezeten, of hij sprong op, ging met driftige schreden op het venstertoe, en boog zich voorover, met den strakken blik op den vloer gerigt, den ademingehouden, als om niets te verliezen van het gonzende gejoel, dat, door den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 25: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

22

afstand verzwakt, nog onduidelijk en met tusschenpoozen de plaats bereikte, waarhij zich bevond. Hij scheen evenwel weinig vrucht te hebben van zijn ingespannienluisteren, daar hij weldra het venster weder verliet, en met dezelfde gejaagdheid,waarmede hij was binnengetreden, het vertrek op en neder ging, nu en dan eenelange teug nemende uit den roemer, die op de tafel stond.Hij was eenman, nog in de kracht van zijn leven, van eenemeer danmiddelmatige

gestalte, die gewoonlijk een weinig gekromd was, niet zoozeer door den last derjaren, maar veeleer door een last, die het ligchaam neêrgebogen hield, omdat hijde ziel had onderdrukt. Maar zoo dat bleek uit zijne houding, nog meer stond hette lezen op zijn gelaat, hetwelk diepe en onuitwischbare sporen droeg, dat hevigestormen gewoed hadden in dat gemoed. Wel was het nog te zien, dat er stoutegedachten hadden kunnen ontkiemen in dat hoofd, dat er moed kon zetelen in dieborst, doch die stoute gedachten waren weggesleept door den ziedenden stroomder hartstogten, en die moed was niet een zoodanige, die met vrijen en fieren blikrondziet in de wereld, maar die het licht schuwt en sombere plannen smeedt in hetduister. Twee geweldige oorzaken hadden blijkbaar medegewerkt, om van dienman te maken wat hij op dat oogenblik was: eene jeugd, welligt in weelde, maarzeker in ongebondenheid doorgebragt, en een geweldige slag van het noodlot, diehem had ter neder geveld, zonder dat hij er het bestuur der Godheid in had erkendof zelfs gezocht, maar die hem had gebragt tot onverzoenbaren haat voor de werelden tot verbeten wrok, die zich duidelijk openbaarde in

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 26: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

23

den wraakzuchtigen blik van dat oog, in het zwijgend zamenklemmen van diendreigenden mond. Men kon het hem aanzien, dat het noodlot zonder genade wasgeweest voor hem; maar ook, dat hij op zijne beurt onverbiddelijk zou kunnen zijnals het noodlot, dat hij zonder genade zou wezen zoodra eenmaal voor hem hetuur der wraak zou slaan.Ook behoorde hij niet tot die menschen, die te midden van hun ongeluk de

sympathie opwekken van al wie edel denken en met den verdrukte medevoelen;want voor dezulken waren de plannen te onedel, die rijpten onder dat lage voorhoofd,was het vuur te onzuiver, dat gloeide in dat oog, sprak dat voorkomen te zeer vaneen schuldig verleden, stond het te sprekend op dat gelaat geschreven, dat hij voorgeen middel zou terug deinzen, dat hem kon leiden tot zijn doel. En om alles metéén woord te zeggen: de slag, die hem getroffen had, was de ter dood brengingvan een grijzen vader op het schavot, de verbeurdverklaring van al zijne goederen,- en het doel, waarnaar hij streefde, was niets minder dan het vermoorden van denPrins, die daarbuiten door al het volk werd gevierd; want die man was niemandanders dan de jongste zoon van JOHAN VAN OLDENBARNEVELD, WILLEM VANOLDENBARNEVELD, WILLEM VAN STOUTENBURG, vroeger ritmeester in dienst van denstaat, en gewezen bevelhebber van Bergen-op-Zoom.De gedachten, die zijn brein doorkruisten, gedurende den tijd, dien hij in de

bovenkamer van den Wijden Roemer doorbragt, waren niet geschikt, om hem ineene bedaardere stemming te brengen, hoewel hij nu en dan blijkbaar zich zelvengeweld aandeed, om kalm te blijven; maar de koortsachtige spanning, waarin

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 27: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

24

hij verkeerde, liet zich niet temmen, en de inhoud van de wijnkan, die hij eindelijktot den bodem toe geledigd had, bragt gewis niet die verkoeling te weeg, die hij erbij iedere teug in scheen te zoeken. - Weder werd zijn oor getroffen door het verregedruisch op de straat, dat langzamerhand scheen toe te nemen, en veel sterkerte worden, dan het tot nu toe geweest was. Hij trad schielijk naar het venster meteene uitdrukking van twijfel en kwaadaardige teleurstelling op het gelaat.‘Hoe,’ mompelde hij in zich zelven, ‘nog altijd vreugdegejuich - nog altijd -,’ en

ware duivelsche spijt blonk in zijn oog; ‘maar wat is dat toenemend gejubel? Zouhij naderen? Zou hij reeds dáár zijn? Gelden die vreugdekreten hem?’ -En langzaam scheen de joelende menigte voorbij te gaan, en stierf het geluid

weg in de verte.Toen klemde hij de beide vuisten krampachtig zamen: ‘Voorbij! Voorbij!’ en zijne

stem klonk dof als de wanhoop. ‘Hij is het ontkomen! O MAURITS, MAURITS! welkeduivel heeft over u gewaakt en u beschermd?’Daarop liet hij zich afgemat in den leunstoel neêrvallen en bleef in diep gepeins

verzonken.‘Dus hebben zij hem laten ontkomen - de ellendige lafaards!’ sprak hij weder tot

zich zelven; doch eensklaps opspringende, terwijl plotselinge schrik zich op zijngelaat vertoonde, ‘maar wat zit ik hier in arrenmoede en weet niet wat er gebeurdis. Is de zaak mislukt, ontdekt? En zou ik hier afwachten, wat worden zal, terwijlmogelijk ieder oogenblik mij goud waard is om te ontkomen als ik verraden ben!’Bij deze woorden teekende zich op zijne trekken,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 28: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

25

waarop tot nu toe slechts de hevigste gejaagdheid te lezen geweest was, eenezenuwachtige spanning, die hem het klamme zweet op het voorhoofd deed parelen.Als onwillekeurig, greep hij naar het gevest van het korte rapier, dat hij op zijdedroeg, sloeg den mantel om zich henen, zette den hoed diep in de oogen en tradnaar de deur, toen op eens een kanonschot met rollenden galm over de stad klonk.Dat geluid bragt hem plotseling tot zich zelven, hij stond stil, zijn gelaat helderdeop, als bij eene invallende gedachte.‘Hoe heb ik dat kunnen vergeten!’ riep hij uit, ‘dat is eerst het sein voor de

aankomst. Nu is nog niet alles verloren! welhaast! welhaast!’ en hij draaide denzandlooper, die op de tafel stond, onmiddellijk om.Intusschen donderde een tweede, een derde kanonschot door de lucht, en het

daveren dier schoten, die de vensters deden trillen, schenen hem nog meeropgewonden te maken.‘O brandt maar los, viert hem maar met duizend schoten, den moordenaar der

vrijheid! Laat u maar trappen op den nek, laaghartig gemeen, - ik niet! Maar wachtnog eenige oogenblikken, en daar zal een donderslag vallen, die meer uitwerkingzal hebben, dan die honderd pond kruid, die de goede burgerij daar ginds in rookdoet vervliegen!’Daarop trad hij weder naar de tafel, en bleef zwijgend turen op den fijnen straal

zand, die uit de bovenste helft van het uurglas naar beneden stroomde enlangzamerhand de onderste begon te vullen.‘Bijna een half uur verloopen,’ fluisterde hij ein-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 29: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

26

delijk, ‘hij zal zich niet ophouden; hij kan binnen het uur aan de markt zijn en dáár- nog weinige minuten - hij zal zich toch niet ophouden,’ - herhaalde hij nogmaals,ging weder naar het venster en luisterde scherp. O zeker, indien de aandoeningenonzer ziel ons ondermijnen en ons, verouderen, meer dan de tijd, dien ons levenhier duurt, dan had die man in de twee uren, dat wij hem bespied hebben, meerdan twee jaren doorleefd.Eensklaps klonken stemmen beneden aan de voordeur. ‘Dat is COORENWINDER's

stem,’ riep hij uit, en terstond daarop stormde iemand de trap op, deed tastende enin haast eenige schreden op het donker portaal, en trad de kamer binnen, zonderzich door eenig teeken aan te melden.‘Mislukt! heer WILLEM!’ riep hij den wachtende toe, die bleek als een lijk geworden

was en zich bij zijn binnentreden krampachtig aan de leuning van den stoelvastgeklemd had. ‘Mislukt! alles is vergeefsch geweest!’ En hij wierp in hevigentoorn zijn hoed in een hoek van het vertrek neder en stampvoette van wrevel enspijt.‘Hoe, COORENWINDER! Mislukt? Mislukt? Wat is er gebeurd? Zijn wij verraden? Is

er iets geschied, of hebben die laffe honden de weinige courage niet kunnen bijeenhouden, die wij ze met zoo veel moeite hadden ingestampt?’‘Ik weet het niet,’ hernam de ander, dien wij COORENWINDER hebben hooren

noemen, ‘ik weet het niet, en buitendien is dat niet de oorzaak van de mislukking.Een van die honderdduizend toevallen, die de beste plannen in duigen werpen,heeft ook ons helpen tegenwerken.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 30: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

27

‘En is alle kans verloren?’‘Alles, ten minste voor het oogenblik. Ik zal u, zeggen wat gebeurd is,’ ging hij

voort, zich op een stoel nederwerpende, terwijl STOUTENBURG zijn voorbeeld volgde,‘zoo als gij weet, was ik met ADRIAAN VAN DYCK reeds vroeg in de stad gekomen enhad onderweg vele van de onzen gesproken, die in afwachting, dat er iets ten gunstevan de Arminiaansche partij gebeuren zou, hier henen trokken, hoewel niemandeigenlijk wist wat en hoe. Maar ik bemerkte wel, dat het zaad, dat wij in den laatstentijd uitgestrooid hebben, vruchten had gedragen. Ik Held mij altijd, alsof ik maarlosse geruchten gehoord had, en vroeg, eer dan dat ik zelf scheen te vertellen; wantgij weet, de heilige justitie heeft scherpe ooren en lange armen en mijn hoofd pastmij altijd nog goed genoeg naar mijn zin op mijne schouders - dus, al vragende bijden een, al teregtwijzende bij den ander, hier een enkel woord latende vallen endaar eene aanduiding doende, had ik het zoover gebragt, dat een paar honderdboeren, die ik als stijf koppige, Arminiaansche doodvijanden van den Prins en vande nieuwe regering van Rotterdam kende, het tamelijk met zichzelven eens waren,zonder te weten, hoe zij er eigenlijk langzamerhand aan waren gekomen, dat ereen slag zou geslagen worden ten voordeele van de verdrukte partij, en dat zij zichdaartoe allen moesten bevinden op de markt, om mede te helpen als er wat aan dehand was.‘Ik sprak daarop ADRIAAN VAN DYCK nog in den Gekroonde Moorman; hij was vast

besloten, zelf den eersten slag te slaan, en ik wist, dat ik op hem rekenen kon. Zoogingen wij te zamen met het

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 31: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

28

cortelas onder den mantel naar de markt: nooit komt weer zulk eene gelegenheidterug!Waarheen ik keek, zag ik bekende en onvergenoegde gezigten, enmenigeenstond er onder die menschen massa, die ik wist, dat maar naar eene gelegenheidwachtte, om het schreeuwende onregt te wreken, dat hem aangedaan was; hetscheen waarachtig, of al wat Arminiaansch was, zich daar op een hoopte. Zelfs zagik er twee van de afgezette regenten dwalen, die, zooals gij weet, over vier dagenhier weder Iran jaarlijkschen maaltijd komen vieren, tot herinnering aan den dag,dat ze in 't jaar negentien van het kussen gedrongen zijn. ‘Die zullen ten minste niettegenwerken’ dacht ik, ‘en de gelegenheid niet laten voorbijgaan, om weder in deregering te geraken.’ Daar begon op eenmaal gewoel onder de menigte te komen,en uit de vensters klonk het van alle kanten: ‘Daar komen ze! Daar komen ze! dePrins! de Prins!’ Ik was op alles voorbereid - dat weet gij; want ik heb niets teverliezen en alles te winnen; doch op dat oogenblik viel het mij toch als een loodenwigt op de ziel en mijn hart bonsde mij in de keel. ‘Zijt gij vast besloten en gereed?’vroeg ik aan VAN DYCK. Zoo wit als een laken stond hij daar, met zaâmgeknepenlippen, maar ik zag hem onder zijn mantel eene beweging maken, om het mes tevatten. ‘Bid God voor mijne ziel,’ zeide hij, ‘want zoo waar ik leef, hij of ik zal nietlevend van deze plaats; mijn broeder zal gewroken worden!’‘Vervloekt! waarom was ik niet daar!’ riep nu eensklaps STOUTENBURG uit, die met

gespannen aandacht had zitten luisteren, ‘waarom was

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 32: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

29

ik niet daar! Heeft hij een broeder te wreken? En ik dan! Wie heeft zulk eenevreesselijke schuldvordering als ik! Of schreeuwt het bloed van mijn grijzen vader,dien hij vermoordde, niet nog dagelijks ten hemel? Lafhartige voorzigtigheid, die mijteruggehouden heeft! Die is de oorzaak van alles!’‘Neen, heer WILLEM!’ sprak COORENWINDER bedaard, ‘dat was het niet; en het zal

u weldra blijken, dat wij verstandig waren toen wij u aanraadden, niet met ons tegaan. Hoor mij eerst aan tot het einde. Zoo als ik u zeî, werd het gedrang van demenigte al sterker, en reeds zagen wij de karossen naderen, die door den geweldigentoeloop slechts stapvoets konden voortgaan. ‘Geene lijfwacht, - geen soldeniers ofschutters?’ mompelde VAN DYCK; ‘de Heere is met ons en heeft den tiran metblindheid geslagen! Zijn tijd is daar!’ En hij drong zich door de rijen heen, die voorons stonden; toen werd het gedrang van die onwillige menigte, die het scheen tegevoelen, dat er nu iets op til was, zoo sterk, dat de rijtuigen moesten ophouden ende stalmeester met de pikeurs vruchteloos trachtten door te rijden. ‘Wijkt toch,burgers,’ riep hij herhaaldelijk, ‘laat toch de carossen van Zijne Hoogheid doorgaan,en houdt ons niet op, want de tijd is ons kostbaar. Indien gij den Prins wilt zien, gaatwaar hij is, maar zoekt hem niet hier.’ Daar klonk op eens een spottend gelach engetier, dat uit alle vensters en op alle daken herhaald werd: ‘De Prins is er niet in,de Prins komt niet,’ en in een oogenblik was het gerucht verbreid, dat de Prins inhet leger gebleven was, en heden niet door Rotterdam komen zou. VAN DYCK wasrazend; als een tijger sprong hij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 33: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

30

op de koets toe, en op de trede om daar binnen in te zien, niettegenstaande iederduidelijk zag, dat er niemand in was; onmiddelijk greep een der pikeurs hem bij denarm en rukte hem omlaag. ‘Grijp dien vermetelen kerel,’ riep de opperstal-meesterzijnen bedienden toe, ‘is hij dronken of dwaas?’ En hij gaf zijn paard de sporen, dathet steigerend vooruit sprong en het volk uiteen dreef. ‘Wie is die man?’ riep hij, enzag met dreigende blikken om zich - en toen, heer WILLEM, dankte ik God, dat gijniet daar waart, want u had hij natuurlijk herkend en gij weet hoe hij u haat; - nu zaghij niets dan onbekende gezigten om zich heen; VAN DYCK rukte zich los als iemand,die weet, dat het om zijn leven te doen is, en was in een oogenblik onder de menigteverdwenen, die zich achter hem sloot als een muur, en meer en meer spottend enhonend den opperstalmeester begon te dreigen. Deze begreep, dat hij hier dezwakste was, en na eene dreigende waarschuwing, liet hij de knellende zweepenover de paarden leggen en baande, zelf aan het hoofd, zich een weg door het volk,dat hem met schimpredenen overlaadde, maar wijsselijk terugweek. In minder danvijf minuten was alles verloopen, - zoo weinig kan men op dat volk rekenen; ja, hetscheen mij toe, dat velen blijde waren, dat er niets voorviel, en het gerucht, dat dePrins heden niet komen zou, aangrepen als eene soort van uitkomst en als eenvoorwendsel, om spoedig die plaats te verlaten. In het eerste oogenblik dacht ik zelfniet anders, dan dat het gerucht waar was; maar weldra kreeg ik de zekerheid, dathet maar een verkeerd berigt was, dat de Prins de rijtuigen vooruit had

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 34: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

31

gezonden en met zijn stoet te paard volgde; ik ijlde naar de markt terug, maar vondniemand van de onzen meer.’‘Dus hebben wij eene gelegenheid verloren, die misschien in jaren niet terugkeert,’

sprak heer WILLEM met verbeten spijt, ‘en al onze moeite in de laatste maanden isvergeefsch. Dan rest ons niets, dan ons als vrome burgers kalm te onderwerpenen nog vier jaren te wachten tot de tijd verstreken is, dat wij volgens de Resolutievan de Heeren Staten geene verzoekschriften om gratie of gunst mogen inleveren.’Hetzij COORENWINDERwerkelijk moedeloosheid meende te ontdekken in den toon,

waarop deze woorden werden uitgesproken, hetzij hij vreesde, dat de heer VANSTOUTENBURG van lieverlede tot zoodanig besluit mogt komen, dat volstrekt niet metzijne plannen strookte, hij hervatte, als of hij den loop der gedachten van den laatsteverder vervolgde.‘Het is waar, de Resolutie is nu twee jaar geleden genomen voor den tijd van zes

jaren. Dien tijd schijnen zij dus noodig geoordeeld te hebben, om ons weêr totgedweeë dienaren van Hunne Hoogmogenden te maken; in dien tijd zullen ze onsgenoeg hebben uitgehongerd, dat wij gretig zullen grijpen naar het stuk genadebrood,dat ze ons mogelijk zullen toewerpen. Wat het ons toch wrang smaken zal uit diehanden, heer WILLEM!’‘Genadebrood!’ riep STOUTENBURG, ‘God moge mij straffen, zoo ik ooit genade

van hen verlang of gunst vragen zal. Gij weet, hoe ik het geweest ben, die mij tothet laatste oogenblik verzet heb tegen het vragen om genade, toen de ramp-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 35: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

32

zalige grijsaard met den eenen voet reeds op het schavot stond, hoewel mijn broederGROENEVELD er niet zoo afkeerig van scheen. Geene genade van hen!’ riep hij metheftigheid uit, terwijl hij met de gebalde vuist op de tafel sloeg, ‘maar regt, regt -mijn eigen goed regt!’COORENWINDER glimlachte schamper. ‘En gelooft gij dan,’ vroeg hij, ‘dat zij, die

in het jaar negentien, toen het den dood of het leven gold van hem, die de magtigstewas in den staat, hunne tirannij boven het regt hebben doen gelden, in het jaarzesentwintig hunne harten zoo zullen verweekt gevoelen voor ons, die zij al dientijd den voet op den nek zullen gehouden hebben?’‘Dan zullen wij opstaan als één man,’ riep STOUTENBURG uit, ‘want onze partij is

magtig en sterk, al is zij nu gekneld of verstrooid, en ons regt vragen met de wapensin de vuist, al moest er een burgerkrijg ontbranden, die het land te vuur en te zwaardzou verwoesten, al moesten wij er den Spanjaard in halen; want beter de Inquisitievan Madrid dan die van Dordrecht!’‘Maar waarom het dan tot zulk een uiterste te laten komen?’ sprak COORENWINDER,

die nu weêr VAN STOUTENBURG in de stemming zag, die hij verlangde, ‘waarom totzóólang gewacht in laffe werkeloosheid? Wel is het zoo als gij zegt, onze partij ismagtig en sterk, maar zal zij het na vier jaren nog wezen? De vijand zal zichintusschen vaster en vaster nestelen en wij met den dag verzwakken; wantlangzamerhand zal de Gommaristische regering de zwakken en flaauwhartigenonder ons tot haar overhalen, en de druk, die nu nog op allen rust, zal voor henverminderen en met den druk

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 36: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

33

ook de veerkracht, die nu nog in de onderdrukten leeft. Maar wij, wij zullen daarnooit in deelen, heer VAN STOUTENBURG, gij niet en ik niet, en ook geen van allen,die ons na staan. Wij zijn nu nog sterk, mits wij eens van zin blijven, hoewel wijverstrooid zijn naar alle winden. GROTIUS is in Frankrijk, en zal welhaast door zijnebuitengewone bekwaamheden in relatiën komen, die hem meer of min van onsaftrekken; UYTENBOGAERT is in Antwerpen, en hoezeer hij alle dienstaanbiedingenvan SPINOLA heeft afgewezen, zal hij langzamerhand door zijn verblijf bij denSpanjaard het volk van zich vervreemden, en over vier jaren hun niet meer eenlandgenoot, maar een vijand schijnen. CAMPHUIZEN heeft zich als boekverkooper inOost-Friesland neêrgezet, en zal dra niets liever wenschen, dan zijne rust te bewaren.De wakkere GEESTERANUS, die daar met hem woonde, nadat hij dehoogleeraarsplaats, waartoe hij in Polen beroepen was, had afgeslagen, is voorveertien dagen aan de pest gestorven, zoo als mij zijne moeder MARGRIET VANFOREEST voorgisteren meldde; zijne vrouw en zijn kind liggen stervende. Zoo zullenons voor en na velen ontvallen door begeerte naar rust of door den dood. En dieallen toch zouden toesnellen, zoolang zij nog in onrust en armoede en onzekerheidleven, zoolang zij nog op één punt hunne ziel gerigt houden. HOOGERBEETS heeftook nog een grooten aanhang, en als wij de deuren van zijne gevangenis kondendoen springen, verzekerden wij ons van al zijne vrienden; - maar hij kwijnt weg opLoevestein, en wie waarborgt ons, dat hij over eenige jaren nog in leven is? Neen,een kort en snel uitgevoerd besluit is, in elk geval, het beste.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 37: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

34

‘Ik ben het volkomen met u eens,’ sprak STOUTENBURG, ‘dat de algemeenetijdsomstandigheden nu waarschijnlijk beter zijn, dan later; maar wij kunnen geenijzer met handen breken. De dag van heden was gunstig, omdat wij in staat waren,een toevloed van Remonstranten hier in de stad te krijgen, en omdat Rotterdamniet prinsgezind is, zoo als den Haag; maar gij ziet hoe weinig men op het volkrekenen kan. Daar zijn er toch voorzeker honderden, ja duizenden op 't oogenblikbinnen deze muren, die tot de verdrukte partij behooren, en toch zullen ze juichenen schreeuwen langs de straten, en “Oranje boven,” roepen; - alsof niet alle mannenvan Oranje hunne ergste vijanden waren, erger dan ALBERTUS van Oostenrijk, dienze bestrijden!’‘Wij willen toch Prins HENDRIK FREDERIK uitzonderen,’ sprak COORENWINDER, ‘die

zou beter zijn voor Holland, en de Staten niet zoo tot zijne slaven maken.’‘Prins HENDRIK FREDERIK zoo min als MAURITS!’ riep STOUTENBURG uit, ‘geen van

het Nassausch huis in een land, dat vrij heeten zal! Zoolang MAURITS leeft, zal zijnjongere broeder de Remonstrantsche partij genegen blijven, omdat het ook hetbelang van den Stadhouder is, hen van dien kant in slaap te wiegen, hoezeer wij,verblinden, ons inbeelden, dat zij beiden mede door de factiezucht verdeeld worden;- poppenspel - en anders niet! Als dat waar was, - als MAURITS zijn broeder nietgenegen was, zou hij niet zoo afkeerig zijn van het huwelijk, en had hij welligt debastaarden van MARGARETHA van Mechelen reeds gewettigd door den echt. Maarhij zal alles, wat hij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 38: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

35

heeft, aan zijn broeder nalaten, en die zal dan handelen, zoo als hij zelf tot nog toegehandeld heeft. Gij zijt toch niet dwaas genoeg, om te gelooven, dat de Prins onsuit godsdienstige beginselen vervolgt, hij, die niet eens weet, wat ARMINIUS ofGOMMARUS geleerd hebben! Neen, de souvereiniteit in den Staat, die zoekt hij, endie zullen zijne opvolgers zoeken, tot dat het eens tot eene botsing zal komen methet vrije volk; - maar dan zullen wij er welligt niet meer wezen.’‘En waarom niet, heer WILLEEM? Laat ons niet aan onze kindskinderen te doen

overlaten, wat wij nu zelf kunnen doen. Deze enkele mislukte poging zal mij tenminste niet afschrikken. De gelegenheid, zoo als heden voorkwam, om in eenewoelige stad eenig remuement te maken, vinden wij niet spoedig weêr; - maar wijhebben toch eene goede les gekregen: wij zullen niet meer op de menigtevertrouwen, maar op ons zelven. De menigte is van nature lafhartig, en moet sterkbewerkt en gedrukt worden, zal er een krachtig besluit uit worden geperst.’‘O,’ hernam STOUTENBURG, ‘ik ben waarlijk de man niet, om anderen voor mij te

laten doen wat ik zelf doen kan, en reeds sedert den dood mijns vaders heb ik mijnhoofd als inzet gesteld in het gevaarlijke spel, dat wij tegen den moordenaar enzijne aanhangers spelen. Maar die inzet is dan ook wel waard, om zooveel mogelijkde voordeeligste kansen op te sporen, en niet dol weg een onberekenden aanvalte doen. Ik gevoel ook geen lust, om een martelaar te worden voor eene zaak, die,ofschoon ze ook mijne bijzondere wraak betreft, toch ten voordeele zou strekkenvan mijne partij, welke

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 39: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

36

zeker de grootste deelneming zou toonen, wanneer mijn ligchaam aan vier stukkenaan de stadspoorten werd opgehangen, maar intusschen zeer welbehagelijk devruchten van mijne daad zou plukken, die ze mogelijk met een medelijdendschouderohalen dweeperij zou noemen, en gewis openlijk veroordeelen. Neen, vooreen zeker en goed uitvoerbaar plan wil ik lijf en ziel wagen; maar noch dekrachtelooze menigte, noch de goede wil van twee of drie kunnen daartoe helpen.’‘Daarop is eenmiddelweg te vinden,’ sprak COORENWINDER, ‘namelijk het overhalen

van eenige vastberaden mannen, gerugsteund door de medewerking, waarop wijtoch bij onze partij vooralsnog kunnen rekenen - ten minste - bij 't gelukken van denaanslag,’ voegde hij er bij.‘Ja,’ hervatte STOUTENBURG, ‘want bij eene mislukking zullen zij ons verdoemen

en als steenen des aanstoots uit hun midden werpen, erger dan de woedendsteGommaristen. Maar er is nog een hinderpaal tegen de uitvoering van eenen aanslagdoor enkelen, zonder dat het gedrang der volksmenigte hun zoo als wij hedengehoopt hadden, te hulp komt, - en dat is de bepaalde last van hunneHoogmogenden aan den kapitein der guardes, om te zorgen, dat geen anderen danbekenden tot den Prins worden toegelaten, hetzij om hem te spreken, of om hemverzoekschriften over te geven.’‘Dat besluit is van Mei van het vorige jaar,’ viel COORENWINDER hem in de rede

met de gevatheid van iemand, die al dergelijke orders en resolutiën van buiten kent,‘en werd gegeven, zoo als het in de considerans heet, omdat toen van alle oordentijdingen inliepen, dat Zijne Doorluch-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 40: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

37

tigheid was vermoord geworden. Maar dat is nu ruim anderhalf jaar geleden, enmet het verdwijnen van dat gerucht is ook die strenge bewaking langzamerhandminder geworden, zoodat wij alleen eene goede gelegenheid behoeven op te sporen.’‘Dan is er toch nog één bezwaar,’ ging STOUTENBURG voort, op een toon als

gewelde hij zich langzamerhand gewonnen door de redenen van zijn medgezel, ‘eris nog één bezwaar: daar zal volk moeten aangenomen worden en geworven doorzwaar geld; want zonder dat, zult gij buiten VAN DYCK en welligt nog een enkelenheethoofd, moeijelijk gezellen. vinden, die het stuk bestaan.’COORENWINDER had klaarblijkelijk het vaste plan, hem niet weder achteruit te laten

treden, en, dit moeten wij er bij zeggen, de uitvoering daarvan kostte hem niet veelmoeite bij het karakter vanWILLEM VAN STOUTENBURG en de omstandigheden waarindeze verkeerde, die zijne wraakzucht zoo zeer opwekten en tergden. Het wasCOORENWINDER volstrekt niet daarom te doen, den heer VAN STOUTENBURG te dienenbij zijne wraak over zijnen vader, den grijzen Landsadvokaat, of ten minste diebeweegreden stond verre bij hem op den achtergrond; maar hij was medegesleeptin den val van de familie van OLDENBARNEVELD, die in 1619 zoo plotseling van dehoogte, waarop zij stond, was nedergestort. Hij had op dat tijdstip, sedert jaren debetrekking bekleed van Secretaris van de gemeente Berckel, eene heerlijkheid vande Vrouwe VAN OLDENBARNEVELD, en was bij de verandering van de meestegemeentebesturen in Holland van zijnen post, die hem tot dien tijd een onbekrompenbestaan had gegeven, ontzet, waardoor hij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 41: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

38

nagenoeg tot den bedelstaf was gebragt. Van dat oogenblik af maakte eeneonverzoenlijke wraakzucht en haat tegen de Algemeene Staten en den Prins zichvan hem meester, en sloot hij zich geheel aan de Remonstrantsche partij aan, wiergevoelens hij, daar hij Katholiek was, overigens volstrekt niet deelde, behalve tenopzigte van hunnen wrok tegen de Contra-remonstranten of Gommaristen. Dat hijééne lijn trok met de vijanden van hen, die hem uit zijne betrekking hadden gezet,was natuurlijk; maar, ook bij de zegepraal van de thans onderliggende partij in denstrijd, waarin de twisten over de godsdienst, zoo al niet de beweegredenen, dantoch de leuzen waren, zou hij, de Roomsch-Katholiek, in de Vereenigde Gewestennog altijd weinig kans op herstel en voortkomen hebben. Daarom was het voor hemvan belang, dat hij zich aan de familie van OLDENBARNEVELD hield, die bij eeneomkeering van zaken dadelijk de eerste personen in het nieuwe bestuur zoudenzijn, en op wie hij zou kunnen rekenen; terwijl de ondergeschikte personen,waarmede hij nu of later in verbinding stond, tevreden zouden zijn, indien zij voorzich zelven zouden kunnen zorgen. Het was dus voor hem volstrekt noodig, dat hijniet alleen WILLEM VAN STOUTENBURG in zijne gevoelens versterkte, maar hij had hetplan opgevat, alles te doen, wat in zijn vermogen was, om diens naastbestaandenin den aanslag te wikkelen. Tot het een en ander meende hij eene goede gelegenheidgevonden te hebben, toen hij antwoordde:‘Wat gij zegt is volkomen waar: zonder geld zal men zelfs den heethoofdigsten

Arminiaan moeijelijk overhalen. Geld is onze eerste behoefte, maar-’,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 42: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

39

vervolgde hij op een bijna spottenden toon, terwijl hij een schuinschen blik opSTOUTENBURG wierp, ‘ik geloof, dat er bij u of mij geen overvloed daarvan zal tevinden zijn.’Dit was eene gevoelige snaar in het gemoed van den man, die, van zijne jeugd

af gewoon aan weelde en genot, door de verbeurdverklaring van de goederen zijnsvaders alles had verloren, om te voldoen aan wat hem eene behoefte was geworden;die de rijke inkomsten, welke zijn bevelhebberschap van Bergen-op-Zoom hemopbragt, te gelijk met zijn ontslag uit die charge had moeten missen, en die doorzijne losse levenswijze reeds voor een groot gedeelte had verteerd, wat hem deverkoop van zijn ritmeesterschap had opgeleverd.‘Daar hebben die ellendelingen wel voor gezorgd,’ riep hij uit, ‘en hunne schuld

is het niet, dat wij allen nog niet als bedelaars langs des Heeren straten dwalen,terwijl zij zich baden in overvloed en zwelgen van het goed, dat zij de weduwe ende vermoorde onschuld ontstolen hebben!’‘Maar mij dunkt toch,’ hernam COORENWINDER, als aarzelend, ‘indien de heer VAN

GROENEVELD en uw zwager VAN DER MIJLE -’‘Mijn broeder VAN GROENEVELD is een vrome durfniet en mijn zwager VAN DER

MIJLE is een hondsvot,’ riep STOUTENBURG uit, ‘maar indien die wilden - ja, dan warenwij de zaak meester!’‘Het komt er dus slechts op aan, ze hun smakelijk te maken.’‘Met VAN DER MIJLE wil ik er geen woord meer over wisselen. Sedert de Koning

van Bohemen hem uit zijne verbanning op Goereê heeft geholpen, en hij in deBeverwijk wonen mag, is

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 43: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

40

hij van top tot teen Gommaristisch geworden, en doet, geloof ik, allos wat hij kan,om weêr in de Ridderschap van Holland opgenomen te worden, waar ze hem zooschandelijk uit verdrongen hebben. Die dwaas! Alsof FRANçOIS AERSSEN niet meerdáár was, om het te beletten. Maar GROENEVELD zal nog wel tot ons komen; hij ishet ten minste in de hoofdzaak met ons eens, en heeft geld genoeg, om ons eenebehoorlijke som voor te schieten.’‘En die hem later met dubbele intrest zou vergoed worden,’ voegde COORENWINDER

er bij. ‘Buitendien - om een paar duizend gulden te negocieeren, daartoe zoudenwij mogelijk zelf wel raad kunnen schaffen.’Gedurende dit gesprek werd de gelagkamer van den Wijden Roemer meer en

meer gevuld met bezoekers, die, den optogt van den Prins gezien hebbende, zichnaar de herberg terug hadden begeven, om hunne dorstige kelen te laven, en inluidruchtige opgewondenheid elkander hunne opmerkingen en bevindingen medete deelen. Het rumoer nam hand over hand toe, en belette den beiden sprekers tehooren, hoe iemand de trap op kwam, tot dat zij door een voorzigtig tikken aan dedeur opgeschrikt werden, en VAN DYCK, die op zijne navraag, door den kasteleinvan hun hierzijn verwittigd was geworden, het vertrek binnentrad, waar beiden hemmet vreugde verwelkomden. Met korte woorden verhaalde hij hun, hoe hij, na demislukking van den aanslag op de markt, zich door het digte gedrang een weg hadgebaand, en weldra buiten het bereik van de begeleiders der karossen was geraakt,die, zoo als wij boven vermeld hebben, nog hadden ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 44: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

41

tracht, zich van hem meester te maken; hij had zich daarna langs eenen omwegnaar den Wijden Roemer begeven.ADRIAEN VAN DYCK was een jongman van ongeveer acht en twintig jaren, van een

schrander en belangwekkend uiterlijk. Zijne donkere oogen spraken vanvastberadenheid enmoed, en in al zijne woorden en handelingen blonk een krachtigegeest door, maar die geleid werd door de overspanning der dweepzucht. Als jongelinghad hij met geestdrift de nieuwe leerstellingen omhelsd, niet alleen zoo als ze doorden bezadigden ARMINIUSwaren gepredikt, maar vooral zoo als ze door de ijveraars,die na zijnen dood het werk hadden voortgezet, waren uitgebreid. In den tijd toende navolgers van ARMINIUS in Holland de bovendrijvende partij waren, bekleeddehij de betrekking van Secretaris te Bleiswijk, waar de dolzinnige ijveraar SLATIUSpredikant was, die niet weinig toebragt, om zijn ligt ontvlambaar gemoed op tewinden voor eene zaak, die hij geheel uit overtuiging tot de zijne gemaakt had. Toenwas plotseling, in het jaar 1619, de geweldige uitbarsting gevolgd, die aanOLDENBARNEVELD het leven en aan honderde van zijne aanhangers de vrijheid ofhet bestaan kostte. Ook VAN DYCK deelde daarin, en men zal ligt begrijpen, welkeninvloed dit op zijn gemoed uitoefende. Zijne verbittering werd daarenboven totgrenzelooze wraak-gierigheid opgevoerd door den dood van zijnen eenigen, inniggeliefden broeder, die, tot predikant in eene der Zuid-Hollandsche steden beroepen,op het punt stond in den echt te treden, toen kort na het sluiten van de DordscheSynode, op den 3den Julij 1619, de zoogenoemde acte van stil-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 45: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

42

stand werd uitgevaardigd, waarbij de Remonstrantsche predikanten dooronderteekening moesten belooven ‘zich voortaan te zullen onthouden van allekerkelijke diensten, in 't heimelijk of in 't openbaar, zoowel in als buiten de steden,dorpen en plaatsen der vereenigde Provinciën of ressort van dezelve, maar zichenkel als particuliere ingezetenen te zullen gedragen.’Hij weigerde dit stuk te teekenen, en werd den lande uitgebannen. Zijne bruid

stierf weinige maanden daarna van hartzeer, hetgeen den jongen leeraar in zulkeene doffe zwaarmoedigheid deed verzinken, dat, na twee jaren, eene volslageneverstandsverbijstering zich van hem meester maakte, en hij zich in eene vlaag vanwaanzin van het leven beroofde. Die dood had ADRIAEN hevig getroffen, en van datoogenklik af aan had hij gezworen, wraak te nemen over zijnen ongelukkigen broeder,en was hij volkomen los van een leven, dat voor hem geene waarde meer had. Metvurigen ijver doorzocht hij de Schrift, niet om in de heilige bladen troost te vindenvoor zijn aardsch lijden, maar om in de oude oorkonden voedsel te zoeken voorzijne wraakzucht. Elke bladzijde der gewijde geschiedenis, waar de moord dertirannen als de straffe van Jehova werd voorgesteld, verslond hij met gretigeaandacht, en het gebod der liefde: bidt voor hen die u haten, doet wel aan die uvloeken, was voor hem als niet geschreven. Zoo was hij gekomen tot de vasteovertuiging, dat het niet alleen geoorloofd was, een tiran te dooden, maar had zichdie daad tot een heiligen pligt gemaakt.Hij was dus juist de man, dien STOUTENBURG

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 46: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

43

en COORENWINDER noodig hadden, en onder den maaltijd, welken zij daarna methun drieen gebruikten, werd het plan ontwikkeld, tot eenen aanslag op denStadhouder en het omverwerpen der bestaande regering, waarvan wij den voortgangen den uitslag in de volgende bladen aan onze lezers willen mededeelen. Devoorzigtige sluwheid van COORENWINDER en de gewetenloosheid van STOUTENBURGwisten den dweependen VAN DYCK daarhenen te leiden, dat hij eigenlijk de uitvoerderzou worden van eene onderneming, waarbij zij zelve zich zooveel mogelijk achterde schermen zouden houden, en toen zij des avonds van elkander scheidden, washij gevallen in dien strik, dien zij wel njet met opzet en bij afspraak haddengespannen, maar die veeleer een gevolg was van hunne verschillende karaktersen van de opgewondene bereidwilligheid van VAN DYCK.Den volgenden dag liepen er allerlei vreemde en tegenstrijdige geruchten in

Rotterdam en 's Gravenhage van een mislukten aanslag op het leven van den Prins.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 47: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

44

Hoofdstuk III. Eene tooneelvoorstelling der rederijkers.

Terwijl op de bovenkamer van denWijden Roemer de gemelde gesprekken gevoerdwerden, en het heillooze plan werd beraamd van eene onderneming, die denontzettendsten der oorlogen, den burgeroorlog, en daarbij, de tijdsomstandighedenin aanmerking genomen, den geheelen ondergang der Republiek kon ten gevolgehebben, heerschte daarbuiten niets dan levendigheid en vreugde, en dacht erniemand aan, hoe zoo kort in de nabijheid eene mijn werd aangelegd, welkeruitbarsting die krioelende menigte met verderf en ondergang dreigde.De duisternis was middelerwijl gevallen, en te gelijker tijd waren de duizende

lichten opgestoken van de schitterende illuminatie, met welke de stad Rotterdamden vreugdedag zou eindigen. Een heerlijke avond, zoo als somwijlen de herfst zein ons klimaat geven kan, begunstigde haar, en met wel-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 48: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

45

gevallen bewoog de volksmenigte zich door de straten, die als met eene zee vanlicht waren overgoten. Langs den Maaskant waren guirlanden van lampions vanboom tot boom opgehangen: de eereboog spiegelde zich als eene vlammendemassa in het kabbelende water, de raa's en touwen der schepen, die aan den walof op stroom lagen, waren van honderde lantarens voorzien en staken als zoovelevurige spinnewebben tegen den donkeren hemel af, en rondom de reusachtigeteerton, die midden in de rivier op een vlot lag te branden, wemelde het van sloepenen booten, die met gekleurde lantarens op den boeg prijkten.Een enkele kolossale driemaster maakte uitzondering, en lag somber en zwart

te midden van die flikkerende en vonkelende lichten. Het was De Schoonhoven,juist dienzelfden dag uit Oost-Indië teruggekeerd, en voor de stad voor ankergekomen op het oogenblik, dat de Prins zijn boven beschreven intogt deed.Onmiddellijk nadat het berigt van de aankomst hun ter oore gekomen was, haddendrie aanzienlijke kooplieden, voor wier rekening het schip bevracht was, zich aanboord laten roeijen, en nadat de voornaamste zaken tusschen hen en den schipperwaren besproken en afgedaan, en op een en ander de noodige orde gesteld was,had de grootste helft der bemanning verlof gekregen, zich aan wal te begeven, enstak omtrent zes ure een sloep af, vol vrolijke matrozen, die niet beter verlangden,dan van deze gelegenheid gebruik te maken, om zich schadeloos te stellen voorde verveling en de ongemakken van eene zeereis, die ongeveer acht maandengeduurd had.Een van hen, willen wij meer bijzonder aan de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 49: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

46

aandacht onzer lezers aanbevelen, omdat hij, wij zullen later zien op welke wijze,in de zamenzwering tegen den Stadhouder gewikkeld werd, waardoor zijn naam inde historie is bewaard gebleven.Hij was een ronde en flinke zeeman van den echten stempel, omtrent dertig jaar

oud, wiens door de zon gebruind gelaat en heldere, levendige oogen reeds bij deneersten opslag iedereen voor hem innamen.Met een blijkbaar welgevallen klom hij de steenen trap van de kaai op, nadat hij

de sloep, die door een paar jongens weêr naar boord zou worden geroeid, eenWillem Tellschen trap had gegeven die ten minste vijf en twintig riemslagen uitwon.Op den vasten wal gekomen, stak hij zijne beide handen in de zakken, en wiegdeeen oogenblik van het eene been op het andere heen en weêr, alsof hij verwonderdwas, dat de aarde nog zoo vast stond, te midden van dat oorverdoovende gejoel,waar hij eensklaps in verplaatst was, en dat hem een paar minuten als versuftmaakte.Die weinige minuten evenwel waren voldoende, om hem op eens van zijne

makkers te scheiden; want meer was daartoe niet noodig geweest, te midden vandat gedrang, en eensklaps stond hij alleen, zonder te weten, of hij hen links of regtsmoest volgen. Al pruttelende, om zijn hart lucht te geven over het duivelschespektakel, dat hem belette, zijne maats te ‘praaien,’ zoo als zijn eerste denkbeeldwas, ging hij op goed geluk af regts, of liever hij werd door een van dedwarrelstroomen der menigte naar die zijde heengevoerd, die hem later bleek juistde verkeerde te zijn, - ten minste om zijn doel op dat oogenblik te bereiken; want -

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 50: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

47

zoo hangt de beslissing van des menschen lot vaak van eene schijnbaar geheelonverschillige omstandigheid af - dat gaan regts in plaats van links, waar zijnekameraden op geen twintig schreden afstands naar hem liepen te zoeken, was, zooals later blijken zal, van den gewigtigsten invloed niet alleen op zijn eigen lot, maarook op dat van het geheele vaderland. Ofschoon nu wel een dergelijk vooruitzigtniet in hem opkwam, troostte hij zich spoedig in het onvermijdelijke, en nam zichvoor, zijn eigen koers te gaan, waarbij hij dan ook afleiding genoeg vond, door zichte vermaken met alles op te nemen, wat zich aan zijne verbaasde blikken vertoonde.Zoo kwam hij al drentelende, al dringende, al meêgevende, eindelijk op de hoogtevan de markt, waar hij post vatte bij het standbeeld van Rotterdams grooten wijsgeerERASMUS, die, als ongevoelig voor hetgeen er in de wereld rondom hem voorviel,met aandachtigen ernst in zijn ijzeren boek bleef voortlezen.Het gezigt, dat zich hier aan hem opdeed, scheen onzen zeeman een waar

genoegen te geven, en inderdaad, daar was dan ook veel bijeen, om iemand, dieeen half jaar lang niets dan lucht en water gezien had, in eene bewonderendestemming te brengen. Het licht was hier aan alle huizen met kwistige mildheidaangebragt, bij sommige zelfs tot op de spitsen der gevels. Transparanten en groveschilderijen, die ontzettende en onbegrijpelijke heldendaden voorstelden, warenvoor menig venster opgesteld, breede, drielkleurige vlaggen, lange wapperendewimpels, kransen van loof, bloemen en klatergoud versierden de hoogereverdiepingen, en de menigvuldige taveernen op de markt, hadden al het mogelijke

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 51: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

48

gedaan, om binnen en buiten 's huis de noodige ruimte te winnen tot het plaatsenvan al de af- en aanstroomende gasten, die in de bier- en de wijnkan nieuwe krachtenkwamen putten, en uitrusten op de banken en escabellen, of bij gebreke van dien,op de planken, welke op lage tonnen gelegd waren tot gerief der bezoekers. Eenevan die taveernen trok vooral de aandacht van onzen zeeman. Zij behoorde tot demeest versierde en meest verlichte; van uit het zoldervenster hing een breedspitstoeloopend doek af, waarop drie blaauwe bloemen geschilderd waren, enwaaronder met groote letteren als devies te lezen stond: Met Minne versaemt. Deeerste verdieping van het huis, dat twee vensters breed was, werd geheel en albedekt door een rood gordijn, waarop dezelfde bloemen zigtbaar waren, en waarvooreene houten stellaadje was opgerigt, welke een planken vloer van eenige voetenbreed vormde, die eene verlenging scheen te zijn van den vloer der kamer, daarde muur voor die verdieping was weggebroken en door eenige stutbalken wasvervangen.De zeeman, die zich geene rekenschap scheen te kunnen geven van deze

inrigting, ging op de herberg toe, en wist geen beter middel om zijne nieuwsgierigheidte voldoen, dan zich te wenden tot een van de burgers, die plaats hadden genomenin den omtrek van het huis.‘Oorlof, mijn goede vriend,’ sprak hij, den hoed even ligtende, ‘zoudt gij mij zeggen

kunnen, tot wat doel deze bouwing daar alzoo gemaakt is, en wat die gordijneverbergen mag?’De aangesprokene was een man van omtrent vijftig jaren, wiens uiterlijk hem

kennen deed, als

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 52: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

49

iemand, die tot de gegoede poorters der stad behoorde. Zijne kleeding bestond uiteen zwaar lakensch wambuis met eene menigte beenen knoopen bezet, wijdegraauwe hozen en breedgepunte schoenen met zwarte strikken. Hij was aan eenekleine tafel, waarop eene lijvige bierkan en twee tinnen kroezen prijkten, gezeten,in gezelschap van een jong meisje, voor wie bij, even als voor zich zelven, een stoelmet een bruinlederen kussen en eene geweldig steile en booge rugleuning badweten magtig te worden.Hij wendde zich terstond tot den jongman, die hem aangesproken had, en, hem

met eenige bevreemding aanziende, zeide hij: ‘Van hoeveel honderd uren ver komtgij, mijn vriend, dat gij zulk eene vraag doet, waarop de eerste dorper de beste u inmijne plaats bescheid zou kunnen doen?’‘Wel zegt gij te regt eenige honderde uren ver, en meer,’ was het lagchende

antwoord, ‘want ik heb de laatste jaren in streken doorgebragt, waar ik aan zooveelvreemds gewend ben geraakt, dat mij nu hier bijnaast alles zonderling en avontuurlijkschijnt. Ik ben heden morgen eerst teruggekeerd van eene vaart op Oost-Indië, enheb van de schoone stad Rotterdam niet dan flaauwe herinneringen, daar ik haarals kind reeds heb verlaten.’‘Uit Oost-Indië, man!’ riep de verwonderde burger met eene zekere vreugde uit,

‘wel, dan is 't mij eene ware jonste, met u te kunnen spreken. Als gij niet beteregenoegens te verloopen hebt, zoo zet u bij ons, en laat ons kallen over menigerlei,dat ik van u weten wil, en gij kunt mij vragen, wat u aangenaam is te vernemen.’Binnen weinige minuten had de herbergier hem een kroes en een zitbankje

bezorgd, en hij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 53: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

50

maakte zich nu aan den jongen zeeman bekend, als CLAESZ CLAESZEN VAN OLSVEEN,waard van de herberg de Hulck, in de Hoogstraat, die hij voor dien avond aan zijnknecht had overgelaten, om zelf met zijne dochter DUIFJE zich te gaan verlustigenin de voorstelling der Rederijkers, die over een half uur beginnen zou.Het was den nieuw aangekomene, die zich nu bekend maakte als JAN FAESSEN,

bootsman op den Oost-Indievaarder de Schoonhoven, een welkom aanbod, zichte kunnen neêrzetten op eene plaats, die hem buiten het gedrang hield, waarvanhij reeds lang genoeg had, en van waar hij het beste gezigt op de vertooning hebbenzou, die inmiddels zooveel volks lokte, als de markt met mogelijkheid bevatten kon.En daarbij was het niet alleen het uitzigt, om rustig en gemakkelijk het verwachtwordende Sinnespel te kunnen aanschouwen, dat hem zoo dadelijk met het aanbodvan OLSVEEN deed genoegen nemen: eene even sterke beweegreden was voorhem het bijzijn van het aardige dochtertje van den waard uit de Hulck, en waarlijk,geen wonder was het, dat DUIFJE al dadelijk de aandacht van den jongen man totzich had getrokken. Zij was een meisje, zoo als wij ons zoo gaarne een Hollandschmaagdelijn voorstellen, waarvoor de uitdrukking: ‘als melk en bloed,’ geschapenschijnt te wezen. Haar lief, rond gezigtje, waarin een paar heldere blaauwe kijkersschitterden, die eene oud-Hollandsche zedigheid met ongedwongene, jeugdigevrolijkheid paarden, werd omvat door een fijnen hagelwitten doek, die onder de kinwas vastgeknoopt, en kon volkomen den toets van de kenners doorstaan bij hetgebruik van het altijd min of meer gewaagde

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 54: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

51

kapsel, dat men in onzen tijd à la Chinoise gelieft te noemen, maar dat in dezeventiende eeuw in ons land vrij algemeen was, en de natuur schijnt te willentarten, door, met versmading van het sieraad der golvende haarlokken, nog deaanminnigheid te verhoogen. Een kort manteltje met omboorde mouwen, dienaauwelijks aan den elleboog reikten en den blanken voorarm bloot lieten, was omde schouderen geslagen, en van voren genoeg openhangende om den breedenkamerrijkschen doek, om hals en borst geplooid, te laten zien. De wijde rok metgroote bonte bloemen bezet, die aan den eenen kant was opgenomen, en degekleurde onderrok zigtbaar liet, verborg niet altijd het kleine voetje, dat in een spitstoeloopend schoentje met tamelijk hoog hieltje besloten was.Wij behoeven dus wel niet te zeggen, dat onze zeeman het toeval zegende,

hetwelk hem reeds in de eerste uren, die hij aan den vaderlandschen wal doorbragt,eene plaats verschafte naast een zoo liefelijk wezen, dat hem, vooral in de stemming,waarin hij na zijn langdurig afzijn natuurlijkerwijze verkeerde, eene vereeniging vanalle vrouwelijke volkomenheden scheen. Het was goed, dat de waardige kasteleinuit de Hulck praatziek genoeg was, om hem te vrijwaren voor het voeren van eengesprek, dat hem zeker in den beginne veel moeite zou gekost hebben, daar hij opeens, zonder overgang, uit den lossen zeemanstoon moest vervallen in de meerfijne taalvormen, waarin hij wel voelde, dat hij de beschaafde burgerdochter zoumoeten aanspreken.‘En nu, DUIFJE,’ sprak OLSVEEN tot haar, ‘lang onzen vriend een teug biers, dat hij

zich

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 55: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

52

verfrissche,’ en met een ‘profaes!’ bragt hij FAESSEN een dronk toe, dien deze vanharte beantwoordde, en daarop zeide:‘Het doet mij genoegen, dat ik door mijn goed luk zoo wel gestuurd ben; want,

zoo als ik u zoo even zeide, ik ben hier volmaakt geworden als een vreemdeling,en gij, die een welgezeten poorter van deze stad zijt, zult mij kunnen inlichten,omtrent veel, dat ik hier gezien heb, en wat er al zoo in mijn afwezen gebeurd is,dat deze groote vreugde in de geheele stad veroorzaakt heeft. Van morgen op hetschip heb ik de heeren hooren spreken van eene belangrijke victorie, die door denprince MOURINK op de Spanjoolen zou zijn behaald, en toen was het mij, alsof ikweer tot mijne kinderjaren was teruggekeerd; want ik herinner mij nog slechts devreugde, die ik bijwoonde na de victorie bij Nieuwpoort; ik was toen een knechtkenvan vijf jaar, en toen ik in den jare negen van mijne eerste vaart op Groenland terugkwam, zei men mij, dat te Antwerpen de pays gesloten was; sedert heb ik van geenoorlog meer gehoord, en ben nu ruim zes jaar in Oost-Indië geweest.’‘Dat was geen pays, mijn vriend,’ viel de waard hem in de rede, ‘dat was niets

meer dan een trêve voor twaalf jaar, en negen en twaalf zijn een en twintig, zoodatde heeren Staten in 't vorige jaar weer besloten hebben op nieuw te velde te trekken.- De Spanjoolen hebben er ook van hun kant niet mee gewacht, en eene maand ofwat geleden, lagen, ze met een leger om Bergen-op-Zoom, dat zich gehouden heeftals eene brave stad, en dat de Prins in 't begin van deze maand is gaan ontlegeren,en met succes ook, zoo als gij ziet, want daarom vie-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 56: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

53

ren wij nu hier feest, en zal't den volgenden zondag dank- en bededag zijn in al deGeüniëerde Provinciën. Niet zonder reden,’ voegde hij er bij; ‘want, als God deHeere ons niet had geholpen in deze, wie weet, of wij dan nu zoo rustig zoudenzitten in Rotterdam.’‘Is Bergen-op-Zoom hier ver van daan, vader?’ vroeg nu DUIFJE, die min of meer

angstig scheen te worden bij het vernemen van de mogelijkheid, dat de vijand inRotterdam zou kunnen komen.‘Ver? Dat kan zoo heel ver niet wezen,’ antwoordde haar vader, ‘wat naar 't zuiden

toe; maar toch aan 't zelfde water, waar Rotterdam aan ligt; want de Prins is vanmorgen te scheep hier been gekomen en zoo ik hoor in eens door gevaren.’‘Dus in zoo korten tijd zou de Spanjool hier gekomen zijn, als de Prins 't niet hadde

teruggehouden?’ sprak DUIFJE, weinig gerustgesteld door de verklaring van harenvader.‘Maar,’ merkte FAESSEN aan, ‘'t was van morgen een stijve zuidenwind, en daar

kan veel van afhangen: 't liep dan ook alles meê, om Zijne Excellentie hier te krijgen:- stroom en tij ook; en als de wind uit 't noordwesten blast......‘En de Spanjool zou behalve den wind nog wel meer tegen kunnen krijgen,’ viel

OLSVEEN hem in de rede, ‘want ai is Rotterdam geene vesting als Bergen-op-Zoom,wij zouden er den vijand toch maar niet zoo te hooi en te gras in laten trekken: onzeschutterij is in de laatste twee jaar uitmuntend geworden. Hebt gij ze niet gezien?Ze had de wacht bij de Boompjes.’‘De Boompjes?’ vroeg FAESSEN, ‘is dat hier

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 57: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

54

in Rotterdam? Dien naam heb ik in mijne jeugd nooit gehoord.’‘Ja, dat is waar, - 't is eigentlijk de kaai langs de Maas, waar ik van spreek, maar

sedert de Regering daar - nu zeven jaar geleden - twee rijen ijpen boomen heeftdoen planten, is het zoo de gewoonte geworden, om van “de boompjes” te spreken,en nu wordt de kaai al niet anders bij den gemeenen man genoemd; die naam zaldan ook wel blijven. - Dat moet gezegd worden,’ ging de praatzieke waard uit deHulck voort, van de hak op den tak sprihgende, ‘de vorige Regenten deden veelvoor de stad, en, al worden ze nu gepersecuteerd, omdat zij de Arminiaansche partijvoorstonden, 't is mij niet uit het hoofd te praten, dat CALVIJN en GOMMER iemandniet zullen leeren, hoe hij eene stad moet besturen. De vroedschap is wat andersdan de religie. Niet, dat ik onze tegenwoordige Regenten te na wil spreken - datniet - ze doen veel voor de scheepvaart, en als 't die welgaat, dan vaart de herbergde Hulck ook wel; want ik moet het 't meest van de zeelui hebben; - nu, daarvoorheb ik dan ook de Hulck uithangen. Ik heb er dit jaar weer zeven stuivers en driepenningen aan te koste geleid: een Utrechtsch schilder heeft hem op nieuw verguld- ik heb er nu het fatsoen van de Arke Noachs aan laten geven, en de geopendewatersluizen van den hemel heeft hij er bij geconterfeit, in 't groen met witte randen.Gij moet het eens komen zien: ik ben zeker, dat het u bevallen zal.’De jonge zeeman, die moeite had de weelderige slingerpaden van OLSVEEN'S

rede te volgen, begreep de bedekte uitnoodiging, en verklaarde, dat

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 58: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

55

hij reeds dadelijk voornemens geweest was, zijnen intrek voor dien nacht in de Hulckte nemen, en bij die gelegenheid hoopte, het penseelgewrocht van den Utrechtenaarte kunnen bewonderen.‘Wat overigens uwe verdere woorden aangaat,’ vervolgde hij, ‘ik moet bekennen,

dat er veel in is, wat mij duister schijnt. Bedenk, dat ik nog geen dag in 't vaderlandterug ben, en in Jacatra hadden wij de handen te vol tegen den Indiaan, om veel tedenken aan de Arminianen of Gommaristen van Rotterdam.’‘Hoe!’ viel OLSVEEN hem in de rede, met eene verbazing, alsof hij tot nog toe

overtuigd was geweest, dat de twist tusschen de Leidsche professoren met al zijneschromelijke gevolgen, zelfs in de verst afgelegene rijken en onder nog niet ontdektevolkeren het onderwerp van het dagelijksch gesprek moest wezen. ‘Hoe! weet gijvan dat alles nog niets af? En van 't bloedig regt van Hollands Advokaat, en van deSynode, en van de Gommaristen op 't kussen, en van onzen Pensionaris GROTIUS,die de steen en kooi van Loevestein ontvlugt is, en van.....’Wie weet, hoe ver de woordenrijke Hulcke-ward deze lijst nog zou hebben

voortgezet, daar hij blijkbaar den jongen zeeman, wien nog zoo veel te vertellenviel, als eene onschatbare aanwinst beschouwde, indien niet DUIFJE hem met eenangstig smeekenden blik in de rede was gevallen: ‘Vader, lieve vader, spreek tochzoo niet; gij weet immers niet, wie u hoort en hoe men 't opnemen kan. Zoo ligtbrengt een spie uwe woorden over, en de kerkers gaan zoo spoedig open voor wiede Regering niet minnen.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 59: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

56

‘Gij zegt daar zelf gevaarlijker woorden, dan die ik gebruikt heb, mijn kind,’antwoordde de kastelein op een eenigzins zachteren toon, die genoeg aanduidde,dat hij zijne dochter gelijk gaf, ‘doch ik wil daar op het oogenblik dan niet verder vanspreken; hoewel - ik denk wat ik denk - en als 't vat aan het gisten gaat, is 't beter,het sponsgat te openen, dan dat de duigen uit elkander vliegen.’‘Uwe dochter spreekt wijsselijk, OLSVEEN,’ zeide nu de jonge zeeman; ‘later kunnen

wij spreken over al die gebeurtenissen, waar ik u met zooveel drift van hoor gewagen;het zou ons nu ook maar de vreugde bederven, en zoo schoone feestdag als deze,is toch altijd de deelneming waard van wie't goed met het vaderland en ZijneExcellentie meent, en dat doen wij toch allen.’‘Het vaderland, mijn jonge vriend, ja, maar de Prins! - Kijk, als gij eens de veritabele

opiniën van die duizenden, die hier rond krioelen kondt hooren, - daar zouden ermenige onder zijn, die de onderdrukking van hunne religie .... maar genoeg. Weesrustig, DUIFJE;’ vervolgde hij goedhartig, ‘gij zult er geen woord meer van hooren;’want weder betrok eene droevige onrust haar lief gelaat.Dat was het dan ook, dat FAESSEN weêrhield, meer te vragen, hoewel zijne

nieuwsgierigheid door de laatste woorden van OLSVEEN op nieuw was opgewekt.Zoo als wij reeds deden opmerken, was hij in 1616 naar Oost-Indië vertrokken, enop dat tijdstip mogten reeds enkele scherpziende mannen met bezorgdheid dewending waarnemen, die de kerkelijke en staatkundige kwestiën namen: de menig-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 60: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

57

te hechtte er op dat oogenblik nog maar zeer weinig gewigt aan, en beschouwdede aangroeijende verdeeldheden zeker niet met dezelfde oogen, als wij, die er dekiem in vinden van de hevige schokken, welke later volgden. Allerminst was dit hetgeval met den twintigjarigen zeeman, die, zonder ooit onderzocht te hebben, of ereene betere leer bestond, was opgegroeid in de godsdienstige begrippen, die toenheerschende waren, vooral in zijne vaderstad Rotterdam, waar over het algemeen,het gevoelen van ARMINIUSwerd voorgestaan. Wel hoorde hij van tijd tot tijd sprekenover de opkomende twisten, maar beschouwde dat als de zaak der predikanten,die immers moesten weten, wat waar of valsch was. In de laatste jaren voor zijnvertrek naar Indië, had hij er wel wat meer van vernomen; maar toen in 1614, doorde Staten van Holland het bekende besluit tot vrede der kerken werd genomen, datopgesteld was door HUGO DE GROOT, toen Pensionaris van Rotterdam, dien hij vanzijne jeugd af had hooren prijzen en hoogschatten, en bij welk besluit het twistenover de geschilpunten, behalve aan de dokters en predikanten, verboden werd, hadhij de zaak als afgedaan beschouwd, en de contra-remonstranten, welke zichlangzamerhand onder den naam van ‘dolerende kerken’ begonnen af te scheiden,voor scheurmakers gehouden, die zich tegen het besluit der wettige overheidverzetten.Wat zijne politieke denkbeelden betrof, deze bepaalden zich voornamelijk tot een

diepen eerbied voor alle mogelijke magistraatspersonen: de Staten van Hollandhield hij bijna voor een hooger soort van wezens, en Prins MAURITS van Oranje wasvoor hem het hoogste ideaal van ridderdeugd en hel-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 61: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

58

denmoed. Van OLDENBARNEVELD wist hij niet veel meer, dan dat het voornamelijkop diens raad was, dat in 1602 de Oost-Indische compagnie was opgerigt. In denverderen loop van zijn leven waren zijne denkbeelden omtrent alle deze puntenonveranderd gebleven; alleen was er een ingekankerde haat bijgekomen tegen deEngelschen, die op alle wijzen de onzen in de kolonien zochten tegen te werken,terwijl daarentegen zijne gehechtheid aan den Prins van Oranje nog vermeerderde.En dit was niet meer dan natuurlijk; want hij had menigen stouten togt mede gemaakten menige overwinning in den Indischen Archipel helpen bevechten, en meniginlandsch vorst den eed van getrouwheid hooren afleggen aan de Staten, PrinsMAURITS en de Oost-Indische compagnie, en bij het verkeer met de onwetendeIndianen stelden de zeelieden den Prins altijd op den voorgrond, gedeeltelijkomdathunne harten door alle tijden heen warm geklopt hebben voor Oranje,gedeeltelijk, omdat het niet mogelijk was, die volken, gewend aan een onbeperkteenhoofdig bestuur, eenig begrip te geven van eene republiek en van eenevereeniging als de Compagnie, die zij zich niet anders konden denken dan als tweepersonen, en aan welk denkbeeld een zeker onbestemd, fantastisch wezen, JANKOMPANY genaamd, bij de inlanders zijn oorsprong te danken heeft. Bij deze vereeringvan den Prins was het dus geen wonder, dat het gezegde van OLSVEEN, alsof degroote meerderheid van hen, die hij rondom zich zag, niet in dat gevoel deelden, jazelfs den Stadhouder vijandig zouden zijn, den jongen bootsman hoogstonaangenaam in de ooren klonk, en waarlijk was de overwinning van zijne goedhar-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 62: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

59

tigheid op zijne nieuwsgierigheid wel groot, toen hij zweeg hij het zien, hoe een wolkvan angst het voorhoofd verduisterde van het zachte maagdelijn, dat aan zijne zijdezat. Ook was een dankbare blik zijn loon, toen hij, zonder overgang, plotseling eenander onderwerp van gesprek opvatte.‘Maar zeg mij nu toch,’ vroeg hij, voor het eerst het woord onmiddellijk tot haar

rigtende, ‘wat doel het gebindte heeft, hier voor de taveerne opgerigt, en wat dieblaauwe bloemen op die roode gordijn beduiden?’‘Gij zijt toch zoo oud niet,’ antwoordde het meisje schertsend, ‘dat gij uit deze stad

zijt weggetogen, voor dat de Kamer van Rethorijke De Blaauwe Acoleijen wasopgerigt.’‘Neen zeker, want in mijne vroege jeugd reeds, heb ik den intogt van de Kamer

gezien, toen zij weêrkeerde van Delft, waar zij op 't groote landjuweel der Kamerde Rapenbloem een prijs van vier stoopen wijns had behaald; - dat staat mij noglevendig voor den geest. Maar toevalligerwijze is dit het eenige, wat ik er van ken,en heb ik nooit een spel zien spelen, wat ik wel gaarne had gewenscht.’‘Wel ziet men, dat gij uit het wonderland van het verre Oosten komt;’ hervatte

DUIFJE, ‘want naauwelijks doet gij een wensch, of de vervulling volgt in den naastenoogenblik. Wat gij daar ziet, is het schouwtooneel der Kamer, dat nu nog bedekt isdoor den tooch, waar de blaauwe Acoleijen op geschilderd zijn, en lang zal het nietmeer duren, of het Sinnespel neemt een aanvang.’‘Ziet,’ viel haar vader in, ‘daar, aan het raam van de bovenverdieping, gluurt de

Kamernar naar buiten, dat is JAN KERSTOM,’ ging hij voort,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 63: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

60

‘de vrolijkste nar, die ooit de schellekap droeg. 't Is niet ten onregte, dat de Factoronlangs een letterkeer van zijn naam gemaakt heeft, en hem KAMERJONST noemde,want lustiger broeder en toch geestiger poëet is er geen; hij heeft den Factor hetfactie-liedeken helpen dichten, dat van avond het spel besluiten zal. Ik ken hembest; want hij laat de Hulck nooit een week achtereen onbezocht.’‘Daar zal het spel beginnen!’ riep DUIFJE met een glans van genoegen op het

gelaat; ‘ik zie de trompetters en luitspelers aankomen: zij stellen zich op voor dedeur.’En werkelijk kwam er een troep muzijkanten de herberg uit, en plaatste zich regts

en links van den ingang, waaruit weldra, onder eene oorverdoovende muzijk vantrompetten, trommen en fluiten, het bestuur der Kamer in plegtigen optogt tevoorschijn kwam. Voorop ging de Factor, met vier jongere gildebroeders, dieonmiddellijk zorgden, dat de banken en stoelen, welke bestemd waren voor hetbestuur der Kamer en voor verscheidene aanzienlijken uit de stad, die tevens lidvan de Blaauwe Acoleijen waren, niet werden ingenomen door hen, die daartoe hetregt niet hadden. Het volk drong zich nu op de markt al meer en meer opeen, omde vertooning aan te zien, en begroette de muzijk met een daverend gejuich, datnog vermeerderde, toen de Beschermer van de Kamer naar buiten trad,voorafgegaan door den Banierdrager, met het wapenschild, waarop de BlaauweAcoleijen geschilderd waren, en van hetwelk een breede wimpel neêrhing, met dewoorden: Met Minne Versaemt, het devies der Rotterdamsche Rederijkkamer. DeBeschermer of Prince, zoo als hij genoemd werd, trad met den Deken of

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 64: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

61

Hoofdman naar de versierde zitplaatsen, die eenigermate in den vorm van een troonvoor hen waren opgerigt; op hen volgde de Fiscaal-Busmeester, de Secretaris enandere beambten, die achtereenvolgens plaats namen op de stoelen en banken,voor hen bestemd; de Kamernar, versierd met de narrekap met klinkende bellen,en de marot in de hand, bewoog zich vrijelijk overal heen, en had voor zijn zeteleen bankje genomen, dat op twee groote, op elkander gestelde vaten geplaatstwas, van waar hij een ruim overzigt had over het volk, dat herhaaldelijk kwinkslagenmet hemwisselde, die hij met groote gevatheid, hoewel dan ook niet altijd met geesten kieschheid van uitdrukking, wist te beantwoorden.Toen alles gezeten was, trad de Factor het huis weder binnen, ging de trap op,

en gaf last, het gordijn, dat het tooneel nog voor de oogen der nieuwsgierige menigteverborgen hield, op te trekken. De groote voorkamer dier verdieping werd nu in haargeheel zigtbaar, daar, zoo als wij boven zeiden, de voormuur was weggebroken envervangen door twee sterke schoren, waaraanmen den vorm van korintische zuilenhad gegeven, en waarachter, even als regts en links achter de pennanten, lichtenwaren aangebragt, om de spelers helder te doen uitkomen. De kamer was naarvoren verlengd door het met eene balustrade omringde uitstek, waarvan wijgesproken hebben, dat op palen rustte, en waaronder de muzijkanten zichnederzetten op deze wijze had men eene vrij groote ruimte voor het tooneelgewonnen, en daar de acteurs zich meestal vooraan plaatsten, konden deaanschouwers, die regts en links stonden, of voor de vensters der na-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 65: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

62

burige huizen zaten, eveneens van de voorstelling genieten, welke alzoo gedeeltelijkin de open lucht plaats had.Voor de decoratie was in den smaak van dien tijd behoorlijk gezorgd. Daar het

eerste bedrijf in de nabijheid van Bergen-op-Zoom zou spelen, had men in de verteeen hoogen muur geschilderd, met regelmatig ingesneden schietgaten aan denbovenkant, waaruit even zoovele mondingen van kanonnen te voorschijn kwamen;eenige daken van huizen en eene kerk met een toren, maakten voor iedereenduidelijk, dat daar eene stad achter besloten lag. Verscheidene heesters, in bakkengeplaatst, vormden het verdere decoratief, zoodat met eenige verbeeldingskracht,het geheel kon gehouden worden voor een landschap buiten eene vesting, welkelaatste trouwens bepaald genoeg was aangeduid, daar met groote vergulde lettersop het azuur des hemels de woorden:Berghen op de Soome.

te lezen waren.Nadat de trompetten met schetterende toonen eene soort van fanfare hadden

gespeeld, verscheen de Factor der Kamer en sprak, te midden van de aandachtigestilte van het volk, dat verzot was op dusdanige voorstellingen, en zooveel mogelijkvan al wat er gesproken werd, trachtte op te vangen, de Prologhe, waarin hij metal de barbaarsche vormen van dien tijd, welke onder de wonderlijkste schikkingenvan woorden en tal van vreemde termen het gebrek aan poëzij zochten te verbergen,verkondigde, hoe het ontzet van de bedreigde vesting en het feest, dat daarvoorheden in de stad Rotterdam gevierd werd, hem aanleiding hadden gegeven tot

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 66: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

63

het vervaardigen van het stuk, dat zoo aanstonds zou worden vertoond.‘Aensiet dan,’ zoo eindigde hij zijne aanspraak, met eene ligte toespeling op het

devies der Kamer:

‘Aensiet dan, borghers met minne versaemt ende devoot,Dit spel, waarmede wij den Prince end sijne victoryRethorykelyk sullen prysen met suvere glory. -’

Een uitbundig handgeklap en gejuich begroette deze voorafspraak, waar de trommen,fluiten en verdere muzijkinstrumenten zich onmiddellijk bijvoegden. De Banierdrager,die zich met het blasoen, naast den spreker had geplaatst, ging nu naar denachtergrond, en stak zijne banier door een venster van den toren vanBergen-op-Zoom, waar zij alzoo vrij uit hangen kon, en gedurende de geheelevertooning bleef wapperen; hij trad daarop met den Factor af, welke laatste zichbedekt ging opstellen, om zijne betrekking van souffleur voor het overige van denavond te vervullen, waarop het eigenlijk Sinnespel eenen aanvang nam.Wanneer wij de voorstellingen der Rederijkers van dien tijd voor onze verbeelding

terugroepen, zoo als wij het op 't oogenblik voor onze lezers trachten te doen, danis het ons dikwijls onmogelijk, te begrijpen, hoe zij met zulk eene uitbundige geestdriftzijn aangezien. De meest monsterachtige wansmaak in de uitvoering verbond zichmet de langdradigste, zinledigste woorden, in eene taal, waarvan de geleerdeSPIEGHEL omtrent eene halve eeuw vroeger reeds had uitgeroepen:

‘Is dit duyts, neent eylaes,'t Zijn distelen, die het ghoede zaed versmoren;Dus doende ghaet het nederduyts geheel verloren.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 67: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

64

De groote verdiensten bestonden in het uiterlijk van de vertooning, waar men zooveelglans mogelijk aan bijzette, en verder in gezochte woordspelingen, in eene soortvan geleerde bespiegelingen, en vooral in de bijtende schimpscheuten, die op destaatkundige en godsdienstige omstandigheden van den dag betrekking hadden,en die er, waar het maar mogelijk was, doorbeen gevlochten werden, en voor dekennis van de zeden en heerschende denkbeelden van dien tijd, nu nog onzebelangstelling wekken kunnen: dramatische of dichterlijke verdiensten hadden zijechter weinig of niet.De magt der gewoonte evenwel, die in alle tijden ons zelfs het smakelooze

genietbaar maakt, had ook den kastelein van de Hulck, even als zoovele anderen,tot een dweepend voorstander en hartstogtelijk beminnaar van de kamerspelengemaakt, en niet ligt zou hij eene gelegenheid verzuimen, om, hetzij een optogt,eene kamer of haagspel of zelfs eene gewone poëtelijke bijeenkomst bij te wonen;want hij was zelf lid van de Blaauwe Acoleijen, hoewel hij voor zijn persoon reedssedert verscheidene jaren de lier aan de wilgen gehangen had. Hij had dus veelvoor boven zijne dochter en den jongen bootsman, die wel met de meest mogelijkeaandacht naar het Sinnespel zaten te kijken, doch voor wie hij begreep, dat eenigeopheldering van hem, die geheel en al in het vak te huis was, niet onwelkom zouwezen, en, wij hebben dit reeds bemerkt, hij was de man niet, om een woord tezwijgen, dat hij noodzakelijk oordeelde te sprekeif.‘Let nu wel,’ zeide hij, na hun eenige duistere gedeelten van den proloog verklaard

te hebben, ‘let nu wel op bij 't spel, en ik zal u uitleg-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 68: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

65

ging kunnen geven, daar waar 't u aan begrip schorten mogt: ik ben bij al devoorloopige excercitiën geweest, en ken het stuk zoo goed, alsof ik de personagiënverbeelden moest, die 't maken zullen.’Hier werd hij in zijne verdere rede gestoord door het ontzettend geweld, waarmede

alle muzijkanten invielen, terwijl van ter zijde een gerucht werd vernomen als vanrollende wagens, brieschende paarden en marcheerende troepen.‘Dat is het conterfeitsel van den aanmarsch van het Spaansche leger onder den

markies SPINOLA. Dat verschijnt evenwel niet op het tooneel; maar ziet, daar komtde eerste personagie op, die stelt voor de Rivier van Bergen-op-Zoom.’Het geraas hield nu op, en werkelijk kwam een der zinnebeeldige personen, die

op de rolverdeeling voorkwam als de ‘Soomstroom,’ van uit den achtergrond tevoorschijn, en trad tot digt bij de balustrade. Deze personagie was gekleed in eenlangen witten tabbaard, met ligt blaauwe en groene strepen beplakt, en het haarmet biezen doorvlochten, hetgeen haar dadelijk als eene soort van stroomnimf deedkennen, wat nog duidelijker werd gemaakt door de urne, die zij onder den linkerarmhad, en waarop het woord ‘Soomstroom’ te lezen was. Op den voorgrond gekomen,begon zij, in eene lange alleenspraak, zich te beklagen over den druk, welke deschoone landen, waardoor zij stroomde, te lijden hadden van het leger des vijands.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 69: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

66

‘Geen noot,’ zegt zij,

‘Geen noot en is gelijck aan mijn noot ellendigh,De rouwe krijhgsvolckx druck mij droevig persequeert,End' mij, lacy, tempteert met quae pracktijken schendigh,Soo de couleuverijneghe Spangiool mijne oevers verheert,Waeraf mijne Joijeusheijt in Doleantie verkeert....’

en zoo ongeveer ging het voort in een vijftigtal regels, waarin zij, behalve hare eigeneongelukken, nog de fabelachtige schoonheden van Bergen-op-Zoom opnoemde,eene beschrijving, waaruit zeker geen inwoner dier stad haar zou hebben herkend,daar de waardige Factor der Blaauwe Acoleijen, en met hem de meeste zijnerstadgenooten, niet veel juister denkbeeld hadden van eene vesting, zoo verafgelegenals Bergen-op-Zoom, dan menig schrijver in den tegenwoordigen tijd, van Pekingof Tomboktoe. De Soomstroom beschreef vervolgens de vestingwerken, en hoehet voorgeslacht reeds voor eeuwen aan den mond der Zoom,

‘Crachtiche muijren deed bouwen,Die mijn monts kaecken sijn, waerafter de kartouwen,De tanden des gebits, die victorieuselijck knouwenHet crijchsvolk, dat daer avontuert haer lijff end' bloed.’

Deze sierlijke vergelijking, elke wij hier slechts aangeven als een staaltje van vele,die er in voorkwamen, werd mede uitbundig toegejuicht, vooral door OLSVEEN, die,daar hij de repetition bijgewoond had, onder de weinigen behoove, die in staatwaren, dergelijke schoonheden te begrijpen. Ook DUIFJE was wonder wel in haarschik met het begin van het spel, dat haar medegevoel gaande maak-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 70: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

67

te; want, hoe ruw en ongepolijst de verzen ook mogten zijn, zij zag er de ellende in,die de Spanjaarden kwamen brengen over eene ongelukkige stad, al mogt het haar,voor wie alle mythologische begrippen even vreemd waren, ook moeijelijk vallen,zich onder die sprekende vrouw eene rivier voor te stellen, en al kon zij zich van deonderdeelen geen regt begrip vormen. Ditzelfde was met FAESSEN het geval.‘Het mag poëtelijk geïnventeerd zijn,’ zeide hij, ‘maar 't is mij niet regt klaar: ik

heb veel water gezien, maar hoe 't water zooveel zou kunnen vertellen, als dezehier....’‘Maar, mijn vriend, het is eene personagie!’ sprak OLSVEEN op een toon, alsof

deze verklaring onmiddellijk al wat er nog duister en onbegrijpelijk in was, uit denweg ruimde, ‘het is eene personagie, een van de spelers, die eene rivier verbeeldt;hoe zou men anders het water kunnen voorstellen en het laten zeggen, wat het tezeggen heeft?’De bootsman scheen daar geen middel op te weten, en voelde ook wel, dat hij

niet op de hoogte was, om tegenover den rederijken kastelein eene eigene opinievast te houden. ‘'t Zal wel zoo moeten wezen,’ zei hij, ‘alleen had ik mij voorgesteld,enkel menschen te zullen zien verbeelden en geen sprekend water, maar....’‘Dan zult gij nog wel meer vreemds zien,’ hervatte de kastelein, ‘als de Sinnekens

opkomen. In dit spel zijn er negen: Superstitie, Paepsche Opinie, Goede Raedt,Inspiratie, Innich Gebedt en nog eenige anderen, die wel treffelijk worden voorgesteld,en, wat het spreken van het water aangaat...’Hier werd hunne aandacht op nieuw geboeid door de opkomst van eene tweede

personagie ‘Berghens

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 71: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

68

Stedemaeght, comende met groot gerucht ende claghen.’ Deze was uitgedoscht ineen wit kleed, waarop van voren een rood veld prijkte met drie zilveren kruisenboven drie groene bergen, het wapen van Bergen-op-Zoom; op haar hoofd droegzij eene stedekroon en in de regterhand een ontbloot zwaard. Zij vertelde, ondergroot misbaar, aan Soomstroom, dat de Spangioolen haar ingesloten hadden, engaf eene lange beschrijving van SPINOLA, die natuurlijkerwijze hem niet van degunstigste zijde deed kennen. Benamingen als:

‘Een roofwolf, dien in hongersnoot bloedgierig,Een schaepskoij onbewaerd men siet waarnemen vierig,Een gulsig gier, enz.’

behoorden nog niet eens tot de sterkste uitdrukkingen. Zij eindigde met om goedenraad te vragen, en onmiddellijk zag men een Sinneke te voorschijn komen, genaamd‘Goeden Raedt, seer precieuselijck geciert met edele gesteenten, en hebbendeeene slanghe ende eene duijve in de hand.’ Getrouw aan zijn naam, komt hij debedrukte Stedemaeght te hulp en hem dunkt het beste,

‘Clachtich ende ootmoedichlijk jemand te sendenNaer den Helt Mourink van Orangien seer kloeck.’

Hij voegde daarbij, dat de Prins iemand was, die hoewel hij hem niet dikwijls deedroepen, steeds naar hem luisterde, en hem altijd tot het einde liet uitspreken. Daaropgaf hij eene groote lijst van menschen, die om hem roepen; maar klaagde tevens,hoe hij van weinigen gevolgd wordt, terwijl het in de wereld veel beter zou zijn, indien

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 72: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

69

hij meer ingang kon vinden; maar dat zijn doodvijand ‘Pernicieuse Raedt’ veel grooteraanhang had dan hij. Daar hij nog op vele plaatsen gewacht werd, ging hij wederde wereld in.Nu volgde er eene zamenspraak tusschen Berghsche Stedemaegt en

Soomstroom, waarin zij overlegden, hoe men den goeden raad best te nutte makenzoû. De eerste verklaarde, dat zij in deze gevaarlijke omstandigheden zich niet konverwijderen; dat de stad daarenboven zoo was ingesloten, dat alle gemeenschapnaar buiten was afgesneden, en zocht Soomstroom, die alleen nog vrijelijk in- enuitvloeijen mogt, te bewegen, naar den Haeghe te vlieten, en de jammerklagt enbede om hulp aan den Prins over te brengen. Soomstroom antwoordde, daartoewel goeden wil te hebben, maar bragt te gelijker tijd eene onoverkomelijke zwarigheidin het midden, namelijk, dat zij, bij het verlaten van de stad, dadelijk doorScheldestroom getrouwd werd, zoodat zij zelfs haren naam verloor, enScheldestroom haar zoo omarmde, dat zij niet weg kon.Deze geographische zwarigheid, die, hoe geestig ook naar den smaak van dien

tijd aangebragt, zeker voor het groote publiek onverstaanbaar was, deedStedemaeght in vernieuwde klagten uitbarsten, totdat Soomstroom, nadat zijvruchteloos Goeden Raedt wedergeroepen had, haar voorsloeg, hare toevlugt tenemen tot ‘Innich Gebedt,’ welke personagie dan ook dadelijk te voorschijn kwam,‘sijnde kennelijck,’ zoo als de verklaring luidde, ‘door een vijerigh habijt endeemoedighe en simpele ooghen.’Naauwelijks had dit Sinneke zich ter beschikking van de Stedemaeght gesteld,

of deze knielde neder,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 73: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

70

en gaf hem den last onmiddellijk naar den hemel te gaan, waarop ‘Innich Gebedt’langs een koord naar boven steeg, en door een luik in den blaauwen hemel vanden achtergrond verdween.Deze allegorische voorstelling, die door de aandachtige stilte, waarmede zij werd

aangezien, de bewonderende goedkeuring van het publiek bleek weg te dragen,werd begeleid door de luiten van het orchest, die ‘eene statige psalmvoijze’ speelden,welke terstond vervangen werd door eene vrolijke ritournel, toen ‘Innich Gebedt’ naeenige minuten weder uit den hemel afdaalde, met zich voerende een Sinneke,genaamd ‘Inspiratie,’ met groote vlerken en eene gouden stralenkroon om het hoofd.Deze werd van de verschillende zwarigheden onderrigt, en gaf daarop aanSoomstroom den zonderlingen raad, zich an eene flesch te doen overgieten, enzich zoo naar den Haag te laten brengen. Soomstroom verklaarde zich hiertoeonmiddellijk bereid, en verzocht ‘Innich Gebedt,’ die haar in den Haag van veeldienst zou kunnen wezen, met haar te gaan. Daar deze hierin toestemde, werdenbeide door Stedemaeght en Inspiratie in eene groote kartonnen flesch gepakt,waarmede het eerste bedrijf van het Sinnespel een einde nam, hetwelk aangekondigdwerd door den Factor, die optrad, en de toeschouwers vermaande, nu wat te etenen te drinken, totdat de pauze gedaan zou zijn, en men zou overgaan tot het tweedebedrijf, waarvan hij met grooten omhaal van woorden verklaarde, dat het nog veelfraaijer was dan het voorgaande.In een oogenblik was de stilte verbroken, die tot nu toe onder het publiek had

geheerscht, en het wemelend gedrang, waarin de meesten hunne

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 74: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

71

plaatsen zochten te bewaren, anderen, die te verbeteren, of zich een doortogt naarde taveernen te banen, nam weder een aanvang.FAESSEN bleef met welgevallen de rustige plaats behouden, die hij door de

welwillendheid van zijnen nieuwen bekende had verworven, en hun levendig gesprek,waarin de tooneelvoorstelling, en de overige feestelijkheden van den dag werdenbehandeld, deed hem weldra de politieke beschouwingen vergeten, die zoozeer debezorgdheid van DUIFJE hadden gaande gemaakt, hoewel hij bij zich zelven hetvoornemen had opgevat, bij de eerst voorkomende gelegenheid, hieromtrent nadereopheldering te verkrijgen. Wat hem het meest getroffen had, was niet zoozeer detoespeling van OLSVEEN op de staatkundige partijen, als wel de enkele woorden,die hij van de onderdrukking zijner religie had hooren reppen. Hoewel hij een waargodsdienstig gevoel in de borst omdroeg, zoo als zich dat bij den zeeman ontwikkelt,die de heerlijkheid Gods leert kennen in het majestueuse van den onmetelijkenOceaan of het fonkelen der eeuwige lichten aan het uitspansel, of Zijne almagtherkent in de donderende stem van den storm, hij was te veel Hollander van diedagen, om niet bepaaldelijk gehecht te zijn aan de leer, waarin hij was opgevoed.De vervolgingen der Spaansche Inquisitie en de hevige religiehaat, die vooral hetbegin des tachtigjarigen oorlogs kenmerkte, behoorden zoo geheel tot zijnen tijd,dat hij, bij het enkele denkbeeld van verdrukking zijner geloofsgenooten, van welkezijde die dan ook komen mogt, een wrok voelde ontstaan, die slechts zijn voorwerponder meer bepaalde vormen behoefde te leeren kennen, om tot eene geweldigeuitbarsting te komen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 75: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

72

Maar, zoo als wij reeds gezegd hebben, voor het oogenblik verborg hij zijnegedachten in het diepste zijner ziel, of liever hij vergat ze bij het vrolijke gesnap vanDUIFJE en de breedvoerige verhalen en bespiegelingen van haren vader, die,opgewekt door de vertooning van dien avond, onuitputtelijk was in beschrijvingenvan spelen, die hij vroeger had bijgewoond, of die hij bij overlevering kende, en nubeurtelings in vergelijking bragt met hetgeen dien avond vertoond werd.‘Zooveel vreugde als ons ook deze dag geeft,’ sprak hij ‘zoo is het toch nog niet

het feest, ten tijde van Graaf PHILIPS hier in Rotterdam gevierd, dat dan ook trouwensniet was om eenige victory of pays, want 't was nog rustig in die dagen: dat wasalleen een Rethoryckelyck feest. De Blaauwe Acoleijen hadden hunne Caertegezonden, door heel Holland, en acht kameren kwamen tot haar met hunne Spelenen Refereijnen.’‘Waart gij toen al medelid van deze Kamer?’ vroeg DUIFJE, ‘of is u die wetenschap

door 't gehoor ingekomen en niet door 't gezigt?’‘Toen de koning van Hispangien als Graaf van Holland is geabjureerd, mijn kind,

was ik een knechtken van tien jaren, en kon dus vóór dien tijd geen lid van eeneKamer wezen, maar ik heb mij dat feest zoo dikwijls laten verhalen......’‘Dat gij u mogelijk wel inbeeldt, het bijgewoond te hebben,’ viel het schalke meisje

hem in de rede, ‘juist als de minestrels en netteboeven, die avontuurlijke historiënspreken, zeggende, dat zij gezien hebben, wat mogelijk nooit te zien is geweest.’‘Gij zult onzen nieuwen vriend eene zeer ver-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 76: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

73

keerde opinie geven van mijne geloofwaardigheid,’ hernam OLSVEEN, half in scherts,half in ernst; ‘wel heb ik u meer dan eens gezegd, dat gij niet alles gelooven moet,wat men u vertelt; maar dat duidde op de fluweelen woordekens van pronkers enlosse kwanten, en niet op de mijne.’‘Wees gemst,’ sprak FAESSEN, ‘ik ben niet zoo ongeleerd, dat ik jok niet van ernst

zou kunnen onderscheiden, en al vind ik de eerste in de woorden van het meiske,ken ik toch de laatste in het spreken van den vader, en dus zal ik geredelijk gelooven,wat gij mij vertelt van de vroegere dagen.’Dit zeggen, waarmede beide tevreden waren, bragt OLSVEEN weder tot zijn

afgebroken verhaal terug.‘Behalve wat ik mij er van heb laten verhalen,’ ging hij voort, ‘heb ik een groot

deel daarvan gelezen, en kunt gij het ook lezen, want de Spelen van Sinne volSchoone Alegatiën, die toen gespeeld zijn geworden, zijn later tot Antwerpen bijSylvius geprint, even als de drieërlei Refereinen, in 't vroede, in 't amoureus en in't zotte, waarmede de vraag beantwoord werd: ‘wat meest geacht en schadelijks isverkregen.’ De Haerlemsche kamer de Pelikaen behaalde den prijs van 't Sinnespel,dat gedicht moest wezen op de vraag:

‘Wie den meesten troost oijt kwam te baten,Die schenen te zijn van Godt verlaten?’

‘De Faktor HEIJNSZOON ADRIAENSZ. had het gemaakt, - dezelfde, die naderhand oplast van DUCDALF geworgd is om der reformatie wil, en die, zoo als algemeen bekendis, zulk eene zonderlinge executie gehad heeft.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 77: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

74

‘De Amsterdammer Kamer: In liefde bloeijende kreeg een zilveren pot tot prijs, alsde verst komende, en speelde een batement van 's menschen Sin enverganckelijcken Schoonheit; - het blazoen vooral van die Kamer was prachtig - ikheb het sedert meermalen gezien - 't was een geschenk van keizer KAREL, en is nuwel over de honderd jaren oud.’‘Kom nu maar weêr tot het tegenwoordige terug, vader,’ sprak DUIFJE, die weinig

naar zijne woorden geluisterd had, welke zij waarschijnlijk ook niet voor de eerstemaal hoorde, ‘en vertel den bootsman later eens, wat er voor honderd jaar gebeurdis; want ziet - het spelen schijnt op nieuw een aanvang te zullen nomen.’Werkelijk gaf eenige oogenblikken daarna de muzijk het teeken voor de hervatting

der voorstelling, en weldra was de rust en de aandachtige stilte in den omtrek vanhet tooneel hersteld, en traden de personagiën op. Wij hebben bij de beschrijvingvan het eerste bedrijf welligt reeds te veel van het geduld onzer lezers gevergd, enzullen dus de brave Rederijkers niet verder volgen in de goed gemeende, zoo danook niet zeer poëtische vertooning, waarmede zij den luister van den dag in deoogen van het Rotterdamsche publiek niet weinig verhoogden.De uitvoering van het Sinnespel liep naar wensch af, de vesting werd

verschrikkelijk benaauwd, hevig beschoten, en eindelijk, toen zij op het punt was,zich aan SPINOLA over te geven, kwam de tijding, dat de manhafte Hertog VANBRUNSWIJK en de Graaf VAN MANSVELDT zich door het leger van GONZALES DECORDOVA hadden heengeslagen en met Prins MAURITS tot ontzet kwamen opdagen.Verscheidene Sinnekens, als Desperacie, Bange vreeze

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 78: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

75

enz. maakten zich meester van het Spaansche leger, dat door Victory, zittende opeen gouden wagen en omringd door een stoet van antieke helden, onder eendaverend geweld van pauken en trompetten van voor de muren der stad werdverdreven.Als door eene onzigtbare hand bestuurd, bewogen zich nu de gulden letteren,

die, zoo als wij gemeld hebben, op den blaauwen hemel van den achtergrond hetwoord:Berghen op de Soome

vormden en verschikten zich tot eene anagram, geheel en al in den geest dier tijden,die in letterkeeren, naamverzen, kreeftgedichten enz. het nec plus ultra der litteratuurmeende te vinden, en vormden door die verschikking, in plaats van den naam dervesting, de woorden:Gheen soo beroempd

terwijl daarboven een breede wimpel ontrold werd, waarop het tweeregelig gedicht:

ICk, berghen, ben ontset besChVt Voor spaansChe banden,ICk ben door godes MaCht tot VoordeeL Van de Landen.

als tijdvers het jaar 1622 aangaf.Hiermede was het Sinnespel ten einde; maar de kamer gaf daarna nog eene

Klucht of zoogenaamde Sotte Kluit ten beste, die door den Factor met hetfactie-liedeken werd besloten, en om nu op het laatst de gedachten weder geheeltot de aanleiding van den vreugdedag terug te voeren, bekroonde zij haar werk meteene symbolische voorstelling, die eene soort van rébus vormde, en aantoonde,hoe ver onze voorouders het in de kunst van woord-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 79: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

76

spelingen gebragt hadden. Op een hoogen brandstapel werd een geweldig grootspinnewiel geplaatst, dat ‘SPINOLA’ beteekenen moest, blijkens het opschrift, dat erop meer dan eene plaats aan vast gehecht was, het koord van dit spinnewielbeteekende, - ook volgens het opschrift - GONZALEZ VAN KOORDOWA (Cordova) enhet om 't spinrokken gewonden vlas of het vlaske begreep iedereen, dat beteekenenmoest: Don LOUIS DE VELASQUEZ, bevelhebber der Spaansche kavalerie. Dit alleswerd onder de opgewondenste toejuichingen in brand gestoken, en toen het volkhet in vlammen zag opgaan, was het of de drie vijandelijke generaals werkelijk totasch waren verteerd, zoo eindeloos en uitgelaten waren het handgeklap en devreugdekreten.Met deze voorstelling eindigde de vertooning van de Blaauwe Acoleijen; eenige

harer leden vereenigden zich nog in de gelagkamer; anderen zochten de woeligestraten, waar tot ver na middernacht nog het gejoel en gezang voortduurde, totdatlangzamerhand de lichten uitdoofden, de huizen gesloten werden, de stilte van dennacht hare wettige regering begon, en eindelijk niets meer gehoord werd, dan deeentoonige stap van de veiligheidsronde, die van uur tot uur de warme wachtkamerverliet, om te waken over de slapende stad, en de melankolieke toonen van denhoorn des torenwachters, die der goede burgerij verkondigde, dat alles rustig wasen zonder gevaar. En toch smeulden binnen die muren vonken van oproer enverraad, die geen wachter ontdekken kon, en was die rust als eene ijskorst overden krater van een sluimerenden vulkaan.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 80: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

77

OLSVEEN was met zijne dochter en den bootsman FAESSEN na den afloop dertooneelvoorstelling, en nadat de toegevloeide menigte zich eenigzins verspreid had,naar zijne woning gegaan, en toen de zeeman den volgenden morgen ontwaakte,en zijne gedachten verzamelde, was hij in het onzekere, of hij de verkwikkende rust,die hij had genoten, moest toeschrijven aan de vermoeijenis van den vorigen dag,of aan de voortreffelijkheid der bedstede in de Hulck boven zijne hangmat in deSchoonhoven, of wel aan de zoete begoocheling van een droom, waarin een paarschalke oogen, die eene groote gelijkenis hadden met die van DUIFJE, het bevalligedochtertje van den waard, eene hoofdrol speelden.Ingevolge de verordening van zijn schipper, ging hij denzelfden morgen naar

boord, om af te rekenen, en een gevoel van rustig genoegen, iets dat naar eenonbestemd voorgevoel van huisselijk geluk zweemde, maakte zich van hemmeester,toen hij met een welgevulden buidel terugkeerde, en OLSVEEN mededeelde, dat hijeenige maanden aan wal dacht te blijven, om eenigzins kalmer het leven te genietenna de onrustige vijf jaren, die hij in Indië had doorgebragt, en dat hij voorloopig zijnenintrek dacht te nemen in de Hulck.Het duurde dan ook niet lang, of hij was geheel en al huisgenoot geworden, daar

de kastelein in hem iemand gevonden had, die niet alleen met de uiterstegoedwilligheid naar zijne verhalen luisterde, maar die daarenboven de reeds zoovolgestapelde schuur zijner kennis nog verrijkte met menig belangrijk en vreemdverhaal uit het verre Oosten. Hij schetste hem de heldendaden van den wakkerenGouverneur-Generaal JAN PIE-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 81: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

78

TERSZ. KOEN; die overwinningen met lionderden op tienduizenden behaald, die denschrik geslagen hadden om het hart der weerspannige Javanen; den ontzettendendag, toen Jakatra in vlammen opging, en de schoone tijden, die daarop volgden,toen de muren van het jonge Batavia waren opgerezen uit de puinhoopen derverwoeste stad.Menige avond ging er onder deze gesprekken voorbij, en de talrijke krijtstrepen

achter op de deur, waarmede de waard de rekening zijner gasten aanteekende,bewezen, dat deze laatsten niet verjaagd, maar veeleer aangetrokken werden doorde vertellingen van den jongen zeeman, die ze eenvoudig en ongekunsteldvoordroeg, maar toch met de levendigheid van een ooggetuige en de geestdrift vaneen medespeler in die geweldige drama's. Maar ook somwijlen zaten zij, wanneerhet ruwe najaarsweêr of het toeval de gasten verwijderd hield, met elkander onderde groote schouw, waar een helder takkenvuur brandde, terwijl dan DUIFJE'Strappelend voetje het snorrend spinnewiel in beweging bragt, en de dampende kroesmet beet bier herhaalde malen gevuld en weêr geledigd werd.Dan viel het gesprek, dat in het bijzijn van zoovele vreemden of minder bekenden,

nooit zoo geheel vertrouwelijk kon worden, meer dan eens op den tegenwoordigentoestand van het land, en al wat FAESSEN van den Arminiaansch gezinden kasteleinvernam, was niet geschikt, om den onaangenamen indruk weg te nemen, welkenhij reeds op den eersten avond, dien hij weder in het vaderland doorbragt, door losdaarheen geworpen woorden, had ontvangen. Wij hebben het reeds ter loopsgezegd: de jonge bootsman

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 82: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

79

hechtte aan het geloof, dat men hem in zijne jeugd had ingeprent, en dat hem induizend gevaren een steun en eene hulpe geweest was; maar in die eeuw vanberoering en twist, van verkettering en religiehaat was hij niet in staat, met juistoordeel de kern der waarheid, die kracht geeft, te onderscheiden van de zwakkeuitwendige schil, die alleen dáár is, om een tastbaren vorm te geven aan de anderste vlugtige gedachte. Hij, en duizenden met hem, namen ze beiden, schil en kern,als één geheel in hunne ziel op, en de geest van den tijd, waarin zij leefden, wasveel te onverdraagzaam, dan dat zij ter wille van het wezen, en zelfs ter wille alleenvan de Christelijke liefde, iets van den vorm zouden hebben willen laten afdingen.Daarbij kwam, voor de Remonstrantsche partij, de groote hefboom in werking, diedoor alle eeuwen heen de dweepers en de martelaars heeft voortgebragt, namelijkde vervolging en de onderdrukking, nog in volle kracht in de tijden, waarin wij onsnu verplaatsen. Behalve de reactie, die het natuurlijk gevolg is, van elk gewelddadigdwangmiddel, en die de gemoederen verbitterde, had de verbanning derRemonstrantsche predikanten nog een ander nadeelig gevolg, namelijk, dat erverscheidene uit de gemeente als leeraars optraden, die door onberaden ijver ofdoor heftige onverdraagzaamheid uitblonken, ja zelfs velen, wier karakter volstrektniet in overeenstemming was met de gewigtige betrekking, die zij aanvaardden, enwaardoor te meer het gemis gevoeld werd van zoo menig uitstekend man, die inballingschap omdoolde, of in den kerker wegkwijnde. Door deze allen werdvoortdurend, al was het dan ook in het geheim, de smeulende

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 83: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

80

vonk voor uitdooven bewaard, terwijl de bittere herinneringen van hen, die vóórweinige jaren in den tijd van JOHAN VAN OLDENBARNEVELD meer of min aanzienlijkeambten bekleed hadden, zoowel als de steeds levendig gehouden bekommeringvan de achtergebleven betrekkingen der bannelingen, het hunne daartoe bijbragten.Ook op het gemoed van onzen zeeman bleef dit alles niet zonder indruk, toen

OLSVEEN hem bekend maakte met de wezenlijke of vermeende grieven van devolgers van ARMINIUS, en met de ontzettende gebeurtenissen der laatste vier jaren,wier vermelding hem ijskil op het harte viel. Daarenboven bestond bij hem nog eenebijzondere reden, die dit alles dubbel bitter maakte. Gedurende al den tijd, dien bijin Indië had doorgebragt, was het hem eene streelende gedachte geweest, als hijnood en ellende trotseerde, ja honderdmaal den dood in het aangezigt zag, dat dieopofferingen niet vergeefs waren, dat zijn vaderland gelukkig zon zijn, en hij ook tothet opbouwen van dat geluk zijn steen zou hebben bijgedragen.Bij iedere nieuwe verovering, die de Oost-Indische Compagnie maakte, bij elke

overwinning, die zij op de Portugezen behaalde, had hem het hart van vreugdegeklopt bij dat denkbeeld, hoe de tijding daar van jubelkreten zou doen opgaan inde Republiek, waar, zoo als hij zich voorstelde, nu rust en vrede heerschte, waaraller gedachten en wenschen gerigt waren op de ontwikkeling der welvaart; waardemagt, volgens der vaderen spreuk, zou ontstaan uit de eendragt. En dat vaderland- het had ter naauwernood gedacht aan zijne zonen in de verre landen, en zevergeten voor de ellendige haarkloverijen van eenen GOMMARUS; de Generale Staten,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 84: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

81

die hij den overwonnen inlanders als den eerwaardigsten Souverein had voorgesteld,en wien hij zelf ten allen tijde den eerbied had toegedragen, waarmede hij ook denJavaan of Amboinees had helpen bezielen, diezelfde Staten hadden den grootenAdvokaat van Holland doen sterven op het schavot, hadden GROTIUS in boeijengeklonken, en duizenden in het ongeluk gestort, die de waarheid verkozen bovenhet wangeloof. En de Prins van Oranje - maar hier was de grens an zijnen wrevel;want hoe ook zijne verontwaardiging werd gaande gemaakt, en wie hem ook inopgewonden ijver op MAURITSwijzen mogt als den scheidsregter, die met het zwaardde geschillen van Holland had doorgehouwen, de Oranjegezinde zeeman hield, inhet binnenste zijner ziel, den held van Nieuwpoort vrij van alle smet en blaam, engeene aantijging der partijzucht was in staat, het beeld van den beminden vorst,waarin hij van zijne prille jeugd af, alle deugden vereenigd meende te zien, van hetverheven voetstuk te rukken, waarop hij hem in zijn hart voor altijd geplaatst had.Hij geloofde niet aan een medewerken van den Stadhouder in deze tooneelen vanbloed en schande; de monstervereeniging van MAURITS en GOMMARUS, van hetridderzwaard en den doktorstabberd, was voor hem eene onmogelijkheid, en aanden vorst dus, weet hij het niet, dat hij zoo droevige teleurstelling vond bij zijnterugkeer in het land zijner geboorte. Hij had gehoopt, dáár fier het hoofd te zullenkunnen opheffen, als een van hen, die hadden medegewerkt aan de vestiging vanhet Nederlandsch gezag in het verre Oosten, als een der overwinnaars van Jakatra;en zag zich nu onverwachts geplaatst te midden van eene vervolgde broeder-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 85: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

82

schap, die gedoemd was tot gedweeë onderwerping aan een gezag, dat zij zichdoor den toorn Gods opgelegd meende. Dit alles verbitterde den jongman meer enmeer tegen de partij der Contra-remonstranten, en weldra stond hij bij de zijnenbekend als een ijverig lid der gemeente, en begonnen enkelen hem te beschouwenals een van hen, op wie men rekenen kon bij eene aanstaande wederopbouwing,van het rijk van Israël, zoo als zij zich in hunne beeldspraak uitdrukten.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 86: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

83

Hoofdstuk IV. Van Dyck te Bleiswijk.

Het herfstgetijde verliep intusschen en maakte plaats voor den winter, zonder dater oogenschijnlijk iets voorviel, waaruit blijken kon, dat zij, die te Rotterdam denaanslag op den Stadhouder hadden beraamd, nader gevolg gaven aan hunvoornemen. Heer WILLEM VAN STOUTENBURG zette zijne vrij losse levenswijze in 'sGravenhage voort, waardoor hij zijne vroegere bekenden, zelfs hen, die zijnenomgang uit politieke beweegredenen niet zouden geschuwd hebben, langzamerhandgeheel van zich vervreemdde. Zijn trotsch karakter deed hem evenwel de openbaremeening niet alleen minachten, maar dreef hem meer en meer op dien weg voort,zoodat de verbittering, die in zijne ziel huisde, met elken dagmeer aanwies, naarmatehij zich zelven diets maakte, dat een onregtvaardig oordeel der wereld de eenigeoorzaak was van de vernede-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 87: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

84

ring, waaronder hij gebukt ging. Met angstige bezorgdheid sloegen zijnenabestaanden hem gade, want voor hen alleen, die nu en dan getuigen waren vande uitbarstingen zijner diep gewortelde wraakzucht, welke hij in het openbare levenzorgvuldig verborg, was het duidelijk, dat er in de ziel van dien man een onwederbroeide, dat vroeg of laat vreesselijk zou moeten losbreken. Hij verloor dan ook hetontwerp niet uit het hoofd, van welks welslagen hij zich herstel van eer, aanzien enrijkdom beloofde, en de geheime voorbereidingen waarbij COORENWINDER, VAN DYCKen verscheidene anderen, die langzamerhand in het komplot getrokken werden,hem behulpzaam waren, namen alle zijne gedachten in en hielden zijn gemoed ineen voortdurenden staat van spanning, die hem blindelings op den eenmaalingeslagen weg deed voorthollen.De sluwe COORENWINDER, wiens geheele toekomst, zoo als wij reeds gezegd

hebben, van het herstel der Arminiaansche partij, maar vooral van eene veranderingvan zaken ten gunste der familie VAN OLDENBARNEVELD afhing, bragt het zijne bij,om die stemming levendig te houden in hem, dien hij als een hoofdpersoon tot hetwelgelukken zijner plannen aanmerkte, en aan zijne onvermoeide werkzaamheiden vasthoudendheid was het voornamelijk te danken, dat omstreeks half Januarijvan het volgende jaar, dus na ruim twee maanden, het geheele plan beraamd, ende middelen ter uitvoering voorloopig vastgesteld waren.De voornaamste medewerker, op wiens dweepzucht en godsdiensthaat hunne

berekening steun-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 88: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

85

de, was VAN DYCK, die na het mislukken van den aanslag binnen Rotterdam, zonderverdacht te zijn geworden, naar zijne woning in Bleiswijk was teruggekeerd, enwiens fanatieke moed door de veelvuldige bijeenkomsten met de beide anderehoofdaanleggers der zamenzwering, zoo mogelijk nog was aangewakkerd. Teneinde den lezer op de hoogte te brengen van het standpunt, waartoe de zakengevorderd waren, verzoeken wij hem, ons te vergezellen naar het dorp Bleiswijk,waar wij hem bij VAN DYCK willen binnenleiden op den 27sten Januarij 1623.Het was des avonds ongeveer half zeven en dus volkomen donker, toen VAN DYCK

de schuur verliet, die achter zijne woning gelegen was, den moestuin, die de beidegebouwen vaneen scheidde, met een haastigen tred doorliep, en zich begaf in eeneachterkamer, waar hij eerst zorgvuldig de vensterluiken toesloot, en toen aan hetkleine turvenvuur, dat in den haard lag te smeulen, eene vetkaars ontstak, die hijop de tafel plaatste. Na zich verzekerd te hebben, dat de huis- en kamerdeurbehoorlijk gesloten waren, opende hij met behoedzaamheid eene kleine, onder devensterbank verborgen, geheime lade, en nam daaruit een blad papier, waarop desleutel geschreven was tot het cijferschrift, waarvan hij zich in zijne correspondentiemet STOUTENBURG en COORENWINDER bediende, ontknoopte daarna zijn wambuis,uit welks bhinenzak hij twee briefjes te voorschijn haalde, die hem eenigeoogenblikken te voren door twee verschillende personen gebragt waren, en zettezich aan de tafel, om te onderzoeken, wat zij behelsden. Het kleinste, waarvan hijhet schrift terstond her-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 89: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

86

kende, en dat hij het eerst opende, bevatte maar een paar regels, die hij weldraontcijferd had, en welke den voor iederen oningewijde onverstaanbaren volzinbehelsde: ‘Wanneer de schapen tot den herder komen om Israël op te bouwen doorhet woord, zullen de hoofden verschijnen.’ Het geheimzinnige dezer woorden enhet cijferschrift, waarin zij uitgedrukt waren, schenen hem nog geene waarborgengenoeg tegen het gevaar eener ontdekking, want nadat hij zorgvuldig had onderzocht,of het papier niet nog meer behelsde, verbrandde hij het in de vlam der kaars, enwreef de asch tusschen de vingers fijn. Wij willen onze lezers niet in het onzekerelaten, omtrent den zin dier raadselachtige woorden.De drie ons bekende hoofdaanleggers der zamenzwering, bij welke het besluit

tot de uitvoering van hun opzet rijp was geworden, begrepen, dat nu het oogenblikgekomen was, meerdere handlangers aan te nemen, en daar het natuurlijk nietdoenlijk was, de aanhangers der onderdrukte partij tot deelneming op te roepen,hadden zij naar een middel rondgezien, om eenige der ijverigste Arminianen bijeente krijgen, ten einde zoodoende te weten te komen, welke van hen zij voor hunoogmerk geschikt rekenden. Zij hoopten, dat het goed geluk hun daarbij dienen zouin het opsporen der heethoofden, die zij zonder gevaar in meerdere of mindere matemet hun ontwerp bekend kondenmaken. Eene gereede aanleiding vonden zij hiertoein de destijds zeer in zwang zijnde geheime predicatiën, die, hoewel streng door deregering verboden, nu en dan, voornamelijk ten platten lande, gehouden werden,en hadden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 90: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

87

daarom in stilte bij de broederschap van de omliggende plaatsen doen bekendmaken, dat op den 27sten Januarij, als wanneer het donkere maan was, te Bleiswijkin de schuur van ADRIAEN VAN DYCK eene zamenkomst zou gehouden worden, inwelke JAN BLANSAERT, proponent der Remonstranten, de gemeente door het woordzou stichten. COORENWINDER en STOUTENBURG hadden beloofd zich zoo mogelijkdaar te laten vinden, en de bovenbedoelde regels, door den eerstgenoemdegeschreven, meldden alzoo, dat zij aan die belofte zouden voldoen.VAN DYCK, blijkbaar tevreden met het bekomen berigt, nam toen het tweede briefje

van de tafel en bekeek met eenige bevreemding het opschrift, dat met eene hemgeheel onbekende hand geschreven was; hij opende het met nieuwsgierigheid enzag eerst naar de onderteekening, welke luidde: ‘SLATIUS, dubbelvervolgde dienaarvan Gods heilig woord.’ Dit briefje behelsde in weinige woorden, dat de schrijver,die, zoo als hij vertrouwde, door zijne menigvuldige geschriften ten dienste derArminiaansche partij, door het geheele land genoeg bekend was, verzocht, hem teBleiswijk, zijne vroegere standplaats als predikant, waar hij nog vele bekenden telde,een nachtverblijf te bezorgen, daar hij voornemens was, de bijeenkomst van dienavond bij te wonen, en, voor zooveel hem dat mogelijk zou zijn, ook de broederentot standvastigheid en volharding in den strijd der waarheid op te wekken. Nadat hijeen oogenblik nagedacht had over den persoon, die hem op deze wijze berigt vanzijne aanstaande komst gaf, scheen VAN DYCK ook met die tijding, als met de vorige,tevreden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 91: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

88

te zijn: althans hij stond op, blies zijne kaars uit, en ging naar het voorhuis, om deoude meid, die zijn huishouden bestierde, last te geven, een bed in eene derbovenkamers te spreiden, daar hij voor dien nacht bezoek wachtende was. Hieropbegaf hij zich weder naar de schuur, opende de achterdeur, die aan een binnenweguitkwam en bleef daar eenigen tijd staan, om uit te zien, zooveel de duisternis hemdat toeliet; want de hemel was met donkere wolken bezet, en de kale grond, nochde bladerlooze boomen vertoonden eenig spoor meer van sneeuw. De stilte werdalleen nu en dan afgebroken door het eentoonig getik van de droppels, die van hetstrooijen dak op het voetpad vielen, en het suizen van den nachtwind door de dorrewilgentakken. Naauwelijks evenwel had de klok van den dorpstoren zeven geslagen,of hij meende iemand te zien aankomen, die behoedzaam langs den weg sloop ende schuur naderde.De vreemde werd nu ook hem gewaar, bleef staan, en sprak met eene zachte

stem: ‘God zij met u!’‘En met al de onzen,’ antwoordde VAN DYCK, en na het wisselen van dit soort van

wachtwoord, naderden beide mannen elkander.‘Zijt gij het BLANSAERT?’ vroeg VAN DIJCK, terwijl hij den proponent, dien hij nu

herkende, de hand toestak; ‘wees welkom, gij kondt niet trouwer op uwen tijd gepasthebben: de klok is even koud. Kom binnen, en zet u neder, want gij zult vermoeidzijn van den langen weg.’‘Niets liever dan dat,’ antwoordde BLANSAERT, die nu, door VAN DYCK geleid, de

donkere schuur binnentrad, ‘ten drie ure ben ik reedsvan Leiden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 92: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

89

op weg gegaan; mijn broeder ABRAHAM en WILLEM PARTHY hebben mij vergezeld totSoetermeer, waar zij gebleven zijn, om tegen acht uur hier te komen.’Inmiddels had VAN DYCK, in het donker tastende, hem een zitbankje gegeven, en

de deur gesloten, waarop hij, door middel van een tondeldoos en zwavelstokkeneene kaars aanstak, die op eene kleine tafel stond aan het andere einde der schuur.De inrigting van deze werd hierdoor nu min of meer zigtbaar: het was een laag

vertrek met wanden, van vlechtwerk en leem opgetrokken, die de zoldering droegen,welke nog verder ondersteund werd door eenige zware palen, in het middenaangebragt. Een handwagen en eenig ander akkerbouw-gereedschap was zooveelmogelijk in een der hoeken geplaatst, waardoor men ruimte gewonnen had voorverscheidene banken, houten stoelen en planken op lage vaten gelegd, om devrouwen, wier aantal dikwijls vrij groot was, te doen neêrzitten, en die ook nietonwelkom zouden zijn aan vele toehoorders, die van meer ver afgelegen plaatsenmoesten komen; want er werden er verwacht van Leiden, Delft, 's Hage, Rotterdamen elders, die dus niet tegen een togt van verscheidene uren opzagen, om van dewelkome gelegenheid tot stichting, zoo zeldzaam aangeboden, gebruik te maken.De tafel was bestemd voor den redenaar, en voorzien van eenen Bijbel, eenPsalmboek en een zandlooper. De twee kleine vensters, waarvan het eene op denweg en het andere op den moestuin uitzag, waren zorgvuldig betimmerd, opdatgeen straal van het zwakke licht naar buiten zou dringen, en kwaad vermoedenopwekken.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 93: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

90

Nadat VAN DYCK eene kan wijn en twee glazen voor zijnen gast had nedergezet,namen zij plaats, en keerde hij den zandlooper om, ten einde bij tijds verwittigd teworden, als het oogenblik dáár zou zijn, waarop de verwachte broeders bijeenzouden komen.Voor dat wij verder gaan zal het niet ondienstig wezen, den lezer bekend te maken

met den persoon, dien VAN DYCK. en de zijnen hadden uitgekozen, om dien avondmede te werken tot het doel, dat zij zich hadden voorgesteld, en die in 't vervolgmede eene rol speelde in de gebeurtenis, waarvan wij in deze bladen eene getrouweschets trachten te geven.JAN BLANSAERT een jongman van ongeveer dertig jaren, was van beroep saaiwerker

binnen Leiden, welke stad toen nog zeer bloeide door fabrijken en weverijen.Opgevoed in de leerstellingen van ARMINIUS, en met een natuurlijk redenaarstalentbegaafd, had hij de aandacht getrokken van ADRIANUS VAN BORRE, vroeger predikantte dier stede, door wien hij in de godsdienst onderrigt, en later proponent bij deRemonstrantsche gemeente geworden was. Nadat, ten gevolge van de PordscheSynode, alle gevestigde predikanten, die hunne toetreding tot de nieuwe orde vanzaken weigerden, ten lande uitgebannen waren, was hij, zoo door de gemeente alsdoor verscheidene uitgeweken leeraars, verzocht geworden, nu en dan in 't geheimte prediken, hetgeen hij meermalen gedaan had, hoewel de vrees voor de strengeplakaten van hunne Hoogmogende de Staten Generaal, hem niet dan omoverwegende redenen daartoe deed overgaan. En deze overwegen-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 94: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

91

de redenen waren bij BLANSAERT gegrond op zijn hebzuchtig en eigenbelangzoekendkarakter, daar hij alleen tot het leeraarsambt was overgegaan, om een middel tehebben, waardoor hij zijn overig vrij schraal inkomen als werkman in de fabrijk konaanvullen; zoodat hij bij den afloop van elke predicatie zich oneindig meer verheugdeover het voordeel in zijne beurs, dan over de uitwerking zijner woorden in de hartenzijner toehoorders. Toen evenwel die verdiensten na eenigen tijd kleiner werden,verminderde in diezelfde mate zijn ijver, totdat de zoogenoemde Societeit derRemonstranten buiten-'slands was georganiseerd geworden, wier zaken doorBuitendirecteuren werden geregeld, en die ten doel had door middel van gelden,die de gemeente tezamen bragt, de voortvlugtige predikanten te ondersteunen, enhen, die het nog durfden wagen in het land te blijven om in 't geheim te prediken,met geldelijke middelen bij te staan, welke werden uitgereikt door zoogenoemdeBinnendirecteuren, die zich op het grondgebied van den Staat ophielden.Dientengevolge scheen hem de tijd weder gekomen te zijn, om partij te trekken vande omstandigheden: hij reisde naar Antwerpen, waar hij door de Gecommiteerdenvan de Societeit, UYTENBOGAERT, EPISCOPIUS en GREVINCHOVIUS, op zijnebekwaamheid nader werd geëxamineerd, in zijne dienst bevestigd, en aangespoord,om daarin te blijven voortgaan, met belofte van een tractement, zoolang de middelentoereikend waren. Sedert nam hij overal, waar het zonder, of ten minste met weiniggevaar kon geschieden, de uitnoodigingen aan, om de gemeente in stilte te stichten,en bevond zich dus zeer wel bij dezen stand van zaken, die hem

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 95: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

92

veel meer geld opbragt, dan hij kon verdienen bij eene eerstelling van de regtenzijner geloofsgenooten, welke zijn egoistisch gemoed daarom tamelijk onverschilligwas. Hoewel hij dus de man niet was, dien de vurige VAN DYCK tot deelneming inhun plan zou hebben uitgekozen, had de listige COORENWINDER, die veel betermenschenkenner was, spoedig, hoezeer BLANSAERT het ook trachtte te vermommen,dat gemoed doorgrond, en begrepen, dat het vooruitzigt van geldwinnen hetaambeeld was, waarop hier geslagen moest worden, hoewel hij zich, zoo als laterblijken zal, toch misrekende bij het beoordeelen van den graad van moed, waartoedat vooruitzigt den vreesachtigen proponent zou kunnen opvoeren. VAN DYCK hadzich aan zijn gevoelen onderworpen, en het voornemen opgevat, dien avond teonderzoeken, hoe ver hij zou kunnen gaan met de openbaring van de zaak.‘'t Zijn droeve tijden, meester BLANSAERT,’ sprak hij, nadat hij het glas had

nedergezet, waarmede hij hem het welkom had toegedronken, ‘'t zijn droeve tijden,dat het volk van Sion, om God te vereeren naar Zijn woord, moet vergaderen in deduisternis als boosdoeners, en sedert de laatste maal, dat gij hier hebt gepredikt,is er nog niet veel ten onzen voordeele veranderd.’‘Niet veel,’ antwoordde BLANSAERT, ‘maar toch het een en ander, dat ons meer

bemoediging geven kan voor het vervolg. Wel zijn de vijanden nog even fel in hunneverdrukking, maar de laatste brieven onzer directeuren bewijzen toch, dat debroederschap zich langzamerhand herstelt van den verschrikkelijken slag, die onsheeft verstrooid als kaf voor den wind. Er is regelmaat gekomen in het be-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 96: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

93

stuur buitenslands, dat gunstig werken zal onder de teruggeblevenen, en de hooplevendig houdt in de toekomst.’‘Dat is voor mij geen vooruitgang,’ sprak VAN DYCK, ‘die regelmaat, welke orde

brengt in het verkeerde, en de scheuren der muren pleistert, in plaats van het gebouwte herstellen; want die orde leidt tot rust en flaauwhartigheid, en de ondergang vanons waarachtig en heilig geloof staat voor de deur, wanneer wij de handen leggenin den schoot, en de broeders gelooven, dat het goed is zoo als het is, en zij, omder wille van die regelmaat, de herstelling hunner grieven over het hoofd zien.’‘Laat ons voorloopig prijzen hetgeen geschied is,’ hernam BLANSAERT; ‘de tijd zal

komen, die ons herstel brengt, en staat daar niet geschreven: “bezit uwe zielen inlijdzaamheid?” Wat kunnen wij op het oogenblik doen tegen het onvermijdelijke?’‘Dat is de gevloekte leere der predestinatie!’ riep VAN DYCK uit. ‘Weg daarmêe,

wanneer het onregt zetelt op den troon en de regtvaardigen vertreden liggen in hetstof! Lijdzaamheid,’ vervolgde hij met klimmende kracht, ‘lijdzaamheid is een woord,dat gij, dienaren van het Evangelie, maar al te veel in den mond hebt, zelfs al woonthet niet in het hart! Zal uwe lijdzaamheid de ketenen doen springen, waarmede wijbeladen zijn? Zal uwe lijdzaamheid, de duizenden, die daar buiten in kommer enellende verbannen zijn, hun vaderland en hun haard doen vergeten? Kanlijdzaamheid vergoeding geven voor het verlorene? Kan zij de dooden opwekkenuit hunne graven!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 97: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

94

En bij deze herinnering aan zijn overleden broeder, die telken reize als een bloedigespoorslag in zijne ziel drong, klemde hij de vuist krampachtig op de tafel te zamen,en het werd zijnen toehoorder bang om het hart, bij het zien van dien man, die daarvoor hem zat, met het vonkelend zwarte oog op hem gerigt, terwijl een bittere trekvan verachting om zijnen mond speelde.‘En al ware de toekomst helderder,’ vervolgde hij, ‘iets dat ik volstrekt nog niet

kan toegeven, zal men dan om die toekomst het verledene vergeten, en doen alsofhet gebeurde niet gebeurd ware? Zullen wij daarom doen, alsof wij het knellendevan het tegenwoordige niet voelen?’‘Gij verstaat mij verkeerd,’ antwoordde BLANSAERT, ‘indien gij uit mijne woorden

zoudt willen afleiden, dat ik onverschilligheid voor dat alles zou leeren. Mij dunktook, dat mijn hierzijn, op dezen avond, die beschuldiging wel te niet doet, maar ikbeken, dat ik meer dan eenmaal in mijne vermaningen den volke heb aangespoordtot lijdzaamheid aan den wil des Heeren, hoewel ik hun geene blinde onderwerpingzal aanraden aan den wil der menschen.’Door deze spitsvindige onderscheiding, waartegen VAN DYCK op het oogenblik bij

den dienaar van Gods woord niets had in te brengen, redde BLANSAERT zich uit hetnetelige dilemma, van òf voor een flaauwhartige onder de broederen gehouden teworden, òf den dweependen ijveraar te volgen op alle paden, die hij in blindenovermoed zou verkiezen in te slaan. Hij behield zich daardoor altijd het regt voor,te bepalen, hoe ver hij vooruit gaan of zich terughouden wilde.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 98: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

95

‘Daarenboven,’ ging hij voort; ‘wij, die een helder inzigt in de zaken kunnen hebben,en weten waar de grenzen zijn, die het werken voor de goede zaak, aan de eenezijde afscheidt van laauwe kleinmoedigheid, en aan de andere zijde van dolzinnigeroekeloosheid, wij kunnen met juist oordeel onderscheiden, wat ons te doen staat;maar verkeerd is het altijd, de menigte op te ruijen, als men haar geen bepaald enstellig doel van handelen kan aanwijzen.’‘En wanneer dat bepaald en stellig doel nu aangewezen kon worden?’ vroeg VAN

DYCK een scherp vorschenden blik op den proponent slaande, als om na te gaan,welken indruk dit begin van eene meer duidelijke openbaarmaking op hem makenzou.‘Wie het doel wil, moet ook de middelen willen,’ antwoordde BLANSAERT kortaf,

zonder zich verder bloot te geven, - en alsof hij aan de wending, die het gespreknam, begon te bemerken, dat in het hoofd van VAN DYCK het een of ander broeide,vroeg hij hem, onmiddellijk op het doel afgaande:‘Maar, waartoe deze woorden? Is er eenig vooruitzigt van verbetering; is er

misschien iets waars aan de geruchten, die mij nu en dan ter oore komen van ijverigeleden onzer societeit?’‘Welke geruchten?’ vroeg VAN DYCK, nu op zijne beurt, vast besloten slechts stap

voor stap vooruit te gaan op den weg, dien hij had ingeslagen, en altijd met eenzeker wantrouwen vervuld jegens den man, op wiens geldgierigheid alleenCOORENWINDER'S plannen rustten.‘Vooreerst,’ hervatte BLANSAERT, ‘is mij dezer dagen gesproken van een plan, om

de predikan-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 99: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

96

ten POPPIUS en NIELLIUS, die te Haarlem gevangen zitten, te verlossen.’‘Dat plan bestaat,’ zei VAN DYCK ‘en,’ voegde hij er bij, tevreden, dat hij door deze

woorden een basis had gekregen voor het gesprek, dat tot nu toe nog te zeer in delucht zweefde, ‘dat plan bestaat niet alleen, maar het is rijp, en zal tot onmiddellijkeuitvoering komen, wanneer die beide Heeren overgevoerd zullen worden naar denHaag, zoo als eerstdaags gebeuren zal. Ziedaar dus reeds een doel, voor hen, dieniet ophouden, rond te zien in den doolhof van jammer, te midden waarvan wij leven,en zich niet blind kijken op de schitterende verbeteringen, die de buitendirecteurenin de regeling van 't bestuur onzer aangelegenheden hebben aangebragt,’ voegdehij er schamper bij.BLANSAERT voelde den steek, maar liet hem als onopgemerkt voorbijgaan, daar

hij zich eensklaps herinnerde, hoe zijn broeder ABRAHAM in het vorige jaar, metbehulp van WILLEM PARTHY den Remonstrantschen predikant ISAACUS WELSINGUIShad weten te verlossen uit de gevangenis op de voorpoort te 's Gravenhage, enhoe dien beiden daarvoor door den predikant BARNARDUS DWINGLOO te Leiden elkde som van vijftig guldens was betaald. Hij achtte het dus niet ondoeltreffend,hieromtrent het terrein eenigermate te verkennen.‘Voor zoo iets,’ voegde hem VAN DYCK toe, ‘zijn gelukkigerwijze onder de onzen

altijd mannen te vinden, zelfs onder hen, die anders’ ging hij met eenigen nadrukvoort, ‘het kalm uitzien naar een geschikt oogenblik tot handelen zich tot geeneschande rekenen.’VAN DYCK raapte evenmin den bal op, die hem

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 100: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

97

nu op zijne beurt was teruggekaatst geworden; maar voortgaandemet zijne pogingenom hetkarakter van zijn bezoeker te leeren kennen, sprak hij:‘Dat heb ik ondervonden, toen ik tot de uitvoering van dit plan moest overgaan;

hoewel niet bij allen dezelfde beweegredenen tot spoorslag dienden. Bij den eenwas 't het vooruitzigt op eene goede somme gelds, bij den ander de ijver voor degoede zaak, die maar behoefde te worden aangewakkerd. De laatsten waren mijin onze tegenwoordige omstandigheden natuurlijk het meest welkom, daar ikspaarzaam moet omgaan met de gelden, die mij door de Societeit tot dit doeleindeworden verstrekt.’ Dit zeggende, viel het VAN DYCK in, dat hij van de wending, welkehun onderhoud nam, partij kon trekken voor het doel, dat zich de zaamgezworenenhadden voorgesteld met het bijeenroepen van de leden der broederschap.‘Gij zelf,’ vervolgde hij dus tot den proponent, die reeds in stilte begon te

overleggen, hoe hij een gedeelte van het geld zou magtig kunnen worden, dat alsbelooning voor die onderneming zou worden uitgeteld, ‘gij zelf kunt mij behulpzaamzijn in het bereiken van dit doel, waartoe ik nog eenige wakkere medehelpers behoof.’‘Waardoor?’ vroeg BLANSAERT haastig, alsof hij het goud reeds zag blinken.‘Door heden avond de broeders in uwe rede aan te sporen tot wakkerheid in den

strijd; door hen te wijzen op een doel, dat ter eere Gods bereikt moet worden. Hetspreekt van zelf, dat het slechts in algemeene bewoordingen moet geschieden;want het eigenlijke ontwerp moet geheim blijven: maar zeg hun, dat misschienweldra de tijd komen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 101: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

98

zal, dat zij, die het goed meenen met de geregte zaak, zullen worden opgeroepentot handelen; zeg hun, dat de tijd komen kan, waarin de toekomst, het staan of vallenvan het ware geloof in hunne handen kan worden gelegd, dat er oogenblikken zijn,waarin iedereen goed en leven veil hebben moet voor de opbouwing Sions! Zeghun, in één woord, al wat gij zeggen kunt, om hunne harten tot eene gewigtige daadvoor te bereiden.’Indien BLANSAERT niet ware afgeleid geworden door zijne eigene gedachten, zou

het hem voorzeker vreemd geschenen hebben, dat hij tot eene zoo sterke opwekkingwerd aangespoord, waartoe schijnbaar geene andere aanleiding bestond dan devoorgenomen verlossing van twee gevangen predikanten, - iets dat in die dagenniet zoozeer tot de zeldzaamheden behoorde; doch, zooals wij zeiden, zijnegedachten hadden eene andere rigting genomen, en volgens zijne koele berekeningstrookte het volstrekt niet met zijne plannen, anderen aan te moedigen totbelangelooze deelneming in eene zaak, waarvan hij voor zichzelven meer stoffelijkevoordeelen hoopte. Hij had dus spoedig een voor wendsel gevonden, om denvoorslag, die hem gedaan werd, af te wijzen.‘Dezen avond;’ zeide hij, ‘ben ik met geheel andere oogmerken hier gekomen,

en mijn pligt vordert, dat ik daarvan niet afwijke, hoezeer het mij leed doet, dat ik indit opzigt niet treden kan in uw voorstel. Ik heb onlangs een schrijven ontvangenvan den eerwaarden broeder in den Heere UYTENBOOGAERT, die mij ten sterksteaanmaant, woorden te spreken van bezadiging en kalmte, omdat het hem voorkomt,dat dit op het oogenblik

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 102: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

99

noodig is, niet alleen om de hevigheid der vervolging te doen verminderen, maarook omdat er, helaas, onder hen, die het nog wagen durven, in geheimebijeenkomsten de gemeente te stichten, nog te velen zijn, die alles doen, om devlam van tweedragt meer en meer aan te blazen, en daardoor, niet alleen tot grootnadeel der zielen de Christelijke liefde geheel uitblusschen, maar ook de overheidmeer enmeer verbitteren en het ellendige lot der verbannenen en verdrukten immermeer verzwaren. Hij noemde mij daarbij onder anderen, den bij u zeker maar al tewel bekenden HENRICUS SLATIUS die, zoo als hij mij schrijft, in 't vorige jaar Antwerpenverlaten heeft, en in het geheim naar Holland is getrokken, waar hij nu alle mogelijkeonrust zoekt te verwekken, door de burgers met schandelijke libellen tegen deoverheid op te stoken, en zelfs tegen het bestuur der Broederschap vuur en vlamspuwt, omdat zij hem niet genoeg bij het drukken zijner geschriften ondersteunen,of in zijn levensonderhoud te gemoet komen. Dergelijke personen zijn dubbelgevaarlijk nu zoo menig uitstekend leeraar daarbuiten in jammer zucht, en alzooniet naar vermogen kan tegenwerken het gift, dat dezulken uitstrooijen, en waarmeêzij de zielen krank maken.’‘Ik ken den man, waarvan gij spreekt, zeer goed,’ hernam VAN DYCK, die zich nu

op eens weder het briefje herinnerde, waarin SLATIUS hem zijn bezoek voor dienavond aankondigde, terwijl hij tevens bedacht, dat het nutteloos was, bij BLANSAERTverder aan te dringen, overtuigd dat SLATIUS, wiens karakter hij kende, in zijn sprekentot de broederschap dubbel vergoeden zou, wat de Leidsche proponent teflaauwhartig zou behandelen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 103: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

100

‘Dien SLATIUS,’ vervolgde hij, ‘heb ik altijd beschouwd als iemand van een ligtgeraakt,maar doortastend karakter, die vasthoudt aan zijne overtuiging, en geen pijn ofbanden ontzien zal, waar hij werkzaam kan wezen in de goede zaak. Hij is hier jarenlang predikant geweest, en nog herinner ik mij zijn dispuut met KLOPPENBURG, eenhevig Gommarist, die toen ter tijde hier insgelijks leeraar was, en hem vanSocinianerij beschuldigde. Dat was in Maart 1618, toen de partij der Gommaristende zwakste was, en zich afgezonderd had, om in een timmerschuur aan de anderezijde van het dorp hare vergaderingen te houden. Mijn God,’ voegde hij er met eenzucht bij, ‘wie had toen kunnen voorzien wat sedert gebeurd is! Maar,’ ging hij voort,na een blik op den zandlooper geworpen te hebben, ‘het zal weldra acht uur zijn;het is tijd, dat ik mij naar buiten begeve, om te zien of er iemand komt; rigt gij dezenavond uwe vermaning in, zoo als de Heer u dat zal ingeven.’Te gelijk stond hij op, zette den wijnkroes en de glazen op een plank boven het

venster, sloeg zich den mantel om het gelaat, en begaf zich buiten de deur, terwijlBLANSAERT het psalmboek opnam, waarin hij ging zitten lezen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 104: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

101

Hoofdstuk V. Eene geheime Arminiaansche predikatie.

Het duurde niet lang, of de eerste bezoekers kwamen den landweg af, en werdendoor VAN DYCK met een kort woord verwelkomd en in de schuur gelaten, waar zijontvangen werden door BLANSAERT, die verscheidene onder hen kende.Niettegenstaande velen een verren weg afgelegd, en hunne vrouwen en dochtersmedegebragt hadden, waren zij nagenoeg allen op den bepaalden tijd tegenwoordig,zoodat omtrent half negen uur, ruim een veertigtal personen daar vereenigt waren.De vrouwen schaarden zich op de banken en stoelen, om zich, in godvruchtigeaandacht, te verkwikken aan het woord, dat in die dagen van verdrukking zoo weinigtot haar gesproken werd; want, welke ook de bijoogmerken zijn mogten van eenigemannen, voor wie de verkondiging hunner leer slechts een voorwendsel was: onderde

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 105: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

102

vrouwen waren er geene, die niet gekomen waren uit rein en waarachtig godsdienstiggevoel. Zij wisten het, dat zij een gevaarlijken weg gingen - zij hadden er meermalenvan gehoord, hoe hier en daar vereenigingen overvallen, met geweld van wapenenuiteengedreven, en naderhand met zware boeten en gevangenis bestraft warengeworden; maar nogtans, hoezeer haar het hart wel eens in den boezem klopte,als zij daaraan dachten, aarzelden zij niet, dat gevaar te trotseeren, waar het haardierbaar geloof gold. Daarbij was de tegenwoordigheid van een echtgenoot, vaderof broeder haar eene geruststelling, maar ook een prikkel tevens; want de vrouwdeelt liever het gevaar van hen, die haar dierbaar zijn, dan hen alleen zich daarinte zien begeven en zelve uit vreeze terug te blijven.De verschillende beweegredenen, waarvan wij hier spreken, hadden ook voorzeker

het anders zoo schroomvallige DUIFJE OLSVEEN overgehaald naar Bleiswijk te komen;want ook zij trad op het bepaalde uur met haren vader en JAN FAESSEN deverzamelplaats binnen, waar zij weldra eenige bekenden aantrof, namelijk de vrouwvan den haring-kooper KORS JANSZOON VAN ALFEN en die van den schrijnwerkerKORNELIS GEERITSZOON VAN WOERDEN, beide uit Rotterdam. De laatste was eenezuster van SLATIUS, die, van dezen vernomen hebbende, dat hij voornemens was,dien avond naar Bleiswijk te komen prediken, OLSVEEN en eenige andere ijverigeRemonstranten daarmede bekend had gemaakt. De mannen, - waaronder wijbehalve de vier hierboven genoemden, nog moeten doen opmerken ABRAHAMBLANSAERT, broeder van den proponent en zijnen vriend WILLEM PARTHIJ,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 106: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

103

gewezen Secretaris van Zevenhuizen, omdat deze eene min of meer gewigtige rolspelen in ons volgend verhaal, - waren bijna allen als bevige Arminianen bekend,en ofschoon zij elkander voor een groot gedeelte vreemd waren, bragt de aanleidingtot hunne vereeniging te dier plaatse al zeer spoedig toenadering en vertrouwelijkheidte weeg. In onderscheidene kleine groepen verdeeld, was natuurlijk de toestandvan hun kerkgenootschap de hoofdinhoud van hun gesprek, dat, hoewel in meer ofminder hartstogtelijke uitdrukkingen, toch overal slechts fluisterend gevoerd werd,om het geheim der bijeenkomst niet te verraden. VAN DYCK, die in tusschen buitende deur was gebleven, om de wacht te houden, waar hem bij afwisseling de een ofander der aangekomenen gezelschap hield, trad, toen hij berekende, dat nagenoegallen tegenwoordig waren, weder binnen, terwijl hij vervangen werd door een vande vijf mannen, die zich daar toe vrijwillig aanboden, en waarbij zich ook onzewakkere zeeman FAESSEN aansloot, om, zoo als bij dergelijke gelegenhedengebruikelijk was, te waken tegen eene mogelijke overvalling.Toen dit geregeld was, werden de plaatsen, die nog door de vrouwen waren

opengelaten, ook ingenomen, en schikten zich de aanwezigen zooveel de bekrompengelegenheid het toeliet. VAN DYCK bleef bij de deur, en nadat eene diepe, aandachtigestilte het gefluister had vervangen, trad BLANSAERT achter de tafel, sloeg den zwarenbijbel open, en de oefening nam een aanvang. Na een gebed, dat ongeveer eenhalf uur duurde, en met welks inhoud, die naar den prediktrant dier dagen, ontzettendgerekt was, wij onze lezers niet zullen vermoeijen, las hij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 107: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

104

eenen psalm voor, daar de plaats en het geheimzinnige der bijeenkomst hetgemeenschappelijk gezang gevaarlijk maakten. Beide gedeelten der plegtigheidwerden met vromen ernst aangehoord, en de lippen der toehoorders, die zichlangzaam bewogen, om den leeraar bij het lezen van den psalm te volgen, bewezenhoe gemeenzaam zij allen waren met de woorden van den gewijden dichter, ookzelfs in den bekrompen en ellendigen vorm waarin DATHEEN ze had overgebragt.Onder dit lezen werd de deur zachtkens geopend, om twee nieuwe bezoekersbinnen te laten, die door VAN DYCK met een stilzwijgend hoofdknikken verwelkomdwerden, en zich bij hem op de bank neêrzetten. De meeste der aanwezigen haddenbij deze stoornis het hoofd naar de deur gewend, maar geen hunner herkende debeide binnenkomenden, die niemand anders waren dan STOUTENBURG enCOORENWINDER, ingevolge hunne met VAN DYCK gemaakte afspraak, uit 's Hageovergekomen, om te zien, wie onder degenen, die daar vereenigd waren, hungeschikt toeschenen, om nader met hunne plannen te worden bekend gemaakt.Zonder zich dus veel om de woorden van BLANSAERT te bekommeren, waren zij

weldra met VAN DYCK in een fluisterend maar levendig gesprek gewikkeld.‘Ik ben eergisteren op weg geweest’, sprak deze, nadat hij voorzigtig rond gezien

had, of niemand zijne woorden verstaan kon, ‘en heb de beste gelegenheidgevonden, waar wij den Prins kunnen treffen.’‘En die is?’ vroeg STOUTENBURG.‘Bij Ryswijk. Zoo als ik u zeide, ben ik er

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 108: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

105

eergisteren zelf geweest, en heb mij overtuigd, dat er geen betere plaats is vooreene overvalling dan daar. Gij weet, waar de stallen van den Prins bij de Zandvaartliggen. Zoo als ik vernomen heb, rijdt hij gewoonlijk des morgens daarheen, en depages, die hem vergezellen, hebben de gewoonte aangenomen, om, terwijl de karosden grooten weg volgt, een binnenpad in te slaan bij de herberg de Witschenberg,om des te spoediger aan de stallen te komen, en hem bij het uitstijgen behulpzaamte zijn. Dat eind weegs nu is, vooral in dezen tijd van het jaar, geheel eenzaam, eneenige vastberaden mannen, die zich daar opstellen, zullen geene de minste moeitehebben, om het rijtuig tegen te houden, den koetsier en de dienaren af te makenen den Prins zelf in den tijd van een oogenblik te depêcheren, zonder dat er eenigehulp mogelijk is.’VAN DYCK zweeg ook, en de beide anderen bleven eenige oogenblikken in diep

nadenken verzonken; want wel waren zij vast besloten, en viel er voor hen aan geenterugtreden te denken, maar toch bij deze eenvoudige en categorische voorstellingvan de zaak, die hun zoo op eens als voor oogen gesteld werd, voer hen als eenehuivering door de leden.‘Dan moet het maar hoe eer hoe beter geschieden,’ nam COORENWINDER nu het

woord op, ‘waartoe langer marren, als met iederen dag het gevaar van ontdekkingvermeerdert. Hebt gij ook gehoord, of de Prins in deze dagen dien togt veel doet?’‘Dagelijks,’ antwoordde VAN DYCK, ‘en daarom juist ben ik op het denkbeeld

gekomen, om die gelegenheid uit te zoeken. De Juffer van Mechelen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 109: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

106

heeft tegenwoordig haar verblijf te Ryswijk, en haar gezelschap trekt hemwaarschijnlijk even sterk als de liefhebberij om zijne jonge paarden te zien. Zoo alsik meermalen gehoord heb, heeft zij nog altijd veel invloed op hem, en mij is zelfster ooren gekomen, dat zij van zins was hem tot een huwelijk over te halen, omzoodoende hare kinderen gewettigd te zien.’‘Dat ontbreekt nog aan Hollands ellende!’ viel STOUTENBURG in, ‘dat het eenige

uitzigt, dat wij misschien hebben, om namelijk HENDRIK FREDERIK eens in zijnsbroeders plaats te zien, ons ook ontnomen worde, en Hollands edelen den nekzullen moeten krommen onder de bastaarden van den tiran. 't Is meer dan tijd, dathet oordeel Gods worde voltrokken!’‘De voornaamste maatregelen, die naar mijn inzien nu nog zullen moeten getroffen

worden,’ ging VAN DYCK voort, zonder verder veel acht te slaan op die uitboezemingvan gekrenkten trots, die den edelman ontvallen was, ‘komen hierop neêr: vooreerstmoeten wij gezamentlijk zorgen voor de handlangers, en ieder van zijnen kant zijnelieden uitzoeken, die wij dan met gemeen overleg zullen aannemen. COORENWINDERzal ze best in Rotterdam opsporen, ik zal voor die van Leiden en van de dorpenzorgen en gij, heer WILLEM -’‘Ik kan niet anders doen, dan hier rondzien of ik dezen avond welligt eene

kennismaking mogt aanknoopen; want gij begrijpt, dat in dezen voor mij in den Haaggeene gelegenheid is. Trouwens, ik verlaat mij in dit opzigt geheel op u, en daarbij,’ging hij voort, ‘ik sta er u voor in, dat ik mijn neef VAN DER DUSSEN in ons opzet zaldoen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 110: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

107

deelen: ik heb er hem al over gesproken, zonder hem bepaald met alles bekend temaken, en hij is niet ongenegen zich aan ons aan te sluiten.’COORENWINDERS oog glinsterde van vergenoegen bij het hooren van dit, voor

zijne plannen zoo welkom berigt, dat hem van zelf leidde tot de vraag, eenigzinsaarzelend uitgebragt:‘En - hoe is het met den heer VAN GROENEVELD?’‘Ik voorzie, dat het veel bezwaren zal in hebben, mijn broeder over te halen, in

onze plannen te treden;’ hernam STOUTENBURG; ‘want, hoe dikwijls ik ook meerbepaald over de zaak tracht te spreken, nooit heb ik hem uit zijne flaauwhartigheidkunnen wakker schudden, en dus - op dien zouden wij moeijelijk kunnen rekenen,want flaauwhartigen kunnen wij niet gebruiken; maar er bestaat eene dringendereden, waarom ik nog het uiterste moet en zal aanwenden: hij is namelijk de eenige,die ons het geld kan voorschieten.’‘Daarover wilde ik u juist gesproken hebben,’ zeide VAN DYCK; ‘naar eene

berekening, die ik oppervlakkig gemaakt heb, zullen vijf- à zesduizend gulden noodigzijn, om al dat volk de handen te stoppen.’‘En die wij met geene mogelijkheid bijeen kunnen brengen,’ viel COORENWINDER

hem in de rede, ‘ik vreeze, dat dit de klip is, waarop ons plan schipbreuk zal leiden,want arm zijn wij, heerWILLEM, gij zoowel als ik, wij zoowel als gij,’ en spottend lachtehij, terwijl hij aldus met giftige vingers in de wond greep, die op de gevoeligste plaatsvan STOUTENBURGS ziel was geslagen.Deze had, hoewel hij, deels om zijn doel te be-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 111: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

108

reiken, deels ten gevolge van zijne losse levenswijze, meestal met lieden verbeneden zijnen stand omging, in den grond van zijn hart een overblijfsel vanaristocratisch gevoel behouden, dat bij enkele gelegenheden sterk sprak. Het maakte,op dit oogenblik, dat hij de scherpe woorden, die de doortrapte COORENWINDERopzettelijk gesproken had, diep gevoelde, en zonder dat hij het door eenig teekente kennen gaf, drong die gelijkstelling van hem, vroeger een van de eersten onderHollands edelen, met den Secretaris van eene der bezittingen zijner moeder, hemals een angel in de ziel.‘Ons plan daarom opgeven,’ hernam hij met verbeten woede, ‘om eenige duizende

guldens, die ik in vroegere jaren zoo menigmaal in arrenmoede als weggeworpenheb: bij God, dat nooit! Ontstelen kan ik ze mijn broeder niet, anders deed ik het,zoo waar ik leef; maar ik zweer u, hij zal ze ons geven: ik zal hem meêslepen, almoest het zijn eeuwig verderf wezen. Hij zal willens of onwillens de schande en deverdrukking van zijn geslacht helpen afwentelen. Eer wij drie dagen verder zijn, zaliker een middel toe gevonden hebben.’COORENWINDER verheugde zich inwendig met duivelsche vreugde over de

uitwerking van zijne woorden, en tevreden over de uitkomst, die hij verkregen had,haastte hij zich, het gesprek dat nog eenigen tijd door hen gevoerd werd, wedereene algemeene rigting te geven.Wanneer iemand in staat ware geweest, datgene, wat in de ziel van die drie

mannen omging, en wat in hunne woorden doorstraalde, te vergelijken met hetgeenhenop de plaats, waar zij waren, omgaf, hij zou een contrast gevonden heb-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 112: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

109

ben, zoo scherp als er zich zelden een voordoet.Het halfdonker, waarin de vergadering gehuld was, het geheimzinnige, ja zelfs

het gevaarlijke, dat er in lag, had de gemoederen van de kleine schaar, die daarbijeen was, tot een heiligen ernst gestemd, die haar des te vatbaarder maakte voorden indruk van de woorden des leeraars. En die woorden zelve bragten daartoeniet weinig bij; want, zij bemoedigden en vermaanden, en wekten op totonderwerping, terwijl den verdrukten het uitzigt verlevendigd werd op eene beteretoekomst, hetzij hier beneden, hetzij in het hemelsche vaderland daar boven.Men behoefde niet lang naar BLANSAERTS rede geluisterd te hebben, om te

begrijpen, dat de leeraars zijner gemeente hem uitgekozen hadden, om tot predikantte worden opgeleid. Hij bezat eene vloeijende welsprekendheid, die wanneer zijzich in hare volle kracht ontwikkelde, diepen indruk maakte, en voor hen, die hemniet kenden, geheel en al de gebreken van zijn baatzuchtig karakter verborgen hield;terwijl het den weinigen, die hem kenden, toescheen, alsof er twee personen in dienman vereenigd waren: eene tegenstrijdigheid, die hen in zulke oogenblikken deedweifelen, waarvoor zij hem moesten houden.Hij had tot onderwerp zijner overdenking gekozen de woorden van II Chron. 33

vers 23: ‘maer hij en verootmoedichde hem niet voor den Heere,’ en nam daaruitaanleiding om zijne toehoorders tot lijdzaamheid in de verdrukking aan te sporen.Wel volgde hij den heerschenden smaak van die dagen, die de predikatien doortallooze verdeelingen en onderverdeelingen, door eindelooze en vergezochte aan-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 113: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

110

halingen, ja zelfs door wanstaltige woordspelingen, voor onze tegenwoordigebeschaving geheel en al onbruikbaar maken; maar bij deed het niet meer danvolstrekt noodig was, om te voldoen aan de eischen der toenmalige kunst, en,hoewel wij gaarne gelooven, dat wij onzen lezers een glimlach van medelijden, ofmogelijk ook wel een geeuw van verveling zouden ontlokken, wanneer ons bestekhet toeliet, hun de rede van den proponent als een proefje van dien preêktrant medete deelen, kunnen wij toch verzekeren, dat zij noch den eenen noch den anderenindruk maakte op hen, die op den avond van den 27 Januarij 1623 in de schuur teBleiswijk vereenigd waren. Met Christelijke belangstelling volgden zij den sprekerin de ontwikkeling zijner denkbeelden, en menig harte werd met hoop en moedvervuld, toen hij volharding in de reine leer aanprees, gepaard met verdemoedigingvoor den Allerhoogste, en uitriep:‘Daarom laat ons der menschen vreeze niet vreezen, noch eenigzins verschrikt

worden. Zijn de plakkaten der overheden tegen ons, wij gehoorzamen de gebodenvan God en van Christus; handelen de officieren ons wreedelijk, Gods genade zalons verkwikken; worden wij van onze goederen beroofd, wij weten, dat wij een betergoed in den hemel hebben; worden wij gebannen, de aarde is onzes Heeren methare volheid; worden wij in gevangenissen en tuchthuizen opgesloten, de geheelehemel zal voor ons open zijn; worden wij van vrouw en kinderen afgescheurd, wijmoeten ze om CHRISTUS wille verzaken en Hij zal ze verzorgen; worden wij gedood,CHRISTUS zal ons uit den dooden weder opwekken en het eeuwige leven geven!Maar laat ons

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 114: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

111

voor alle dezen, vurige gebeden tot God doen opgaan voor hooge en lage overheden,die ons te onregte (want wij hebben tegen hen niet misdaan) en bitterlijk vervolgen:opdat zij met tijdelijke boete de schrikkelijke wrake, die hen nakende is, mogenvoorkomen.’‘BLANSAERT begint warm te worden;’ zeî STOUTENBURG, die met de beide anderen

eenige oogenblikken toegehoord had; ‘zeg mij eens, wie daar al zitten, dan ga ik eronbemerkt henen, en als er straks een oogenblik respijt is, zal ik trachten hier ofdaar een gesprek aan te knoopen.’‘Die daar vooraan,’ zei VAN DYCK, ‘die nu juist naar den grond zit te turen, is

CORNELIS GERRITS KISTENMAEKER, ook genoemd PIETERS VAN WOERDEN eenschrijnwerker uit Rotterdam. Hij is vroeger soldaat geweest, en een welberadenborst, dien wij zonder twijfel zullen kunnen overhalen; te meer daar hij een zwageris van SLATIUS, en door dezen wel zal opgewonden worden. SLATIUS zelf wacht ikheden avond nog; hij blijft mogelijk eenige dagen bij mij.’‘Naast hem zit CORS JANSZ VAN ALPHEN, een haringkooper, wien ik reeds

meermalen over de herstelling van onze grieven gesproken heb, en die mij verklaardheeft, dat ik op hem rekenen kon, als er eenige verandering in de regering mogtvoorgenomen worden; hij schijnt veel invloed te hebben op lieden van zijn slag.’‘Ginds tegen den muur zit OLSVEEN de kastelein van de Hulck, ook uit Rotterdam,

naast die drie vrouwen, waarvan de eene zijne dochter is. Ik ken hem niet, maarnaar het weinige te oordeelen, dat ik met hem gesproken heb, geloof ik niet, datvan hem

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 115: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

112

partij te trekken is: 't schijnt niet veel meer dan een wijdluftige prater, die mij tenminste met een grooten omhaal van woorden sprak over 't gevaar, dat wij hier liepen,en niet onduidelijk te kennen gaf, dat het de laatste keer zou wezen, dat hij zichzelvenen zijne dochter er aan waagde.’‘'t Meiske ziet er niet onaardig uit,’ sprak STOUTENBURG, een blik op het schoone

DUIFJE slaande, ‘en is misschien meer dan de vader eene nadere kennismakingwaard.’‘Dat komt mij ook zoo voor,’ antwoordde VAN DYCK glimlagchende, ‘maar dat zou

eene andere conspiratie zijn, waar men haar in zou kunnen trekken.’Hoe weinig vermoedde STOUTENBURG op dat oogenblik, dat de gedachte, die toen

in hem opkwam, de eerste vonk was van het vuur, waarin hij en de zijnen hun verderfzouden vinden. In zijn laaghartig gemoed, waarin reeds lang, te midden derlosbandigste levenswijze, alle gevoel van zedelijkheid uitgedoofd was, rijpteonmiddellijk het voornemen, het onschuldige kind, dat daar op eenige schreden vanhem zat, met de helder blaauave oogen aandachtig op den vermanenden leeraargevestigd, en waarbij hij zich van eene gemakkelijke overwinning zeker hield, totzijn slagtoffer te maken. Hij sprak er evenwel niet verder over door, maar hoordenog eenigen tijd naar VAN DYCK en COORENWINDER, die bleken, met omtrent eentwaalftal van de daar vereenigde personen bekend te zijn, en onderling bepaalden,wie zij geschikt rekenden, om deelgenoot van hunne geheimen to worden, toeneensklaps twee vrij sterke tikken aan het venster een plotselingen schrikverspreidden. In een

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 116: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

113

oogenblik sprongen alle mannen van hunne zitplaatsen op, BLANSAERT werd bleekvan schrik, hield op te midden van zijne rede, en blies het licht uit, waardoor deverwarring nog vermeerderde. ‘Stilte!’ riep de onverschrokken VAN DYCK met eenekrachtige stem, waardoor op eens de angstkreeten versmoorden der vrouwen, dieopgevlogen waren, en zich bevende aan de mannen vastklemden. STOUTENBURGwas in een oogwenk DUIFJE genaderd, die hevig verschrikt, met eene sidderendestem uitriep: ‘O God, wat is dat! Mijn vader, mijn arme vader!’‘Zwijg in 's Hemels naam stil, lief kind!’ fluisterde STOUTENBURG, den arm om haar

heen slaande, ‘vertrouw op mij; zoolang ik leef, zal u en uwen vader geen leedgeschiedenen,’ hij bleef het bevende kind omvat houden, dat er niet aan dacht, zichuit zijne omarming los te maken.VAN DYCK had zich intusschen dadelijk naar buiten begeven, om te zien wat daar

gaande was.‘Daar staat iemand op den weg,’ sprak JAN FAESSEN, die voor de deur de wacht

gehouden had, ‘hij scheen willens hierheen te komen, en ik kan niet onderscheiden,of hij alleen is, en of het een vriend is of een spie.’‘Dat zullen wij onderzoeken,’ hernam VAN DYCK vastberaden. ‘Wie is daar?’ vroeg

hij, regelregt op den verdachten persoon afgaande, dien hij nu eerst in de duisternisgewaar werd; ‘wat zoekt gij hier?’‘Wie zijt gij zelf?’ vroeg op zijne beurt de aangesprokene, die nader kwam, - eene

lange, magere gestalte in een donkeren mantel gewikkeld, en met een hoed metbreede, neêrhangende randen op het hoofd.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 117: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

114

‘Ik ben de eigenaar van dit huis,’ hernam VAN DYCK, ‘en wil weten, wie hier ten ontijdeen in den avond rondsluipt.’‘Zijt gij het, VAN DYCK?’ vroeg nu de onbekende, eensklaps nader tredende; ‘ja,

nu herken ik u; vrees niets, ik ben het, - SLATIUS. Hebt gij mijn schrijven nietontvangen?’‘SLATIUS!’ riep VAN DYCK uit, terwijl FAESSEN, die hem vergezeld had, onmiddellijk

naar de schuur terugkeerde, om die geruststellende tijding over te brengen; ‘komnader, wees welkom in ons midden. Gij hebt daar binnen geene kleine onsteltenisveroorzaakt. Ja, wel heb ik uw schrijven ontvangen, maar het werd laat, en ikvreesde, dat gij zoudt weggebleven zijn.’‘SLATIUS is nog nooit weggebleven, waar hij beloofd had te komen,’ antwoordde

de andere met zekere trotschheid, ‘leid mij in bij de broeders; want ik verlang in uwmidden te zijn, en heb behoefte om woorden van opwekking te spreken in dezedagen van verflaauwing en werkeloosheid, nu er verdrukking is van alle kanten.’‘Dan zijt gij dubbel welkom,’ hervatte VAN DYCK; ‘daar is nog veel te doen in den

wijngaard des Heeren, en wij zinnen op een gewigtig werk, waarbij uw woord onsvan dienst kan zijn. Doch daarover nader. BLANSAERT is juist bezig daar binnen eenevermaning te doen; maar hij spreekt niet in mijnen geest. Maar ga er in en oordeelzelf. Gij zult er verscheidene oude bekenden aantreffen.’?En hiermede traden zij de verzamelplaats binnen, waar in tusschen alles weder

in rust en orde gebragt, en terstond na de bekomen opheldering, het licht wederwas ontstoken geworden.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 118: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

115

Doch bij het eerste schijnsel daarvan was de blik van FAESSEN gevallen op DUIFJE,die, nu de plotselinge schrik voorbij was en de vlam der kaars weder opflikkerde,zich dadelijk uit STOUTENBURG's arm losmaakte, wel met maagdelijke schuchterheid,maar toch met een gelaat, waarop het gelukkige gevoel van het ontkomen gevaareen waas van vreugde verspreidde, terwijl zij tevens niet kon nalaten, nieuwsgierigden man aan te zien, dien zij vroeger niet had opgemerkt, en die, toen het gevaarallen gelijkelijk dreigde, en ieder zoo het scheen slechts voor zichzelven zorgde,haar zoo edelmoedig zijne bescherming had aangeboden.Die oogopslag, hoe natuurlijk ook, en waarin geen erg hoegenaamd lag, drong

evenwel als een dolksteek in de ziel van den jongen zeeman; het was, alsof hemplotseling een ontzettend wigt op het hart werd geworpen, ja, alsof hij op dat zelfdeoogenblik eerst gewaar werd, welk een eindelooze schat van liefde er in zijn boezemverborgen lag voor het aanvallige dochtertje van den waard, bij wien hij nu ongeveerdrie maanden woonde. Langzamerhand en ongevoelig had zich die hartstogt bijhem ontwikkeld, zonder dat hij er zich ooit rekenschap van had gegeven, wat hetwas, dat zijn verblijf te Rotterdam zoo aangenaam maakte. De dagen waren zoorustig verloopen, hij was zoo geheel en al een lid van het kleine gezin geworden,en werd ook door vader en dochter beide, als zoodanig beschouwd; hij gevoeldezich zoo tevreden en zoo kalm na de laatste woelige jaren, die hij te midden vanstorm en oorlogsgevaar had doorgebragt, dat het hem scheen, alsof aan die zaligerust geen einde zou komen, en toch had zijn hart

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 119: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

116

het hem nooit bepaald toegeroepen, dat er een ander en oneindig krachtiger gevoelin zijn binnenste sluimerde, hetwelk hem die dagen maakte tot de gelukkigste zijnslevens.Wel had hij nu en dan een blik op de toekomst geslagen, en plannen gemaaktvoor het vervolg, en er van gesproken, om tegen het volgende voorjaar weder eeneplaatsing te zoeken; maar dat scheen nog zoo verre verwijderd, dat hij daaraan noggeene denkbeelden van scheiding had verbonden, die hemmisschien licht gegevenzouden hebben omtrent den waren staat van zijn hart. Doch nu was hem dat lichtop eens opgegaan, niet als een langzaam verhelderende dageraad, die alles eerstmet rozenkleur en goudglans tooit, maar als een felle bliksemstraal, die plotselingeene vuurzee over het landschap uitgiet en terstond daarop eene stikdonkereduisternis achterlaat. Als met scherpen klaauw had de demon der ijverzucht zijnhart opengereten, en het binnenste daarvan op eens voor hem bloot gelegd, enhoewel niets hem wettigde, eenige rekenschap te vragen van hetgeen DUIFJE deedof dacht, was het hem, alsof hij en niemand anders, op dat oogenblik, van hemelen aarde regt had gekregen, dien onbeschaamden indringer in het paradijs zijnergelukzaligheid tot verantwoording te dagen.‘Wie is die man?’ vroeg hij bevende aan COORENWINDER, die juist naast hem stond,

‘Die dààr, met dien breeden halskraag en dien bruinen mantel?’‘Ik ken hem niet bijzonder,’ antwoordde deze, die om geen achterdocht te wekken,

den Heer VAN STOUTENBURG, die aan allen vreemd was, niet bekend wilde maken.‘Ik geloof, dat het een koop-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 120: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

117

man uit Gorkum is. Hij schijnt op een goeden voet te staan met dat knappe meiskenaast hem vervolgde hij glimlagchende, en zonder te bemerken, hoe hij ziedendlood stortte in de hartewond van den zeeman; ‘ik kan ze beiden geen ongelijk geven.Jonkheid wil mallen. Maar laten wij daarom de zaken van gewigt niet vergeten ginghij voort; ‘daar komt VAN DYCK binnen met den nieuwen gast; ga gij nu weder henen,om verder vigilante wacht te houden; wij hebben gezien, hoe oplettend en waakzaamgij zijt.’Als werktuigelijk ging FAESSEN de deur weder uit, zonder een blik achter zich te

slaan, en zette zich daarbuiten in den koelen nachtwind neder, terwijl de bittersteen droevigste gewaarwordingen zijn brein doorwoelden.Wij willen niet verder nagaan,wat er in den tijd, dien hij daar doorbragt, in zijn binnenste omging, en welke de loopzijner gedachten was, die het hem deden vergeten, dat het uur, waarop hij door eenander vervangen moest worden, reeds lang geslagen had, zoodat hij tot het eindeder bijeenkomst buiten bleef, en er niet op lette, dat het weder meer en meeronstuimig geworden was, en een digte motregen langzamerhand door zijne zwareoverkleeding was heengedrongen, zonder verkoeling te brengen aan denkoortsachtigen gloed, die hem verteerde. Liever treden wij de schuur weder binnen,om te zien wat daar verder voorviel.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 121: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

118

Hoofdstuk VI. Henricus Slatius.

HENRICUS SLATIUS, de man, die door VAN DYCK de schuur was binnengeleid, wasonder de ijverende predikanten van dien onrustigen tijd zeker de woelziekste endegene, die, zoowel hij het bestrijden van andersdenkenden, als in den boezemzijner eigene gemeente, de meeste onrust gestookt had. Onverdraagzaam in denhoogsten graad, stijfhoofdig in zijne eens opgevatte begrippen, vervuld met eenoverdreven gevoel van eigenwaarde, steeds gereed gal en gif te braken over allen,die het ook maar in de geringste mate waagden, zich tegen hem te verzetten, washij een ware doom in het vleesch van de Remonstrantsche Broederschap, die teweinig instemdemet zijne onchristelijke, liefdelooze grondbeginselen om hem gaarneals leeraar der verdrukte gemeenten te behouden en te bezoldigen; maar aan denanderen kant, zijn woelzieken en wraakzuchtigen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 122: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

119

aard te veel vreesde, om hem, zoo als zij eigenlijk had moeten doen, als eenverdorven lid af te snijden en ter zijde te werpen.Het eerst vinden wij hem in de geschiedenis vermeld, als predikant te Bleiswijk,

waar hij door zijne overdrevene leerstellingen niet weinig bijdroeg tot de scheuringin de gemeente, welke te dien tijde door geheel Holland veld won, en waarvan deafscheiding der aanhangers van de orthodox-gereformeerde leer een gevolg was.De vermaarde JOHANNES KLOPPENBURG, later hoogleeraar te Harderwijk en teFraneker, bekleedde, even als hij, het predikambt te Bleiswijk en verzette zich tegende Arminiaansche leerstellingen van SLATIUS, wat ten gevolge had, dat deze op den10 September 1617 hem uitdaagde tot een twistgeding, dat ook werkelijk plaatsgreep, maar, zoo als wel te denken was, tot overtuiging van geen der beide partijenleidde. Nu stelde SLATIUS geene palen meer aan zijne buitensporigheid, zoodateindelijk HUGO DE GROOT, destijds Pensionaris van Rotterdam, wiens onpartijdigheid,daar hij zelf een voorstander der leer van ARMINIUS was, in dezen voorzeker nietverdacht kon worden, aan de Wethouderen der stad den raad gaf, den woelziekenleeraar van zijn post te ontslaan. Dit geschiedde werkelijk in het jaar 1618, en menbegrijpt ligtelijk, hoe dit opgenomen werd door SLATIUS, die aldus tot de hevigsteverbittering gebragt, de gemeente tegen den nieuwen leeraar opruide, zoo zelfs,dat de Staten van Holland genoodzaakt waren, hem met ernstige bedreigingen totstilte te vermanen.Na de veroordeeling der Remonstrantsche partij op de Synode van Dordrecht,

weigerde SLATIUS de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 123: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

120

Akte van stilstand te onderteekenen, werd dientengevolge uit het land gebannen,en bleef daarop drie jaren rondzwerven, zonder zich bepaald ergens te vestigen.De Broederschap was zeer met hem verlegen; maar, hoewel op de eerstevergadering der gebannen predikanten, in December 1619 te Antwerpen gehouden,besloten was geworden, ‘dat hij om zijne onhandelbaarheid en andere onbillijkezeden, nooit in eenige kerkelijke dienst, bezoeking der kerken, inzameling vanpenningen of iets dergelijks, gebruikt zou worden,’ werd hem, benevens den anderenpredikanten, zijn onderhoud uit de bijeengebragte penningen behouden, en zelfswerd hem het toezigt gegeven over het drukken en uitgeven der Remonstrantscheschriften. Maar dit schijnt voor den dollen ijveraar eene te sterke verzoeking geweestte zijn: immers zijne ontrouw ging hierin zoover, dat hij in de werken, waarvan dedrukproeven door zijne handen gingen, geheele bladzijden voegde van zijn eigenmaaksel, en in zijn eigenen, bitteren en scherpen geest geschreven, hetgeen, onderanderen, zoo hoog liep bij de uitgave van een stuk van NEOMAGUS, getiteld: HemelschSynodus en't reghtmaatig oordeel gehouden tot Sion, tegen 't aardsche Synodusnationaal gehouden te Dordrecht, dat de schrijver weigerde, het voor het zijne teerkennen, en men SLATIUS sedert buiten dienst hield. Hierbij kwam nog, dat menwijsselijk zijn voorstel afsloeg, om tot de geheime bediening der kerken in hetvaderland gezonden te worden, en dat men niet genegen was, hem het verlies tevergoeden, dat hij verklaarde geleden te hebben bij de uitgave van verscheideneboekwerken, waarva er onder anderen eenige te Leiden in beslag genomen waren.Meer en meer ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 124: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

121

raakte hij nu met de Broederschap in onmin, en dieper en dieper in schulden, totdathij eindelijk tot het besluit kwam, Antwerpen te verlaten, en in 't geheim naar Hollandterug te keeren.‘Ik gaa naar 't landt,’ schreef hij den 10den Maart 1622 aan UYTTENBOGAEET. ‘weet

niet wat doen, bevinde mij soo geprangt, dat ik sal moeten tot landtwinning enonderteekening koomen. Soo dat geschiedt, sal't quaelijk afloopen. Doch daer sijnde,sal ik sien, wat Godt verleenen sal. Want soo ik daertoe genoodtsaekt werde, salmen moeten denken, dat men mij tot het hoogste leedt, spijt, affront, boon, enverachting heeft gebraght. Om geen bloemen meer om de kant te plukken, dat isde spil daer 't al op draeit. Niet dat ik sulks soude doen of uit wraekgierigheit, of uitaf keer van de goede saek, maer (dat kenneGodt) uit enkele noodt, ommijn schuldente betaelen en vrouw en kinderen den kost te winnen. Men heeft mij sooveel spijtsaen alle kanten aengedaen, en 't middel onttrokken, daer ik mede een stuiver hadtkonnen winnen, ja me eeft mij etlijke honderdt guldens schaede gedaen van boeken,die nog onder mij sijn. - Het schijnt nu of er in 't Landt niet een rijk man of twee soudete vinden sijn, die d' Exemplaeren soude aannemen. Sijn seeker de saeken soodisperaet, 't is dan tijdt dat ik er uitscheide: te meer, omdat ik er niet meer toe kandoen, en niemant mijnen dienst begeert. Dan men gedenke, dat ik bereidt bengeweest, wat te lijden, te doen en uit te staan voor de saeken, daer ik nu de spaesal moeten steeken, 'twelk mij ten hooghsten spijt.’Werkelijk verliet hij veertien dagen daarna Antwerpen, en vestigde zich te Delft,

waar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 125: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

122

hij met het bereiden van fijne wateren den kost zocht te verdienen. ‘Hij is nu in 'tLandt,’ schreef GREVINKHOVEN te dien tijde aan HUGO DE GROOT, ‘Godt geve, datniemant door hem in swaerigheit koome!’ Een wensch, die aanduidde, hoezeer hijden man kende; maar die, helaas, onvervuld is gebleven.Weldra wendde hij zich tot de Binnendirecteuren der Remonstrantsche Societeit,

vorderde met schampere redenen, schelden, razen en dreigen, dat zij hem zoudenondersteunen en de schade vergoeden, die hij op zijne boeken geleden had, totdatzij op het laatst hem den toegang tot hunne huizen bepaaldelijk moesten weigeren.Kort daarna ging hij te Rotterdam wonen, waar hij door zijnen zwager CORNELISGERRITSZOON VAN WOERDEN kennis kreeg van de bijeenkomst, die den 27sten Januarijte Bleiswijk zou gehouden worden.Bij deze korte schets, die onzen lezers eenigermate met zijn karakter zal bekend

gemaakt hebben, willen wij nog voegen, dat zijn uiterlijk geheel beantwoordde aanzijn gemoedsaard: hij was vrij lang van gestalte; zijn donker oog, dat, wanneer hijsprak, levendig schitterde, had eene uitdrukking, die, gevoegd bij het ordelooze vanzijn baard en hoofdhaar en de slordigheid zijner kleeding, een hoogst onaangenamenindruk maakte, op wie hem met aandacht beschouwden. Een zijner tijdgenooten,de ‘Amsteldammer Medicijn’ NICOLAES àWASSENAER, die eene soort van kronijk vandie dagen geschreven heeft, op eene wonderlijke manier doormengd metaanhalingen uit oude schrijvers en vergelijkingen van hetgeen in zijnen tijd gebeurdemet de geschiedenis van alle oude volkeren, zegt van hem:

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 126: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

123

‘Sooveel als zijn physiognomie aangaat, men hadde al vermoeden op hem, watquaets onder sijne leden te hebben, alsoo hij een fantastijck wesen hadde, bleeckmet swarte wijnbrauwen. Dat fatsoen haetede JULIUS CAESAR altoos seer, gissinghemaeckende dat sulck wesen een verrader bedecktede. De coninck vanGroot-Brittanniën JACOBUS, hout die bleeck zijn, en gheele baarden hebben voorheimelijcke traistres: in de buspoeders stichtinghe waren der veele soo gheteeckent,en voorwaar de natuyrkenders hebben een grouwel van sulcke coleuren, statuerende,dat het wrevelighe menschen sijn, bijsonder soo daer noch eenighe teeckenen bijcomen, en dan connen bijnaest alle menschen sien, dat sij verraders herten dragen.’De ongunstige indruk, gewoonlijk door zijne verschijning te weeg gebragt, werd

evenwel door de bijzondere omstandigheden, waaronder hij nu optrad, niet gevoeld,daar velen der aanwezigen, die zich zijner, als hun voormalige predikant, nogherinnerden, terwijl het flaauwe schijnsel der kaars de anderen belette, hemnaauwkeurig te onderscheiden.JAN BLANSAERT, die, zoodra de orde weder hersteld was, zijne plaats aan de kleine

tafel hernomen had, vervolgde zijne zoo onverwacht afgebroken rede, en SLATIUSbleef naast VAN DYCK, digt bij den ingang, staan, van waar hij de kleine schaaroverzag en wijdde toen zijne aandacht aan de woorden van den Leidschenproponent, nadat hij door VAN DYCK omtrent diens naam en betrekking tot debroederschap was ingelicht, en in een kleinen bijbel, dien hij bij zich droeg, dentekst had opgezocht, die tot grondslag van de predikatie diende.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 127: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

124

‘Daarom, gij, mijne broeders en zusters in den Heere CHRISTUS.’ alzoo eindigde deredenaar zijne toespraak, ‘doet niet als de koning AMON, waarvan onze tekst spreekt,maar vernedert u voor het aangezigt des Heeren, en gaat voort, doende goedewerken; dit alles aanmerkende, kunt gij ook pal staan in den geloove, verwachtendebetere tijden. Bezwijkt noch verflaauwt niet; houdt dat gij hebt; betracht hetgeen uvan God geboden is; ijvert daar-in, helpt daartoe en bevordert naar uw vermogenalle middelen daartoe behoorende; schuift het niet op malkanderen, maar een iedertrachte den ander voor te gaan in een goed exempel te geven. De kroon derwaarachtige religie laat u echter nooit nemen. Het geldt Gods waarheid, Christusopregte dienst, de vrijheid der conscientiën voor u, uwe kinderen en nakomelingen;het geldt uwe eeuwige zaligheid. Waagt daarvoor, gelijk Christen en betaamt, alleswat gij hebt. Den loop volloopen, den kamp volkampt, en 't geloof behoudenhebbende, zult gij, de kroon der geregtigheid ontvangen. Hier op hopende, bezitondertusschen uwe zielen in lijdzaamheid en laat uwe lijdzaamheid een volmaaktwerk hebben. Uw Heer, dien gij dient, is getrouw, en zal u niet la ten bezoekenboven vermogen, maar eene uitkomst geven met de verzoeking. Hij weet de zijnenuit alle lijden te verlossen. Vertrouwt; Zijne komste nadert: Hij is voor de deur om ute helpen. Amen.’Eene diepe stilte volgde op deze woorden, en bewees welk een indruk de taal

des welsprekenden redenaars op zijne hoorders gemaakt had, die voor het grootstegedeelte in godsdienstige overpeinzing over het gesprokene nadachten. Dit gevoelevenwel

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 128: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

125

werd geenszins door allen gedeeld. VAN DYCK wierp een ontevreden blik opCOORENWINDER, alsof hij hem verwijten wilde, dat de keuze, die hij gedaan had vanden persoon, aan wien dien avond het houden der leerrede zou worden opgedragen,de oorzaak was van den uitslag, die nu bleek allernadeeligst te zullen werken opde bereiking van hun doel. Maar juist van pas hadden zij een krachtigen bondgenootin den doldriftigen SLATIUS gekregen, die zich reeds van de eerste oogenblikken afaan, ter naauwernood had kunnen weêrhouden, den spreker met scherpeverwijtingen in de rede te vallen. Het ongeduld vonkelde hem uit de oogen, en meerdan eens stak hij de hand krampachtig uit, of scheen op het punt voorwaarts tetreden, om BLANSAERT zijne lankmoedigheid en onderdanigheid in de tegenwoordigeomstandigheden te verwijten. Hij had zich evenwel bedwongen zoolang de predikatieduurde, maar toen het laatste woord was gesproken geworden, brak zijn misnoegenlos tegen VAN DYCK.‘Wat taal is dat?’ vroeg hij op den toon der diepste verontwaardiging. ‘Is het met

zulke beginselen, dat men hier het ineengestorte Sion weder zal opbouwen. Denktmen op die wijze de zielen te sterken in het heilig geloof, en kracht te geven tegende verdrukking, en voor te bereiden tot den dag, waarop eenmaal onze dwingelandengewogen zullen worden in de schaal van het geregte oordeel, een dag, die zooverre niet verwijderd is, als deze flaauwhartige het wil doen voorkomen!’‘Ik heb gevreesd, dat het zoo komen zou,’ fluisterde VAN DYCK; ‘de keuze van

BLANSAERT tot redenaar was de mijne niet; maar, hoe het zij, eene tegenwerking isnoodig; want deze avond,’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 129: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

126

voegde hij er nog zachter bij, zoodat hij alleen door den gretig luisterenden SLATIUSverstaan kon worden, ‘deze avond moet beslissen over ontwerpen van het hoogstebelang. Groote gebeurtenissen zijn in de naaste dagen te wachten, en zoodra wijalleen zijn, zal ik u bekend maken met een geheim, waarvan onze herleving of onzeeeuwige slavernij afhangt.’‘Wat is dat geheim?’ vroeg SLATIUS. met de meest gespannen nieuwsgierigheid.‘Stil! - Daarover voor 't oogenblik geen woord meer,’ hernam VAN DYCK; ‘reeds te

veel oogen zijn op ons en vooral op u gevestigd, want men verwacht, zoo 't schijnt,nog een woord uit uwen mond. Weet alleen dit, dat de beste dienst die gij nu aande goede zaak doen kunt, is, den indruk uit te wisschen, dien de vreesachtigewoorden van BLANSAERT op velen gemaakt hebben: spreek gij hen toe, om ze opte wekken uit die sluimering; spaar geen aandrang, verzuim geene aansporing,want de gelegenheid is gewigtig, de tijd is kostbaar, de oogenblikken zijn geteld.‘Verlaat u op mij,’ antwoordde SLATIUS; ‘ook zonder uw verzoek zou ik er toe

overgegaan zijn, een woord van opwekking te spreken; met dat oogmerk ben ikhierheen gekomen, maar nu vind ik er mij dubbel toe gedrongen.’Te gelijker tijd trad hij voorwaarts, en, terwijl allen zijne bewegingen volgden met

blikken, die deels van bevreemding, deels van herkenning getuigden, nam hij deplaats in van BLANSAERT, die zich middelerwijl gemengd had in een zacht gesprek,dat tusschen de digtst bij hem staande bezoekers was aangeknoopt geworden,terwijl anderen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 130: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

127

van hunne zitplaatsen opgerezen, zich gereed maakten, de terugreize weder aante nemen.In een oogenblik was de stilte hersteld, en wijdde men zijne oplettendheid aan

den nieuw optredenden leeraar, die eenige sekonden met zijne donkere blikken omzich zag, als om zijne gedachten te verzamelen, en daarna zijne rede aanving meteene schijnbare kalmte, waardoor zelfs de weinigen, die zijn driftigen envoortvarenden aard kenden, misleid werden. Maar hij begreep te regt, dat bij destemming, waarin de gemoederen nu waren, eene plotselinge aanranding vanhetgeen zoo even zulk een diepen indruk had gemaakt, juist het tegenovergesteldezou uitwerken van hetgeen hij beoogde.Hij begon dus, na eenige korte woorden gezegd te hebben over de vreugde, die

hij ondervond, na zoo lange afwezigheid weder in het midden zijner vroegeregemeenteleden te kunnen optreden, met zich geheel en al op het standpunt teplaatsen, waarop BLANSAERT was blijven staan, en verklaarde nog eenigeoogenblikken te willen wijden aan de ontwikkeling van dezelfde Bijbelwoorden, diedeze tot tekst had genomen.Zijne welsprekendheid was niet minder dan die van BLANSAERT. maar droeg een

geheel ander karakter: zoo vloeijend, zacht en geleidelijk deze sprak, zoo afgebroken,snijdend en stout doortastend was de taal van SLATIUS; langzamerhand verliet hijook het pad, waarop BLANSAERT zijne hoorders had geleid, en na eerst deaangegeven tekstwoorden: ‘maer hij en verootmoedichde hem niet voor den Heere’in denzelfden geest van gelatenheid en onderwerping te hebben opgevat, toondehij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 131: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

128

aan, hoe de gewijde schrijver wel bepaaldelijk sprak van verootmoediging voorJehova, maar geenszins van vernedering voor de menschen; hoe die onderwerpingaan den wil des Heeren vaak verzet tegen den wil des menschen voorschreef. Metkrachtige trekken schilderde hij den droevigen toestand der verdrukte kerk, gaf meeren meer zijne verbittering lucht tegen de bovendrij vende partij, ja zelfs tegen hetbestuur der Remonstrantsche Broederschap; wist de pogingen, die aangewendwerden, om langs zachte wegen vrede en verbroedering terug te voeren, op zooslinksche wijze verdacht te maken; maalde de vervolgingen af, waaraan hij zelf vanalle zijden was blootgesteld, en maakte de vreeze, dat de ondergang van hundierbaar geloof onvermijdelijk was, zoodanig wakker in de harten zijner toehoorders,dat meer dan eens een half gesmoorde kreet van opgewekte verontwaardigingtoonde, hoe juist hij die snaren had aangeslagen. Toen hij hen eenmaal op diehoogte had gebragt, en zich alzoo gewaarborgd tegen het gevaar van eene al teplotselinge omkeering van denkbeelden, ging hij er langzamerhand toe over, detekstwoorden op eene wijze, die van zijne doorslepene gevatheid getuigde, uit eengeheel ander oogpunt te beschouwen dan BLANSAERT gedaan had, door er namelijkhet onmiddellijk daarop volgende vers bij te voegen: ‘Ende zijne knechten maecteneen verbont teghen hem, ende doodden hem in zijn huijs.Voorzeker geen gepaster woorden had hij kunnen vinden, om het doel der

zaamgezworenen te bereiken, die in stilte juichten over de onvoorzigtigheid vanden Leidschen proponent, welke door de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 132: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

129

keuze van zijnen tekst zijnen listigen tegenstrever zulk een geweldig wapen in dehand had gegeven, om het werk te vernietigen, dat hij had gesticht. En in volle matemaakte deze daarvan gebruik; hij toonde aan, hoe koning AMON, waarvan hetbijbelsche geschiedverhaal ter dezer plaatse spreekt, door zich te verzetten tegenJEHOVA, zich de regtvaardige straf, die hem trof, op den hals gehaald had. Metgloeijende welsprekendheid paste hij dit alles op het tegenwoordige bewind toe, en,hoewel hem op dat oogenblik nog hoegenaamd niets bekend was van den aanslag,tegen den Stadhouder beraamd, wist hij het meerendeel zijner hoorders zoodanigop te winden door zijne schildering van hunnen ellendigen toestand en van hunnedure verpligting, om zich in den naam des Heeren daartegen te verzetten, dat dealgemeene geestdrift tot het hoogste toppunt klom, toen hij de woorden uitsprak,die ook in een zijner bitterste geschriften te lezen staan: ‘Valt ze dan al te zamenop het lijf! Wat zoudt gij zien op een hoofd? Zijn het niet uwe handen, die u helpenmoeten? Laat slechts het ligchaam woelen, daar zal zich haast een hoofdvertoonen.... Welaan dan, treedt uit, gij vrome Batavieren en komt voor den dag!Vangt aan met dapperheid en kloekmoedigheid. Toont de manhaftige enverschrikkelijke wapenen uwer handen! Roept langs de straten: Vrijheid, vrijheid,vrijheid van conscientie: restitutie van regten en privilegiën. Dat zal de bloeddorstigetijgers doen vertsagen en op de vlugt helpen, meer dan het kraaijen der hanen densterken, snellen en fellen leeuw!’Op dien toon ging hij met klimmende hevigheid nog eenigen tijd voort, totdat hij

nagenoeg met

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 133: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

130

eene aansporing tot volslagen oproer tegen de regering besloot. Velen waren eronder de toehoorders, die hun ongeduld naauwelijks bedwingen konden, en bij heteinde brak er een goedkeurend gemompel los, dat weldra in eene algemeeneopgewondene uiting van denkbeelden overging, waarbij de haat tegen de verdrukkersvan het ware geloof en onverholen verbolgenheid over den tegenwoordigen staatvan zaken den boventoon hadden. Wanneer ook al enkele vreesachtigen, en zij,die zich met de oproerige beginselen van den ijveraar niet konden vereenigen, zichbedachtzaam aan verdere woordenwisseling hierover onttrokken, zoo toonde tochde groote meerderheid, in verscheidene groepen verdeeld, door nadrukkelijkewoorden en levendige gebaren genoegzaam aan, hoezeer zij met SLATIUS instemden,die langzamerhand het middelpunt werd, waarom zich de voornaamste heethoofdenvereenigden. COORENWINDER en VAN DYCK voegden zich hier onmiddellijk bij.‘Braaf gesproken, heer SLATIUS!’ zeî de laatste, terwijl hij den predikant bij de hand

vatte, ‘dat is de taal, die den onregtvaardig verdrukte voegt; - dat zijn de warewoorden van troost en bemoediging in deze droeve tijden!’‘De Heere heeft ze mij ingegeven,’ antwoordde SLATIUS. ‘Hij doe ze gedijen tot

welzijn van zijn volk.’‘En dat zullen ze voorzeker, heer zwager,’ sprak CORNELIS GERRITS VAN WOERDEN,

die mede opgestaan was, en zich bij SLATIUS had gevoegd; ‘dat zullen ze, als degelegenheid tot handelen eens dáár is. Dan hopen wij het u te toonen, dat het zaad,dat gij hebt uitgestrooid, op geen steenrotse gevallen is.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 134: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

131

VAN DYCK zag hem, die zoo sprak, van ter zijde aan: het was een stevig gebouwdman, wiens krachtig oog en bruin gebrande gelaatstrekken volkomen inovereenstemming waren met zijne woorden. Hij oordeelde hier regelregt op het doelte moeten afgaan.‘Als die gelegenheid dààr was, GERRITS,’ zeide hij, terwijl hij hem met zijn

doordringenden blik aanzag, ‘dan zoudt gij welligt eene andere voijs zingen, dan gijhier nu, zonder het minste gevaar doen kunt.’De Rotterdammer wendde zich half om naar den man, die zoo tot hem sprak, en

met een blik, die van kwalijk verborgen trots getuigde, voegde hij hem toe:‘Mag ik weten, huisman, wie gij zijt, dat gij twijfel te kennen geeft aan de woorden

van iemand, die het rapier reeds in handen had, toen gij waarschijnlijk nog met debikkels zat te spelen?’Zonder zich in het minst door deze uitdrukking van gekwetste eigenliefde beleedigd

te gevoelen, antwoordde VAN DYCK met een bedaarden glimlach:‘Met de bikkels heb ik gespeeld, dat is waar, en later dan gij voorzeker; maar

menigeen weet, dat ADRIAAN VAN DYCK sedert nog wel tot andere dingen in staat isgeweest.’Het noemen van dien naam gaf op eens eene geheel andere uitdrukking aan de

gelaatstrekken van den voormaligen krijgsman. Zich geheel en al omkeerende,greep hij met beide handen die van VAN DYCK, zag hem aan met van vreugdestralende oogen, en riep, op den verheugden toon van iemand, die een oudenbekende ontmoet:‘VAN DYCK, ADRIAAN VAN DYCK? Onze

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 135: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

132

onvervaarde gastheer van huiden avond! Ik heb u nog niet herkend in dit halfdonkeren het is ruim anderhalf jaar geleden, dat ik u gezien heb.’‘Mij?’ vroeg VAN DYCK verwonderd. ‘Bij welke gelegenheid?’‘Bij eene gelegenheid, die men nooit vergeet, al ontgaan de tronies aan onze

gedachtenis,’ hervatte de andere. ‘Herinnert gij u niet de predikatie van BIJSTERUSten onzent, buiten Rotterdam bij Krooswijk?’‘Ja wel, ja wel,’ antwoordde VAN DYCK, ‘maar ik wist niet, dat gij daarbij ook waart

geweest. Zoodat gij dan -’‘Maar ik weet het nog al te goed,’ hernam GERRITS, hem in de rede vallende, ‘hoe

BIJSTERUS toen wij de poort ingingen, gevat werd, en hoe wij onder den hoopgeslagen hebben om hem te verlossen, en hoe gij, kloeke kerel, zonder 't gevaarte ontzien, onder de soldaten gedrongen zijt - en van gelid tot gelid zijt geloopen enhun de brandende lonten van de musketten hebt getrokken, met zoo snellebehendigheid, dat ze van verbaasdheid niet konden vuren. Ik zie het nog,’ ging hijmet geestdrift voort, ‘hoe gij een armvol van die lonten bij den ouden EWOUTS, opzij van de poort, over de onderdeur hebt geworpen.’‘'t Is waar,’ zeî VAN DYCK, ‘het was een gelukkige inval, dien ik daar kreeg en -’‘'t Was een Romeinsch feit, hebben ze er van in boeken geschreven,’ hernam

GERRITS; ‘of 't dat was, weet ik niet; maar wel weet ik, dat mijne vrouw en tweejongens in 't gedrang waren, en als de musketten waren losgebrand, God weet hoe't hun gevaren was - -, en dus, VAN DYCK -

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 136: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

133

hier is mijne hand - ik heb u na dien tijd niet terug gezien; maar komen we ooit weêrnaast elkander in hetzelfde vuur - dan reken op mij.’‘'t Kan voorkomen,’ antwoordde VAN DYCK, ‘want geloof mij, dat ik nog altijd

dezelfde ben, en strijden zal voor de goede zaak, zoolang er leven in mij is, endaarom versmaad ik de hulp van een goed vriend nooit. Blijft gij dezen avond hier,of keert gij weder aanstonds naar Rotterdam terug?’‘Ik ben voornemens hier den nacht over te blijven; SLATIUS heeft mij gezegd, dat

hij bij u huisvesting dacht te vragen.’‘Hij zal ze ook vinden,’ antwoordde VAN DYCK, zich te gelijker tijd tot den leeraar

wendende; ‘heer SLATIUS, uw bed ligt bij mij gespreid voor zoolang gij verkiezenmoogt te blijven.’‘Daarop had ik gerekend,’ sprak deze, ‘maar voor langer dan dezen nacht zal het

niet zijn: mijne zaken roepen mij weder naar Rotterdam.’‘Zoo laat ons den avond gezamentlijk bij mij doorbrengen,’ hernam VAN DYCK,

mijn vriend COORENWINDER heeft mij ook zijn gezelschap toegezegd: zoo sprekenwij te zamen over het verledene en -’, voegde hij er met nadruk bij, ‘zoo wij hopen,ook over het toekomende.’COORENWINDER had zich inmiddels meer ter zijde begeven naar het gedeelte der

schuur, waar JAN BLANSAERT stond, die tamelijk uit het veld geslagen was door denonverwachten ommekeer, dien de toespraak van SLATIUS in de stemming dergemoederen te weeg gebragt had. Eenige der meer bezadigden, die troost enopbeuring in zijne rede hadden gevonden, warenmet hem in een gesprek gewikkeld,dat een geheel anderen geest ademde

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 137: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

134

dan dat, hetwelk wij zoo even beschreven hebben.Eenigzins schamper klonken daarom de woorden van COORENWINDER toen hij,

nader tredende, tot BLANSAERT zeide:‘Welnu, meester BLANSAERT, gij hebt gehoord, hoe menigvuldige leeringen men

uit hetzelfde woord trekken kan. Geef ons voortaan alle woorden te zamen teroverdenking; want ik heb bemerkt, hoe het tweede gedeelte, dat SLATIUS nog bijuwen tekst gevoegd heeft, ruim zoo krachtig is als het eerste.’‘'t Kan wezen,’ hernam BLANSAERT geraakt, ‘maar SLATIUS zou in schoone

verwarring gekomen zijn, als hij nog verder ware gegaan, en bij de twee verzen vandien tekst nog het onmiddellijk volgende gevoegd had.’‘En hoe luidt dat?’ vroeg COORENWINDERmet eene soort van ongeloovigen glimlach;

‘gij begrijpt wel, dat gij niet van ons vergen kunt, dat te weten; - van mij althans niet,’voegde hij er spottend bij.‘Dààr staat geschreven, sprak BLANSAERT langzaam en COORENWINDER scherp

aanziende, ‘toen sloeg het volk in den lande alle degene, die dat verbond tegen denKoning Amon gemaakt hadden.’COORENWINDER verbleekte. Voorzeker waren er geene woorden uit de Heilige

Schrift meer geschikt, om hem met ontzetting te vervullen. Als eene profetischestem klonken zij hem in de ooren, en hij had eenige oogenblikken noodig, om alzijne zielskracht te verzamelen, en zich te herinneren, dat BLANSAERT, noch een vandie, welke daar in zijne nabijheid waren, het geringste van zijn misdadig opzetkonden weten. Hij werd hierin nog versterkt,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 138: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

135

door hetgeen de proponent er onmiddellijk op liet volgen:‘En dus ziet gij, heer COORENWINDER, hoe ik van even scherpe wapenen gebruik

had kunnen maken, als mijn eerwaarde ambtgenoot, wanneer ik een twist had willenbeginnen, die hier minder gepast ware geweest. Hoewel,’ voegde hij er nadenkendbij, ‘een enkel woord van vermaning misschien niet euvel geweest zou zijn, om aante toonen hoe te dolzinnige ijver zich zelven in 't verderf kan storten.’‘Laat het blijven, zoo als het nu is,’ hernam COORENWINDER, die zich inmiddels,

ten minste uiterlijk, hersteld had, - ‘een iegelijk wete, waar hem zijne conscientie deperken zet.’‘Ik wil ook daarom het werk niet afkeuren, dat dienen moet tot opbouwing Sions,’

hervatte BLANSAERT op meer toenaderenden toon, daar hij zich het gesprek met VANDYCK herinnerde, en aan de voordeelen dacht, die het hem kon opleveren, als hijzich meer aan de handelende leden zijner partij aansloot. ‘En bedenk ook daarbij,dat als het oogenblik van handelen dààr is, niet altijd zij, die het meest gesprokenhebben, diegenen zijn, waarop het meest te rekenen valt.’‘Een waar woord, BLANSAERT,’ antwoordde COORENWINDER, ‘wanneer ik demaniere

van redekavelen van SLATIUS op dezen avond gesteld heb boven de uwe, het isniet, omdat ik veronderstel, dat gij tot het goede werk niet zoudt willen mede werken.Maar ik zie,’ vervolgde hij rondkijkende, ‘dat zich velen gereed maken tot dethuisreize. Blijft gij hier, of vertrekt gij met de anderen?’‘Ik zal mijn breeder en WILLEM PARTHY, die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 139: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

136

ik daar ginder zie staan, eerst gaan vragen, welke afspraak zij gemaakt hebben:mij is het in zoo verre onverschillig.’‘Indien gij geene dringende redenen tot heengaan hebt,’ hernam COORENWINDER,

terwijl hij hem eenigzins ter zijde trok, ‘zoek dan eenig voorwendsel om nog dezenavond hier te blijven. - Er zijn gewigtige zaken te bespreken,’ voegde hij er fluisterendbij, en, zonder verder in eenige verklaring te treden, liet hij den proponent staan,om naar de andere zijde der schuur te gaan.Deze zocht nu zijnen broeder en WILLEM PARTHY op, en onderling kwamen zij

overeen, dat het in allen gevalle van belang was, nader bekend te worden met detoedragt der zaken, en dat het onverantwoordelijk zou zijn, wanneer er iets op tilwas, waarmede zij in een of ander opzigt hun voordeel konden doen, die gelegenheidwillens en wetens te verwerpen. JAN BLANSAERT zou dus blijven, uitvorschen watde plannen waren, zich er niet verder in wikkelen dan noodig was, en later zou men,zoo als PARTHY zich uitdrukte, ‘de koe melken zoo lang zij melk gaf.’ De beideanderen zouden naar huis terugkeeren, om den volgenden morgen weder op defabrijk te kunnen zijn, waar zij voor de afwezigheid van JAN BLANSAERT wel een ofander geschikt voorwendsel konden vinden.Intusschen hadden zich langzamerhand de verschillende groepen opgelost, en

reeds enkele mannen zich verwijderd, na den hoed diep in de oogen te hebbengetrokken, en, deels als bescherming tegen het ruwe weder, deels als beveiligingtegen onwelkomen bespieding, zich in den mantel te hebben gewikkeld. Devoorbereidingen tot het vertrek der

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 140: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

137

vrouwen leverden eenig meerder bezwaar op, daar de regen nog altijd aanhield,en de wegen daardoor niet weinig hadden geleden, zoodat het omknoopen vandoeken, het opspelden van de nette overrokken, het behoorlijk aanbrengen vanmantels en zoo voorts, nog al wat tijd vorderde, eer de laatsten van het gezelschapop weg waren naar de herberg de Jonstgaarde, om plaats te nemen op de wagens,waarmede zij gekomen waren, en die zij daar bij den Arminiaansgezinden kasteleinhadden achtergelaten.Te midden van deze drukte was onze waardige VAN OLSVEEN wel de meest

bedrijvige en de meest spraakzame persoon. Hij was verre van tevreden over denloop, dien de zaken genomen hadden: gekomen, om woorden van stichting tehooren, die in overeenstemming warenmet zijn eenvoudig en vredelievend gemoed,was het hem meer en meer bang om het hart geworden bij de hevige taal vanSLATIUS, met wiens beginselen hij zich, hoe welsprekend ze ook werdenvoorgedragen, en hoe logisch ze ook schenen ontwikkeld te zijn, niet kon vereenigen,meer door eene soort van in stinctmatig gevoel, dan door redenering, waartoe zijnverstand te weinig ontwikkeld was. Daarbij kwam de herinnering aan den schrik,dien hij en vooral DUIFJE hadden doorgestaan bij de onverwachte afbreking derpredikatie, en zijne gemelijkheid over het regenachtige weder, de duisternis, denslechten weg en den nachtelijken rid naar huis; - zoodat hij, geheel en al ontevredenover al die zamenloopende omstandigheden, knorrende en pruttelende, en zichzelvenzijne dwaze deelneming aan de geheime bijeenkomst verwijtende, zijne vaderlij-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 141: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

138

ke zorgen wijdde aan de maatregelen, om zijne dochter zooveel mogelijk tegenregen en koude te beveiligen.STOUTENBURG had intusschen, niettegenstaande het groote gewigt, van die

oogenblikken voor zijne plannen, welke eigenlijk zijne geheele aandacht haddenmoeten vergen, het laaghartige voornemen, dat hij het zien van het aanvallige DUIFJEin zijne ziel gerijpt was, niet alleen niet laten varen; maar gedurende het laatstegedeelte van den avond, in hare nabijheid doorgebragt, had hij de schoonheid vanhet zachte kind meer en meer bewonderd, en was daardoor het vuur van zijn lagenhartstogt te sterker aangeblazen. Het eenvoudige, ligtgeloovige karakter van denvader en de argelooze onschuld van het meisje, waarvan zijne scherpzinnigheidhem al zeer spoedig overtuigde, deden hem tot het besluit komen, dat de bereikingvan zijn duivelsch oogmerk hier weinig moeite zou kosten en hem volstrekt niet vanhet gewigtige werk, dat hem in deze dagen wachtte, behoefde af te trekken.Met hoffelijken ijver hielp hij DUIFJE den zwaren schoudermantel omslaan, en bood

zich aan, haar en haren vader te geleiden naar de Jonstgaarde, waarbij hij denlaatste door zijne bezorgdheid en voorkomendheid geheel voor zich innam. Bij hetoverschrijden van den drempel, nam hij de gelegenheid waar, dat VAN OLSVEENrondtastte in de zware duisternis, om DUIFJE, die zonder geleide onmogelijk verderkon gaan, zijnen arm aan te bieden, dien zij als een noodzakelijken steun gaarneaannam. Naauwelijks echter waren zij eenige schreden van het huis ver wijderd, ofzij herinnerde zich eensklaps, dat zij den bootsman in 't laatst van den avond nietmeer gezien

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 142: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

139

had, en bleef staan, terwijl zij haren vader vroeg:‘En FAESSEN? Waar is die gebleven? Hij zou immers met ons terugkeeren naar

Rotterdam? Misschien wacht hij ons nog daar binnen?‘Wie is FAESSEN;’ vroeg STOUTENBURG; ‘een bekende, die met u gekomen is?’‘Ja,’ antwoordde VAN OLSVEEN, die insgelijks was blijven staan, ‘hij is met ons

gekomen en gaat weder met ons terug; hij heeft sedert drie maanden zijn intrek bijmij: wij kunnen zonder hem niet wegrijden. Hebt gij hem mogelijk gezien, - denjongen bootsman, die de wacht hield, toen SLATIUS aankwam?’‘Wel zeker,’ antwoordde STOUTENBURG, die er zich niets van herinnerde, maar

onwillekeurig bij het vernemen, dat die jongman sedert drie maanden onder hetzelfdedak als DUIFJE woonde, weder voorttrad, ‘wel zeker heb ik hem gezien; maar hij isniet meer binnen geweest in de laatste ure. Waarschijnlijk is hij vooruit naar deherberg en vindt gij hem daar, of misschien is hij al op weg naar Rotterdam.’‘Het laatste zeker niet,’ hernam DUIFJE; ‘hij zal niet zonder ons gaan, maar

misschien is hij al in de herberg en wacht op ons; wij zullen hem daar zeker vinden.’Hierop vervolgden zij hunnen weg, kwamen weldra in de Jonstgaarde aan, waar

de wagen reeds voor de deur stond, en traden de gelagkamer binnen.Het korte gesprek, dat wij zoo even vermeld hebben, had eenen toehoorder gehad,

die echter in de duisternis door niemand was opgemerkt geworden, namelijk depersoon zelf, die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 143: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

140

er het onderwerp van uitmaakte, JAN FAESSEN.Wij hebben hem verlaten, toen hij in eene bittere gemoedsstemming, hem anders

zoo vreemd, zich buiten de deur in den duisteren nacht had nedergezet. Wat hij inde twee uren, die toen volgden, gevoelde, en welke denkbeelden van allerlei aardzijn brein doorkruisten, zou hij onmogelijk zelf hebben kunnen zeggen. Een lichtwas voor hem opgegaan in zijn binnenste, en eensklaps was het hem duidelijkgeworden, dat het geluk van zijn leven afhing van het bijzijn van DUIFJE, en nog had,om zoo te zeggen, het woord liefde niet in zijn hart geklonken. Het was hem alsofeen zware last op zijne borst drukte, waarvoor hij zich geen reden denken kon. Hoekwam het, dat hij de eenzaamheid, waarin hij zich op dat oogenblik bevond, zoodrukkend gevoelde; wat was het, dat zijne gedachten met diepen weemoedterugleidde naar de dagen zijner jeugd, naar de herinnering aan zijne ouders in hetgraf; waarom voelde hij zich zoo weemoedig en zoo verlaten, zoo alleen in de wijdewereld; vanwaar die onweêrstaanbare behoefte, om zijn overkropt gemoed uit testorten; vanwaar dat verlangen naar een onbestemd en onbekend geluk, die drang,om troost en kracht te zoeken aan een hart, dat zou kloppen voor hem alleen, enwaaraan hij op dat oogenblik in sprakelooze en onverklaarbare droefheid zou willennederzinken?Hij kon zich zelven geene rekenschap geven van hetgeen hij gevoelde, of liever

hij trachtte er ook niet naar; maar toen langzamerhand zijne gedachten hem in detoekomst leidden, toen zijne wild dooreen bruisschende denkbeelden hem nu eensde za-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 144: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

141

lige en rustige uren voortooverden, die hij in de laatste maanden had doorleefd, danweder, als in eenig geheimzinnig verhand, hem den vreemdeling toonden, die hetschoone dochtertje van den herbergier in zijnen arm geklemd hield, en hij den blikherdacht, dien zij daarbij met elkander wisselden, toen kwam er langzamerhandmeer en meer zelfbewustzijn in zijne gewaarwordingen, en het sluimerende gevoelder hartstogtelijkste liefde ontwaakte in zijne volle kracht. Nog waren zijnedenkbeelden niet tot hunnen geregelden loop teruggekeerd, toen de deur der schuuropenging, en hij in het licht, dat over den duisteren weg naar buiten drong, de eersteder vertrekkenden zag te voorschijn komen, en tegelijkertijd aan het stemgemompelbinnen de schuur gewaar werd, dat de bijeenkomst afgeloopen en dus ook de tijdzijner wacht verstreken was. Het was hem evenwel onmogelijk, in degemoedsstemming, waarin hij zich bevond, onmiddellijk naar binnen te gaan; al watdaar voorviel, en hem voor zoo korten tijd nog zulk een levendig belang inboezemde,was hem ten eenemale onverschillig geworden, en het denkbeeld, zich weder temidden van die menigte te begeven, en zich te moeten mengen in gesprekken,waaraan zijne ziel op dit oogenblik onmogelijk deel kon nemen, deed hemonwillekeurig blijven staan op de plaats, waar hij zich bevond. Reeds had hijverscheidene afscheidsgroeten gewisseld met de vertrekkenden, die hem voorbijgingen, reeds was hij op het punt, om zich weder bij OLSVEEN te vervoegen, toenhij dezen de deur zag uittreden, en onmiddellijk daarna DUIFJE aan den arm vanSTOUTENBURG den weg naar het dorp zag inslaan. Bij deze op zichzelve zoo onbe-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 145: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

142

duidende handeling, waarop hij eenige uren te voren naauwelijks gelet zou hebben,ontwaakte op eens weder de brandendste ijverzucht in zijn hart: met een onbestemdgevoel van de bitterste neêrslagtigheid, nam hij de overzijde van den weg, enbegunstigd door den stikdonkeren nacht, volgde hij op eenige schreden afstandshet kleine gezelschap.Wel had de plotselinge ontdekking, die hij in zijn binnenste gedaan had, geheel

zijn wezen veranderd. Wat was het anders, dat hem belette, eenvoudig den wegover te steken, en zich bij hen te voegen, om te zamen terug te keeren, zoo als zijte zamen gekomen waren? En wat was het anders, dat hem op eens DUIFJE's stemals engelenmuzijk in de ooren deed klinken, toen hij haar zijnen naam hoordenoemen, en dat hem met een gevoel van eindelooze dankbaarheid vervulde, daarzij de eerste was, die zijne afwezigheid opmerkte en zijn bijzijn scheen te wenschen.Die toevallige omstandigheid gaf plotseling eene kalmere wending aan zijnegedachten, en toen hij een oogenblik na hen de gelagkamer binnentrad, en zichweder bij hen voegde, verried niets in zijne stem of houding, de hevige aandoeningen,waaraan hij ten prooi was geweest. Eene nieuwe teleurstelling evenwel wachttehem: KORNELIS GERRITS, die, zooals wij gezien hebben, op aandringen van VAN DYCKbesloten had, te Bleiswijk te blijven, was namelijk, met OLSVEEN in gesprek enverzocht hem, zijne vrouw en die van KORS JANSZ. mede in den wagen naarRotterdam te nemen, daar zij in haar huisgezin niet gemist konden worden, en hethaar bij den steeds aanhoudenden regen ondoenlijk was, te voet terug te keeren.Van de drie plaatsen in den wagen zou er dus maar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 146: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

143

ééne over blijven, en de goedhartige OLSVEEN besloot, daar het hem overigens vrijonverschillig was, of hij dien avond of den volgenden morgen terugkeerde, met zijnedochter dien nacht in de Jonstgaarde te blijven, terwijl hij aan FAESSEN de zorg voorbeide vrouwen en eenige kleine bestellingen te zijnent opdroeg. Hoe onwelkomdeze schikking den zeeman ook was, kon hij er zich niet aan onttrekken, en wijbehoeven niet te zeggen, met welke onaangename gewaarwordingen hij die taakop zich nam, en OLSVEEN vaarwel zeide, die met DUIFJE en STOUTENBURG achterbleef,in een gesprek gewikkeld, dat hem te veel te vertrouwelijk toescheen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 147: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

144

Hoofdstuk VII. Het komplot.

VAN DYCK had, zoodra de laatste der vertrekkenden de schuur verlaten hadden, dedeur gesloten en gegrendeld en zich met de weinigen, die gebleven waren, namelijkCOORENWINDER, SLATIUS, JAN BLANSAERT en KORS JANSZ. VAN ALFEN, door den tuinnaar zijne woning begeven, waar zij zich in de achterkamer, in welke wij hem in hetbegin van den avond aantroffen, nederzetten.Voor een vlugtigen toeschouwer zou er in de eerste oogenblikken niets bijzonders

te zien zijn geweest in die nachtelijke bijeenkomst van deze vijf mannen in een halfdonker vertrek aan een afgelegen uiteinde van een stil en vreedzaam dorp; maarhij, die een navorschenden blik op hun zamenzijn had geslagen, zou weldra onderhen eene zekere gedwongenheid en sombere terughoudendheid bespeurd hebben,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 148: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

145

waarbij hem gewis de weifelende houding en de verwachtende blikken van BLANSAERTen van VAN ALFEN, die het groote gewigt dier vereeniging nog niet vermoedden, nietontgaan zouden zijn. Het was duidelijk, dat bij hen, die met de zaak bekend waren,eene zekere aarzeling bestond, welke hun belette, onmiddellijk het gewigtigeonderwerp ter sprake te brengen.‘Waar is uw zwager GERRITS?’ vroeg VAN DYCK, na een oogenblik stilte, aan

SLATIUS. ‘Hij had beloofd den avond met ons door te brengen.’‘En hij zal 't zonder twijfel doen,’ antwoordde deze, ‘hij heeft het mij eenige

oogenblikken geleden, ook nog verzekerd.’‘Hij brengt zijne vrouw en de mijne naar de Jonstgaarde,’ sprak VAN ALFEN, ‘waar

hij den kastelein OLSVEENwilde verzoeken, ze in zijnen wagenmede naar Rotterdamte nemen.’‘Dan zal hij op 't oogenblik wel hier zijn,’ hernam VAN DYCK; ‘laten wij ons inmiddels

door eene teug wijns verwarmen en voor de lange ontbering van dezen avondschadeloos stellen.’Te gelijker tijd schonk hij de wijnglazen vol, die op de tafel geschaard stonden,

en dronk hun het welkom toe, dat door de anderen beantwoord werd, waarop wedereene pauze in het gesprek ontstond, daar ieder in zijne eigene gedachten verdieptwas. De wind huilde in den schoorsteen en de regen kletterde tegen het luik,waarmede het venster, dat op den tuin uitzag, gesloten was.‘Welk een droefgeestige avond!’ zoo brak BLANSAERT het stilzwijgen; ‘hoe

onaangenaam voor onze broeders, die nog een langen weg naar huis af te

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 149: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

146

leggen hebben. Hun ijver voor het geloof wordt op zware proef gesteld.’SLATIUS zag hem van ter zijde aan, en sprak op een sarkastischen toon:‘'t Zou den schoonen naam van geloofsijver kwalijk verdienen, indien er door

eenige regendroppelen of windvlagen een grein afbreuk aan gedaan werd. Mij dunkt,dat dergelijke beproevingen, in dagen als deze, luttel in aanmerking kunnen komen.’‘Ik wil ze ook zelfs in de verte niet in vergelijking brengen met die, welke onze

zwaar geplaagde vrienden in ballingschap ondergaan, broeder SLATIUS,’ hervatteBLANSAERT.‘En nog zijn de gebannenen niet degenen, welke zich 't meest over den gang,

dien de zaken nemen, te beklagen hebben,’ hernam SLATIUS.‘Onze gevangen broederen mogen wij daarbij voorzeker niet vergeten,’ sprak VAN

DYCK. trachtende alzoo den loop van het gesprek naar het onderwerp van hun allergedachten heen te leiden.Dit was evenwel de meening niet, waarmede SLATIUS de voormelde woorden had

uitgesproken.‘Gebannenen en gevangenen?’ vroeg hij met hevigheid. ‘Gelooft gij, dat die het

zwaarst beproefd worden onder de martelaren voor het geloof? Zie mij aan; ben ikniet gebannen als alle anderen; en ben ik niet gevangen tevens, opgesloten in mijnewoning, die ik niet dan ter sluiks en in het schemerlicht durf verlaten, omringd doorGommaristische verspieders, die tegenwoordig in ons gezegend land overalrondgaan als hongerige leeuwen, zoekende, wie zij mogen verslinden? En was hetdit nog alleen, ik zou het tellen als de uitspraken van BOZERMAN, het hoofd derSnooden; maar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 150: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

147

dat mij, die alles wil opofferen voor de wederoprigting Sions, zoo bitteren smaadwordt aangedaan door het bestuur onzer Broederschap zelve, - dat ik vijanden vind,waar ik, meer dan iemand, regt heb, om vrienden te verwachten, dat schreeuwt tenhemel!’‘Alles kan beter worden, heer SLATIUS,’ sprak COORENWINDER, die ongaarne de

woordenwisseling op dit terrein zag overgebragt; ‘in tijden van verwarrine als dezekan men geen orde of regelmaat verwachten.’‘Omdat de lafhartigen de hoogste voys zingen’, riep SLATIUS; ‘omdat een hoop

ellendelingen zich een gezag aanmatigen, - - maar laat ons daarover liefst nu nietspreken,’ hervatte hij eensklaps op bedaarden toon; ‘de tijd zal komen, dat het hunheugen zal, die mij nu zoo verongelijken.’Op dit oogenblik klonk de klopper aan de voordeur, waarop VAN DYCK zich terstond

daarheen begaf en met CORNELIS GERRITS weder binnentrad, die den van regendruipenden mantel en hoed in een hoek van het vertrek nederwierp, en na eenekorte verwelkoming van de aanwezigen, die niet ontevreden waren over het afbrekenvan het gesprek, op een stoel bij den haard plaats nam, en een grooten beker wijn,hem door VAN DYCK aangeboden, in éénen teug ledigde.‘De vrouwen zijn op weg naar huis, VAN ALFEN,’ sprak hij tot dezen; ‘zoo even is

de wagen afgereden.’‘Met OLSVEEN en DUIFJE?’ vroeg VAN ALFEN.‘Neen, met FAESSEN,’ antwoordde GERRITS; ‘voor die beiden was er geene plaats

meer; zij blijven van nacht in de Jonstgaarde.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 151: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

148

‘Dan zien wij heer WILLEM in 't eerste uur ook nog niet terug,’ sprak COORENWINDERop eenigzins ontevreden toon en half tot zich zelven; ‘want ik heb hemmet OLSVEENen zijne dochter weg zien gaan, en ik vermoed, - -’‘Waren er nog meer gasten in de Jonstgaarde?’ vroeg BLANSAER, die bezorgd

werd, dat hij er later geen nachtkwartier zou kunnen krijgen.‘Er was nog een vreemdeling met OLSVEEN in gesprek,’ antwoordde GERRITS,

‘dezelfde,’ vervolgde hij tot COORENWINDER, ‘die gedurende de predikatie aan uwezijde zat.’‘Dacht ik het niet!’ hernam COORENWINDER; ‘kent gij dien persoon niet?’‘Zoover ik weet, heb ik hem vroeger nooit meer gezien,’ zeide GERRITS. ‘Wie is

het?’‘Straks zult gij hem dan wel nader leeren kennen,’ hervatte COORENWINDER; ‘want

wij verwachten hem ook hier. Trouwens zijn naam is geen geheim - 'tis heer WILLEMVAN STOUTENBURG.’‘Wat! De zoon van den Advokaat!’ riep SLATIUS verwonderd uit, terwijl eenige der

anderen insgelijks hunne verrassing te kennen gaven, ‘STOUTENBURG hier? Dat iseen wenk van den hemel, die ons den zoon van den grijzen martelaar zendt, opeen oogenblik, dat wij beraadslagen willen over de heilige zaak, waarvan hij hetrampzalige slagtoffer was.’COORENWINDER en VAN DYCK achtten het niet noodig, de mindere toevalligheid

van STOUTENBURG'S komst bekend te maken, maar lieten SLATIUS voorloopig in dienwaan, terwijl zij tevens oordeelden, dat het tijd werd, meer bepaald over het doelhunner bijeenkomst te spreken. De sluwe COORENWINDER

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 152: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

149

was de eerste, die het ijs brak. Hij begreep, dat hij allen, die daar bijeen waren,veilig in de zaak trekken kon, maar oordeelde het in elk geval hoogst noodzakelijk,zich te voren van hunne geheimhouding te verzekeren.‘Mannen,’ sprak hij, ‘waartoe zouden wij langer marren met te raadplegen over

iets, dat in deze dagen ons aller hart vervult, en ons aller gedachten bezig houdt?Wat zouden wij tijd verspillen met luidklinkende jammerklagten en verwenschingen,en ons intusschen als slaven laten vertrappen en als weêrloozen laten tiranniseeren.Mijn oordeel is, dat wij partij moeten trekken van de gelegenheid, die ons hier tezamen brengt, en onderzoeken, wat gedaan moet worden in de droeveomstandigheden, waarin wij ons bevinden. Zeven mannen, die den moed hebbeniets te ondernemen, behoeven, als zij de handen ineen willen slaan, niet werkelooste blijven.’‘Regt gesproken, COORENWINDER!’ viel CORNELIS GERRITS hem in de rede; ‘de

woorden door mijn heer zwager dezen avond verkondigd, blijken bij u niet onder dedistelen gevallen te zijn.’‘Voorzeker niet,’ antwoordde COORENWINDER, onbemerkt glimlagchende bij het

denkbeeld, dat de predikatie van den Arminiaanschen ijveraar hem tot eenigeopwekking gediend zou hebben, ‘voorzeker niet, te minder, daar zij op goedvoorbereiden grond vielen. 't Is heden juist niet voor de eerste reize, dat ik peinsover den jammerlijken staat van onderdrukking, waarin de hemeltergendeonregtvaardigheid der menschen ons geslingerd heeft.’‘Wat dat aangaat,’ hervatte GERRITS, ‘hoe menigmaal heb ik niet gewenscht, dat

er nog eens

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 153: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

150

eene gelegenheid mogt komen, om 't vuurroer weêr ter hand te nemen, - al ware 'tdan ook maar om er den een of anderen Gommaristischen Farizeër meê van denkansel te schieten, als een vogel van het dak. Maar zelfs die mogelijkheid hebbenze mij ontnomen, toen ze mij, die vrij wat beter in de wapenoefening te huis ben,dan menige baardelooze melkmuil, voor anderhalf jaar op de lijsten der gewapendepoorters hebben doorgeschrapt, omdat ik de predikatie van BIJSTERUS hadbijgewoond. Maar 't zal wel verkeeren,’ vervolgde hij, meer in zich zelven brommendedan tot de overigen sprekende, 't zal verkeeren, en dan -’‘Zeker zal t verkeeren,’ hernam COORENWINDER, ‘maar niet indien wij lijdzame

toeschouwers blijven.’‘Toont de manhaftige en verschrikkelijke wapenen uwer handen,’ sprak SLATIUS,

eene uitdrukking, welke hij dien avond in zijne leerrede gebruikt had, herhalende.‘Wat ons te doen zal staan,’ ging COORENWINDER voort, ‘willen wij beramen; maar

vóór alles - de zaak is te ernstig, om met wufte redeneringen en met halve woordentevreden te zijn, - een ieder uitte zijn gevoelen vrij en open, en daarom dunkt hetmij billijk en regt, dat hij de vaste overtuiging hebbe, dat geen van de woorden, hiergesproken, ooit buiten deze deur in andere ooren klinken zullen, terwijl wij onstevens onderling dienen te verbinden, opdat allen wederkeerig, op vast bezworenmedewerking en ondersteuning mogen rekenen.’‘Een lafaard, wie weifelt!’ riep VAN DYCK opstaande uit;‘COORENWINDER heeft gelijk:

de teer-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 154: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

151

ling is geworpen; wij moeten onverbiddelijk vooruit, als wij eens begonnen zijn. DeHeer geve den goeden uitslag aan de zaak, - aan ons de kracht om ze te volbrengen!Ik weet niet, wie van u terug wil treden, maar wie het doen wil, doe het haastelijk.Ik voor mij, zweer plegtig, dat geene menschelijke magt mij zal weerhouden, indezen te doen, wat tot vrijmaking der conscientiën dienen kan, en tevens, dat nochbeloften, noch torturen, noch eenige consideratiën, van welken aard ook, in staatzullen zijn mij één woord over onze plannen te ontlokken. Zoo waarlijk helpe mijGod!’Zijne opgewonden woorden sleepten de anderen mede. Allen waren in eene

stemming, die hun de belofte, welke zij nagenoeg gelijkluidend aflegden, bijna alseen heiligen pligt deden beschouwen, en zelfs JAN BLANSAERT, die nog geenvermoeden had van den grooten omvang, dien het komplot zou moeten krijgen,bragt die gelofte van medewerking en geheimhouding gemakkelijk inovereenstemming met zijn juist niet zeer naauw geweten en zijne berekenendeangstvalligheid.COORENWINDER had hem scherp gadegeslagen, toen hij op zijne beurt de plegtige

woorden uitsprak, en, hetzij BLANSAERT dit opgemerkt had, en daarom oordeelde,een bewijs van opregtheid en voortvarendheid te moeten geven, hetzij het eenuitvloeisel was van zijne begeerte, om de perken der voorzigtigheid niet te zeer teoverschrijden, en niet te ver te gaan in het beramen van oproerige plannen, hij wasde eerste, die het woord opnam, en zeide:‘En nu, dunkt mij, moeten onze eerste gedach-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 155: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

152

ten gevestigd zijn op de bevrijding van onze lieve broeders in den Heere, POPPIUSen NIËLLIUS, die in Haarlem in pijn en banden zitten. Als ik u ook wel begrepen heb,VAN DYCK, hebt ook gij daarop gedoeld heden avond?’‘Voor 't eerst sedert jaren,’ viel SLATIUS in, alsof hij volstrekt niet gehoord had, dat

de Leidsche proponent een enkel woord had geuit, ‘voor 't eerst sedert jaren, kanik dan spreken, vrijelijk en open zoo als het mij op 't harte ligt, zonder dat de vreezevoor traîters mij den mond snoert! - Mijn gevoelen is dit: een slag slaan, zoo alsnooit in dezen staat is gezien of gehoord; geen halve maatregelen, die werken voorenkelen en verderfelijk zijn voor velen; alles of niets; eene geheele omkeering vanzaken; de partij van den Advokaat aan het roer en - God zij de zielen der anderengenadig!’Deze kort afgebroken, snijdende woorden, uitgesproken door een man, die er

voor bekend stond, niet ligt terug te deinzen bij hetgeen hij ondernam, en die nogzoo kort te voren verklaard had, zoo noodig tot elk uiterste te zullen overgaan,vormden een scherp contrast met het laauwe en gematigde voorstel van BLANSAERT,die, ontsteld en verbleekt, den fanatieken prediker aanstaarde, als twijfelde hij, ofhij diens bedoeling wel gevat had.Maar het gezegde was te veel in overeenstemming met de voornemens van

COORENWINDER en VAN DYCK, dan dat deze niet terstond in denzelfden geest hetwoord zouden hebben opgevat.‘Zoo is ook mijne meening,’ sprak van DYCK, ‘en zoo moet ook die van ons allen

zijn. Hadden onze grieven alleen betrekking op het gevan-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 156: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

153

gen zetten of molesteeren van eenigen der onzen, klein ware de verdienste engering het loon van ons werk; maar wij zien een geheel land gekromd in een ijzerenboei; de godsdienst door gevloekte leere ontreinigd; de ware vaderlandersverbannen, gekerkerd of op het schavot gebragt; de vrijheid geketend door eendwingeland, die zich een nooit te voldoene bloedschuld op het hoofd geladen heeft;wij hooren stemmen der wrake, die schreeuwen uit de graven, en die geen antwoordkrijgen dan het hoongelach der beulen, die zich scharen om een tiran, en demoedighet hoofd buigen voor zijne bevelen.’‘Zoo en niet anders is het!’ viel SLATIUS hem hierop heftig in de rede, ‘en daarom

- een ander moge hier willens blind zijn voor wat allen duidelijk in 't oog valt: wijzullen den moed hebben, den blik op het ware doel te vestigen, - geen leden zijnhet, die getroffen moeten worden, maar het hoofd is het, waarop moet wordengedoeld Mijn oordeel is, dat geen herstel van de geregtigheid, geen opbeuring uitonze ellende mogelijk is, zoo lang MAURITS van Oranje leeft. Met zijn dood kan dedageraad der vrijheid weder aanbreken. Duizendenwachten slechts op dat oogenblik,om eene geheele omkeering van zaken in de wereld te roepen, de regtgeaarderegenten weder op het kussen te brengen, de godlasterende leeraars uit de kerkente verdrijven, de ware patriotten in eer en betrekking te herstellen. De dood van dentiran is het oordeel Gods - heil ons, als wij den moed hebben, dat oordeel tevoltrekken!’Het gewigtige woord was gesproken, en de stellige taal van den dweeper maakte

den gewensch-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 157: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

154

ten indruk op zijne hoorders. VAN DYCK en COORENWINDER zagen elkander verrasten met blijkbare voldoening aan, toen zij het plan, waarvan zij zelfs nog niet gerepthadden, zoo plotseling en zonder omwegen opengelegd zagen. VAN ALFEN enGERRITS, die beiden sinds jaren tot de partij der onvergenoegden behoord, en reedsin menig geval zich feitelijk tegen de overheid verzet hadden, behoefden geen enkelwoord van overreding, om tot de meest roekelooze plannen mede te werken, enwaren dus terstond het gevoelen van SLATIUS toegedaan; - alleen BLANSAERT gingeene huivering door de leden, toen hij op eens de diepte van den afgrond peilde,aan welks rand hij gebragt was; maar hij was te ver gegaan om terug te keeren, endaarbij begon hij toen reeds het plan te beramen, tot welks uitvoering hij, zoo alswij zien zullen, later overging, en dat hem besluiten deed, voorloopig toe te stemmen,om naderhand op de eene of andere voordeelige wijze partij te trekken van degeheimen, waarvan hij zoo onverwacht deelgenoot was geworden.Op dit zelfde oogenblik werd er weder aan de voordeur geklopt, en nadat VAN

DYCK was gaan onderzoeken, wie het was, trad hij met den heer VAN STOUTENBURGde kamer binnen, en maakte hem met de aanwezigen bekend.Eenigen kenden hem genoeg bij geruchte, en de overigen begrepen te goed, met

welk doel de zoon van OLDENBARNEVELD in hun midden kwam, om eenigen argwaante koesteren of terughouding bij hun gesprek te doen blijken, dat terstond indenzelfden geest werd voortgezet.Een straal van duivelsche vreugde blonk op

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 158: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

155

STOUTENBURG's gelaat, toen hij vernam, hoe ver de zaak reeds gevorderd was, enna zich door denzelfden eed als de overigen verbonden te hebben, begon hij hetplan te ontwikkelen, dat reeds met VAN DYCK en COORENWINDER was vastgesteld.Wij willen van het geduld onzer lezers niet vergen, dat zij ons volgen in den

geheelen loo pder beraadslaging, die toen gehouden werd, en gedurende welke,alle omstandigheden voor en tegen werden gewikt en gewogen, totdat men tot hetbesluit kwam, hetwelk wij hier alleen kortelijk willen mededeelen.De aanslag op den Prins van Oranje zou bij Rijswijk uitgevoerd worden op den

7den Februarij of daaromtrent, en wel op de wijze, zoo als VAN DYCK in den vooravondreeds aan COORENWINDER en STOUTENBURG had voorgeslagen.Ongeveer twintig welberaden mannen, die men nagenoeg alle reeds op het oog

had, zouden worden aangenomen en gedeeltelijk achter eene heg verborgen,gedeeltelijk op verschillende punten als wachtposten uitgezet, om iedereen af teweeren, die tot ontzet mogt komen opdagen. Al de zaamgezworenen zouden opde plaats zelve aanwezig zijn, en een bepaald afgesproken aandeel aan de daadnemen. Zoodra zij volvoerd was, zou ieder zich zoo goed mogelijk zoeken te redden;als de beste weg daartoe werd aangenomen die over de Tolbrug, naar Nootdorpen verder naar de Veenen.STOUTENBURG, COORENWINDER en VAN DYCK zouden zich daarop langs eenen

omweg naar 's Gravenhage begeven, en, gebruik makende van de verwarring,eenen opstand zoeken te bewerken en het volk trachten op te winden, om zoodoendeeene ver-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 159: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

156

andering in de regering tot stand te brengen. Er werd eene lijst opgemaakt van denamen dergenen, die bekend stonden als bijzonder gehaat te zijn, en die menallereerst aan de volkswoede wilde prijsgeven. Dit zelfde zou ook in Rotterdam,Leiden en verscheidene dorpen van het platteland der provincie worden ten uitvoergebragt, waarop men hoopte, dat ook de overige steden en dorpen zouden volgen.Hiermede in verband, moesten de schouten en secretarissen van verscheidene

gemeenten, die van hunne bediening ontzet waren, en een hevigen wrok tegen debestaande regering koesterden, terwijl zij tevens nog veel invloed bij deArminiaansche partij hadden, gewaarschuwd worden, dat er een herstel van zakenop til was, en uitgenoodigd, om met zooveel dorpelingen, als zij op hunne handkonden krijgen, naar de nabijgelegen steden op te rukken, of wel in hunne eigenegemeenten een oproer zoeken te bewerken.Twee zwarigheden van gewigt hielden bij deze overleggingen het meest de

aandacht bezig, namelijk, de korte tijd, die ter voorbereiding overschoot, en degelden, die eene noodzakelijke behoefte waren, om het geheele raderwerk inbeweging te brengen.Wat het eerste aangaat, men begreep weldra, dat iedere dag uitstel het gevaar

eener ontdekking vermeerderde, en welligt den opgewonden ijver van sommigenkon doen verflaauwen en in nadenken verkeeren; men was dus gedeeltelijk totspoed gedwongen: daarenboven was men volkomen overtuigd, dat er zulk eenemenigte brandstof in het land aanwezig was, dat er slechts ééne vonk in behoefdegeworpen te worden, om eene laaije vlam te doen uitbarsten. Men kon dusvertrouwen op de alge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 160: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

157

meen heerschende ontevredenheid en op het groot aantal misnoegden, die slechtsop eene gelegenheid wachtten, om met geweld te hernemen, wat hun vroeger wasontnomen geworden.De geldelijke nood, waarin men verkeerde, leverde een veel grooter bezwaar op,

daar geen der zaamgezworenen in staat was, daarin uit eigen middelen te voorzien.De eenige, op wien men hieromtrent zijne hoop vestigde, was STOUTENBURG, die,hoewel het hem volstrekt onmogelijk was, de benoodigde som, welke op vijf- ofzesduizend gulden geschat werd, bijeen te brengen, door zijne betrekkingen, welligtin staat zou zijn, dit bezwaar te overwinnen. Hij nam het dan ook werkelijk op zich,en gaf COORENWINDER volmagt, op zijnen naam of op dien van zijn broeder, eenpaar duizend gulden te negotiëeren bij zekeren CLAES MICHIELSZ. BONTEBAL, gewezensecretaris van Zevenhuizen, van wien het bekend was, dat hij reeds vroeger hadverklaard, eene goede som over te hebben voor het herstel van de zaken in denlande. Wat het overige geld aangaat, dit verklaarde hij, op de eene of andere wijze,van zijnen breeder GROENEVELD te zullen verkrijgen, zonder dat hij zich verderhierover uitliet.Aangaande eenige overige punten werd nog besloten, dat SLATIUS en CORNELIS

GERRITS in Rotterdam en BLANSAERT in Leiden, de noodige maats zouden trachtente werven; dat men overigens deze zoo weinig mogelijk met elkander in aanrakingzou brengen, en hen allen op den 6den Februarij in 's Hage bestellen, waar men henin verschillende herbergen zou logeeren. Het werd verder raadzaam geoordeeld,alleen hun op wie men rekenen kon, met het plan om den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 161: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

158

Prins te vermoorden, bekend te maken, en de anderen tot eene onderneming, tendienste van 't algemeen over te halen, hoewel men van allen strikte geheimhoudingbij handtasting en eede zou vorderen; terwijl wijders VAN DYCK op zich nam, voorde noodige wapens te zorgen, tot welker bewaring SLATIUS zijn achterhuis aanbood.Het was reeds zeer diep in den nacht, toen de zaamgezworenen uiteen gingen,

na elkander wederzijds de plegtige verzekering te hebben gegeven, dat ieder denvolgenden dag terstond aan het werk zou gaan, om datgene, wat hem opgedragenwas, te volbrengen.STOUTENBURG en BLANSAERT begaven zich naar de Jonstgaarde, waar

eerstgenoemde zich een logies had besproken; COORENWINDER, SLATIUS en de beideandere Rotterdammers bleven bij VAN DYCK; de eerste zou den volgenden morgennaar Zevenhuizen gaan, om BONTEBAL op te zoeken; de drie anderen zoudengezamentlijk huiswaarts keeren.De dag was nog niet aangebroken, toen in de Jonstgaarde reeds alles in beweging

was, en ten half acht uren reed een wagen met één paard bespannen, het dorpBleiswijk uit, den weg naar Rotterdam inslaande. Daarin bevonden zich OLSVEENmet DUIFJE en STOUTENBURG, welke laatste van deze gelegenheid gebruik maakte,en voornemens was, dien dag in Rotterdam door te brengen, om in den namiddagte voet naar 's Hage terug te keeren, ten einde in het voorbijgaan de gelegenheidbij Rijswijk op te nemen, waar VAN DYCK van gesproken had.Het weder was in den nacht geheel en al veranderd: de wind blies scherp uit het

oosten eh de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 162: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

159

vorst maakte op nieuw de half ontdooide wegen hard; de zon scheen helder aanden donkerblaauwen hemel en het kleine gezelschap in den wagen geraakte doordit alles in eene vrolijke en opgeruimde stemming, die den min of meer angstvalligenindruk van den vorigen, geheimzinnigen avond geheel en al deed verdwijnen. Hetkostte STOUTENBURG niet veel moeite, den spraakzamen kastelein geheel voor zichin te nemen, en ook DUIFJE luisterde met welgevallen naar zijn levendig enonderhoudend gesprek.Toen zij ongeveer een uur gereden hadden, zagen zij drie mannen voor zich

uitgaan, in wie zij weldra SLATIUS en zijne twee medgezellen herkenden. Ter hunnerhoogte gekomen, bood OLSVEEN aan een van hen de vierde plaats in den wagenaan, die gereedelijk aan SLATIUS afgestaan werd.Reeds had men den togt bijna afgelegd, en zag men Rotterdam in het verschiet,

toen een onverwacht oponthoud voorviel, waarvan zij eerst de reden niet kondengissen, en dat OLSVEEN niet weinig schrik om het harte joeg. Zij hadden namelijkjuist stil gehouden voor eene herberg, op omtrent een uur gaans van Rotterdamgelegen, en de voerman was afgestegen en naar binnen gegaan om eene kleineschuld, die hij op zijne heenreis gemaakt had, te voldoen, toen de deur wedergeopend werd en er vier stadssoldaten uittraden en naar den wagen toe kwamen,terwijl een van hen het paard bij den teugel vatte.‘Uwe namen, mannen?’ vroeg degene, die als vendrig het bevel over den kleinen

troep scheen te voeren.‘Wat namen?’ vroeg STOUTENBURG, die voor-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 163: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

160

aan zat naast den verschrikten OLSVEEN, ‘Waarom?Wie heeft het regt, onze namente vragen?’‘Regt?’ vroeg de krijgsman, die het eerst gesproken had, op barschen toon; ‘ik

raad u, bedaard en simpel te antwoorden. Gij ziet, dat wij de wapens der stad voeren,en ik vraag u nogmaals uwe namen en uwe woonplaats daarbij; dus noodzaak mijniet meer te doen, dan mijn strikte order luidt.’STOUTENBURG had zijne tegenwoordigheid van geest niet verloren; hij kon wel

niet bevroeden, wat dit te beduiden had, maar instinctmatig begreep hij, dat hetzaak was, de waarheid te verzwijgen, vooral wat SLATIUS aanging, die zich wijsselijkstil hield, en in den achterhoek van het rijtuig bleef zitten.‘Mijn naam is PIETER ADRIAENSZ., als gij 't volstrekt weten moet, en hierachter zit

mijn broeder MAARTEN; wij zijn in Gorkum thuis, en hebben logies in Rotterdam bijonzen kastelein, die hier naast mij zit, en -’‘OLSVEEN uit de Hulck,’ riep eensklaps een der soldaten, die naderbij trad en den

herbergier herkende.‘Kent gij dien man?’ vroeg de aanvoerder.‘Ik ken hem goed,’ hernam de andere.‘Hebben die beiden logies bij u?’ vroeg daarop de eerste spreker aan den

onthutsten OLSVEEN, die op dat oogenblik, zonder te weten waarom, zijne tweemedgezellen op duizend mijlen vandaar wenschte.Hij begreep evenwel, dat er niets aan te doen was, en gaf dus een volmondig ‘ja’

op de onwelkome vragen ten antwoord.‘Dan is het voldoende, dat ik uw naam en woning opteeken,’ hernam de vendrig,

de daad bij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 164: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

161

het woord voegende, ‘mijn last reikt niet verder. Gij blijft verantwoordelijk voor diebeide anderen, als u daarnaar ter gelegener ure en plaatse gevraagd mogt worden.- Arminiaansch?’ vroeg hij daarop fluisterend aan den soldaat, die OLSVEEN herkendhad.Deze knikte toestemmend. Alleen STOUTENBURG had die laatste vraag gehoord,

maar kon de volgende woorden, die eveneens fluisterend gesproken werden, nietverstaan, en verdiepte zich in gissingen omtrent de reden van dit onderzoek. Desoldaten verlieten den wagen, en terwijl allen, die zich daarop bevonden, hetantwoord schuldig bleven op de vraag van het doodelijk verschrikte DUIFJE, wat ditalles beteekende, keerde de voerman uit het huis terug, en zette terstond zijn paardweder in beweging.‘Hebben die soldeniers niets gevraagd?’ zeî hij na eenige oogenblikken.‘Ja,’ antwoordde STOUTENBURG haastig, ‘hebt gij gehoord, wat dat volk in den zin

heeft?’‘Ik heb het daarbinnen vernomen,’ hervatte de voerman. ‘Er is gisteren avond

een gerucht ter oore van de vroedschap gekomen, dat in weerwil van de ordonnantievan de Heeren Staten, buiten in 't geheim zou gepreêkt worden; de tijd was te kort,om er gewapend volk heen te sturen, en nu heeft men dien vendrig met zijnemanschappen naar deze zijde gezonden, om op eigen consideratie en suspicieonderzoek te doen, wie er zoo al dezen morgen van Bleiswijk naar Rotterdamkeerden, daar het privilegie niet toelaat, hen in hechtenis te nemen, als ze niet opheeter daad betrapt worden. Zoo kan er misschien voor de justitie gelegenheidkomen, de zaak aan 't licht te brengen.’‘'t Is waarachtig meer dan tijd, dat er licht ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 165: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

162

maakt worde in die helsche duisternis!’ bromde SLATIUS, die evenmin alsSTOUTENBURG een enkel oogenblik zijne kalmte had verloren, maar toch zeer voldaanwas over den afloop der zaak, waarvoor hij verder geen vrees had, daar hijhoegenaamd niet voornemeus was, zijne schuilplaats aan OLSVEEN bekend temaken,die hem dus onmogelijk zou kunnen verklappen.Wij behoeven wel niet te zeggen, met welke gemoedsaandoeningen de arme

kastelein de poort van Rotterdam binnenreed en aan de Hulck afstapte, waar SLATIUSzich haastte, met vele dankbetuigingen afscheid te nemen, en zich, na de kwalijkgemeende belofte van een spoedig bezoek uit de voeten maakte.STOUTENBURG ging met DUIFJE en haren vader naar binnen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 166: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

163

Hoofdstuk VI. De weduwe van Oldenbarneveld.

Wij verzoeken nu onzen lezers, zich op den avond van dienzelfden dag met ons teverplaatsen in de ruime achterkamer van een deftig gebouw in de Raamstraat te 'sGravenhage. Het vertrek, waar wij hen binnenleiden, droeg even als het uitwendigvan het gebouw den stempel van echt oudhollandsche degelijkheid; een zwaarSmyrnaasch tapijt dekte den vloer, zoodat geen enkele voetstap de stille rust, dieer heerschte, kon verbreken; de breede vensters, met het uitzigt op den grootentuin, waren verborgen achter zware donkerblaauwe damasten gordijnen, die zelfshet denkbeeld aan togt en koude buiten loten. Wel gaf het goudleêren behangseleen min of meer somberen tint aan het geheel, die echter voor een gedeeltegebroken werd door vier kolossale schilderijen in breede zwarte lijsten, -familie-portretten - waarvan het

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 167: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

164

eene een grijsaard voorstelde in een zwarten, met bont omzoomden tabbaard, wiensgelaat in iederen trek diepdenkenden ernst en strenge vasthoudendheid teekende.De onderste regterboek van deze schilderij prijkte met een wapenschild, voerendeeen geankerd kruis van zilver op een rood veld, gedekt door een helm, waarboveneene brandende mand; het devies luidde: Nil scire tutissima fides.De stille huisselijkheid van het vertrek werd vermeerderd door den helderen gloed

van een geweldig groot vuur van opeengestapelde turf en houtsblokken, datonderhouden werd onder een schoorsteen, welks kunstig gebeeldhouwdeeikenhouten rand door twee massieve cariatiden werd ondersteund, en die ruimtegenoeg bevatte, om ten minste zes personen eene plaats er onder te verschaffen.Vóór dien schoorsteen stond eene ronde tafel van donkerkleurig Oost-Indisch hout,welke, vooral in die dagen, eene kostbare zeldzaamheid mogt genoemd worden,en waarop een zware zilveren kandelaar met drie armen prijkte, met helderbrandende waskaarsen voorzien.Wij vinden daar een klein gezelschap bijeen, waarmede wij den lezer, alvorens

verder te gaan, willen bekend maken, na hem gezegd te hebben, dat hij isbinnengeleid in de woning van MARIA VAN UTRECHT, de weduwe van den Advokaatvan Holland, JOHAN VAN OLDENBARNEVELD.Digt bij het vuur, in een grooten, gemakkelijken leunstoel, zat zij zelve, eene vrouw

van bijna zeventig jaren, in zware weduwenrouw gekleed. Haar gelaat, datniettegenstaande haren vergevorderden ouderdom nog sporen toonde van vroegereschoonheid,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 168: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

165

droeg evenwel de duidelijke kenteekenen van het ontzettend wigt der smarte, dathaar was opgelegd. Nog was de gloed van dat oog, dat eene aangeborene fierheidteekende, niet verdoofd door de tranen, die het sedert meer dan drie jaren dagelijkshadden bevochtigd; maar toch lag er eene meer kalme uitdrukking in, die bewees,dat het diep godsdienstig gevoel, al was het ook na bitteren strijd, eene overwinningbehaald had, die haar tot meer bedaarde onderwerping had gebragt, hoe zwaar hethaar ook nu en dan nog mogt vallen, met volle overtuiging het woord te spreken,dat zij wel gelooven, maar niet doorgronden kon: ‘Wat God doet, dat is welgedaan.’En waarlijk, wij behoeven wel niet uitvoerig aan te toonen, waarom haar dit zoo

veel kostte, want wel zwaar was de hand des Heeren geweest over haar en haarhuis. De vreesselijke dood van haren beminden echtgenoot, de verbeurdverklaringvan al zijne goederen, het verwijderen van hare beide zonen uit allestaatsbetrekkingen, de uitzigten van grootheid voor haar nakroost vernietigd, datwaren alle dagelijks wederkeerende schrikbeelden, die zich aan haar vertoonden,waarheen zij den blik ook wendde.Buitendien was er nog eene grief, die haar als een kanker aan het gemoed

knaagde: het was de levenswijze, die de jongste harer zonen, WILLEM VANSTOUTENBURG, leidde. Zoolang OLDENBARNEVELD leefde en in aanzien was, had hetontzag voor dezen zijnen onwilligen en toomeloozen aard nog eenigermategetemperd, terwijl ook voor de wereld, die zoo ligt geneigd is, zich te latenblinddoeken, als de ondeugd hoog geplaatst is, zijn gedrag toen geen steen des

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 169: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

166

aanstoots scheen te wezen. Maar, wij hebben het reeds vroeger gezegd, het ongeluk,wel verre van hem te louteren, had hem al verder en verder voortgezweept op zijnrampzaligen weg; langzamerhand had hij hetgeen hem van zijn vermogen wasovergebleven, verbrast en zich daarenboven in schulden gestoken. Gehuwd metWALBURG VAN MARNIX, eene kleindochter van den beroemden PHILIPS VAN MARNIX,heer van St. Aldegonde, was noch de vermaagschappingmet dit aanzienlijk geslacht,noch het voortreffelijke karakter zijner vrouw hem een spoorslag geweest, om eenbeter pad te volgen. Slechts zelden zag men hem in den huisselijken kring, enzoowel zijne afwezigheid als zijn bijzijn verzwaarden het floers van treurigheid, datover het zoo hard beproefde gezin uitgespreid lag.Den troost, die de weduwe dus van deze zijde niet geschonken werd, vond zij

evenwel voor een groot gedeelte vergoed in de liefde van haren oudsten zoon,REINIER, heer van Groeneveld, wiens karakter in bijna alle opzigten van dat vanzijnen jongeren broeder verschilde. Hij was even zacht van aard, als deze ruw enongevoelig was. Den slag, die zijnen vader getroffen en zijn geheele geslacht inrouw en jammer gedompeld had, gevoelde hij even diep; maar het lag niet in zijnenaard, daardoor tot geweldige middelen van wraak te worden aangezet, evenmin alste trachten, de pijnlijke aandoeningen, die de herinnering daaraan bij hem opwekte,te verdooven door een gedrag als dat van STOUTENBURG, hetwelk ontwijfelbaar totnog veel dieper ellende moest voeren. En toch was zijn trots als edelman geweldiggekrenkt, toen hij zich langzamerhand door zijne vroegere bekenden verlaten en

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 170: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

167

geschuwd zag; toen hij, even als zijne zwagers VAN DER MIJLE en VEENHUIZEN, nietmeer onder de Edelen van de Ridderschap van Holland werd beschreven, en vooralwas het hem een zware slag toen de Prins hem, ruim een jaar geleden, op herhaaldvoorstel an Gecommiteerde Raden, zijn ambt van Luitenant-houtvester ontnam.Van dat oogenblik af aan, koesterde hij een onverzoenlijken wrok tegen MAURITSen de bestaande regering; maar zijn zacht karakter, eene soort van aangeborenschroomvalligheid, en de afkeer, dien de handelwijze van zijn broeder heminboezemde, waren oorzaak, dat hij tot nog toe standvastig geweigerd had, ineenigerlei opzigt deelgenoot te worden van diens ontwerpen, welke hem evenroekeloos als strafwaardig voorkwamen. Hij zocht aarom zijn geluk in den huisselijkenkring, en had zich ten doel gesteld, zich geheel en al toe te wijden aan de vertroostingzijner moeder, die, na den dood van den Advokaat, haren intrek genomen had inhet huis, dat hij met zijne gade, ANNA VAN WEITSEN, vrouwe van Brandwijk, en hunnedrie kinderen bewoonden.Zoo was hij dan nu ook in haar gezelschap, en trachtte door het lezen van HOOFT'S

Geeraerd van Velzen den langen winteravond te korten.Naast hem, bij het vuur, zat WALBURG, de vrouw zijns broeders, die, nu eens in

diepe gepeinzen verzonken, dan weder naar de heerlijke poëzij luisterende, hetfijne draadie van het zacht snorrende spinnewiel, als werktuigelijk door de vingersliet gaan. Tegenover haar bij de weduwe at zijne vrouw, die, spelende met de blondelokken van haar negenjarig zoontje, dat zich aan haren schoot vleide, met innigwelbehagen den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 171: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

168

blik liet rusten op het schoone, mannelijke gelaat van haren echtgenoot, wienshelder bruine oogen flikkerden van geestdrift bij het lezen van de welluidende enkrachtige verzen van den Muidschen Drost.Eenigen tijd had het zachte genot, dat allen er in schenen te smaken, geduurd,

toen GROENEVELD genaderd was tot de heerlijke alleenspraak van den gevangenGraaf FLORIS, in het vijfde bedrijf. Geheel met het onderwerp vervuld, las hij metdiep gevoel de regels:

‘Wat is de mijn' een val! Hoe ver ben ik versmeten!Op gistren zat ik hoogh, verzelschapt met de prachtDes Priesterdoms verwaant, en Heeren groot van maght;In 't schoone midden van den drang der eedle scharen,Omringelt van den stoet van lijfwacht en dienaren.’

en was zoo genaderd tot de woorden:

In één, in éénen dagh, ben ik geworpen t'onder:En is verdweenen heel mijn gloory klaar, gelijkAls van den hemel valt de sneeuw en smelt in 't slijk.’

toen plotseling zijne rede afgebroken werd door een half gesmoord snikken.Meêgesleept door de kracht der poëzij, had hij niet opgemerkt, hoe die woorden alsscherpe pijlen der herinnering in de ziel zijner moeder drongen, die bij dezenuwachtige spanning, waarin HOOFT's verzen haar gebragt hadden, niet bestandwas tegen hare aandoening, en bitter weenende het grijze hoofd voorover liet vallen,en het gelaat in de handen verborg.‘Moeder, lieve moeder!’ riep ANNA, opspringende en naast de weduwe

nederknielende, wier

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 172: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

169

arm zij zachtkens met de beide banden vatte, alsof zij dien met liefderijken dwangvan het gelaat wilde nemen, opdat zij troost en bemoediging lezen mogt in harevriendelijke blaauwe oogen. WALBURG zat als versteend, een strakken blik, waarinhet diepste meêgevoel te lezen was, op de arme vrouw vestigende; GROENEVELD,plotseling uit de schoone wereld der idealen in de hartverscheurende werkelijkheidterug geslingerd, liet het boek vallen, en vouwde de handen, alsof hij smeeken wilde,dat hem een onwillekeurig verzuim vergeven mogt worden.‘“Verdwenen heel zijn glorie klaar!”’ jammerde de weenendemet eene door tranen

afgebroken stem, ‘verdwenen, verdwenen! o God, waarom hij j de edelste onderde edelen -?’‘Lieve moeder,’ herhaalde ANNA met smeekende stem, ‘ween niet zoo; - zie ons

aan, ons, die u liefhebben en bij u zijn.’‘O, ik weet het, ik weet het,’ zeî de troostelooze, ‘ik moest niet zoo zijn; ik mag

niet oordeelen. - De Heer heeft gegeven, de Heer heeft genomen,’ - en weder barsttezij in onbedwingbare tranen uit.‘O, zeg alles, lieve moeder,’ bad ANNA op bijna angstigen toon, ‘zeg alles - waarom

ook niet, de naam des Heeren zij geloofd?’‘De naam des Heeren zij geloofd,’ snikte de moeder, als met kinderlijke

gehoorzaamheid, en trachtte zich bij die heilige woorden de tranen uit de oogen tewisschen.Dit tooneel, hoe kort het ook duurde, korter dan de tijd, dien wij noodig hebben

om het te beschrijen, was te veel voor het gevoel van GROENEVELD.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 173: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

170

In hevige gemoedsbeweging stond hij op, en wendde zich af, om een gang door dekamer te doen.‘Jammer! Eeuwige, peillooze jammer!’ sprak hij bitter, ‘en nergens uitkomst en

nergens vergoeding. O, Vader in den Hemel, wat heeft u deze arme gedaan, datGij haar zoo beproeft!’‘De naam des Heeren zij geloofd,’ herhaalde nogmaals op zachten toon de

bedroefde vrouw, alsof zij telkens nieuwe kracht uit die woorden scheen te willenscheppen, ‘lieve kinderen, rekent het mij niet aan, - ik, die u voor moest gaan ingodvreezendheid - ik - ik heb tusschenbeide de kracht niet -, en toch, ik heb er denHeer van den morgen tot den avond om gebeden.’‘Hij zal ze u geven, liefste moeder,’ sprak WALBURG, bemoedigend, ‘Hij zal ze ons

allen geven; Hij wil geen lijden zonder einde of uitkomst: God stilt den wind, voorhet kaalgeschoren lam.’‘Het is zoo, lieve kinderen mijn,’ hernam de oude vrouw meer bedaard, terwijl zij

haar de beide handen toestak. ‘Mij is eindeloos veel ontnomen, maar heb ik nietnog veel behouden?’In diep gepeins stond GROENEVELD voor de beeldtenis van OLDENBARNEVELD, alsof

zijn navorschende blik een geheim zocht op te lossen, welks ontraadseling hij inden ernstigen oogopslag van den grijzen staatsman meende te kunnen vinden.Meermalen reeds had hij daar zóó gestaan, en telkens was het hem, alsof die lippenzich zouden openen, en dat doek leven en beweging zou krijgen, alsof die sterksprekende oogen hem eene bede of een verwijt wilden doen. In de overspanningder zenuwen, waarin hij zich op dit oogenblik bevond, werk-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 174: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

171

te die geheimzinnige gedachte met nog meer kracht op zijne ziel, en langzamerhandverbond hij haar met hetgeen om hem henen voorviel.‘“Verdwenen heel mijn glorie klaar,”’ herhaalde hij als werktuigelijk bij zich zelven.

‘Grijze martelaar voor Hollands vrijheid, is het dat niet, wat uw blik mij schijnt teverwijten? - Dat ze u het leven hebben genomen, gij zoudt het luttel geteld hebben,indien het u ware voorspeld geworden; want gij hebt uw leven altijd veil gehad voorwaarheid en regt; maar dat ze u de kroon der eere hebben gerukt van het hoofd enze met voeten getrapt; dat eene sententie, een godslasterlijk zamenweefsel vanleugen en bedrog, na eeuwen misschien het eenige zal wezen, wat uw naam aande nakomelingschap zal overbrengen, als, - -’‘Waar denkt gij aan, REINIER?’ klonk de stem van ANNA naast hem, terwijl zij zich

aan zijne kraehtige gestalte aansloot en hare armen om hem heensloeg.GROENEVELD zag om naar zijne moeder, die regt overeind in haren leunigstoel

zat, en met strakken blik in het vuur staarde, terwijl zij de hand van WALBURG, diezich naast haar had neêrgezet, tusschen de hare klemde.‘Waaraan ik denk, ANNA?’ zeî hij zacht. ‘Behoeft gij dat te vragen, als wij dagelijks

getuigen zijn van een jammer, die Gods engelen in den hemel week zou maken,die onze goede moeder het hartebloed kost?’‘Zie, REINIER,’ hernam ANNA fluisterend, ‘zie hoe zij nu weder bedaard en gelaten

dààr zit; de overspanning heeft haar afgemat; zie, hoe ze 't hoofd neigt opWALBURG'sschouder; nog een oogenblik

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 175: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

172

en ze sluimert; - de zwakheid van den ouderdom wordt haar tot een zegen.’‘Een treurigbeeld van moê gemartelde droefbeid,’ sprak GROENEVELD, terwijl hij

een medelijdenden blik op zijne moeder sloeg.‘Of van biddende onderwerping, REINIER,’ hernam ANNA.‘O, zij zoekt haren troost hooger dan deze aarde, ik weet het’ antwoordde hij;

‘maar geloof daarom niet, dat zij niet meer in haar binnenste overpeinst, dan zij onswel zegt. Herinnert gij u niet, hoe zij verleden jaar ons onverwachts vroeg, of ergeene mogelijkheid bestond, om eene geregtelijke herziening te verkrijgen van hetschandelijke vonnis, dat onzen vader de eer met het leven ontnomen heeft?’‘O, wel herinner ik mij dat,’ hervatte ANNA; ‘maar gij weet ook, hoe zij stilzweeg

op WILLEM's woesten uitval, dat hij zich zelven een lafaard zou rekenen, als dat heteenige was, 'twelk hij zou weten terug te krijgen. Sedert heeft zij er niet meer vangesproken.’‘Maar er zeker meer dan eens aan gedacht,’ hernam GROENEVELD, ‘en die wensch,

ANNA, is zoo natuurlijk! Hoe dikwijls heeft hij mij voor den geest gezweefd!’‘Zie, ANNA,’ ging hij na een oogenblik zwijgens voort, ‘zie opwaarts naar die

beeldtenis van onzen vader: zegt u dat ernstig gelaat niets? Is het u ook niet alsmij? Gelooft ge, dat hij, wanneer hem 't leven niet tevens ware benomen geworden,zoo kalm zou berust hebben in de verguizing van zijne eer? Sedert eenigen tijd ishet, alsof die blik mij mijne flaauwe werkeloosheid ver-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 176: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

173

wijt, mij, wien de zwakheid van den ouderdom nog niet tot kalmte en gelatenheiddwingt. O, het is mij, alsof zijne laatste woorden eene herinnering waren voor zijnezonen, de laatste woorden, die hij sprak, voordat hij voor Gods regterstoel daarbovenverscheen, zijne laatste roerende bede tot het volk, dat het gruwelstuk aanschouwde:‘Mannen, gelooft niet dat ik een landverrader hen!’ Dat was het eenige, wat zijnereine ziel nog met smartelijk verlangen bad van het volk, dat hem zoo schandelijkmiskende. En toch gelooven het nog duizenden bij duizenden!’‘God zal de waarheid eens doen zegevieren, REINIER’ sprak ANNAmet overtuiging,

‘en Hij alleen kan het. - Wanneer? - Dat moeten wij aan Zijne ondoorgrondelijkewijsheid overlaten. Ik vrees, dat het tegenwoordige geslacht te verstokt van harteis, om dien regtvaardige te geven, wat hem toekomt.’‘En wij leven toch te midden van het tegenwoordige geslacht,’ hernam

GROENEVELD; ‘zullen onze oogen dan dat niet meer mogen zien, waar wij volgensde stem van onze innige overtuiging regt op hebben? En nog, ANNA - was het omons alleen te doen, wij zouden kunnen dragen wat ons wordt opgelegd, en eenmaalin kalme berusting ons hoofd nederleggen, - maar als ik onzen kleinen, schuldeloozenJOHAN aanzie, en bedenk, wat zijn lot zou geweest zijn, als de glorie van ons huisniet zoo schennig getreden was in het slijk -’Zijne stem beefde van ontroering en ANNA'S moederoog werd vochtig, terwijl zij

zich stilzwijgend vaster aan haren echtgenoot klemde; zij had toch

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 177: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

174

zelve zoo menigmaal dat denkbeeld bij zich voelen opkomen.Beide spraken geen woord meer, maar bleven eenige minuten in pijnlijk nadenken

verzonken, en keerden toen langzaam terug naar de plaats bij het vuur, die zijverlaten hadden. De kalme rust echter waarin zij tot nu toe den avond haddendoorgebragt, was verdwenen, eene diepe stilte heerschte in het vertrek, en geenvan allen voelde in zich de kracht, eene poging te doen, om het sombere floershunner droefgeestige gedachten te doorbreken.De moeder was de eerste, die het hoofd weder oprigtte; langzamerhand hadden

hare denkbeelden de gewone rigting hernomen, en terwijl die van hare kinderenzich bij de herinnering aan het verledene telkens als onwillekeurig op hettegenwoordige vestigden, had de bittere school van tegenspoed, die zij haddoorloopen, haar, wier leven hier beneden wel haast zou ten einde spoeden, geleerd,den blik te slaan naar gene zijde van het graf, en vond haar echt godsdienstiggemoed daarin zijn eenigen troost.‘Ga nu, WALBURG,’ sprak zij zacht tot hare dochter, wier hand zij tot nu toe in de

hare gehouden had, ‘neem Gods heilig woord en laat ons bemoediging zoeken,waar zij alleen te vinden is.’WALBURG stond op om aan haar verzoek te voldoen, en legde den zwaren bijbel

voor zich op de tafel.‘Lees mij den 143sten psalm, mijn kind,’ sprak de oude vrouw met die grondige

bekendheid met de Heilige Schrift die onze godsdienstige voorouders zoozeerkenmerkte; ‘die woorden zijn mij zoo menigmaal tot zegen geweest.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 178: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

175

WALBURG sloeg het verlangde op, en weldra sprak hare zachte, welluidende stemhet gewijde lied, dat ook nu, als altijd, zijne heilrijke uitwerking niet miste. Zij wasnog niet ver gevorderd en allen zaten in vrome aandacht te luisteren naar dewoorden, die van hare lippen vloeiden:

‘Ick ghedencke aen de voorleden tijden: Ick spreke vanalle uwe daden, ende segge van de wercken uwer handen.‘Ick breijde mijn handen uit tot u. Mijn siele dorst na u

als een dorre lant,’

toe de zware klopper van de huisdeur een paar maal sterk op de metalen plaatnederviel, en helder door het ruime voorhuis weêrgalmde.Allen zagen in het eerste oogenblik eenigzins bevreemd op, maar weldra maakte

die bevreemding plaats voor een onbostemd gevoel van onaangenamen aard, toenzij begrepen, dat het STOUTENBURG zijn moest, die aldus zijne komst aankondigde.Weldra maakte een zware stap op den marmeren gangvloer en het stemgeluid,waarmede eenige woorden gesprokenwerden tot den bediende, die de deur geopendhad, dit vermoeden tot zekerheid. Men hoorde den aangekomene eerst deachterkamer naderen, maar de verwachting, dat hij er zou binnentreden, werd nietvervuld, daar hij de trap, digt bij de deur van het vertrek, opging, en men kort daarnazijne voetstappen op de bovengelegen achterkamer onderscheidde.Te gelijker tijd trad de oude bediende binnen.‘De Ritmeester is zoo even te huis gekomen,’ sprak hij tot GROENEVELD, zich nog

altijd uit gewoonte van den titel bedienende, dien STOUTENBURG sedert verscheidenejaren niet meer droeg, ‘en verzoekt u, onverwijld bij hem te komen, daar hij u

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 179: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

176

noodzakelijk moet spreken, en waarschijnlijk heden avond de stad weder verlaat.’Eenigzins verwonderd zag GROENEVELD op, en toevallig ontmoette zijn blik dien

vanWALBURG, waarin diepe smart en gekrenkte fierheid te lezen waren. Geen enkelwoord toch van haren echtgenoot toonde aan, dat hij zich om haar bekommerde,en die tijding, dat hij nog dienzelfden avond weder zou vertrekken, waarschijnlijkzonder de kamer binnen te treden, waarvan hij slechts eenige schreden verwijderdgeweest was, die ijskoude onverschilligheid, griefden haar telkens weder op nieuw,hoezeer zij er ook aan gewoon mogt zijn. GROENEVELD gevoelde al het pijnlijke, dater voor haar moest liggen in die handelwijze, en in de scherpe tegenstelling, die hetdagelijksch tafereel van zijn stil huisselijk geluk met haar lot opleverde. Een oogenblikdacht hij er aan, zijnen broeder te doen weten, dat er geen vreemde in hun middenwas, en hem dus uit te noodigen, in den kring van het huisgezin te komen, voorhetwelk hij geene geheimen had; maar even zoo spoedig voorzag hij eene weigering,die WALBURG nog meer zou grieven.‘Zeg aan den Heer VAN STOUTENBURG, dat ik mij onmiddellijk bij hem zal

vervoegen,’ sprak hij tot den bediende, die zich daarop verwijderde.‘Ik denk spoedig weder bij u te zijn,’ ging hij voort tot zijne moeder, terwijl hij

opstond; ‘het zullen wel zulke uitvoerige besognes niet zijn, die WILLEM met mij teverhandelen zal hebben; wacht ons te zamen dus weldra weder beneden.’Met deze woorden verliet hij het vertrek, ANNA met een vriendelijken hoofdknik

groetende.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 180: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

177

Was het een smartelijk herdenken aan STOUTENBURG's handelwijze, of was het deweêrklank van eene onheilspellende stem in haar hinnenste, die MARIA VANOLDENBARNEVELD, terwijl zij haren oudsten zoon met welgevallen naöogde, half luidtot zich zelve deed zeggen: ‘Onze trots en onze trooat! - Wat zou het zijn, als wijhem moesten missen uit ons midden!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 181: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

178

Hoofdstuk IX. Groeneveld en Stoutenburg.

GROENEVELD ging de trap op, en de kamer binnen, waar zijn broeder zich bevond,die met den rug naar het vuur, dat onder den schoorsteen brandde, bezig was, zichte ontdoen van zijne zware overkleeding, welke hij op een stoel nederwierp, terwijlhij eenige brieven nam uit den borstzak van zijn wambuis, dat hij had losgeknoopt.‘Ha, welkom REINIER!’ sprak hij, toen deze de deur achter zich gesloten had; ‘'t is

mij aangenaam, u te huis te vinden, zoo als ik ook trouwens wel verwachtte.’‘Gij weet het,WILLEM,’ sprak GROENEVELD, ‘dat ik mijne meeste avonden aan onze

moeder wijd.’‘Zij heeft behoefte aan gezelschap,’ hernam STOUTENBURG; ‘gelukkig, dat zij dit

altijd in onze vrouwen vinden kan.’‘ANNA en WALBURG zijn ook nu weder bij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 182: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

179

haar,’ hervatte GROENEVELD, ‘zij was dezen avond bijzonder droevig gestemd.’‘Zoo?’ sprak STOUTENBURG op een toon, die tamelijk veel onverschilligheid

aanduidde, maar toch nog meer een gevolg was van de afdwaling zijnerdenkbeelden, die zich op dat oogenblik met geheel andere onderwerpen bezighidden.‘Ik geloof, dat het haar niet onaangenaam zou zijn, als wij ons bij haar vervoegden,’

vervolgde GROENEVELD, ‘wij kunnen in haar bijzijn immers alzoo vrijelijk spreken alshier.’‘Daar kunnen wij straks over denken, REINIER,’ antwoordde STOUTENBURG, ‘ik ben

nu volstrekt niet gestemd om beneden te verwijlen. Blijf eene korte poos hier: ik hebu te spreken over velerlei. Maar laat ons nederzitten,’ ging hij voort, terwijl hij eenstoel bij het vuur trok, waarop hij plaats nam, terwijl zijn broeder zwijgend zijnvoorbeeld volgde.‘REINIER,’ ging hij voort, eensklaps een ernstiger toon aannemende, en

GROENEVELD scherp aanziende, ‘'t is mij een raadsel, hoe gij u zoo gelukkig entevreden kunt voelen, vergetende het verleden, het heden en de toekomst.’‘Gelukkig en tevreden -?’ herhaalde GROENEVELD, als verwonderd over het

zonderlinge verwijt, dat hem zoo onverwacht gedaan werd; maar STOUTENBURG liethem niet verder uitspreken.‘Vergetende wat smaad op u rust,’ viel hij hem met eene zekere gejaagdheid in

de rede, ‘wat onregt wij dagelijks te verkroppen hebben, wat donkere toekomst vóórons ligt.’‘Vanwaar komt u dat denkbeeld?’ vroeg GROENEVELD, wiens gemoedsstemming

op dat oogenblik

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 183: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

180

en bij de herinnering aan het gebeurde van dien avond juist niet zeer overeenstemdemet de kalmte, die zijn broeder hem scheen toe te schrijven: ‘gelooft gij, dat ik mindergevoel, omdat het mij niet lust, telkens onnutte jammerklagten en magteloozeverwenschingen uit te brengen? Al schijn ik voor het uiterlijk gelukkig, en al doe ikmet krachtig zelfbedwang bijna het onmogelijke, om mijne moeder en ANNA in dienwaan te houden, gij weet het maar al te wel, hoe het geluk van ons leven voor altijdvernield is.’‘Voor altijd?’ vroeg STOUTENBURG op bitteren toon, ‘dat zal de toekomst nogmoeten

leeren; wie zegt u, dat 't altijd zoo zal moeten blijven?’‘Gods raadsbesluiten liggen in het duister verborgen,’ sprak GROENEVELD ernstig;

‘zoo Hij anders beschikt heeft, dan zal 't ons ook eenmaal gegeven worden. O, mogt't zoo zijn!’ vervolgde hij op weemoedig twijfelenden toon, terwijl hij denkend vóórzich in den vuurgloed staarde.‘Gij spreekt zuiver Turksch of Gommaristisch over die voorbeschikking, heer

broeder,’ hervatte STOUTENBURG, schamper lagchende, ‘mij dunkt dat is eene schooneen gemakkelijke leer voor flaauwhartige zielen.’‘Voor -?’ vroeg GROENEVELD, plotseling opziende, met scherp geraakten trots.‘Voor flaauwhartige zielen, zeî ik,’ herhaalde STOUTENBURG zeer bedaard, ‘en

daarom voegt ze ons niet, en daarom is dat uwe innige gedachte ook niet, REINIER,al is die lijdelijke onderwerping het masker, waarachter gij u met zooveel moeitetracht te verbergen.’‘Waarom noemt gij dat een masker? Waarom

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 184: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

181

zou berusting in het onvermijdelijke gelden voor flaauwhartigheid?’ vroeg GROENEVELDontevreden.‘Onvermijdelijk!’ hernam STOUTENBURG. ‘Niets is onvermijdelijk, dan wat wij zelf

uit vrome dweeperij wel zoo onderdanig zijn, daarvoor te willen aannemen. Ik wilgelooven, dat gij met uw koel redenerend verstand bedaard de diepte peilt, waarinwij gestort zijn; maar met die wetenschap stelt gij u tevreden, en blijft kalm op denbodem zitten. O, dat gij 't voeldet zoo als ik! Maar gij kent die scherpe angels niet,’vervolgde hij heviger, ‘die mij nacht en dag tot bloedens toe geesselen; gij hoortnooit die stem, die wrake vordert, en eeuwig roept, en door geen magt ter wereldzich smoren laat! O God!’ ging hij op woesten toon voort, terwijl hij de zaamgeklemdevuist ten hemel hief, ‘ik zweer het u, daar zal eenmaal een donderend antwoord opdie stem vernomen worden! REINIER, REINIER, van wat maaksel zijt gij? Hoort gij dannooit in de holle stilte van den nacht den doffen slag van dat grijze hoofd, datneêrploft op de planken van het schavot? Ziet gij nooit dien gudsenden bloedstroom,die ten hemel schreit voor de gemartelde onschuld? En dan, bij de herinnering aandat alles, dien duldenloozen smaad, waarmeê de laaghartige onderdrukkers onsdag en nacht hoonlagchend vervolgen! O, dat ik éénen dag, maar éénen enkelendag meester was over die allen - hoe ze weêr kruipen zouden in het stof, en devoetzool lekken, die hen zou trappen op den nek!’Onder het uitspreken van deze hartstogtelijke woorden was STOUTENBURG

opgestaan, en ging nu met gejaagde schreden het vertrek op en neêr. Eensklapsbleef hij voor zijn broeder staan, zag hem

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 185: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

182

aan, en sprak met eene bedaarde stem, wier kalmte een scherp contrast vormdemet zijne opgewondene stemming:‘REINIER, - alles kan nog goed worden; - kan het niet?’Op zijne beurt zag GROENEVELD zijn broeder vorschend in de oogen, als verbaasd

over deze schijnbaar zoo plotselinge verandering van denkbeelden, die evenweleen natuurlijk gevolg was van de herinnering aan de plannen, die STOUTENBURG'sbrein doorwoelden: de hevigheid zijner aandoeningen had zijne gedachtennoodwendig geleid tot het middel, dat hij sinds vier en twintig uren in de hand had,om zijne wraakzucht op schitterende wijze te doen zegevieren, en waarvan hij denuitslag zoo goed als zeker waande. De schampere verwijtingen, die hij GROENEVELDhad toegevoegd, waren door dezen wel opgemerkt en gevoeld, maar niet beantwoordgeworden. Te zeer had hij in STOUTENBURG's woorden de gedachten weêrgevonden,die zoo menigmaal bij hem zelven opkwamen, maar die hij met al de kracht zijnerredenering zocht te onderdrukken. Ook nu zeî eene stem in zijn binnenste hem, dathij weêrstand bieden moest aan zijn gevoel, dat luide met STOUTENBURG's woordenmedesprak, en het was hem, alsof een onbestemd voorgevoel hem waarschuwde,niet toe te geven aan den schijn van het oogenblik, en den weg, dien hij zich metzooveel zelfverloochening gebaand had, niet te verlaten.‘Alles kan nog goed worden, WILLEM?’ vroeg hij, en schudde langzaam het hoofd;

‘ik weet niet, in welken zin gij die woorden verstaat. Die geweldige opwinding, diede stem van rede en voorzig-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 186: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

183

tigheid tot zwijgen dwingt, is zeker niet goed; noch die jammerklagten, die verbitteringaanbrengen, en toch geen troost.’‘Wat ik goed noem, REINIER?’ hernam STOUTENBURG. ‘Herstel van onze grieven,

van ons regt, en wat nog meer zegt, REINIER, van de eer, die ons ontnomen is, dieontroofd is geworden aan onzen vader in het graf.’‘De Heere weet, hoe innig ik dat herstel gewenscht heb,’ sprak GROENEVELD, ‘gij

weet, dat ik middelen genoeg heb gebruikt om er toe te geraken.’‘Middelen? Middelen genoeg?’ vroeg STOUTENBURG met minachting, ‘ellendig

stukwerk, dat noodwendig tot niets leiden kon.’‘'t Komt mij toch voor,’ hervatte GROENEVELD eenigzins scherp, ‘dat ze door u nooit

zoo verworpen zijn geworden.’‘Dat zijn ze ook niet,’ antwoordde STOUTENBURG, ‘hoewel ik ze nooit erkend heb

als eenigermate voldoende. Wat hielpen uwe bemoeijingen bij gelegenheid van hetproces? Niets!’‘Ik heb altijd aangedrongen op het verzoeken van gratie,’ zeî GROENEVELD zacht,

‘maar gij hebt het tot het laatste oogenblik tegengehouden. Neen - ik wil u dat nietverwijten: - ik volgde toen meer de inspraak van mijn hart dan van mijn verstand;het was denkelijk beter zóó, hoewel het zwaar was om te dragen. En toch,’ vervolgdehij somber, ‘het had hem welligt het leven gespaard.’‘Maar zeker de eer genomen,’ viel STOUTENBURG hem in de rede, ‘REINIER, hoe

kunt gij nog daarop terugkomen? Het ware gelijk geweest aan eeneschuldbekentenis.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 187: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

184

‘Dat zou 't toch in waarheid niet geweest zijn; doch 't zij zoo, de wereld had het erzeker voor gehouden, zoolang het vonnis niet ware vernietigd geworden.’‘En dat zou nimmer gebeurd zijn,’ hernam STOUTENBURG, ‘waar heeft het u toe

geleid, dat gij regterlijke revisie van het vonnis gevraagd hebt? Tot bespotting enverachting. En toen wij, op grond van de privilegiën, de verbeurdverklaring dergoederen wilden afkoopen, waartoe wij een algemeen erkend regt hadden? - REINIER,ze hebben ons lagchende uitgeschud, en gedaan wat ze konden, om onze kinderentot den bedelstaf te brengen, - ellendelingen die ze zijn! - En nu? Het zal zoovoortgaan, van erger tot erger. Waarom is uw ambt van opperhoutvester uontnomen? Waarlijk, REINIER, gij zijt wel geduldig, dat gij dat alles lijden kunt, enrustig de handen vouwen in den schoot!’STOUTENBURG had zich, zoo sprekende, weder in den armstoel bij het vuur

neêrgevlijd, sloeg de armen over elkander, en zag zijn broeder met een sarkastischenblik aan, waarmede hij tegelijk zocht uit te vorschen, welken indruk zijne woordenmaakten; want zelfs te midden van de opgewondenheid, waarvan zijn sprekengetuigde, verloor hij zijn doel niet uit het oog. Het was voor hem eenenoodzakelijkheid geworden, zoo spoedig mogelijk GROENEVELD tot deelneming aanhet komplot over te halen, en hij had vast besloten, te slagen, zonder zich eenoogenblik te laten terughouden door de gedachte aan het geluk van zijn geheelegezin, dat hij daardoor in de waagschaal stelde, of aan de ontzettende ramp, diehij welligt over het hoofd van

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 188: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

185

zijne moeder brengen zou. Hij voor zich, kon niet meer terug, en wilde het ook nietmeer, maar zonder GROENEVELD was hem de voltooijing van zijn begonnen werkonmogelijk; - het overige was hem onverschillig.Daarbij kwam nog eene drijfveer, die hij zelf niet kende, en die hem, zonder dat

hij er waarschijnlijk bewustheid van had, aanspoorde. Hij gevoelde het zedelijkoverwigt, dat zijn broeder, die geacht werd door al wie hem kende, op hem had. Degeheele zamenzwering was tot nu toe alleen ontworpen en zaamgeweven doorlieden, die hij gering schatte, die in stand en afkomst verre beneden hem stonden,die hij als werktuigen meende te gebruiken; alleen zijn neef VAN DER DUSSEN was,van al degenen, die in de zaak betrokken waren, de eenige, dien hij als zijns gelijkekon beschouwen; doch ook over dezen luidde de algemeene opinie verre vangunstig. Hij gevoelde dus, zonder dat het denkbeeld hem bepaald voor den geestzweefde, of eenigermate een erkende beweegreden voor hem was, dat dedeelneming van GROENEVELD, aan de roekelooze en strafwaardige ondernemingeen edeler karakter zou bijzetten, indien dit woord hier niet misplaatst is.Buitendien was er nog eene omstandigheid, die wij bij de beoordeeling van

STOUTENBURG's handelwijze niet uit het oog mogen verliezen, en die ten minsteeenigzins het lage, het afschuwelijke er van vermindert: hij zelf geloofde vast aanhet welgelukken van zijn plan, en zag zich en de zijnen daardoor weder hersteld ineer en aanzien, weder met de geheele Staatsche partij aan het hoofd van deRepubliek.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 189: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

186

Zijne woorden hadden intusschen op GROENEVELD een diepen indruk gemaakt: diesombere herinneringen, die optelling van bittere grieven, die hij zelf ook maar al tediep en dagelijks gevoelde, de stemming, waarin hij buitendien verkeerde, alleswerkte mede, om hem, meer dan ooit te voren, vatbaar te maken voor de overreding,waarmede STOUTENBURG sprak. Daarbij was hij zwak van karakter, en, wat daarmededikwijls gepaard gaat, hij gevoelde diep, en was hoogst vatbaar voor de indrukkenvan het oogenblik. Zijn rustig, huisselijk leven, zijn dagelijksche omgang met zijngezin oefenden een grooten invloed uit op zijne handelwijze, die hij zich nu alsflaauw en onverschillig begon te verwijten. Aan moed, in de ruimste beteekenis vanhet woord, ontbrak het hem in geenen deele, en wanneer hem op dit oogenblik dedeelneming ware voorgeslagen aan eene krachtige handeling ten voordeele vande onderdrukte partij; wanneer hij vrij, en ten aanzien van de geheele wereld, debanier van den opstand had kunnen planten tegenover een gezag, dat hij alsdwingelandij beschouwde, - hij zou geene seconde geaarzeld hebben, er bloed enleven voor op het spel te zetten. Een oogenblik kwam die gedachte bij hem op; hijbegreep, dat STOUTENBURG eenig doel hebben moest met het gesprek, dat tot nogtoe gevoerd was geworden; welligt was hij in staat mede te werken tot iets, dat metzijne overtuiging kon overeenstemmen, welligt ook kon hij eenig verkeerd ontworpenplan wijzigen en tot een goed einde helpen brengen.‘WILLEM,’ sprak hij, ‘uwe woorden gaan langs omwegen, en geven uwe gedachten

slechts ten hal-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 190: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

187

ve. Het is voorzeker niet met het doel, om die duizendwerf herhaalde klagten nogeens te herhalen, dat gij heden avond hier zijt gekomen. Is er iets meer gewigtigsmede te deelen, zoo spreek het uit; - zoo niet, laten wij dan verder over dit onderwerpzwijgen, dat ons zamenzijn vergalt, en ons tot niets leiden kan, dan tot grammewraakgierigheid, die zich in arrenmoede verpijnt.’Die vraag kwam STOUTENBURG min of meer onverwacht, hoewel hij er natuurlijk

op bedacht was geweest, eene opheldering te zullen moeten geven; maar nu washij het nog met zich zelven oneens, of hij GROENEVELD met den geheelen omvangvan het plan zou bekend maken of niet.‘Gij hebt gelijk,’ antwoordde hij; ‘het was ook mijn oogmerk niet, den tijd te

verspillen met doellooze woorden, waartoe wij eigentlijk langzamerhand enongemerkt geraakt zijn: ik wilde juist het tegendeel. In plaats van de onnutteopsomming onzer grieven en het jammeren over onze ellende, wilde ik u eeneuitkomst doen zien, waartoe het vooruitzigt zich dezer dagen geopend heeft.Wanneer wij willen, gij en ik en allen, die het goed met de zaak meenen, dan isherstel niet alleen mogelijk, maar zoo goed als zeker. Het komt er maar op aan, datwij een kloek en kort besluit nemen.’‘Een kort besluit nemen,’ sprak GROENEVELD ernstig en nadenkend, ‘in zaken van

zoo ver uitziende gevolgen, dat stemt kwalijk met mijne gevoelens; maar één kortwoord kan ik u voorloopig zeggen. Gij weet, hoe ik met u in vele opzigten vandenkwijze verschil. Gij weet, hoe gij menigmaal tot mij gesproken hebt vangewelddadige middelen, die ik niet kon goedkeuren, zoo als ze door u werden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 191: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

188

beraamd: daarover is mijne gedachte hoegenaamd niet veranderd. Ik wil den ettigenweg gaan; maar ik wil hem gaan tot aan het einde, en als daar langs geen regt tevinden is, maar ook dan eerst -‘Dat is er niet meer, - dat is er sinds lang niet meer!’ riep STOUTENBURG heftig uit;

‘wat suft gij nog langer van wettige wegen!’‘Hoor mij aan,’ hervatte GROENEVELD bedaard; ‘als er met het regt geen regt meer

te vinden is, dan eerst acht ik het mij tot pligt, maar ook in de volle en onbeperktebeteekenis van het woord, mij te stellen buiten die diep gezonken maatschappij,die huichelarij is en bedrog; - mij te plaatsen boven die wet, die niet meer is dansnijdende bespotting van het heilige, dan de ijzeren boei van den slaaf; maar danook moet de schede weggeworpen worden, als het zwaard is getrokken; dan moetonze partij opstaan als een eenig man, en met open vizier voor God en de geheelewereld den strijd strijden voor haar regt in het heldere licht der zon, maar nooit denweg gaan des sluipmoordenaars in het duistere van den nacht.’Die rondborstige en onbewimpelde verklaring sloeg op eens de verwachting van

STOUTENBURG den bodem in, en hij was op het punt zijne inwendige verbolgenheidin hevige verwijtingen lucht te geven, en daardoor op eens een einde aan de zaakte maken, toen hem inviel, dat hem nog één middel over bleef, namelijk zijnenbroeder te bedriegen, door hem omtrent de ware toedragt der zaak verkeerd in telichten, en haar voor te stellen op eene wijze, die meer met diens zoo even bepaalduitgedrukte denkbeelden overeen kwam.‘En wie zegt u,’ sprak hij, ‘dat ik mij even

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 192: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

189

als zoo vele duizenden niet ten volle daarmede zou vereenigen? Dat is het juist,wat ik sinds jaren zoek tot stand te brengen, en waartoe nu het oogenblik isaangebroken. Of meent gij, dat alle middelen van bedaarde overtuiging nog nietuitgeput zijn? Ik zeg u, zij zijn het! Die tijd is voorbij, en wat meer is, REINIER, degelegenheid, waarnaar ik zoo lang gezocht heb, is gevonden. Alles is voorbereid,en het oogenblik van handelen is dáár. Dat is, hetgeen ik u te zeggen heb. Ik kanu niet alles tot in de kleinste bijzonderheden uiteenzetten; maar daar op de tafelliggen opgaven, die u zouden kunnen doen zien, dat ik op geen lossen grond spreek.In de voornaamste Hollaandsche steden zal de menigte op onze hand zijn: deafgezette regenten wachten maar op het teeken, om zich weder in hunne verloreneregten te herstellen; de gewezen Secretarissen van demeeste plattelandsgemeentenzijn gereed, om met een tal van misnoegde Remonstranten op te staan, en zichdaarheen te begeven, waar wij hen noodig oordeelen. Die allen hebben goed enbloed voor de zaak over, en zullen wij dan terugblijven?’‘WILLEM,’ sprak GROENEVELD verrast, doch slechts ten halve overtuigd door hetgeen

hij hoorde, ‘ik vrees dat gij uzelven en tegelijk anderen misleidt door te grooteverwachtingen.’‘Daarin bedriegt gij u,’ antwoordde STOUTENBURG; ‘gij kent den geest van het volk

tegenwoordig niet; er smeult een vuur onder de asch, dat slechts het oogenblik vandoorbreken afwacht, om in laaijen gloed op te gaan: de algemeene ontevredenheidis tot den hoogsten trap geklommen; sedert lang heb ik nagevorscht en bespied,en nu ben ik tot ze-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 193: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

190

kerheid gekomen. Zoodra de eerste slag geslagen is, zijn wij van 't welgelukkenzeker; doch daartoe ontbreekt mij één middel;’‘En dat middel is?’ vroeg GROENEVELD.‘Dat middel is geld,’ hernam STOUTENBURG; ‘daarom juist moest ik er nog heden

met u over spreken. Gij weet, ik ben ongelukkig geweest; mijn vermogen is - ja, gijweet het, of gij weet het niet - met één woord - ik heb het niet meer, en binnentweemaal vier en twintig uur moet ik, hoe dan ook - vier duizend gulden hebben.’‘Vier duizend gulden?’ sprak GROENEVELD langzaam; ‘hoe is zulk eene aanzienlijke

somme gelds benoodigd, wanneer duizenden, zoo als gij zegt, gereed zijn om opte staan tot verdediging van regt en religie?’‘Duizenden zijn gereed om te volgen;’ hervatte STOUTENBURG; ‘maar niet om voor

te gaan. Niet allen hebben, zoo als wij, het vooruitzigt, groote voordeelen te zullentrekken van eene omkeering van zaken; - wij behoeven eenige ondernemendegasten, die voor een onmiddellijk geldelijk belang zich laten vinden.’‘Groote voordeelen voor ons?’ vroeg GROENEVELD. ‘Zullen anderen, wanneer de

zaak regt is, niet eveneens als wij, verkrijgen wat hun wettig toekomt?’‘Noem het zoo als gij wilt,’ hernam STOUTENBURG, ‘gij kunt niet ontkennen, dat wij

er het meest bij zullen winnen; en daarenboven, wat ik u vraag, REINIER, kan nooitin uw nadeel zijn. Zoodra onze zaak triomfeert, zullen door verbeurdverklaringenen vrijwillige giften, u die gelden dubbel vergoed worden. Wees verzekerd,’ ging hij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 194: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

191

meer aandringende voort, ‘dat ik het geld behoef, volstrekt noodig heb, anders -’‘Daarvan spreek ik niet,’ hervatte GEOENEVELD, ‘als 't om de herkrijging van vrijheid

der religie, om de zegepraal van het regt te doen is, dan zal mij geene opofferingte zwaar zijn, ook al ware zij aanzienlijker dan deze.’‘Meer behoeft er niet te zijn,’ sprak STOUTENBURG, die voorzag, dat hij zijn oogmerk

zou bereiken, ‘alleen die som heb ik berekend, dat noodig was om den eersten slagte kunnen slaan.’‘En die eerste slag is -? vroeg GEOENEVELD.STOUTENBURG zocht klaarblijkelijk het antwoord op die vraag te ontwijken; hij stond

op, nam een der papieren van de tafel op, en vouwde het open.‘Zie hier,’ sprak hij, ‘dat is alle medewerking, die ik van u verlang; hier is eene

verklaring, dat gij borg blijven wilt voor de som van zesduizend gulden. Uw kredietheb ik noodig, dat zal ons 't geld wel doen vinden, - meer behoeven wij voor hetoogenblik niet. Gij ziet, dat ik niet veel van u verg, en dat gij niets waagt, daar metgeen woord gerept wordt van het doel, waartoe het geld gebruikt moet worden.’GEOENEVELD stond op, naderde de tafel, en nam eene pen op, terwijl hij het stuk

papier, dat voor hem lag, en dat slechts op zijne handteekening wachtte, ter loopsinzag.‘WILLEM,’ sprak hij daarop, zijnen broeder, die van ongeduld beefde, scherp

aanziende; ‘sinds wanneer twijfelt gij aan mijnen moed, dat gij zoo herhaaldelijk reptvan niets te wagen? - Maar wat is die eerste slag, die geslagen zal worden?’‘Eene revolutie hier in den Haghe’, sprak STOUTENBURG.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 195: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

192

‘Gij hebt vroeger propoosten tot mij gehouden, die min of meer anders verluidden,’hernam GROENEVELD op denzelfden toon; ‘gij weet zeer goed, wat ik bedoel, endaarom nog ééne vraag: wat is uw plan ten opzigte van den Prins van Oranje?’Verrast door die woorden, en in verwarring gebragt door den doordringenden blik

zijns broeders, bleef STOUTENBURG een oogenblik het antwoord schuldig.‘Gij zijt er immers verder niet in gemoeid,’ sprak hij aarzelend; ‘wij zullen 't werk

doen zonder u - wat vraagt gij dan meer? Maar,’ voegde hij er haastig bij, ‘zoo 't zijnkan, zal men den Prins ongemoeid laten.’‘En zoo 't niet zijn kan?’ vroeg GROENEVELD op denzelfden bedaarden toon.‘Welligt zal hij in gevangenschap komen,’ vervolgde STOUTENBURG; ‘maar - hoe

kan ik er u voor instaan, wat het volk zal doen, als eenmaal de gemoederen aanhet gisten zijn?’‘Dan teeken ik dit papier niet,’ sprak GROENEVELD vast, terwijl hij de pen weder

nederlegde.Die woorden klonken als een donderslag in de ooren van STOUTENBURG, die reeds

in zijn binnenste triomfeerde over het welgelukken van zijn plan. Met inwendigenspijt verweet hij zich het onverstandige antwoord, dat de verrassing hem ontlokthad, en voor zich zelven was 't hem onverklaarbaar, hoe hij een oogenblik hadkunnen weifele, om door eene bepaalde ontkenning tot zijn doel te geraken.‘'t Is goed, REINIER,’ sprak hij, trillende van woede; ‘het zij zoo; gij weigert; - maar

gij weet niet, waartoe die weigering zal leiden; want zie, dit ééne heb ik u nog tezeggen: dat geld was mij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 196: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

193

noodig, om to komen tot een goeden uitslag; maar niet om de zaak te beginnen endoor te zetten tot het einde, welk dan ook dat einde zijn moge. Voort zal ik gaan,en niemand zal mij terughouden; doch nu zal ik afhankelijk worden van deomstandigheden, die ik anders had kunnen dwingen. Let wel, en ik zeg u dit in vollenernst, en niets zal er mij van afbrengen: zoo waar er een God in den hemel is, zweerik u -’‘WILLEM, om Gods wil, houd op!’ viel GROENEVELD hem in hevigen gemoedsangst

in de rede; ‘ik weet niet wat gij zeggen zult, maar zweer geen eed zoo als deze,’ enhij wilde op hem toe gaan, om hem de hand te vatten, en hem als 't ware tegen tehouden.‘Terug!’ riep STOUTENBURG; ‘wat denkt gij mij af te houden met laffe kwezelarij!

Neen, gij zult het hooren, en het zal u tot een vloek wezen, - ik zweer het u op Godsheilig woord en bij de nagedachtenis van onzen vader in het graf, dat ik voleindigenzal, wat ik heb begonnen, dat ik, ook zonder de hulp, die gij mij nu weigert, mijnenweg zal vervolgen, en wanneer dan de ontknooping, zoo als wel te denken is,noodlottig voor mij en voor ons allen zal wezen, als er weêr een OLDENBARNEVELDzijn bloed zal gestort hebben op het moordschavot, als er weêr een martelaar voorHollands vrijheid zal gevallen zijn: dan zult gij, REINIER, aan dit oogenblik denken,u zelven en uwe flaauwhartigheid verwenschende. Maar gij wilt het: - het zij zoo! -Doch hoor, REINIER,’ vervolgde hij langzaam met eene duivelsche uitdrukking ophet gelaat, terwijl hij zich voorover boog en GROENEVELD, die sprakeloos vanontroering vóór hem stond, met vlammende blikken aanzag, ‘als

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 197: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

194

gij dan in latere dagen Gods woord aan uwe kinderen voorleest, - vermijd dan degeschiedenis van CAÏN's broedernoord; want zij mogten u om eene uitlegging vragen,en het teeken van Jehova's vloek op uw voorhoofd zoeken!’Met deze woorden greep hij haastig naar zijnen mantel en sloeg dien om de

schouders.‘Vader in den hemel!’ barstte GROENEVELD uit, ‘Dat kan ik niet dragen! WILLEM, gij

laadt eene zware verantwoording op u; - de Heer alleen weet, waartoe dat allesleiden mag, en Hij sture het ten beste; maar zóó kan ik niet van u gaan, en u in eenzeker verderf zien rennen. Ik weet niet, of het mij toegerekend zal worden, wat ikdoen ga; - dáárboven zal eenmaal gerigt worden tusschen u en mij. Ziedaar -,’ enhij greep haastig de pen, boog zich over de tafel, en onderteekende het nood-lottiggeschrift.Wie zal het zeggen, wat er op dat oogenblik in STOUTENBURG's ziel omging; maar

geen trek van zijn gelaat teekende eenig gevoel van naberouw over de afschuwelijkedaad, die hij gepleegd had.‘Zoo had ik het ook van u gewacht, REINIER,’ sprak hij op kalmen toon, terwijl hij

het papier zamen vouwde en bij zich stak; ‘thans zijn wij van van de uitkomst zeker.En nu, vaarwel, binnen kort zult gij meer hooren.’GROENEVELD sprak geen woord, maar drukte werktuigelijk de hand, welke

STOUTENBURG hem aanbood. Deze verliet daarop haastig het vertrek en het huis,terwijl zijn broeder als in een droom, het portaal overging, naar eene kamer, waaruithem door de openstaande deur een zwak licht tegen schemerde.Hier zag hij zijnen kleinen JOHAN, voor zijn

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 198: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

195

bedje aan de voeten zijner moeder neêrgeknield, met de handjes zaâmgevouwen,zijn gebed opzeggende, en toen de kinderlijke stem hem in de ooren klonk: ‘en leidons niet in verzoeking, maar verlos ons van den booze,’ toen viel hem een loodenwigt op het hart, en als een bliksemstraal drong de gedachte in zijne ziel: ‘Ik ben tezwak geweest in de verzoeking; - ik heb te duren prijs betaald zelfs voor het behoudvan een broeder.’Maar de daad was onherroepelijk; hij begreep, dat ze voor allen verborgen moest

blijven, en zich bedwingende, keerde hij, voor het uiterlijk kalm en opgeruimd, metANNA naar het benedenvertrek terug.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 199: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

196

Hoofdstuk X. Een nieuwe deelnemer in de zamenzwering.

STOUTENBURG had er zelfs niet aan gedacht, een oogenblik bij zijne vrouw en zijnemoeder te verwijlen, maar, zoo als wij gezegd hebben, onmiddellijk het huis verlaten.Haastig staple hij voort door de Nieuwstraat, langs de groote kerk, naar hetWesteinde, waar hij, na voorzigtig rond gezien te hebben, een klein huis binnentrad,welks uithangbord, aan een ijzeren stang boven de deur hangende, eenmaliënkoldervoorstelde en dat in die buurt bekend was als de herberg de Kolder.‘Is er reeds iemand voor mij gekomen?’ vroeg hij den waard, die hem met een

klein lampje in den gang te gemoet kwam.‘Er is iemand binnen,’ antwoordde deze. ‘maar hij heeft naar u niet gevraagd.’‘Is er niemand anders?’‘Op 't oogenblik niet: 't weder is te koud voor

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 200: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

197

veel bezoekers,’ hernam de waard, ‘en 't is niet waarschijnlijk, dat er nog bezoekkomt, daar de klok reeds negen geslagen heeft: 't is evenwel mogelijk. Wil ik voorUEdele een afzonderlijk vertrek doen verwarmen?’‘Dat is niet noodig,’ sprak STOUTENBURG na een kort bedenken; ‘breng eene kan

bier binnen en laat ons alleen.’ Tegelijkertijd ging hij op de kamerdeur toe.‘'t Is maar, dat ik UEdele wilde doen opmerken,’ hervatte de waard, die gaarne

de winst van een afzonderlijke kamer wilde genieten, ‘dat ik -’‘Wat?’ vroeg STOUTENBURG ongeduldig, terwijl hij zich, met de kruk der deur in de

hand, half omkeerde.‘Dat ik, ingevolge stedelijke ordonnantie, klokke tien de taveerne moet sluiten, en

wel op poene van -’‘Wat raken mij uwe ordonnantiën?’ viel STOUTENBURG hem gramstorig in de rede,

‘vóór tien uur zijn wij lang weder uit uw huis.’Dit zeggende, trad hij de kamer binnen, waar hij COORENWINDER vond, die zich

behagelijk had uitgestrekt op een grooten stoel, dien hij op twee pooten lietachterover hellen, daarbij met de beenen gemakkelijk rustende op de rand van denhaard, waar een vrij schraal vuur brandde. Hij had STOUTENBURG wel hoorenaankomen; maar wist niet, in hoever deze hun zamenzijn voor den waard als toevalligwilde doen voorkomen, en bleef dus rustig in 't vuur zitten staren.STOUTENBURG sloot de deur en trad eenigzins aarzelend op hem toe, daar hij hem

met den eersten oogopslag bij het flaauwe licht van de lamp, die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 201: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

198

van de zolder afhing, niet herkende: COORENWINDER wendde 't hoofd om, zoodrade deur gesloten was.‘Goeden avond heerWILLEM,’ sprak hij zonder evenwel zijne gemakkelijke houding

te verlaten, ‘gij ziet, ik ben het bepaalde uur getrouw; hoewel 't mij moeite gekostheeft. 't Is een dag van drukke besognes geweest: ik ben dood vermoeid; dit is heteerste half uur dat ik sedert het aanbreken van den dag gezeten heb.’‘'t Ging mij evenzoo,’ antwoordde STOUTENBURG, mede een stoel bij het vuur

plaatsende waarop hij zich nederwierp; ‘maar vertel mij, waarom gij mij hebt verzochthier te komen. Hebt gij iets kunnen uitrigten?’‘Alles gaat, geloof ik, naar wensch,’ antwoordde COORENWINDER, ‘als ieder onzer

zijnen tijd zoo goed gebruikt, als ik 't heden gedaan heb, dan zijn wij op denbepaalden dag gereed. Ik zal u zeggen hoe de zaken nu staan.’Op dit oogenblik kwam de waard binnen met eene kan bier en twee bekers, en

na een ontkennend antwoord te hebben ontvangen op zijn aanbod, of zij een spelkaarten of een verkeerbord verlangden, liet hij hen weder alleen.‘Reeds voor het aanbreken van den dag.’ ging nu COORENWINDER voort, ‘heb ik

Bleiswijk verlaten, om, zoo als wij gisteren avond bepaald hadden te zien of ikBONTEBAL in Zevenhuizen zou kunnen vinden: ten acht ure reeds was ik aan zijnhuis, maar tot mijne spijt hoorde ik, dat ik een vergeefschen togt gedaan had, daarhij den vorigen dag voor zaken naar Rotterdam gegaan was, en, zoo als men mijzeide, waarschijnlijk daar wel te vinden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 202: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

199

zou zijn bij zijn zwager CORS JANSZ. VAN ALFEN. Ik vertekle hem natuurlijk niet, datik dien kort te voren in Bleiswijk verlaten had.’‘'t Verwondert mij,’ viel STOUTENBURG hem in de rede, ‘dat VAN ALFEN niet uit

Bleiswijk met u naar Zevenhuizen ging om zijn zwager tot het voorschieten van 'tgeld over te halen.’‘Hij zeî, in Rotterdam terug te moeten wezen,’ hernam COORENWINDER, ‘ik geloof

wel, dat dit maar een voorwendsel was; want hij gaf niet onduidelijk te kennen, dathij den man van zijne zuster niet gaarne zelf in gevaar zou willen brengen; dat hijwel hoopte, dat deze zich zou laten vinden, maar voor zijn persoon liefst daarin nietgemoeid was, en dergelijke discoursen meer. Daar zijn menschen,’ gingCOORENWINDER op spottenden toon voort, ‘die wonderlijke conscientie bezwarenhebben, heer WILLEM: zij willen wel het doel bereiken, maar niet den weg loopen.’STOUTENBURG antwoordde niet: een gevoel van wroeging voer hem een oogenblikdoor de ziel, dat hij evenwel terstond weder verstikte en volstrekt niet deed blijken.‘Ik zag dus wel,’ vervolgde COORENWINDER, ‘dat het geen zaak was, bij hem aan

te dringen: ja, 't was mij veeleer welkom, dat hij niet mede ging. Maar, zoo als ikzeg, ik vond BONTEBAL niet, ging zoo spoedig mogelijk naar Bleiswijk terug, in dehoop, CORS JANSZ nog bij VAN DYCK aan te treffen; maar hij was reeds voor een uurmet SLATIUS en CORNELIS GERRITS naar Rotterdam teruggekeerd. Het was een toeval,dat ik VAN DYCK nog vond, want die stond met JAN BLANSAERT reisvaardig om naarLeiden te gaan, waar zij wilden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 203: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

200

zoeken volk te werven. Ik heb hun deze herberg opgegeven, als eene plaats waarwij, zoo 't noodig was, konden zamenkomen, om elkander den uitslag onzerverrigtingen mede te deelen, en nader onderling te beraadslagen. Hoewel zij er halfplan op hadden, geloof ik evenwel niet, dat wij hen van avond zullen zien. Er bleefmij dus niets anders over dan naar Rotterdam te gaan, en te beproeven of ikBONTEBAL daar mogt aantreffen. 't Was evenwel als voorbeschikt, dat ik hem nietzou mogen vinden. Ten twaalf uur was ik bij CORS JANSZ, die mij vertelde, dat ookwerkelijk zijn zwager, eerst den vorigen avond in zijne afwezigheid, en daarna nogeens dezen ochtend ten zijnen huize was geweest, dat hij hem slechts kort gesprokenhad, maar niet in de gelegenheid was geweest, de zaak aan te roeren; - hoewel ikgeloof, dat hij 't bij de beste gelegenheid toch niet zou gedaan hebben - en datBONTEBAL juist een half uur geleden naar den Haghe gereden was, waar hij eenpaar dagen voor zaken dacht te blijven. Hoezeer het mij ook ergerde, dat hij altijdals een onbereikbare schim voor mij uitliep, besloot ik alles te doen wat mogelijkwas, on hem nog heden tot hier to volgen; van CORS JANSZ vernam ik, dat hij zijnenintrek in de Kolder zou nemen; toen ik daarom in de Hulck kwam en u daar nietaantrof, schreef ik u het briefje dat gij, zoo als ik zie, rigtig hebt ontvangen, om tennegen uur hier zamen te komen. Ten acht uur kwam ik hier, nam er mijn logys, toenik hoorde, dat er na den middag een gast was aangekomen, die tegen half tien zijnekamer had besteld, en nu wil ik hopen, dat het eindelijk BONTEBAL zal wezen, of deduivel moest mij weêr een part

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 204: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

201

spelen, zoodat de man, die bij den waard onbekend is, nog een ander is dan dienwij zoeken.’‘Het is echter wel waarschijnlijk, dat hij het wezen zal,’ sprak STOUTENBURG, ‘en

dan komt hij ter gelegener ure, want ik heb het middel om hem tot hot verstrekkenvan het geld over te halen. Daarmede zijn wij dan een eind gevorderd; met geldkunnen wij handen tot de uitvoering genoeg krijgen. Ik heb evenmin als gij,’ ging hijvoort, ‘mijnen dag verloren, en heb eene uitkomst verkregen, die nog boven mijnewenschen ging. Vooreerst is mijn neef VAN DER DDSSEN geheel en al deelgenootgeworden van ons plan. Ik heb hem heden morgen, zoodra ik in Rotterdam wasbezocht; en hem onder vordering van eede van geheimhouding alles mede gedeeld.Hij zal ijverig meêwerken, daar ben ik zeker van, want hij aast nu reeds op den postvan Pensionaris, dien zijn schoonvader mijn oom ELIAS, vroeger in Rotterdambekleedde. Daar heb ik dan ook voornamelijk op heen gewezen, want degeloofskwestie van ARMINIUS is hem als Katholijk tamelijk onverschillig. Hij zal inoverleg treden met SLATIUS en CORNELIS GERRITS, voornamelijk over het aanschaffenvan de noodige wapens, en daarenboven zal hij voor een gedeelte van het geldzorgen.’‘Als wij dan het overige door BONTEBAL kunnen magtig worden, zijn wij geholpen,’

sprak COORENWINDER, ‘maar of deze er zonder goede garantie toe zal willenovergaan, betwijfel ik.’‘Zou hij betere garantie willen hebben, dan die van mijn broeder GROENEVELD?’

vroeg STOUTENBURG.‘Zeker neen,’ antwoordde COORENWINDER.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 205: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

202

‘Maar kunt gij die krijgen?’ voegde hij er haastig bij.‘Die heb ik reeds,’ sprak STOUTENBURG, ‘ziedaar,’ en te gelijker tijd haalde hij de

borgstelling van zijnen broeder te voorschijn, vouwde haar open en reikte haar aanCOORENWINDER toe.De oogen van dezen glinsterden van duivelsche vreugde, toen hij het stuk aannam

en inzag. Zoowel de tijding der deelneming van ADRIAAN VAN DER DUSSEN, als dezeverklaring, die GROENEVELD onherroepelijk in het komplot wikkelde, waren hem evenwelkom, en hij zag reeds in de toekomst met de herstelling van het geslacht vanOLDENBARNEVELD ook zijn eigen lot verzekerd.‘Zesduizend gulden!’ sprak hij, STOUTENBURG aanziende, ‘dat is meer, dan ik had

durven hopen; uw heer broeder schijnt met de zaak bijster ingenomen te zijn.’‘Ik had er twaalf kunnen krijgen,’ indien ik het gewild,’ had hervatte STOUTENBURG,

zonder op de aanmerking van COORENWINDER te antwoorden, daar het hemonmogelijk was, de schandelijke wijze waarop hij REINIER tot de onderteekening hadovergehaald, mede te deelen. Hij, die den moed had gehad, de eerlooze daad tevolbrengen, had niet den moed haar aan COORENWINDER te bekennen. ‘Wij zullenevenwel,’ vervolgde hij, ‘hier genoeg aan hebben, en zoo 't niet volstrekt noodig is,'t ook niet alles gebruiken.’‘Zoo 't niet noodig is, zeker niet, hernam COORENWINDER, ‘maar als ons opzet

gelukt is, zal 't ons aan geld niet falen; daar zullen confiscatiën genoeg vallen.’Op dit oogenblik hoorde men de voordeur ope-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 206: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

203

nen, en iemand binnen treden die met den waar in gesprek kwam.‘Dat is BONTEBAL!’ riep COORENWINDER verheugd uit, na een oogenblik geluisterd

te hebben; ‘Wanneer hij nu binnen komt, dan zullen wij de zaak wel in orde brengen.’Op hetzelfde oogenblik ging de deur van het vertrek open, en het bleek, dat het

werkelijk de gewezen Secretaris van Zevenhuizen was, die met den waardbinnentrad.‘Goeden avond, MICHIELSZ,’ sprak COORENWINDER opstaande, terwijl hij naar

BONTEBAL toeging, en hem de hand toestak, ‘gij ziet, dat gij hier dadelijk onderbekenden komt.’‘Dat zie ik,’ sprak deze, hoed en mantel afleggende, terwijl de waard henenging,

om een avondeten, dat hij besteld had, te gaan gereed maken, ‘en ik moet u zeggen,dat ik het half en half verwachtte, want ik wist, dat gij mij zocht.’‘Wist gij dat?’ vroeg COORENWINDER verwonderd, ‘Hoe is dat mogelijk?’‘Eenvoudig daardoor,’ hernam BONTEBAL, ‘dat ik na uw vertrek uit Rotterdam nog

bij CORS JANSZ geweest ben: ik ben later gegaan dan ik dacht, en moest hem nogspreken. Toen verhaalde hij mij, dat gij mij zocht, en dat hij u had meêgedeeld, datik hier in de Kolder meende te overnachten; hij gaf mij nog een brief mede voor denHeere VAN OLDENBARNEVELD -’‘Dien gij dan dadelijk bezorgen kunt, Heer Secretaris,’ sprak STOUTENBURG, die

bij den haard was blijven staan, gedurende het korte gesprek, door die beiden bijde deur gevoerd.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 207: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

204

BONTEBAL zag den spreker aan, en ging op hem toe.‘Zijt gij -?’ vroeg hij.‘De Heer van STOUTENBURG,’ hervatte deze; ‘hoor ik u niet zeggen, dat gij een

brief voor mij hebt?’‘Ja,’ antwoordde BONTEBAL, terwijl hij beleefdelijk boog, ‘maar ik heb hem reeds

aan uwe huizinge bezorgd. Mijn zwager had mij gezegd, dat er niets belangrijks instond, en dat hij alleen diende, om mij aan u bekend te maken. Ik had geen tijd,lang te toeven, en heb de boodschap aan uwen dienaar achtergelaten, dat ik morgenochtend vroegtijdig ten uwent zou komen.’‘Dat wordt alzoo onnoodig,’ sprak STOUTENBURG; ‘wat wij te bespreken hebben,

kunnen wij onmiddellijk hier afdoen. Zet u bij ons, wij zullen nu gezamentlijk hetavondbrood nuttigen, en mij dunkt,’ ging hij voort, zich tot COORENWINDERwendende,‘'t was goed, als wij hier voor dezen nacht onzen intrek namen; dan kan de waardzijn huis sluiten, want 't zal welhaast tien ure zijn en wij blijven ongestoord.’COORENWINDER verklaarde zich hiertoe bereid, en weldra zaten de drie mannen

aan de tafel, waarop het avondeten gereed stond.Nadat zij zich verzekerd hadden, dat niemand der huisgenooten hen beluisteren

kon, was het gesprek weldra geleid op het onderwerp, waarover zij te beraadslagenhadden, en bleek het al zeer spoedig, dat BONTEBAL reeds sedert lang behoorde totde onvergenoegden, die niets liever wenschten dan eene verandering in den staatvan zaken.‘'t Is korten tijd geleden,’ zeî hij, ‘dat ik nog met VAN DYCK hierover gesproken heb,

en gij zult

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 208: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

205

het van hem, zoowel als van mijnen zwager VAN ALFEN gehoord hebben, dat ik nietachterlijk zal blijven, wanneer het er op aankomt; maar regtuit gezegd, 't schijnt mijalles op te losse schroeven te staan, om er eenig succes van te verwachten.’‘Dat was 't geval vóór eenige dagen,’ sprak COORENWINDER, ‘maar sedert is de

kans op eene goede réussite veel grooter geworden. Nog een korten tijd, BONTEBAL,en Zevenhuizen, zoowel als Berkel, hebben hunne oude Secretarissen weêr; tenzijgij nog meer mogt verlangen, en 't zal u ook kunnen gegeven worden.’‘Meer verlang ik voorshands niet,’ hernam BONTEBAL, ‘dan wederoprigting van de

ware religie en herstelling van regt.’‘En dat kan zonder algeheele verandering in de regering niet verkregen worden,’

sprak STOUTENBURG ‘dus juist daarin moeten wij elkander behulpzaam zijn.’‘Ik heb gehoord, wat 't zijn moet,’ hervatte BONTEBAL, ‘VAN DYCK vroeg mij, of ik

niet een deel huisluiden zou kunnen naar den Haghe trekken, om daar eenigremuement te helpen bevorderen, ten faveure van de verdrukte partij.’‘En wat dunkt u daarvan?’ vroeg STOUTENBURG.‘Dat zou mij zeker niet onmogelijk wezen, doch waartoe zal het leiden? Huisluiden

kunnen met geen geweer omgaan, en als het gevaar aan den man komt, ben ikovertuigd, dat ze schielijker verdwijnen, dan dat ze gekomen zijn.’‘Als de zaken gaan, zoo als wij het voorbereiden, zal daarvoor geen nood wezen,’

sprak COORENWINDER; ‘gij zult er toch wel een twintigtal kunnen aanbrengen, die opzich zouden nemen,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 209: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

206

eene brag te bezetten, en voor korten tijd een toegang af te snijden?’‘Zonder twijfel,’ hervatte BONTEBAL,’ ‘en waartoe zou dat dienen?’‘Daarvan later,’ sprak STOUTENBURG, die nog niet wist in hoeverre het raadzaam

was, hem met den voorgenomen moord des Prinsen bekend te maken; ‘inbijzonderheden kunnen wij naderhand treden: voorloopig is het goed te weten, datwij ook van die zijde hulp van u kunnen verwachten. Doch er is een ander kardinaalpunt, waaromtrent wij bepaald zekerheid verlangen. Ons plan, zal het gelukken,kan zonder geld niet worden uitgevoerd; gij zijt bij onze partij bekend als tamelijkwelgesteld, en wat meer is, als iemand, die eene goede somme gelds voor de zaakzou over hebben.’‘Dat is te zeggen,’ viel BONTEBAL hem in de rede, ‘ik wil wel naar mijn vermogen,

-’‘Ik begrijp, wat gij zeggen wilt,’ ging STOUTENBURG voort, zonder hem te laten

uitspreken; ‘gij zult niet gaarne het goede geld naar het kwade werpen, en wagenwaar niets te winnen is. Heb daarvoor evenwel geene zorg: al wat gij verstrekt, zalu ruim weêrgegeven worden. Ik zal u eene acceptatie geven van anderhalf maalde som, die gij kunt en wilt fourneeren.’‘Daarvan wilde ik niet spreken,’ hervatte BONTEBAL, ‘als mij bij eene goede réussite

weêgeven wordt wat ik heb voorgeschoten, is dat voldoende, en als eene goedeborgstelling, -’‘Die van mij zou u waarschijnlijk luttel voldoen,’ hernam STOUTENBURG, zich zelven

bij dat onaangename denkbeeld bedwingende, ‘de ongelukken, die mij vervolgen,hebben mij bijna tot een

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 210: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

207

behoeftige gemaakt; dock gij kent mijn broeder, den Heer VAN GROENEVELD, diedoor zijn huwelijk en zijne aanzienlijke inkomsten een beduidend vermogen bijeenheeft.’‘Is de Heer VAN GROENEVELD in de zaak betrokken?’ vroeg BONTEBAL.‘Evenzeer als ik,’ antwoordde STOUTENBURG, ‘hij is tot alles bereid, om het

welgelukken te bevorderen. Heeft hij er niet hetzelfde belang bij als wij?’‘Voorzeker,’ hernam BONTEBAL, ‘en dit maakt mij te meer gereed, om mede te

werken. Want ziet, dit is hetgeen ik u zoo even zeggen wilde, toen gij mij in de redezijt gevallen: - ik dacht daarbij minder aan het terug bekomen der penningen; maarik oordeel alles nutteloos, gevaarlijk en schadelijk, wat gegrond is op het wuftegemeen. De medewerking van honderd huisluiden of poorters is niet zooveel waard,als die van één man van distinctie. Uwe deelneming, en nog meer die van den HeerVAN GROENEVELD, geven gewigt aan de onderneming.’Deze uitdrukking, zoo als zij den Secretaris ontviel, was juist niet zeer streelend

voor STOUTENBURG, doch hij gevoelde maar al te wel, dat het geen zaak was, haarnader te ontleden en sprak:‘Wat mijn broeder aangaat, zie hier, oordeel zelf, in hoeverre wij op hem kunnen

rekenen. ‘Baar geld heb ik in de eerste weken niet,’ sprak hij dezen middag nog totmij, ‘maar al wat ik bezit, heb ik voor de goede zaak over; gebruik dus mijn krediet,waar het u noodig kan wezen.’ En het bewijs daarvan is hier,’ ging hij voort, terwijlhij BONTEBAL de borgstelling van GROENEVELD overreikte.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 211: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

208

‘Ik zal zien, wat ik kan bijeenbrengen,’ zeide BONTEBAL, na het stuk te hebbeningezien. ‘De helft van de som zal ik wel binnen een paar dagen kunnen bezorgen.’COORENWINDER had al dien tijd bedaard zitten toeluisteren, en het niet noodig

geoordeeld, zich in het gesprek te mengen; te meer daar hij zag, van hoeveel invloedde omstandigheid, dat personen van zeker aanzien in de zaak betrokken waren,op BONTEBAL's besluiten had. Zijne geslepenheid had hem al spoedig dit zwakkepunt van diens karakter doen opmerken, en hij oordeelde het raadzaam, daarvanzooveel mogelijk partij te trekken.‘Zou de Heer VAN DER DUSSEN ook nog bij magte zijn, eenig geld voor te schieten?’

vroeg hij aan STOUTENBURG.‘Als hij het kan, zal hij het zonder twijfel doen,’ antwoordde deze; ‘maar in allen

gevalle zijn wij van zijne medewerking verzekerd, zoo als ik u straks zeide.’‘De schoonzoon van den gewezen Pensionaris VAN OLDENBARNEVELD?’ vroeg

BONTEBAL op een toon, die aanduidde, dat COORENWINDER het juiste punt getroffenhad.‘Dezelfde,’ hernam deze, ‘hij is een groote steun voor de goede zaak. O, er zijn

er meer dan ik u melden kan, die ons in de hand zullen werken, als maar eens hetoogenblik gekomen is. Maar de meeste kracht ontleenen wij toch, ten minste alswij van zedelijke kracht spreken, - aan personen, die zich zoo niet laten noemen.’STOUTENBURG zag hem eenigzins verwonderd aan, daar hij niet regt begreep,

wat hij meende; maar gaf zijne bevreemding door geene enkele vraag te

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 212: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

209

kennen, wel doorgrondende, dat COORENWINDERmet die woorden eenige bijbedoelingmoest hebben.‘'t Is maar al te waar,’ vervolgde deze tot BONTEBAL, ‘zoo als gij zoo even zeidet:

wanneer wij alleen op de medewerking van geringe luiden mogten rekenen, 't zouons luttel baten. Gelukkig, dat juist de hooger geplaatsten het meest bij eeneverandering van zaken zouden winnen.’‘Doch dat geeft nog geene zekerheid, dat ze mede zullen handelen,’ hernam

BONTEBAL. ‘Om de profijten na 't welgelukken tot zich te trekken, daarvoor zullenhanden genoeg gevonden worden.’‘Daar zijn er overvloedig,’ hernam COORENWINDER op geheimzinnigen toon, ‘die

door hunne positie in den lande, niet den eersten stoot kunnen geven, maar vanwien wij zeker weten, dat zij zich zullen aansluiten, als 't sein gegeven is. 't Isgevaarlijk, er veel van te laten verluiden, maar,’ vervolgde hij, terwijl hij zijnen stoelnader bij dien van BONTEBAL schoof, en met fluisterende stem voortging, ‘wie denktgij, dat bij eene verandering in het bestuur der Geunieerde Provinciën wel het meestegebaat zou zijn?’BONTEBAL zag hem met eenige bevreemding aan. ‘Voorzeker de partij, die van 't

kussen gedrongen is,’ zeî hij.‘Dat wel; - maar wanneer die verandering tot de hoogste rangen doordrong;

wanneer eens de Stadhouder - men kan niet weten hoe de zaken loopen zullen; -gij weet hij heeft vele vijanden - en daarom --. Maar gij hebt toch zeker dezer dagenwel gehoord van zijn plan om de Jonkvrouwe van Mechelen te huwen?’‘Daarvan loopen geruchten,’ antwoordde BONTEBAL.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 213: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

210

‘En zijne zonen te wettigen,’ vervolgde COORENWINDER, ‘en ze zoodoende zelfs totzijne opvolgers te maken.’‘En Prins HENDRIK FREDERIK dan?’ vroeg BONTEBAL met verbazing.‘Stil,’ hervatte COORENWINDER, ‘spreek daarover zacht: die is met dat huwelijksplan

van zijn broeder bekend; meer behoef ik u niet te zeggen. Laat u dit voor 't oogenblikgenoeg zijn: die men denkt dat onze vijanden zijn, die zijn onze vrienden.’Deze woorden van COORENWINDER misten hunne uitwerking niet op den gretig

luisterenden BONTEBAL, die volkomen in den valstrik liep, welke hier doorCOORENWINDER het eerst gebruikt werd, maar die, zoo als naderhand is gebleken,bij verscheidene anderen is aangewend geworden, om aan het komplot zoodoendemeer den schijn te geven van eene staatkundige partij, welke die van den Stadhoudervijandig tegenover trad. De geruchten, die werkelijk in dien tijd in omloop waren, enwaarvan COORENWINDER behendig partij trok, dienden om aan dit alles een schijnvan waarheid te geven, waardoor menigeen verblind werd.‘Maar laat ons nu verdere afspraken tot gelegener ure uitstellen,’ sprak

COORENWINDER opstaande, daar hij zijn doel genoegzaammeende bereikt te hebben,en het geven van nadere ophelderingen of verklaringen liefst wilde ontwijken; ‘'t isreeds zeer laat en ons allen zal de rust welkom wezen.’‘Wij kunnen ons dagwerk dan ook wel voor volbragt rekenen,’ sprak STOUTENBURG,

insgelijks opstaande, en den waard roepende, wien hij last gaf de lichten te ontsteken,‘morgen vroeg ga ik van hier, Heer BONTEBAL, gij zult u dus wel met COO-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 214: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

211

RENWINDER nader beraden over de beste wijze om de geldzaken op goeden voette brengen. Mogt gij mij dezer dagen wenschen te spreken of te schrijven, ik blijf inRotterdam, waar ik mijn intrek genomen heb in de Hulck.’‘Bij OLSVEEN?’ vroeg COORENWINDER verwonderd.‘Ja,’ antwoordde STOUTENBURG, ‘ik oordeelde het beter, in dezen tijd in Rotterdam

te zijn, waar ik meer met allen in verbinding kan blijven. De waard van de Hulckbehoort tot onze partij, zoo als gij weet, en heden kwam er juist eene kamer bij hemopen door het vertrek van een bootsman, die eenige maanden hij hem gewoondheeft, maar die, zoo 't schijnt, in onmin van hem gescheiden is. Goeden avond, HeerSecretaris.’Dit zeggende nam hij een kandelaar van de tafel, en verliet het vertrek.‘Prins HENDRIK FREDERIK aan het hoofd!’ mompelde BONTEBAL, als uit een diep

gepeins ontwakende; ‘aan zoo iets had ik nooit gedacht; het ware de triomf vooronze partij, als ik alles wel naga.’‘Dat zal 't ook wezen,’ sprak COORNWINDERmet inwendig genoegen over de juiste

uitwerking van zijne onbeschaamde logen, ‘maar nu, slaap wel MICHIELSZ, mijn legerroept mij met luider stem.’‘En zijne Excellentie, Prins MAURITS?’ vroeg BONTEBAL nadenkend en geen acht

op die aanmaning slaande, terwijl COORENWINDER naar de deur trad.Deze keerde zich half om en bleef een oogenblik staan.‘Zijne Excellentie gaat des Advokaats gang, MICHIELSZ,’ sprak hij fluisterend,

‘goeden nacht!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 215: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

212

Hoofdstuk XI. Faessen verlaat de hulck.

Wij hebben den jongen bootsman verlaten op den avond van den vorigen dag, toenhij in gezelschap van de vrouwen van CORNELIS GERRITS en CORS JANSZ. VAN ALPHENuit de Jonstgaarde weg reed, waar hij DUIFJE met haren vader in het gezelschapvan STOUTENBURG achterliet. In pijnlijke overdenkingen verzonken, zat hij naast denvoerman op de voorste bank van de kleine kar, en nam te naauwernood eenig deelaan het gesprek, dat in het begin van den togt gevoerd werd door de beide vrouwen,die digt in hare mantels gewikkeld, om zich tegen de gure nachtlucht te beschutten,achter in den wagen hadden plaats genomen, en, langzamerhand toegevende aande vermoeijenis, die haar overweldigde, insluimerden. De regen bleef nog altijdaanhouden, en viel kletterend op de huif van de kar, die aan de voorzijde openzijnde, den beiden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 216: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

213

mannen, weinig of geene beschutting aanbood. Zonder zich evenwel in het minstedaarom te bekommeren, zat FAESSENmet voorovergebogen hoofd te staren op denlichtkring, dien de lantaren, welke onder aan de kar was opgehangen, op denhobbeligen zandweg afteekende, en tuurde nu eens op de diepe sporen en desteenen, die er afwisselend door zigtbaar werden, dan eens op de boomen of dehekken, die voor een oogenblik, als de kar hen voorbijreed, fantastisch verlichtwerden, om terstond daarop weder in de zwarte duisternis te verdwijnen.Eene menigte van gedachten woelden hem door het hoofd, en schoon het onjuist

zou wezen, te zeggen, dat zij alle van droevigen en somberen aard waren, is hettoch zeker, dat de opgeruimde gemoedsstemming, hem anders van nature zooeigen, geen oogenblik de overhand verkrijgen kon. Eén enkel denkbeeld, denoodzakelijkheid van het bezit van DUIFJE voor zijn volgend levensgeluk, was hetheerschende in zijn gemoed; maar juist die overtuiging, welke zaligheid voor zijnhart geweest zou zijn, indien hij de verwezenlijking van dien wensch met eenigengrond van waarschijnlijkheid had kunnen vooruit zien, was hem nu tot eeneonophoudelijke kwelling geworden. Hoe menige hinderpaal toch rees er voor zijneverbeelding op, die de vervulling zijner wenschen in den weg lag! Hoe zou hij, diedaar eenzaam stond in de wereld, zonder eenig vermogen, zonder noemenswaardigebetrekking in de maatschappij, hij, die nog naauwelijks aan het begin was van deloopbaan, die hem eerst na lange, lange jaren eenige vruchten van zijnen arbeidbeloofde, het durven wagen, aanspraak te

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 217: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

214

maken op het bezit van zulk een liefelijk wezen, dat hij in zijne naïve opgewondenheidzelfs voor den waardigste een te schoonen prijs keurde? En zonderling was het,dat zijn geheugen juist nu zoo wonderhaarlijk gescherpt scheen te zijn, dat hij zichieder woord van OLSVEEN begon te herinneren, dat daarop betrekking kon hebben,of dat hem toescheen in dien geest gesproken te zijn, hoewel hij vroeger nooiteenige acht daarop had geslagen. Als eene vrijwillige zelfpijniging bragt hij zich denvaderlijken trots van den kastelein te binnen, van wien hem nu menige uitdrukkingin de gedachte kwam, die op plannen voor de toekomst zijner dochter doelde, welkenatuurlijk verre verheven waren boven hetgeen FAESSEN gevoelde haar te kunnenaanbieden. Bij die gelegenheden had hij er zelf luchthartig mede geschertst, enmenig woord in kortswijl gesproken en geheel onbedacht daarheen geworpen, tradhem nu als een verwijt voor den geest. Dan weder gaf hij zich eene lange wijl overaan droombeelden voor de toekomst, waarbij hij van lieverlede de bezwaren, diehij niet kon oplossen, vergat, totdat eene plotselinge terugwerking zijner gedachtenhem weder op het standpunt van twijfel en hopeloosheid terug slingerde. Wat demeening van DUIFJE zelve aanging, daaraan durfde hij ter naauwernood denken.Hoeveel moeite hij ook deed, was het hem niet mogelijk, bij zijn rondzoeken in hetverledene, in eenig woord of eenige daad van het eenvoudige kind den minstengrond te vinden tot de veronderstelling, dat zij iets meer voor hem zou gevoelen,dan die vriendschappelijke toegenegenheid, welke hem de laatste maanden vanstille huisselijkheid zoo gelukkig gemaakt had-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 218: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

215

den, maar die hij nu, ondankbaar geworden door de egoïstische eischen der liefde,volstrekt niet meer scheen te tellen. Om bij gebrek van een dergelijk bewijs van harezijde, in eenig opzigt op zijne eigene verdiensten te bouwen, kwam in het nederigegemoed van den zeeman zoo weinig op, dat hij het veeleer bijna als eene volstrekteonmogelijkheid beschouwde, dat DUIFJE zijne vurigste wenschen zou willen vervullen.Zoo geslingerd tusschen hoop en vrees, vormde hij allerlei plannen, die beurtelings

opgevat en weder verworpen, slechts dienden, om zijne onrust en onzekerheid tevermeerderen, en die niet eerder weken, of liever eenigzins bedaarden, voordat hij,na lang overleg, tot een besluit was gekomen, dat hij nog dienzelfden dag wildeuitvoeren. Hij gevoelde, dat hij in den toestand, waarin hij zich nu bevond, niet langerblijven kon, dat hij zekerheid moest hebben, en eene beslissing zoeken, hoedanigdie dan ook zijn mogt. Dat besluit was geheel in overeenstemming met zijn eerlijken rondborstig karakter: hij wilde zijnen wensch openhartig aan OLSVEEN blootleggen; stemde deze er in toe, dan - maar verder kon hij niet geregeld daaroverdoordenken, en voor het vervolg zou zich dan als van zelf de weg wel aanwijzen, -sloeg deze zijne hoop op eens den bodem in, konden al de drangredenen, die hijzich voorstelde in dat geval te zullen aanwenden, niet baten: hij hoopte, dat hij danvolbrengen zou, wat hij voor zijn pligt hield: hij zou dan nog dienzelfden dag DUIFJEverlaten, onmiddellijk een schip zoeken, dat hem, zoo spoedig mogelijk en vooraltijd, naar verafgelegen gewesten zou voeren, om daar - maar verder kon hij hierook

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 219: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

216

niet denken: hij zou er zoo eenzaam, zoo verlaten van alles wezen; zijn leven zoueen eindeloos verlangen zijn naar een onbereikbaar geluk, want hij gevoelde, dathij nooit zou kunnen vergeten.De tijd was intusschen voorbijgesneld, en had onze reizigers binnen een paar

uren aan de poort van Rotterdam gebragt, en eerst het roepen van den portier, hetrammelen der sleutels, het knarsen der zware deuren en het ratelen van den wagenover de ongelijke keijen voerden zijne gedachten weder geheel tot de werkelijkheidterug.De beide vrouwen werden eerst te huis gebragt, en de zware torenklok had reeds

één uur geslagen, toen FAESSEN, voor de Hulck aangekomen, van den voermanafscheid nam, de huisdeur achter zich toegrendelde, en zich te bed begaf, waar hijbinnen weinige oogenblikken, uitgeput van vermoeijenis naar geest en ligchaam,in een diepen slaap gedompeld lag.De heldere stralen der morgenzon schitterden reeds op de kleine vensterruiten,

toen hij ontwaakte; maar de vrolijke stemming, die zij in het eerste oogenblik bij hemopwekten, verdween weldra, toen zijn geest zich geheel en al uit de kluisters vanden slaap had losgemaakt, en maakten plaats voor een gevoel van beklemdheid,dat meer en meer toenam, naarmate het tijdstip naderde, waarop hij DUIFJE metharen vader terug verwachtte. Met angst zag hij dat oogenblik te gemoet, en tochduurde hem de tijd ontzettend lang, terwijl hij nu eens in de kleine gelagkamer vande Hulck op en neêr ging, dan weder lang achtereen voor het venster stond te turen,schijnbaar met opmerkzaamheid het gewoel der bedrijvige menigte daarbuiten gade-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 220: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

217

slaande, waarvan zijne gedachten evenwel verre verwijderd waren.Eindelijk sloeg de klok elf uur, en bijna terzelfder tijd hoorde hij een rijtuig

aankomen, dat voor de Hulck stilhield. Het hart klopte hem hoorbaar; maar wiebeschrijft zijne gewaarwording, toen hij in den eersten persoon, die uit den wagensprong, STOUTENBURG herkende. Als vast genageld bleef hij aan het venster staan,en de bitterste ijverzucht deed hem tot in de kleinste bijzonderheden opmerken,hoe die man, wien hij op dat oogenblik een doodelijken haat toedroeg, de hand vanDUIFJE vatte, en haar bij het uitstijgen met de grootste zorgvuldigheid behulpzaamwas. Het kwam hem niet in de gedachte, naar buiten te gaan, zelfs toen het kleinegezelschap nog een oogenblik toefde, om afscheid te nemen van SLATIUS, dieinmiddels ook den wagen had verlaten.DUIFJE was de eerste die binnentrad, maar, - FAESSEN zag het al spoedig, - niet

met dat vrolijke gelaat, dat anders allen om haar heen tot opgeruimdheid stemde,niet met die heldere oogen, die gewoonlijk schitterden van jeugd en levensgeluk;eene duoefgeestige, ernstige tint lag over haar wezen uitgespreid en de weinigewoorden, waarmede zij FAESSEN's welkomst beantwoordde, werden op zachten enernstigen toon uitgesproken, veel verschillend van den vrolijken morgengroet, dienzij gewoon waren, met elkander te wisselen. Niets was er, dat den zeeman in destemming, waarin hij zich bevond, zoo had kunnen treffen, als deze omstandigheid,die hij - want de liefde brengt alles tot zich zelve terug - natuurlijk verbond met hetdenkbeeld, dat geheel alleen zijne ziel

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 221: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

218

vervulde. In een oogwenk vlogen allerlei veronderstellingen door zijnen geest: hijdacht aan eene plotselinge omkeering van hare genegenheid voor hem; hijverbeeldde zich, dat zij zijne geheimste gedachten geraden had; hij dacht aan dienvreemdeling, die met hen was gekomen, aan eene liefde, die in haar hart voor dienman ontkiemde, aan eenemenigte andere schijnbeelden zonder vorm of uitdrukking.En toch, hoe onjuist waren al die onderstellingen; hoe had een enkel woord hem

die onzekerheid kunnen benemen! DUIFJE dacht zelfs in de verte niet aan datgene,wat hem duizende kwellingen veroorzaakte; de eenige reden van harezwaarmoedigheid lag in den angst, dien zij in de laatste uren had doorgestaan. Degeheele avontuurlijke togt, dien zij gedaan hadden, de opgewonden godsdienstigestemming, waarin zij was gebragt geworden, de bijna slapelooze nacht, dien zijdoorgebragt had, maar bovenal een bang voorgevoel, dat zich van haar hadmeestergemaakt bij het onderzoek van den wagen buiten de stad, en dat haar, als bijingeving, eenig naderend vreesselijk onheil scheen te voorspellen, dat alles werktezeer natuurlijk zamen, om haar hart tot eene onbeschrijfelijke treurigheid te stemmen,die zij niet bij magte was, van zich af te werpen.Wanneer dit alles den vorigen dag had plaats gehad, dan zou FAESSEN geen

oogenblik geaarzeld hebben, haar naar de reden van die treurigheid te vragen, eneene wederzijdsche opheldering en opbeuring zou dadelijk gevolgd zijn; maar bijzijne verkeerde vermoedens, was hem dit ten eenenmale onmogelijk. Als werktuigelijkging hij naar OLS-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 222: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

219

VEEN toe, wien hij verwelkomde, en scheen ter naauwernood op te merken, dat ookdeze min of meer in eene gedrukte stemming verkeerde, die hij evenwel, gedeeltelijkom DUIFJE gerust te stellen, gedeeltelijk om zich zelven daardoor als het ware tebemoedigen, onder een vloed van woorden zocht te verbergen. Met STOUTENBURG,die zich bij het vuur stond te verwarmen, wisselde hij geen enkel woord, en dezescheen zich ook volstrekt niet om hem te bekommeren, maar sprak na eene kortewijl, toen DUIFJE het vertrek verlaten had:‘En nu nog, voordat ik vertrek, OLSVEEN, mijnen dank voor de zoo welkome plaats

in uwen wagen, die mij op gemakkelijke wijze hierheen gevoerd heeft. 't Komt mijvooral niet te onpas, daar ik nog velerlei te verrigten heb in Rotterdam, en mij dadelijkop weg denk te begeven. Ik zal mijn valies hier laten,’ vervolgde hij, op eenenmantelzak wijzende, die op een stoel lag: ‘gij zult dat wel bewaren totdat ik wederkom,zoo het heden niet is, dan toch zeker morgen. Houd intusschen eene kamer voormij in gereedheid, waarover ik kan beschikken.’‘Eene kamer?’ herhaalde OLSVEEN, ‘dat zal mij niet wel mogelijk wezen; hoe gaarne

ik het ook zou willen. Ik ben niet ingerigt tot groot logys, - in den winter namelijk; 'szomers is dat een notabel onderscheid: dan heb ik meer dan eens veertien mangelogeerd, en 't scheepsvolk is niet ongaarne in de Hulck, als 't van verre togtenterugkomt. Doch ik kan maar ééne kamer verwarmen, en die is nu juist door FAESSENingenomen, zoodat -’‘Laat het daaraan niet haperen, OLSVEEN,’ hernam

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 223: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

220

STOUTENBURG, die niet voornemens was er veel gebruik van te maken, maar wienhet alleen te doen was, om vrijelijk het huis van DUIFJE's vader te kunnen in- enuitgaan, ‘laat het daaraan niet haperen; de koude zal mij niet verjagen. En buitendien,’vervolgde hij, zich tot FAESSEN wendende, ‘denkt gij nog lang hier te blijven?’‘'t Kan wel zijn,’ hernam deze droogjes, minder dan ooit geneigd, hem zijne plaats

in huis in te ruimen.STOUTENBURG antwoordde niet, en FAESSEN zweeg ook, terwijl hij op een stoel

achter de kagchel plaats nam. Beide mannen gevoelden ieder voor zich zelven, datde andere hem in den weg stond.‘Wanneer gij u dan vergenoegen wilt met wat ik u voorloopig geven kan, zoo wees

welkom, en deel over dag den gemeenen haard met ons,’ sprak OLSVEEN, wien hetjuist inviel, dat hij wel iets meer diende te weten van den gast, voor wien de vendrigder stadsschutters hem min of meer verantwoordelijk had gesteld. Die herinneringbragt te gelijker tijd eene wolk van bezorgdheid op zijn gelaat, daar hij niet wel wist,hoe hij het zou aanleggen om tot die kennis te geraken. Het toeval scheen hemhierin eenigzins te dienen, daar STOUTENBURG ten antwoord gaf:‘Het zal niet voor lange dagen zijn, en dus kan ik mij daar best meê tevreden

stellen. Ik ga nu mijne zaken afdoen; - mogt er in dien tusschentijd iemand voor mijkomen, bestel dien dan op morgen om dezen tijd terug, daar ik, zoo als ik zeg, nietweet of ik heden middag te huis kom.’‘Naar wien zal men alzoo vragen, als men voor

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 224: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

221

u komt?’ hervatte OLSVEEN haastig, terwijl ook FAESSEN scherp toeluisterde, alsofdie naam hem de oplossing zou zijn van een gewigtig raadsel.STOUTENBURG zag den kastelein een oogenblik met gemaakte verwondering aan.

‘Natuurlijk naar PIETER ADRIAENZ.’, antwoordde hij; ‘ik dacht dat gij mijn naam wist.’‘Regtuit gesproken,’ hernam OLSVEEN, ‘was ik van meening, dat gij dien naam

maar als een verdichten had opgenoemd, toen de soldeniers naar u vroegen.’‘En waarom zou ik dat?’ vroeg STOUTENBURG altijd even eenvoudig. ‘Heel Gorkum

kent mij, en dus heb ik geene zorgen, dat men mij hier in eenige zwarigheid zalbrengen, als men weet, wie ik ben. Het eenige, wat ik meende den vendrig op demouw te moeten spelden was, dat ik den eerwaarden SLATIUS voor mijn broederMAARTEN liet doorgaan, maar geen der soldeniers heeft hem gezien, en dus heeftdat geene zwarigheid. Trouwens die geheele zaak beduidt minder dan niets; hetergste, dat ons overkomen kan is, dat wij bij den magistraat met eene zwarte koolworden aangeteekend, of misschien als ze ons kwaad willen, eenige guldens boetezullen moeten betalen.’OLSVEEN werd min of meer door die woorden gerustgesteld, hoewel zijne

bezorgdheid niet geheel verdween, terwijl FAESSEN beurtelings den eenen en denanderen der sprekers aanzag, als iemand, die te vergeefs den sleutel trachtte tevinden van hunne woorden; maar hij wenschte te zeer naar het vertrek vanSTOUTENBURG, om hem door het vragen naar opheldering welligt nog langer terugte houden. Deze nam eindelijk hoed en mantel

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 225: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

222

op, en verliet het vertrek, vergezeld van OLSVEEN, die hem tot buiten de deuruitgeleide deed.‘Wie is die jongman, dien wij bij u aantroffen?’ vroeg hij den kastelein, toen zij

beiden op straat stonden.‘JAN FAESSEN, de bootsman van de Stad Leijden, die voor drie maanden uit

Oost-Indië trugkeerde,’ antwoordde deze; ‘hij heeft sedert dien tijd zijnen intrek bijmij genomen, - een goed gezel voor de lange winteravonden.’‘En voor uwe dochter ook,’ hernam STOUTENBURG luchtig.‘Zeker, zeker,’ antwoordde OLSVEEN, wien het niet in de gedachte kwam, hier

eenige bedekte bedoeling te vermoeden.‘'t Meiske zal hem misschien wel goedwillig zijn,’ vervolgde STOUTENBURG op

onverschilligen toon.‘Goedwillig? Hoe? Wat zal? Wat meent gij?’ stotterde OLSVEEN, wien plotseling

het denkbeeld aan zoo iets dat hem nimmer in 't hoofd was gekomen, door de zielvloog.‘Nu, ik meen maar,’ hernam STOUTENBURG lagchende, ‘drie maanden onder één

dak -: OLSVEEN, gij kent het oude rijmpje: ‘vuur en stroo, dient niet alzoo.’ Maar ikmoet voort, tot wederziens!’Met deze woorden sloeg hij den weg in naar de woning van zijn neef ADRIAAN VAN

DER DUSSEN, en liet den goeden kastelein zoo versuft staan door de onverwachtedenkbeelden, welke hij door die enkele woorden bij hem had opgewekt, dat dezeten eenenmale vergat, zijnen groet te beantwoorden, en in diep gepeins staan bleef.JAN FAESSEN een oog slaan op DUIFJE! Dat was iets, dat volstrekt niet overeenkwam

met de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 226: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

223

plannen, die hij tot nog toe omtrent dit punt gekoesterd had. Veel had hij er nooitover nagedacht, maar wanneer dat gebeurde, was het altijd onveranderlijk opdezelfde wijze geweest, zoodat zijne verbeelding langzamerhand een vast gebouwhad opgetrokken, waarin zij, om zoo te zeggen, met welgevallen huisde, en waarvanzij voor vast bezit had genomen. Hij, de gezeten Rotterdammer poorter, zou nooitzijne dochter geven, dan aan iemand, die wat zijne maatschappelijke betrekkingaanging, ten minste op dezelfde hoogte, zoo niet eenige treden hooger stond danhij, en die in staat was, behalve zijne hand, een deftig huwelijksgoed aan te brengen,waarvan het bedrag langzamerhand, naarmate zijn eigen tijdelijk welzijnvermeerderde, hooger en hooger was geklommen. En nu te veronderstellen, dathij al die schoone vooruitzigten, waaraan hij DUIFJE's geluk voor altijd verbondenrekende, zou opofferen aan een jongman zonder eenig vermogen, zondervooruitzigten, zonder noemenswaardige betrekking, iemand, die onbekend waszelfs in de stad zijner geboorte, en waarop hij dus niet met vaderlijken trots zoukunnen wijzen, als op eene schitterende verovering, door de bekoorlijkheden zijnerdochter behaald, die naar zijn gevoelen de bloem der jonge Rotterdammer maagdenwas: - dat was iets, waarmede hij zich volstrekt niet kon vereenigen.Met een zekeren schrik dacht hij er aan, hoe onvoorzigtig hij gehandeld had, door

het gevaar over 't hoofd te zien, waaraan hij DUIFJE in den laatsten tijd hadblootgesteld; want hoewel hij vast had besloten, nimmer zijne toestemming te geventot iets, wat hij gewoon was, als volstrekt onbe-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 227: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

224

staanbaar met haar volgend geluk te beschouwen, gevoelde hij maar al te wel, wathet zijn zou, als hare gevoelens op dit punt eens lijnregt in strijd mogten wezen metde zijne. Tot nog toe was er geen grond, dit te veronderstellen; dit begreep hij bijeenig nadenken; maar toen hij na verloop van tien minuten de gelagkamer wederbinnentrad, waar FAESSEN in onrustig gepeins nog altijd bij het vuur zat, was hij totde overtuiging gekomen, dat het noodzakelijk was, op eene of andere manier, hijwist zelf niet hoe, den jongen zeeman te verwijderen.Deze begon het gesprek door met de grootste belangstelling onderzoek te doen

naar hetgeen er onder weg gebeurd was, en waarop STOUTENBURG in zijn gesprekmet OLSVEEN gezinspeeld had. Het verhaal, dat de kastelein hem hierop deed, wasniet geschikt, om diens gemoed vrolijker te stemmen, en tegen zijne gewoonte, wasOLSVEEN zeer kort in de beschrijving van dat voorval, hetwelk hem in andereomstandigheden gewis stof tot eene zeer wijdloopige rede zou gegeven hebben;daarop verdiepte hij zich in bittere bespiegelingen over den druk der tijden en overde vervolgingen, waaraan de Arminiaansche partij nog altijd ten doel stond.Terwijl zij hierover spraken, kwam er iemand, uit naam van de vrouw van CORNELIS

GERRITS, DUIFJE verzoeken, den achtermiddag bij haar te komen doorbrengen, daareen harer kinderen onverwachts ziek geworden was, en zij dus hare hulp bij dehuisselijke bezigheden zeer verlangde. Het goede kind aarzelde geen oogenblik,niettegenstaande zij dringend behoefte gevoelde aan rust, gevolg te geven aan datverzoek, te meer

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 228: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

225

daar haar vader, wien hare afwezigheid niet onwelkom was bij hetgeen hijvoornemens was met FAESSEN te bespreken, haar niet alleen zijne toestemminggaf, maar haar zelfs zeer daartoe aanspoorde. Ook den bootsman was het nietonaangenaam, dat hij daardoor de gelegenheid kreeg, vrij te kunnen spreken, zondervrees, dat hij door hare tegenwoordigheid zou verhinderd worden, te zeggen wathem op het harte lag. Hij gevoelde zich ook werkelijk met nieuwen moed bezield,toen hij haar bedrijvig door de kamer en het voorhuis heen en weder zag trippelen,om zich tot het vertrek gereed te maken, en toen zij ten laatste weder binnenkwam,om haren vader en hem goeden dag te zeggen, en zij hem de hand weder toereikteals altijd, en hare blaauwe oogen hem van onder den zwarten kap, die haar hethoofd bedekte, weder zoo vriendelijk aanzagen als ooit te voren, toen was het hem,alsof er een straal van hoop in zijne ziel doordrong. Met innig welbehagen zag hijhaar na, toen zij, door de dienstmaagd vergezeld, de deur uittrad, en, langs hetvenster gaande, naar binnen keek met een vriendelijken knik, die immers zoowelhem als OLSVEEN kon gelden.Hoe weinig dacht hij er op dat oogenblik aan, onder welke droevige

omstandigheden hij haar voor het eerst zou wederzien.Hij begreep nu, dat het zaak was, van de gelegenheid, die hem aangeboden

werd, en die hij als een gunstig voorteeken beschouwde, gebruik te maken. Zonderveel omhaal van woorden kwam hij tot de zaak, en verklaarde OLSVEEN openhartigzijne gevoelens; doch maar al te spoedig werd hij gewaar, hoe weinig de uitslagaan zijne verwach-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 229: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

226

ting zou beantwoorden. Het gelaat van den kastelein betrok reeds merkelijk bij deeerste woorden, die hem tamelijk onverwacht kwamen; en, nog geheel onder deninvloed der gedachten, die STOUTENBURG's gezegde bij hem had opgewekt, en tengevolge waarvan hij juist tot het tegenovergestelde besloten had van hetgeen hemnu werd voorgeslagen, was zijn afwijzend antwoord zoo beslissend, dat FAESSEN,wien het als een plotselinge donderslag in de ooren klonk, op eenmaal zijne zaligstehoop in rook zag verdwijnen.Met al de welsprekendheid der hartstogtelijkste liefde drong hij aan op de

herroeping, of ten minste op de verzachting van dat harde vonnis, waardoor hetgeluk van zijn leven onverbiddelijk zou vernietigd worden, en wendde hij alles aan,om OLSVEEN te bewegen tot een uitstel van eenige jaren, vast besloten, in dien tijdhet onmogelijke te beproeven, om DUIFJE dan een onafhankelijk bestaan te kunnenverzekeren: maar vruchteloos. De tegenwerpingen van den kastelein waren tebepaald, en zijn besluit scheen onherroepelijk. Hij kon de toekomst van DUIFJE nietaan zulk eene twijfelachtige kans bloot geven. Zij zelve, en hierin kon FAESSEN hemniet tegenspreken, had nimmer getoond eenige bijzondere genegenheid voor hemte gevoelen, en wie wist, of niet al zeer spoedig zich iemand kon opdoen, wien zijhare liefde schenken kon, en aan wien hij gerust haar lot kon toevertrouwen, in hetbewustzijn, dat het haar, als hij zijn hoofd nederlegde, niet aan steun zou ontbreken,vooral in de treurige en troebele tijden, waarin allen, die tot de verdrukte partijbehoorden, elk oogenblik gevaar liepen, verontrust en vervolgd te worden: - en zoo-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 230: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

227

en zoodanige steun kon FAESSEN haar onmogelijk wezen.‘Geloof mij, FAESSEN,’ sprak hij ten slotte tot den jongman, die in somber stilzwijgen

vóór zich heen staarde, ‘het kan niet anders zijn; het smart mij, maar ik moet zoohandelen. Stel u dat uit het hoofd; nog is het tijd, dat gij dat alles vergeten kunt, enals gij er bedaard over nadenkt, zult gij het kunnen doen, en oordeelen, dat ikgesproken en gehandeld heb als pligt en regt was.’De zeeman schudde weemoedig het hoofd.‘Vergeten?’ zeî hij. ‘Gij weet niet, wat gij vraagt; ik wil gelooven, dat gij meent te

doen wat goed en dienstig is; maar gij weet niet, hoe gij mij de ziel verscheurt. Ikwil DUIFJE's ongeluk niet, en als ik dacht zoo als gij, ik zou de eerste zijn, om mij teonderwerpen aan de ijzeren noodzakelijkheid. Maar nu - ik kan mij dat niet zoovoorstellen, - ik kan het niet. Doch geloof niet, OLSVEEN, dat ik het u verwijten zal;ik heb een gelukkigen droom gehad en ben wakker geworden. Ik zie, dat ik mijnebeste dagen hier bij u en DUIFJE doorleefd heb: ik dacht, dat ze konden voortduren;maar het mag niet wezen. Ik kan nu ook niet langer bij u blijven, OLSVEEN,’ ging hijvoort, en zijne stem beefde, terwijl hij opstond en zich naar het venster wendde,alsof hij zich schaamde zijne ontroering te laten blijken. ‘Ik moet voort, voort, dewijde wereld in, en wel hoe eer hoe beter; ik kan niet blijven om -’, hij meende er bijvoegen ‘om DUIFJE vaarwel te zeggen,’ maar die woorden wilden er niet uit; ‘ik kanniet blijven tot van avond,’ vervolgde hij, en toen, zich plotseling omkeerende, ginghij op OLSVEEN toe, en

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 231: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

228

sprak: ‘Wij moeten nu maar dadelijk afscheid nemen, en het kort maken; maar éénwoord, ééne enkele belofte verg ik nog van u, om mij staande te houden, en mijkracht te geven in de droeve dagen, die daar voor mij komen zullen. Wanneer ik najaren - God weet hoe lang ze duren zullen, - terug kwam, en alles was nog bij u,zoo als 't nu is, en ik was dan eens in staat om te voldoen aan hetgeen gij nu tevergeefs van mij vergt -’‘Mijn goede FAESSEN,’ sprak OLSVEEN, die werkelijk bewogen werd met den diepen

weemoed van zijnen vriend, en al de kracht zijner vaste overtuiging in dit oogenbliknoodig had, ‘wat ik u bidden mag, maak u zelven niet ongelukkig met zulke valschvleijende droomen: gij zoudt er naderhand des te grievender door gepijnd worden.’‘Ik zal het niet!’ riep FAESSEN uit, ‘ik zal het niet; wat zou ik nu ook voor een jammer

te meer vreezen? Maar ik smeek het u, om al wat u lief is, laat mij niet zoo geheelhopeloos henen gaan! Laat mij nog dat eene, eene uitzigt in de verte zien, en ik zalkunnen dragen, wat zoo zwaar te dragen is.’De goede kastelein had de tranen in de oogen.‘God weet het,’ sprak hij, ‘FAESSEN, ik kan en mag u geene belofte doen, waar gij

iets zekers op zoudt kunnen bouwen; maar toch, 't zou zondig wezen, als ik u ditafsloeg; en hoewel ik u voor 't laatst, in uw eigen belang, bid en smeek, om u datalles uit het hoofd te brengen, wil ik hier geen neen op zeggen. Als 't zijn mogt, datik in later tijd met een gerust geweten DUIFJE aan u geven kon, dan -’ en hij stakhem de beide handen toe, die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 232: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

229

FAESSEN met een gevoel van onuitsprekelijke dankbaarheid aangreep, ‘dan, bestejongen, mijn woord is mij altijd heilig geweest, - dan beloof ik u, zal ik er amen opzeggen.’Een ontzettend wigt viel bij die woorden den armen bootsman van het hart. Hij

was jong, en met het heilige vuur van eene eerste liefde in het hart, gevoelde hij,dat zijne kracht vertienvoudigd was, en het scheen hem toe, alsof iedere zwarigheidte overwinnen, ieder beletsel, dat hem nu nog van DUIFJE scheidde, omver te werpenwas.‘Ik dank u, OLSVEEN,’ sprak hij na eene korte poos; ‘gij hebt goed gedaan met zoo

te spreken, want ik had het anders niet kunnen dragen. Ik had veel gehoopt, en 'theeft niet kunnen zijn; maar gij hebt mij toch nog veel gegeven. En nu, geen dagwil ik meer wachten; 't zal mij een bitteren strijd wezen, maar ik moet gaan.’‘Nog één woord,’ sprak OLSVEEN, ‘en laat ons dan aan dit pijnlijk onderhoud een

einde maken: gij behoeft niet zoo dadelijk van ons heen te gaan; maar op éénevoorwaarde: - beloof mij, dat gij door geen enkel woord, door geen enkel teeken derust van DUIFJE verstoren zult. Zij mag van niets weten.’FAESSEN weifelde eenige oogenblikken; het was een harde strijd, dien hij streed,

maar mj behaalde eene krachtige overwinning op zich zelven, toen hij haastigantwoordde:‘Blijven zou niet goed zijn, OLSVEEN; ik zou 't niet kunnen. Ik gevoel, dat het beter

is, dat ik dadelijk ga. Zeg - zeg aan allen, die er naar vragen, - dat ik onverwachtweg moest, dat ik eene plaatsing gekregen heb, zeg alles wat gij wilt.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 233: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

230

‘Zoo als gij 't goed oordeelt, FAESSEN,’ hernam OLSVEEN, ‘'t is mogelijk beter zoo.’En hij bleef in diep gepeins staan, want nu het oogenblik dáár was, gevoelde hij

eerst hoe veel het scheiden ook hem kosten zou. Hij was in de laatste maandenzoo gewoon geworden aan het gezelschap en het onderhoud van den jongenzeeman, dat de gedachte aan zijn vertrek, die hem eigenlijk nu eerst regt klaar werd,hem een hoogst onaangenaam gevoel veroorzaakte; hij was ontevreden en verdrietig,en had veel willen geven, wanneer zoowel STOUTENBURG als FAESSEN over ditonderwerp nooit gesproken hadden.De bootsman liet hem met zijne gedachten alleen, en ging naar boven, om zijne

kleine bezitting in te pakken, en zich voor zijn vertrek gereed te maken. Hoe beklemdwas zijn hart bij die bezigheid! Met welke andere gedachten was hij nog onlangsvervuld geweest, toen hij, - het stond hem nog zoo levendig voor den geest, - al deverschillende onderdeelen van zijne uitrusting, welke hij zich dien winterlangzamerhand had aangeschaft, aan DUIFJE had laten zien, die zich met hem zoogoedhartig verheugd had in de volledigheid en de netheid van het geheel. Hoeherinnerde hij zich hare verbazing bij de ontzettende zwaarte van dien regenjas,hare bewondering van dat fijne blaauwlakensche buis met die menigte gedrevenzilveren knoopen, dat hij op nieuwjaarsdag voor het eerst had aan gehad. 't Warenalle kleinigheden, als men wil maar ieder van die herinneringen sneed hem door deziel; al wat hem omringde, het eenvoudige huisraad, dat venster met die kleine inlood ge vatte ruitjes, waardoor op het oogenblik de zon

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 234: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

231

zoo vrolijk in de kamer scheen, alles had voor hem eene nieuwe beteekenisgekregen, alles scheen hem dubbel aan te trekken nu hij het, mogelijk voor altijd,verlaten moest.Maar toch, zijn gemoed was te krachtig en te mannelijk, om om zich voortdurend

aan nuttelooze weekelijkheid over te geven. Indien hij eensklaps van DUIFJE wareafgescheurd geworden zonder eenig vooruitzigt, zonder een straal van hoop in 'tverschiet, zijne veerkracht zou welligt voor altijd verlamd, het vuur van jeugdigenmoed voor altijd uitgebluscht zijn; maar nu - meer en meer werd het denkbeeld, dathij met ijzeren volharding in staat zou kunnen zijn, zichzelven zijn geluk te scheppen,het heerschende boven alle anderen, terwijl het zijne wilskracht versterkte en zijnmoed aanwakkerde.Het was dus in eene veel kalmer stemming, dat hij een half uur later, na alles in

orde gebragt te hebben, weder naar beneden ging, waar hij OLSVEEN, die tweemaalop het punt was geweest de trap op te gaan, om zich bij hem te vervoegen, maar't niet over zich had kunnen verkrijgen, in gedachten verzonken voor den haardvond zitten, dien hij werktuigelijk met eene ontzagchelijke menigte turven enhoutblokken opvulde.‘FAESSEN, FAESSEN,’ zeî hij, met eene zucht opziende, ‘waarom zijt gij toch op dit

rampspoedig denkbeeld gekomen? Wij hadden nog zoo menigen dag te zamenkunnen blijven.’‘'t Is nu eenmaal niet anders;’ antwoordde FAESSEN kalm; ‘kan men zijn gevoel

dwingen? Ik ga nu in treurigheid van hier, maar,’ vervolgde hij op een toon, dien hijzoo opgeruimd mogelijk zocht

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 235: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

232

te maken, ‘ik ben in mijn binnenste overtuigd, dat ik weêrkom.’OLSVEEN schudde het hoofd zonder te antwoorden.‘En buitendien,’ ging de zeeman voort, ‘'t ware toch niet goed geweest, zoo 't nog

lang geduurd had. Reeds meer dan drie maanden aan wal, is al te lang. Ik zou tochin deze dagen hebben moeten vertrekken; maar - ik had dit afscheid niet zóóvoorzien. Doch het zij zoo! Vaarwel, OLSVEEN, over een paar dagen kom ik wederhier, maar niet voordat ik een schip gevonden heb, dat mij weêr naar Java brengenzal; morgen ga ik er onmiddellijk werk van maken, en dat zal mij geene moeitekosten. Dan kom ik nog voor 't laatst bij u voor mijn vertrek, - dan zal ik ook van ubeiden afscheid kunnen nemen; ik gevoel nu al, dat ik er weldra kracht toe zalhebben; want dat afscheid moet de eerste stap zijn op den weg naar mijn geluk.Vaarwel!’Dit zeggende, drukte hij zich den hoed diep in de oogen, en reikte OLSVEEN de

hand, welke deze geheel en al verbijsterd, met beide de zijne vatte, terwijl hij nietsanders stamelen kon dan: ‘Vaarwel, FAESSEN, vaarwel, God zij met u; - kom spoedigweder bij ons terug.’En toen hij zijnen vriend tot aan de deur vergezeld had, keerde hij langzaam

weder terug in de gelagkamer, die hem nu onbeschrijfelijk doodsch en ledigvoorkwam, en bleef, met het hoofd voorover op de handen leunende, aan de tafelzitten, totdat de invallende avond alles om hem heen in duisternis gehuld had.Kort daarna kwam DUIFJE terug, en wanneer zij niet van jongs af aan gewoon

geweest ware, een on-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 236: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

233

bepaald geloof te hechten aan haars vaders woorden, dan zou het haar nu moeijelijkgevallen zijn, zich volkomen te vereenigen met de min of meer verwarde verklaring,die hij haar van FAESSEN'S plotseling vertrek gaf. Hij had evenwel den tijd gehad, ereene eenigzins aanneembare reden voor te bedenken, daar hij haar tot geenenprijs met den waren toedragt der zaak wilde bekend maken, en zijne verzekering,dat de bootsman onverwachts was opgeroepen geworden tot eene plaatsing aanboord, om welke hij sedert eenigen tijd had gevraagd, vond bij haar gereedelijkingang, daar hij er door zijne omslagtige opheldering zooveel mogelijkwaarschijnlijkheid aan zocht te geven, en de schemering, waarin zij zich bevonden,haar belette, te zien, dat hij minder kalm was dan gewoonlijk.De kaarsen werden in de kleine woonkamer opgestoken, en de onverwachte

gebeurtenis was den geheelen avond het onderwerp van het gesprek, dat, welkemoeite OLSVEEN ook deed om het af te breken, of het ergens anders heen te leiden,telkens door DUIFJE er weder op gebragt werd. Zonder het te zeggen, gevoeldenbeiden het maar al te zeer, hoe zij den vriend misten, die in de laatste maandenelken avond met hen had doorgebragt, en wiens opgeruimdheid zich zelve altijdgelijk bleef. OLSVEEN liet gedachteloos de bierkan onaangeroerd staan, en navruchtelooze pogingen, om zijne denkbeelden elders te vestigen, gaf hij veel vroegerdan gewoonlijk door het sluiten der voordeur, het teeken, om zich ter ruste tebegeven.En DUIFJE? Wist zij het zelve wel, waarom haar die avond zoo geheel anders

geweest was, dan zoovele andere, die zij vòòr de komst van

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 237: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

234

FAESSEN toch ook met haren vader alleen had doorgebragt? Zou zij het hebbenkunnen zeggen, waarom zij, op hare kleine kamer alleen zijnde, zoo lang ingedachten verzonken bleef zitten; waarom haar avondgebed zoo innig was en haarzoo weêmoedig stemde, en was het alleen toeval en het gevolg van het gesprekmet haren vader, dat het beeld van den jongen zeeman haar den geheelen nachtvoor den geest schemerde?

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 238: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

235

Hoofdstuk XII. Eene zeemans-taveerne.

Een vrolijk en levendig tooneel vertoonde zich op den dag, volgende op dien, waaropFAESSEN de Hulck vaarwel zeide, in de herberg het Lands Welvaren, waar hij zijnenintrek genomen had, een tooneel, de pen van ROTGANS en het penseel van OSTADEwaardig. Het was zondag, de morgen-godsdienstoefening was afgeloopen, en destilte, die tot dien tijd overal in de stad geheerscht had, werd kort daarna vervangendoor de drukte der wandelende menigte op de straat en door de meer luidruchtigebijeenkomsten in de bierhuizen en taveernen.Die, welke wij zoo even noemden, bleek eene geliefkoosde verzamelplaats te

zijn van het scheepsvolk, daar behalve eenige andere burgers, ten minste eentwintigtal zeelieden zich in de ruime gelagkamer vereenigd hadden, waar zij, inkleinere en

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 239: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

236

grootere groepen rondom de tafels geschaard, lustig de bierkan aanspraken. Daarzagmen er verscheidene, wier bruin gebrande gelaatstrekken duidelijk verkondigden,dat zij nog niet lang de verzengende keerkringsstreken met den vaderlandschenbodem verwisseld hadden, en die voor het overige genoeg te herkennen waren aande opgewondenheid, waarmede zij de wonderen dier verre gewesten trachtten tebeschrijven aan diegenen hunner makkers, die tot nu toe slechts op kleinere, mindermerkwaardige togten, hetzij ter walvischvangst, hetzij naar de Oostzee, waarvoormen langzamerhand in die dagen de benaming van den Kleinen Oost was beginnente bezigen, konden bogen. Daar zag men er ook verscheidene, wier verminktegelaatstrekken en zware lidteekenen de herinnering aan de vroegere Watergeuzenweder opwekten, en bewezen, dat de reeds gevestigde staat even goed als deopkomende republiek eene halve eeuw geleden, een tal van wakkere gasten konaanwijzen, die ter zee den Spanjaard niet minder stout onder de oogen durfdenzien, dan MAURITS benden het te land deden.De gesprekken, die regts en links werden gevoerd, tusschenbeide afgebroken

door vrolijk gelach, of enkele meer krachtige termen, waarmede de een of andereruwe zeerob de waarachtige gevoelens van zijn hart op ondubbelzinnige wijze zochtlucht te geven, verflaauwden geen oogenblik; integendeel, nu en dan klom de druktevan zoovele elkander kruisende woorden, het rinkelen der bierkannen en glazen,het stommelen van de banken en stoelen, waartusschen de bedrijvige kastelein enzijne jongens zich ter naauwernood een weg konden banen, tot een oorverdoovendgeraas.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 240: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

237

Digt bij een der vensters zat een sterk gebouwde, vrij bejaarde onderstuurman, indruk gesprek met een knaap van omtrent vijftien jaren, wiens kleeding, bestaandein een lang bruin wambuis, een breeden halskraag en een buffelslederen bandelier,waaraan een cortelas hing, scheen aan te duiden, dat hij, niettegenstaande zijnjeugdigen leeftijd, tot den krijgsmanstand behoorde.‘Wat zonderling toeval, MICHIEL, dat ik u hier in Rotterdam moest ontmoeten.’

sprak de zeeman; ‘'t Is drie jaren geleden, dat ik u voor het laatst in Vlissingen bijuwen vader gezien heb. Alzoo gij zijt sinds eergisteren hier?’‘Sinds eergisteren,’ antwoordde de knaap, wiens zachte, welluidende stem meer

in overeenstemming scheen met zijne heldere oogen en de lange bruine lokken,die hem tot op de schouders neêrhingen, dan met zijne krijgsmanskleeding en metde bijna mannelijke kracht, die uit zijn geheel voorkomen sprak. ‘Ik ben hier gekomenmet de halve kompagnie busschieters, die door de Heeren van Zeeland naarBergen-op-Zoom waren gezonden; gisteren hebben wij onze paije ontvangen, enmorgen schepen wij weder in naar Middelburg.’‘Ik had nooit gedacht,’ hernam de andere, ‘dat er uit u een landrot zou groeijen.

Hoe menige keer heb ik u in Vlissingen boven in 't want zien rondklauteren, dat mij't hart er van open ging, en ik al met verlangen naar 't oogenblik uitzag, dat wij u bijons aan boord zouden zien.’De oogen van den jongman glinsterden bij die woorden en zijne wangen gloeiden.‘Daar zal 't nu, Goddank, ook wel toe komen, BARTELS,’ sprak hij driftig, ‘ik voel

maar al te

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 241: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

238

wel, dat het water mijn element is; 't zou al vroeger gebeurd zijn, maar - 't toevalbragt mij onder de soldeniers. Gij herinnert u misschien,’ ging hij lagchende voort,‘dat iedereen zeî, dat er nooit veel aan mij zou deugen, en dat ik 't niet ver brengenzou in de wereld? Ik was dan ook al veertien jaar geworden en draaide nog altijd inde lijnbaan van LAMPSENS, toen ik op eens hoorde, dat er eene kompagniebusschieters uit Zeeland naar Bergen-op-Zoom moest, waar de Spanjool voor lag:- een uur later stond ik op de rol en vijf dagen later op de wallen van Bergen.’De oude zeeman, hoezeer blijkbaar ingenomen met de levendigheid van den

knaap, in wien zeker niemand toen nog den grootsten zeeheld van zijnen tijd zouvoorspeld hebben, schudde het hoofd.‘Gij hadt al lang op de scheepsplanken moeten loopen, jongen,’ sprak hij; ‘dat

soldatenleven bederft den matroos.’‘Dat zullen we zien, BARTELS,’ ‘hernam de knaap vrolijk, ‘ik ben nu eenmaal uit de

leêglooperij en van het touwslagerswiel af: die korte togt zal mij geen kwaad gedaanhebben. Over een dag of wat ben ik bij de heeren LAMPSENS, en die zullen mij weleene plaats aan boord bezorgen.’‘Waarom dan maar niet liever hier gebleven, jongen,’ sprak de stuurman, die

behagen in hem schepte; ‘in de volgende week ga ik weêr op de Duinkerkers uit;ga meê, ik zal mijn best doen, u te plaatsen, en daar kunt gij handen vol werk krijgen.Maar dat gaat om leven en dood: victorie, of de voeten worden gespoeld, dus bedenker dat bij.’Deze zinspeling op de barbaarsche gewoonte, die toen ter tijde, zoowel bij ons

scheepsvolk als

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 242: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

239

bij de Duinkerker kapers in zwang was, om de gevangenen zonder genade overboord te werpen, scheen weinig indruk op MICHIEL ADRIAANSZ te maken. Maar tochbleef hij zonder te antwoorden strak vóór zich zien, bedacht zich eenige oogenblikkenen zeî toen met een zucht:‘'k Zou 't wel willen, BARTELS, maar - 't gaat niet. Ik kan nog zoo de wereld niet in.

Het trekt mij nog te veel naar mijne moeder; ik moet haar eerst zien. Zij weet niet,waar ik op 't oogenblik zwerf, of ik levend ben of dood. En - ik geloof, dat ik me goedgehouden heb, BARTELS; ik kan nu gerust bij haar terug komen: ik ben de vroegereleêglooper niet meer. Neen, ik ga liever met ons volk terug naar Vlissingen.’De ruwe zeeman begreep het gevoel van den knaap te goed, om er niet in zijn

hart mede in te stemmen.‘Doe dat dan, jongen,’ sprak hij; ‘gij hebt gelijk, en zeg haar een groet van mij:

maar de duivel hale u,’ vervolgde hij, lagchend met den vinger dreigende, ‘als ik ulater weêr achter de trom vind!’‘'t Heeft geen nood, BARTELS,’ antwoordde de knaap eveneens lagchende; ‘ik voel

wel, dat ik het daar niet zoeken moet.’Hun gesprek werd afgebroken door het binnenkomen van een matroos, die den

gekwetsten linkerarm in een doek droeg, en op wiens open en wakker gelaat telezen scheen, dat hij alleen daarom het gebruik van zijne linkerhand zouterugwenschen, om de vele handen te kunnen drukken, welke hem toegestokenwerden door verscheidene der aanwezigen, die hem te gemoet waren gesneld enhem met gejuich ontvingen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 243: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

240

‘Welkom, welkom hier, SWARTEJAN,’ klonk het van alle kanten. ‘Hoe is 't met dewond? Behoeft er de vlerk niet af?’‘Goddank niet, maats!’ antwoordde de binnengekomene, die een oogenblik als

verbijsterd had gestaan bij die hartelijke ontvangst, ‘de meester heeft gezegd, datik ze houden zal, en dat hij ze weêr klaar zal maken ook. En al was 't zoo niet,’vervolgde hij vrolijk, terwijl hij den blinkenden hoed van 't hoofd nam en in de luchtwierp, ‘dan heb ik er altijd nog aan dezen kant ééne over voor de Heeren en voorden Prins!’Een daverend gejuich, dat op deze woorden van SWARTEJAN volgde, bewees, dat

allen er eveneens over dachten als hij, en weldra werd hem eene plaats ingeruimdaan eene der tafels, en stond er eene schuimende bierkan voor hem, die hem als't ware tot het verhaal van zijne avonturen scheen uit te noodigen, waarnaar hij danook niet lang liet wachten, en dat door alle aanwezigen met gespannen aandachten met de levendigste belangstelling werd aangehoord.SWARTEJAN was voor tien dagen de Maas binnengeloopen, en had dien tijd tot

zijne groote ergernis aan boord moeten blijven, ten gevolge van zijne wond, die eenoogenblik gevaarlijk voor het behoud van zijn arm had gedreigd te worden. Hijbehoorde tot de bemanning van een der vier koopvaarders, door den wakkerenkapitein JAKOB VAN STEENBACH, die een schip van den den Staat kommandeerde,op den 17den Januarij behouden in het vaderland gebragt, nadat zij bij de Straat vanGibraltar vijf Spaansche oorlogschepen, die hen voor een gemakkelijken buit hielden,niet alleen afgeweerd, maar geheel ontredderd en geslagen hadden.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 244: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

241

Het verhaal van dat gevecht, een der stoutste wapenfeiten, die opgeteekend staanin de geschiedenis van ons zeewezen, waar het echter onder demenigte schitterendeheldendaden door velen onopgemerkt voorbijgezien wordt, werd met moeijelijk tebeschrijven belangstelling aangehoord.Gretig ving men de woorden van SWARTEJAN op, toen hij verhaalde, hoe zij, na

vruchteloos eenige weken in de Middellandsche zee gekruist te hebben, om deStaatsche vloot op te zoeken, die hen naar het vaderland zou convoijeeren, op raadvan den kapitein VAN STEENBACH, die met een klein oorlogschip bij hen gedetacheerdwas, het moedige besluit namen, om op eigen avontuur den togt te ondernemen,niettegenstaande zij wisten, dat er bij Gibraltar eene sterke Spaansche vloot lag,die hen den doortogt van de Straat kon beletten. Met angstige spanning luisterdenzij naar zijne beschrijving, hoe het begin van de reis gelukkig volbragt werd, en zijGibraltar reeds in het gezigt hadden, toen plotselinge windstilte hen aan de plaatsgebonden hield, hetwelk vijf dagen duurde, totdat eindelijk de Spaansche vloot henin het gezigt kreeg, waarop onmiddellijk de Vice-admiraal don JUAN DE FACHARDOmet zijn eigen schip, drie galjoenen en een Fransche petasch, te zamenmet honderdacht en zeventig stukken gewapend enmet twaalfhonderd koppen bemand, uitliepenom hen te nemen en op te brengen.Met ingehouden adem hoorden zij het aan, hoe STEENBACH de schippers der vier

koopvaardijschepen bij zich aan boord had doen komen, hun kloekmoedig hadvoorgesteld, ‘daar hij maar vijf schepen zag, en het dus man tegen man was,’ niette wijken,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 245: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

242

maar gezamentlijk den vijand af te wachten; hoe hij zich daarop achtervolgens bijde schippers aan boord had begeven, hen en het volk in 't generaal vermanende,nu hun eed, hem en 't land gedaan, te betrachten, en vromelijk voor hun lijf,koopmansgoed en de eer der Heeren Staten te vechten, daarbij belovende iedervan de bootsgezellen, die de vijandelijke vlag mogt afhalen, met honderd stukkenvan achten te vereeren; hoe zij daarop allen gezworen hadden, zich als vromesoldaten te weeren en besloten hadden met hun kapitein te leven en te sterven.Een half gesmoorde kreet van goedkeuring ging onder de toehoorders van

SWARTEJAN op, die door een uitbundig gejuich gevolgd werd, toen hij het relaasgeëindigd had van het hardnekkige gevecht, waarin de vijf kleine Staatsche schepenin twee uren tijds tweehonderd twee en zeventig man van den vijand buiten gevechtgesteld, en zijne bodems zoo ontredderd hadden, dat zij gedwongen waren geweestnaar de Barbarysche kust te loopen, en noodschoten te lossen, opdat men hun uitGibraltar te hulp mogt komen.Het was geen klein genoegen voor dat wakker zeevolk, al de bijzonderheden van

dien togt, waarvan zij reeds gehoord hadden, nu door een ooggetuige te hoorenverhalen. Onuitputtelijk waren zij in het vragen en vorschen naar alleomstandigheden, en vonden gelukkigerwijze in SWARTEJAN iemand, die niet minderonvermoeid verteller als dapper matroos was. Zijne loftuigingen op STEENBACH, zijnebeschrijving van Algiers, waar zijn schip kort daarna was binnengeloopen, en waarde Bassa, toenmaals een bondgenoot van de Republiek, hun vijftien slaven, allenNederlanders, ten geschenke

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 246: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

243

gegeven had, het berigt, dat hem een paar dagen geleden aan boord ter oore wasgekomen, hoe de gezamentlijke reeders van de vijf schepen den kapitein STEENBACH,door de hand van den eerzamen ALBERT SCHUIT, koopman binnen Amsterdam, eengouden keten, zevenhonderd guldens waard, om den hals gehangen hadden, enhoe al het scheepsvolk bovendien rijkelijk beloond was geworden: dat alles werdmet de levendigste belangstelling aangehoord en besproken.Onder de toehoorders, die wel met evenveel aandacht, maar niet met zulke

luidruchtige teekenen van toejuiching en geestdrift, zaten te luisteren was er een,die door dat verhaal bij zonder was opgewekt; bij wien oude herinneringen werdenverlevendigd en de kalme denkbeelden, die in de laatste maanden zijne ziel vervuldhadden, meer en meer op den achtergrond werden gedrongen, om plaats te makenvoor eene levendige begeerte naar daden en een onbevredigd verlangen naar hetwoelige tooneel van roemrijke handelingen.Onze lezers vermoeden reeds, dat wij spreken van onzen bekende, JAN FAESSEN,

die zich, deels om afleiding te vinden, deels om eene gelegenheid te zoeken toteen begin van uitvoering zijner plannen, onder de hier aanwezigen begeven had,waarbij hij eenige vroegere bekenden had aangetroffen. Hij gevoelde, hoe de oude,echte zeemansgeest weder geheel bij hem was opgewekt, en nu en dan was hethem onbegrijpelijk, dat hij zich meer dan drie maanden had kunnen voegen in hetrustige leven, dat hij had geleid. Hij was weder dezelfde als vroeger, behalve dat ereene nieuwe, magtige drijfveer bij hem in werking gekomen was,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 247: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

244

waardoor hij in 't vervolg nog meer zou aangespoord worden, om met kracht voortte gaan op den weg, die wel door zoo vele gevaren leidde, maar die hem eenmaalvoeren kon tot een doel, waar hij het hoogste geluk van zijn leven kon vinden. Nogwas hij in het onzekere, tot wien hij zich zou wenden, en had nog geen besluitgenomen, waar hij zich zou aanmelden om eene plaatsing te zoeken, die geheelaan zijn verlangen voldeed, toen eene toevallige omstandigheid hem hierbij te hulpkwam.SWARTEJAN was nog druk bezig, de aandacht zijner hoorders door zijne verhalen

te boeijen, toen eensklaps een nieuwe gast de taveerne binnenstormde met denuitroep:‘Hoezee, jongens, hoezee! 't Is klaar - de zaak is geklonken! Het berigt is er; - ik

heb het van de heeren zelf!’‘Wat? Wie? Wat is er?’ vroegen verscheidene stemmen.‘De Nassausche vloot zal werkelijk uitgaan,’ hernam de binnengekomene; ‘de

resolutie is gisteren genomen.’De meesten der aanwezigen schenen volkomen bekend met de beteekenis van

die woorden, en drukten hunne tevredenheid uit.‘Welke resolutie is dat?’ vroeg FAESSEN nieuwsgierig aan een der bootsgezellen,

die naast hem zat.‘Er liep al sinds eenigen tijd een gerucht,’ antwoordde deze, ‘dat de Admiraliteit

en de Oost-Indische Kompagnie gezamentlijk eene vloot zouden uitrusten, volgenshet ontwerp van den Prins, om naar de Groote Zuidzee te varen, en daar denSpanjool in de Amerikaansche landen te gaan be-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 248: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

245

vechten: dat schijnt nu tot uitvoering te zullen komen. Daar zal glorie en prijsgeldbij te halen wezen!’Dit laatste was juist, hetgeen FAESSEN zocht, en met levendige belangstelling

hoorde hij naar de verdere bijzonderheden van dat plan.‘Als ik niet nog eene kleine rekening met die Duinkerker schelmen in 't effen had

te brengen,’ zeî de oude BARTELS, ‘dan zou die togt een kolfje naar mijn hand wezen;- 't zal eene kostelijke onderneming zijn!’‘Wèl zal het dat,’ hernam degene, die het berigt gebragt had, en die naauwkeurig

met de zaak bekend bleek te zijn. ‘Elf kloeke schepen, driehonderd kanons enzestienhonderd man! O, Spanjoolen, Spanjoolen, wat zullen ze een dans dansen!’‘Wie zal den togt aanvoeren?’ vroeg BARTELS.‘JACQUES L'HERMITE,’ was het antwoord, ‘en zoo ik hoor, is SCHAPENHAM als

onderzeevoogd en JAN WILLEMZ VERSCHOOR als Schout-bij-nacht aangesteld.’‘Vrome soldaten en kloeke zeeluî,’ hernam BARTELS met blijkbare goedkeuring.

‘Op wanneer kan 't vertrek bepaald zijn?’‘Dat weet ik niet,’ antwoordde de andere; ‘maar ik zal er bij zijn, dat weet ik zeker.’Verscheidene der overigen verklaarden hetzelfde, en onder dezen was ook

FAESSEN, die vast besloten had, deze gelegenheid aan te grijpen, en in de toevalligewijze, waarop hij met die onderneming bekend werd, eene gunstige beschikkingmeende te zien voor de toekomst.‘Bij wien zal ik mij hebben aan te melden, om dien togt mede te maken?’ vroeg

hij eenige

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 249: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

246

oogenblikken later aan den mededeeler van het berigt.‘Mij dunkt bij de Heeren van de Admiraliteit van de Maze,’ antwoordde deze, ‘of,

wat misschien ook niet te onpas is, en wat ik ook denk te doen, bij een van deGedeputeerden van Hun Hoogmogenden, die met de uitrusting en bevordering dervloot belast zijn. Gisteren zijn ze, zoo ik hoor, hier aangekomen, heer HUGO MUISVAN HOLY, BRUINING en JOACHIM.’‘Dat is zeker het beste,’ hernam FAESSEN na eenig nadenken. ‘Waar zouden die

te vinden zijn?’‘De heer VAN HOLY heeft zijn intrek genomen bij JAKOB NICLAESZ DUYN, baljuw van

Schieland,’ was het antwoord, ‘van de anderen weet ik het niet.’FAESSENwasmet deze inlichtingen volkomen tevreden, en besloot den volgenden

dag daar heen te gaan, om zoo doende eene plaatsing te verkrijgen, die hemvoordeel en bevordering beloofde. Nog eenigen tijd bleef hij in het gezelschap zijnerkameraden, en vertrok toen, inwendig tevreden, dat hij door het nemen van datbesluit, om zoo te zeggen, den eersten stap gedaan had op het pad, dat hij zichhad afgebakend. In zalige droombeelden over de toekomst bragt hij den avond door,en wanneer ook al menigmaal de gedachte aan de langdurige scheiding eenetreuriger tint aan de heldere kleuren gaf, waarmede hij zich die beelden afmaalde,verdreef een gevoel van zelfvoldoening, dat hij zich ontrukt had aan dewerkeloosheid, en het vooruitzigt, dat hij weldra weder in het bedrijvige en rustelooze

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 250: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

247

leven zou optreden, dat voor zijn krachtigen geest zoo veel aanlokkelijks had, tenlaatste alle andere denkbeelden, en deed hem verlangend uit zien naar het oogenblik,hetwelk hem weder in dat leven zou binnen leiden.Den volgenden morgen was de kalmte geheel in zijn gemoed teruggekeerd, en

dezelfde aangename beelden zweefden voor zijne ziel, en deden hem het toevalzegenen, dat hem zoo onverwachts en juist op het oogenblik, dat hij nog in volslagenonzekerheid verkeerde omtrent den weg, dien hij zou moeten inslaan, eenegelegenheid aanbood, zoo schoon, als hij ze maar zou kunnen wenschen. Want,hoe meer hij er over nadacht, hoe meer hij begreep, dat dit juist iets was, dat hemin alle opzigten wenschelijk moest schijnen. Het was een togt, die niet te lang durenzou: mogelijk twee of drie jaren; die daarenboven niet naar de nieuwe koloniën ging,waar hij anders altijd de kans zou kunnen loopen, in een der sterkten of faktorijenachtergelaten te worden; bovendien was het een bepaald oorlogsfeit, waarbij dusbelooning en bevordering te wachten viel, en de bestemming was Peru, hetfabelachtige Eldorado van die dagen, dat dus rijken buit beloofde. Hij wist, dat hijmet de papieren, die hem gegeven waren na zijn laatsten togt en na de gevechten,die hij op Java had bijgewoond, bij de Heeren welkom zou zijn, en dus op eenegoede aanstelling kon rekenen. Hij verzuimde ook niet, die stukken bij zich te steken,en kleedde zich met meer dan gewone zorg; iets, wij moeten het bekennen, dat hijniet alleen deed, om zich bij de Hoogmogenden een goed voorkomen te geven,maar ook, omdat hij, zoodra hij zijne aanstel-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 251: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

248

ling had bekomen, naar de Hulck wilde stappen, waar hij OLSVEENmet zijn plan zoubekend maken, en hoopte door een en ander bij DUIFJE een gunstigen indruk achterte laten, die na zijn vertrek zeker niet in zijn nadeel zou werken; - kortom hij zagalles in rozentint, toen hij ten tien ure bij den Baljuw DUYN aan de deur klopte.Voordat wij met hem binnentreden, willen wij eerst zien, in wiens tegenwoordigheid

hij daar werd toegelaten.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 252: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

249

Hoofdstuk XIII. De uitslag van Faessen's pogingen.

In eene groote achterkamer, die door den Baljuw aan zijnen gast, den afgevaardigdeder Generale Staten, Heer HUGO MUIS VAN HOLY, tijdelijk ten gebruike was ingeruimd,vinden wij bij den haard, waarop een helder vuur vlamt, drie mannen, van eenachtbaar en deftig uiterlijk, in druk gesprek zitten, namelijk den gastheer zelf, denHeer VAN HOLY, en den Rotterdamschen predikant GREVINCK, die denlaatstgenoemde, een zijner bijzondere vrienden, een vroegtijdig bezoek kwambrengen.‘Gij ziet dus,’ sprak HOLY, die juist geëindigd had met aan zijne vrienden het plan

der onderneming open te leggen. ‘dat het een togt zijn zal, waarvan zich veel goedslaat voorspellen. Er is dan ook zelden een voorslag gedaan, die bij GedeputeerdeStaten zoo unaniem is goedgekeurd.’‘Dat blijkt ook uit den ijver, waarmede men het

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 253: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

250

werk wil doorzetten,’ voegde GREVINCK er bij, ‘voor eenige dagen is de resolutieeerst genomen; en nu reeds zien wij u hier in besogne.’‘'t Kan nog Lentemaand worden, eer de vloot in zee loopt,’ hernam VAN HOLY,

‘want er is veel te doen, wil men op alles goede order stellen.’‘Zijt gij alleen als afgevaardigde hier?’ vroeg GREVINCK.‘Bij de Admiraliteit van de Maze, ja,’ antwoordde VAN HOLY; ‘BRUINING en JOACHIM

zijn in dezelfde kwaliteit naar Amsterdam.’‘'t Is weder eene geheel andere besogne,’ nam GREVINCK weder het woord, ‘dan

die, waarin ik u het laatst ontmoet heb.’‘Wanneer was dat?’ vroeg DUYN.‘Dat was in 1619,’ hernam de predikant, ‘toen VAN HOLYmet MARTINUS GREGORIUS

ons, kerkelijke gemagtigden op de Synode van Dordrecht, uit naam van de PolitiekeGedeputeerden ontving.’‘Ja, wel eene andere besogne,’ hervatte VAN HOLY; ‘zoo worden wij geroepen tot

werken van vrede en van oorlog.’‘Gelukkig het land, dat regenten heeft, tot beide even bekwaam,’ sprak GREVINCK.Zonder op deze verpligtende woorden te antwoorden, hernam VAN HOLY: ‘Wanneer

wij deze besogne tot een even goed einde mogen brengen, als de andere, dan zal't mij eene groote voldoening wezen.’‘De Heer zal er evenzeer Zijnen zegen toe geven.’ zeî GREVINCK. ‘Hij is blijkbaar

met ons en met de goede zaak.’‘Amen!’ sprak DUYN;’ maar de vijand dien de heer L'HERMITE te bestrijden zal

hebben, is misschien minder gevaarlijk dan die, welke door onzen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 254: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

251

waardigen BOGERMAN in Dordrecht is aangevallen.’‘En overwonnen,’ voegde GREVINCK er bij.‘Ten minste onderdrukt,’ verbeterde DUYN; ‘want geloof niet, dat de overwinning

zoo volkomen is geweest als zij schijnt.’‘Wat had men dan meer kunnen of moeten doen, heer DUYN?’ vroeg GREVINCK

op eenigzins driftigen toon, daar hij, een der voornaamste ijveraars tegen deArminiaansche partij op de Synode te Dordrecht, zich min of meer geraakt gevoeldedoor de woorden van den Baljuw. ‘Wordt niet tegenwoordig overal het ware brooddes levens aan de gemeenten uitgedeeld? Heeft de regtzinnige leer niet overalgetriomfeerd? Zijn niet overal regenten op het kussen, die vast en ijverig zijn in deware principen?’‘Ik zal niet beweren,’ hervatte DUYN, ‘dat dit niet alles waar is, en ik ben er even

als gij der Synode in ruime mate dankbaar voor, dat zij den moed gehad heeft, deverfoeijelijke dwaalleeringen met kracht aan te grijpen. Ik wil alleen dit maar zeggen,dat zij ze op verre na niet met wortel en tak heeft kunnen uitroeijen.’‘Dat zal met der tijd onder den zegen Gods meer en meer geschieden,’ hernam

GREVINCK.‘Ik wil het hopen met u,’ sprak DUYN; ‘maar, geloof mij, gij heeren predikanten,

ziet niet altijd tot op den waren grond der zaken. Daar niemand u in 't openbaartegenspreekt, waar gij het woord voert, meent gij wel eens, dat die tegenspraak nietmogelijk is. Wij, die als dienaren der Justitie meer onder allerlei omstandighedenmet het Volk in aanraking komen, wij zien en hooren vaak meer dan oppervlakkigwel gedacht wordt.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 255: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

252

‘Spreekt gij hier in 't generaal of in 't particulier?’ vroeg VAN HOLY, die tot nu toe hetgesprek van zijne beide vrienden stilzwijgend, maar met belangstelling hadaangehoord. ‘Dunkt u, dat de Resolutiën der Staten niet van genoeg effect zijn; datscherpere plakkaten zouden oirbaar wezen?’‘Dat wil ik juist niet zeggen,’ antwoordde DUYN; ‘scherpe plakkaten geven scherpen

tegenstand; maar wat wenschelijk zou wezen: - dat de bestaande streng werdengehandhaafd, en daarbij vooral, dat een scherp onderscheid gemaakt werd tusschende gehoorzamen aan de wettige overigheid en de malcontenten. Daardoor zoudendeze langzamerhand van hunne verderfelijke praktijken terugkomen. Rotterdam is,op dit punt, nog lang niet wat het wezenmoest,’ vervolgde hij, het hoofd schuddende,‘en hoog noodig is het, dat de goedgezinden de handen ineenslaan.’‘Ik meende in den laatsten tijd toch vooruitgang op den regten weg te bespeuren,’

hernam GREVINCK, die op godsdienstig terrein niet gaarne zijne inzigten wildeverworpen zien.‘En ik meen juist het tegendeel te bespeuren,’ antwoordde DUYN op stelligen toon;

‘de berigten, die in deze dagen bij de Justitie inkomen, hebbenmij tot geheel anderedenkbeelden gebragt dan de uwe zijn.’GREVINCK glimlachte ongeloovig.‘Bij voorbeeld,’ hervatte de Baljuw, die dit niet onopgemerkt had gelaten, ‘wat

zoudt gij wel meenen, als ik u zeî, dat ik sterk vermoed, dat gij tegenwoordig debediening van uwe gemeente deelt met HENRICUS SLATIUS?’‘Met -?’ riep GREVINCK, terwijl hij opsprong

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 256: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

253

alsof eene slang hem gebeten had, ‘met - dien duivel?’‘Ik zeg, dat ik vermoed,’ sprak DUYN, die op zijne beurt niet kon nalaten te

glimlagchen bij den schrik, dien hij den ijverigen Gommarist had op 't lijf gejaagd;‘dezen morgen heb ik inlichtingen gekregen aangaande eene zaak, -’Op dit oogenblik werd er aan de deur getikt, en een bode trad binnen, met het

berigt, dat er iemand buiten was, die den heer VAN HOLY wenschte te spreken.‘Wie is het?’ vroeg deze.‘'t Schijnt mij een zeeman te zijn,’ antwoordde de bode, ‘zal ik hem zijn naam

vragen?’‘Dat behoeft niet,’ hernam VAN HOLY, ‘laat hem binnenkomen, en - indien gij mij

veroorlooft,’ sprak hij, zich tot DUYN en GREVINCK wendende, ‘zal ik de zaak, diedenkelijk wel niet van groot belang zal zijn, hier maar met hem afdoen.’De beide heeren gaven door een teeken hunne toestemming te kennen en te

gelijker tijd stond hij op en naderde de tafel, midden in het vertrek, waar hij zich ineen met bruin leêr bekleeden leuningstoel neêrzette. Een oogenblik daarna tradFAESSEN binnen.Op de vraag van VAN HOLY, wat zijn begeeren was, kwam hij terstond kort en

eenvoudig met zijn verzoek voor den dag: hij wenschte deel te nemen aan den togt,die door den heer VAN HOLY mede beschikt zou worden, en als bootsman ofonderstuurman op de rol van een der schepen te worden opgeschreven, waartoehij de aanbeveling der Heeren verzocht.‘Ik behoef u wel niet te vragen, of gij beva-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 257: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

254

ren zeeman zijt.’ sprak VAN HOLY, die blijkbaar welgevallen had in het ronde gelaaten het flinke voorkomen van den jongman.‘Sedert mijn elfde jaar heb ik gevaren,’ antwoordde FAESSEN ‘en 't laatst ben ik bij

de verovering van Jacatra geweest en bij menige andere affaire in Indië. Hier zijnde papieren, die 't bewijzen,’ en te gelijkertijd haalde hij zijne documenten tevoorschijn, die hij op de tafel legde.‘Dat is aanbeveling genoeg,’ sprak VAN HOLY vriendelijk; ‘juist zulke maats hebben

wij gaarne op de vloot. Ik zal zien, wat voor u gedaan kan worden. Hoe is uw naam?’‘JAN FAESSEN,’ antwoordde de zeeman, langzaam en duidelijk, terwijl een glans

van genoegen zich over zijn gelaat verspreidde, toen hij zag, dat hij zoo spoedigen zoo goed geslaagd was.‘JAN FAESSEN,’ herhaalde hij nog eens, terwijl VAN HOLY den naam op een blad

papier, dat voor hem lag, opteekende.Die naam scheen plotseling den Baljuw, die naar het overige van het onderhoud

weinig geluisterd had, te treffen. ‘JAN FAESSEN -’ herhaalde hij nadenkend bij zichzelven, stond toen haastig op, nam eenige papieren van een stoel, waarop hij zebij zijn binnenkomen had neêrgeworpen, en bladerde ze vlugtig door. Binnen eenigetellens had hij gevonden wat hij zocht, en toen regelregt op VAN HOLY afgaande,boog hij zich tot hem, en sprak fluisterend: ‘ik moet u verzoeken, niet dadelijk dienjongman aan te nemen: laat hem even buiten staan.’VAN HOLY voldeed aan dit verzoek, en toen FAESSEN de kamer verlaten had, sprak

de Baljuw:

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 258: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

255

‘'t ls een zonderling toeval, dat ik juist op dit oogenblik bier ben. Zie hier wat de zaakis. Voor een paar dagen was er een gerucht, dat de Arminianen des avonds eenegeheime bijeenkomst zouden houden te Bleiswijk, waar, zoo men zeide, - en dit isjuist, wat ik zoo even meende,’ sprak hij tot GREVNCK, die opgestaan was en zichbij hen gevoegd had, - ‘waar, zoo men zeide, SLATIUS bij gelegenheid van de donkeremaan prediken zou. Ik kreeg het berigt in den namiddag, te laat om de mannen vanSchieland bijeen te roepen, en gaf dus, daar ik op eigen autoriteit niet verder gaanmogt, last aan een piquet stadssoldaten, zich op den weg van Bleiswijk op te stellen,en zooveel mogelijk na te gaan, wie dien nacht en den volgenden morgen van daarzouden komen. Zoodoende zijn wij tot eenige renseignementen geraakt. Maar nu- wat hier juist ter zake dient, - onder diegenen, die bepaaldelijk onder suspicieliggen van dusdanige overtreding der plakkaten; is de kastelein van de herberg deHulck, een bekende Arminiaan, die, zoo als de voerman verzekerd heeft, dienmorgen met een wagen van Bleiswijk kwam, en met zich voerde twee vreemden,welke naar zijn voorgeven bij hem hunnen intrek hadden genomen. Gisteren isonderzocht, wie bij hem t'huis waren, en juist ontving ik heden morgen het berigt,dat de bootsman JAN FAESSEN sedert drie maanden in de Hulck woont; maar wiede andere is, kan men nog niet gissen.’‘Wie weet, of dat SLATIUS zelf niet is!’ riep GREVINCK uit, weinig vermoedende, dat

hij zoo juist raadde.‘Dat is niet denkelijk,’ hernam DUYN, ‘dat

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 259: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

256

zou de stoutheid te ver gedreven zijn. Maar hoe 't ook zij: hier komt nu juist het gevalvoor, waarvan wij straks spraken. Mij dunkt, het is de pligt van den Magistraat,zoodanigen, die in contraventie zijn met de wetten en resolutiën van hunHoogmogenden niet aan te nemen in de dienst van den lande.’‘Ik ben het volkomen met u eens,’ sprak VAN HOLY, ‘hoewel het mij spijt, want hij

schijnt mij een flinke borst.’‘Behalve dat ik het u in dit speciale geval ook nog verzoeken zou,’ ging DUYN

voort, ‘daar ik weet, dat de Justitie zich met deze zaak zal moeijen, en het duswenschelijk is, dat hij binnen ons bereik blijve.’‘Zoo zal 't geschieden,’ antwoordde VAN HOLY, schelde den bode, en gelastte

hem, den zeeman weder in de kamer te zenden.Deze, die in de gelukkigste stemming der wereld de beslissing van zijn lot had

afgewacht, kwam met woorden van dankbaarheid op de lippen binnen, en wachtteeerbiedig met den hoed in de hand, wat hem verder zou gezegd worden.‘FAESSEN,’ sprak VAN HOLY na een oogenblik stilte, ‘de papieren, die ik u hiermede

weder ter hand stel, pleiten zeer in uw voordeel, en bewijzen dat gij in vroeger tijd,’hij gaf zeer veel nadruk op deze laatste woorden, ‘dat gij in vroeger tijd als een trouwburger van den staat uw pligt gedaan hebt: maar - 't smart mij, u dat te moetenzeggen, doch uwe conscientie zal u de verklaring wel geven, - gewigtige redenendoen mij besluiten, uw verzoek van de hand te wijzen: ik kan u niet voor eeneplaatsing hooger dan als matroos op 's Lands vloot aanbevelen, en zelfs ditvoorloopig nog niet.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 260: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

257

Wanneer de bliksem voor zijne voeten in den grond geslagen ware, zou de bravezeeman minder geschrikt zijn, dan op dit oogenblik; met een strakken blik, alsof hijniet duidelijk verstaan had, of ten minste nog meer wilde hooren, zag hij VAN HOLYaan, terwijl hij werktuigelijk zijne papieren weder terugnam, die deze hem toestak.‘Niet aangenomen worden?’ stamelde hij, keek VAN HOLY, DUYN, GREVINCK en

zelfs den bode één voor één met een verbaasden en vragenden blik aan, en sloegtoen het oog op het blad, dat hij in de hand hield, waar hij toevallig de slotwoordenzag staan: ‘om al 't welk wij gezegden JAN FAESSEN wel particulierlijk en instantelijkin UEd. faveure recommandeeren, hebbende hij deselve rijckelijcke verdient doorsijne exemplaire conduiten en singuliere couragie.’Onwillekeurig hief hij het geschrift op, als om den heer VAN HOLY opmerkzaam te

maken op die woorden, welke zulk een scherp contrast vormden met hetgeen hijop dat oogenblik ondervond.‘Niet worden aangenomen?’ herhaalde hij nogmaals, ‘en mijne conscientie zal

mij de verklaring geven -’‘Gij kunt nu gaan,’ sprak VAN HOLY, hem met de hand wenkende, want de heeren

regenten van die dagen waren niet gewoon, in breedvoerige verklaringen te komenten opzigte van de bevelen, die zij gaven.FAESSEN aarzelde nog een oogenblik, want eene diepe smart maakte zich van

hem meester, toen hij den grond, waarop hij het schoone gebouw zijner hoop hadopgetrokken, onder zich voelde wegzinken, en begreep, dat alles uit was, als hij diekamer zou verlaten hebben.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 261: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

258

‘Maar wat is er,’ vroeg hij op bijna smeekenden toon, ‘wat is er, dat mijne conscientiemij zou ververwijten? Ik begrijp niet, wat men mij aanwrijft. God weet, dat ik altijdgetracht heb -’‘Gij zult den naam des Heeren niet ijdellijk misbruiken,’ sprak GREVINCK op straffen

toon.FAESSEN zag den predikant verbaasd aan en zweeg. De eerbied voor de overheid

en voor de dienaren der kerk werd in die dagen aan het volk als met de moedermelkingegeven, zoodat er vrij wat toe noodig was, eer zij eenigermate daartegen in verzetdurfden komen.‘Ik meen dat ook niet te doen, eerwaarde heer,’ sprak hij eerbiedig; ‘ik zal ook

heengaan, zoo als 't mij gelast wordt; maar ik weet niet, waarom men mij nietaannemen wil, en als ik dat vragen mogt -’‘'t Ware beter voor u, daarover niet te spreken,’ zeî HOLY streng en kort, ‘en gij

zult het zeer goed begrijpen, als ik u alleen zeg, dat wij in iederen dienaar van denStaat gehoorzaamheid verlangen en onderwerping aan de plakkaten van HunneHoogmogenden en van zijne Excellentie.’Nog begreep FAESSEN er niets van, maar langzamerhand begon zijne

verontwaardiging luider in zijn binnenste te spreken.‘Ik ben altijd een trouw onderdaan van de Heeren en van den Prins geweest,’

hernam hij.‘De Heer VAN HOLY is wel goed, zich zoo lang met u bezig te houden,’ viel nu DUYN

in: ‘en ik begrijp, dat hij om uwentwil niet wijder spreken wil in deze zake, in 't bijzijnvan mij, als dienaar van de Justitie; maar gij schijnt hoorende doof te zijn, en daaromwil ik er kort een einde aan maken, en dan zult gij begrijpen, waarom

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 262: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

259

't u beter ware te zwijgen, dan verder te vragen. Is uw naam JAN FAESSEN?’ vroeghij nu, op dien korten toon en met dien doordringenden blik, die hem als Baljuw,den Officier van Justitie van die dagen, in zijne ambtsbetrekking eigen was.‘Ja,’ antwoordde de zeeman, vrij en openhartig.‘Hebt gij dezen winter uwen intrek gehad in de Hulck bij OLSVEEN?’‘Dat heb ik,’ was 't antwoord.‘Zijt gij eergisteren morgen met gezegden OLSVEEN in een wagen de stad komen

binnenrijden?’‘Neen,’ antwoordde FAESSEN zonder aarzelen.‘Niet?’ vroeg de Baljuw verwonderd. ‘Gij schijnt te willen ontkennen, maat! Waar

hebt gij den vrijdag avond doorgebragt?’FAESSEN ontzette; er ging een plotseling licht voor hem op: ‘Ik ben vrijdag avond

-,’ sprak hij, en verstomde.‘Verwar u niet in de strikken der leugentaal,’ hervatte de Baljuw nu op strengen

toon; ‘wees dankbaar, dat ik in 't particulier met u spreek, en dat wij u niet verdervragen willen. Ga heen, en leer eerst de wetten gehoorzamen, eer gij een gunstkomt vragen van den staat.’FAESSEN wist naauwelijks, of hij waakte dan of hij droomde. Dat was alzoo het

loon voor de trouwe diensten, die hij in verre landen aan de Republiek bewezenhad; dat was de dank van zijne medeburgers, waarmede hij zich had gevleid, toenhij jaren lang kommer en ellende doorgestaan, en wonden en dood getrotseerd had!Een gloeijend rood overtoog zijn gelaat, zijne lippen beefden, en krampachtig wronghij de papieren te zamen, die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 263: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

260

stomme getuigen van zijn braaf gedrag, zijne trouw en zijn moed.‘Als 't zoo is,’ sprak hij eindelijk zich met moeite bedwingende, om zijne diepe

verontwaardiging niet luide lucht te geven, ‘als dat de reden is, waarom ik wordverworpen, dan zie ik, dat ik gaan moet. Maar 't is onregt en onbillijkheid: dat zegik!’ Het was hem aan te zien, dat het hem veel kostte, bedaard te blijven; doch hetgelukte hem: pligtplegingen evenwel kon hij niet maken; hij zette eenvoudig zijnglimmenden hoed met een forschen druk op het hoofd, vouwde zijne papieren metbevende handen zamen, draaide den drie heeren, zonder een woord te spreken,den rug toe, en ging naar de deur, terwijl hij, als om zijn gemoed nog eenigzins luchtte geven, tot den bode, die hem vergezelde, zeide: ‘'t Smart mij in de ziel, dat ik hiergekomen ben, maar ik heb niet geweten, dat de heeren dienaren der kerk de werverswaren voor de vloot.’'t Is wel waarschijnlijk, dat dit zeggen door de overigen, die in de kamer waren,

niet gehoord werd, daar de Baljuw juist terzelfder tijd de meening uitte, dat eenzoodanig voorbeeld niet anders dan krachtig kon werken op allen, die nog devoorschriften, der plakkaten, in weerwil van de straffen, waarmede zij bedreigdwerden, bleven trotseeren, en dat, wanneer overal in dier voege gehandeld werd,aan menigeen de oogen zouden opengaan omtrent zijn wezenlijk belang.Inmiddels had FAESSEN het huis verlaten, dat hij met zulke blijde verwachtingen

was binnen getreden, en hij kwam eigenlijk eerst klaar tot bewustzijn, toen de bodede deur achter hem ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 264: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

261

sloten had en hij midden op de straat stond met zijne getuigschriften in de hand eneen gevoel in het hart, zoo als hij vroeger nooit gekend had.Verontwaardiging, verachting, toorn en wraakzucht woelden en bruischten in zijn

binnenste, en beletten hem zijne gedachten geregeld te verzamelen, terwijl hij methaastige schreden naar huis ging, waar hij de trappen opsnelde, zijne kamer opende,en zich in de diepste wanhoop op een stoel nederwierp. En toen hij rond zag, enenkele hier en daar op de tafel en de stoelen liggende voorwerpen hem herinnerdenaan de zorg, waarmede hij zich dien morgen zoo sierlijk mogelijk had uitgedoscht,en daardoor zijne gedachten geleid werden naar DUIFJE, die hij had meenen wederte zullen zien; toen hij eene gewaarwording in zich voelde opkomen alsof er eeneschande op hem rustte, en hij haar tot geenen prijs nu onder de oogen zou willenkomen; toen hij het schoone beeld der toekomst verder en verder zag vlieden, eneene inwendige stem, hem scheen toe te roepen, dat hij het nooit zou bereiken,toen bezweek zijn krachtige geest voor het wigt der smart; de zenuwachtigespanning, waarin hij de drie laatste dagen had doorgebragt, greep hem metoverweldigende magt aan, het was hem, alsof hij van allen en van alles verlatenwas; - hij liet het hoofd voorover vallen, drukte de handen krampachtig tegen zijngelaat, en weende de bitterste tranen, die hij sinds den dood zijner moeder hadgeschreid.Lang zat hij zoo, zonder te denken, zonder eene poging te doen, om na te gaan,

of er ook een middel zou te vinden wezen, om den slag, die hem trof, af te wenden;maar toen ehidelijk de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 265: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

262

eerste, hevigste storm bedaarde, en hij zichzelven weder meester werd, toenbemerkte hij, zonder er zich evenwel duidelijk rekenschap van te kunnen geven,dat gewaarwordingen, hem vroeger geheel en al onbekend, in zijn binnensteontwaakt waren, en dat er eene plotselinge verandering in zijn gemoed had plaatsgegrepen. Twee magtige redenen hadden tot die omkeering in zijne gedachtengeleid. Hoe rijk aan afwisseling zijn leven ook tot nog toe geweest was, hoeveel hijook in zijne rustelooze en woelige loopbaanmogt ondervonden hebben, ééne bittereervaring had hij nog niet opgedaan, en wel die ééne, die, ofschoon zij ons rijkermaakt aan levenswijsheid, een open en onbevangen hart niet binnendringt zonderer diepe en bloedende wonden in te slaan, - hij had nooit ondervonden, wat het is,onregt te worden aangedaan. En daarbij kwam het gevoel van volstrëktemagteloosheid, waartoe hij zich veroordeeld zag. Hij kon menig oogenblik in zijnleven tellen, dat hij aan het dreigendste gevaar was blootgesteld geweest; hij hadmeer dan eens aan eene goede uitkomst gewanhoopt; maar altijd had hij het gevaarstout onder de oogen kunnen zien; altijd had hij het vertrouwen op eigen krachtbehouden, en dat had hem telkens gered. Maar nu - in volslagen weêrloosheidmoest hij het hoofd buigen, en zich onderwerpen niet alleen aan het schreeuwendsteonregt, maar aan eene willekeur, die, zonder dat iets het kon verhinderen, hemhoonlagchend alles verbrijzelde, wat het geluk van zijn leven uitmaakte.Was het wonder, dat zijne ziel meer en meer verbitterd werd, naarmate hij zijn

toestand in alle bijzonderheden begon te overzien? Zijn ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 266: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

263

loof, dat hem dierbaar was als het eenige erfdeel van zijn vader in het graf, werdhem als een struikelblok in den weg geworpen, dat hem beletten zou, voortaan zijnvaderland te dienen, zoo als hij tot nu toe gediend had. Dat zij, die aan het roer vanden staat stonden, de partij, waartoe hij behoorde, miskenden en verongelijkten,dat had hij reeds menigmaal gehoord en opgemerkt, maar tot nu toe had hij 't nietzoo levendig gevoeld, en de magt, die zij konden uitoefenen, niet in haren vollenomvang begrepen. Wanneer het regt bovendreef in den staat, dan was ook hijverzekerd van zijn volgend levensgeluk, en bij die overtuiging voegde zichlangzamerhand de herinnering aan hetgeen OLSVEEN hem voor eenige dagen gezegdhad, namelijk dat hij zijne dochter niet geven kon aan iemand, die niet in staat washaar te beschermen in deze troebele tijden, waarin allen, die tot de verdrukte partijbehoorden, elk oogenblik gevaar liepen verontrust en vervolgd te worden. Meer enmeer werd hem die heerschappij der bovendrijvende factie hatelijk, en begon hijzichzelven af te vragen, of hij wel verpligt was, dat onregt lijdelijk en gedwee tedragen, en of hij werkelijk zoo magteloos was, als het scheen. De partijschappen,die in het land smeulden, gaven hem stof tot nadenken, de verschillende plannender Arminiaansche partij, die hem nu en dan wel eens ter oore waren gekomen,drongen zich weder in zijne herinnering op, en ditmaal in een geheel ander licht danvroeger, toen ze hem tamelijk onverschillig hadden gevonden.Onder al deze en dergelijke gedachten bragt hij den namiddag door; hij had ten

twee uur zijne kamer verlaten, om in de koude buitenlucht, maar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 267: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

264

te vergeefs, verkoeling te zoeken voor den gloed, die hem eene koortsachtigegejaagdheid door de aderen dreef. Het was ruim zeven uur, toen hij in het LandsWelvaren terugkwam, en in de gelagkamer trad, waar hij in den donkersten hoekvan het vertrek drie mannen in fluisterend gesprek bij een zag zitten.Te veel met zijne eigene gedachten vervuld, nam hij plaats bij het vuur en bestelde

eene kan bier, zonder op de drie vreemden te letten, die hij anders ligt had kunnenherkennen, daar het niemand anders waren dan VAN DYCK, CORNELIS GERRITS enSLATIUS.

EINDE VAN HET EERSTE DEEL.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 268: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

265

Aanteekeningen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 269: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

267

Aanteekeningen.

Bl. 4. ‘VAN AERSSEN VAN SOMMELSDIJK.’Er zijn welligt weinig historische personen, waarover zoo uiteenloopend geoordeeldwerd, als over FRANçOIS VAN AERSSEN, heer VAN SOMMELSDIJK, niet zoozeer wat zijnebekwaamheid als wel wat zijn karakter aangaat. Messire LOUIS AUBERY, SeigneurDU MAURIER zegt b.v. in zijne Mémoires pour servir à l'histoire de Hollande etc.:‘FRANçOIS AERSSENS étoit le plus dangereux esprit que les Provinces confederéesayent jamais porté: et d'autant plus à craindre, qu'il cachoit toute la malice et toutela fourbe des Cours Etrangeres, sous la fausse et trompeuse apparence de lafranchise et de la simplicité Hollandoise.’Daar genoemde Mémoires evenwel geheel in den geest der Oldenbarneveldschepartij geschreven zijn, en DU MAURIER, zelf verhaalt, dat zijn vader, gezant van denkoning van Frankrijk hier te lande, altijd in vijandschap met VAN AERSSEN geleefdhad ten gevolge van eene ‘incompatibilité insurmountable,’ kan men zijn oordeelniet dan hoogst partijdig noemen. Hij roemt evenwel AERSSEN'S uitstekend verstand,zoo als trouwens zijne meest verbitterde tegenstanders genoodzaakt zijn te doen.RICHELIEU, voorzeker op het gebied der staatkunde een bevoegd beoordeelaar,zeide, slechts drie groote staatkundige vernuften te kennen: VAN AERSSEN,OXENSTIERNA, kanselier

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 270: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

268

van Zweden en TRAJANO VISCARDI, kanselier van Montferrat.Hij was een zoon van CORNELIS VAN AERSSEN, griffier van Holland, en een broedervan den echtgenoot der dochter van JACOB CATS, die onze lezers voorzeker kennenuit VAN LENNEP'S ELISABETH MUSCH.Bij het aanstellen der vier en twintig regters van OLDENBARNEVELDwerd hij met DANIËLDE HARTAING, tegen den wil der edelen, door MAURITS in de Ridderschap van Hollandopgenomen.Van de hier bedoelde Ambassade naar Engeland vindt men een uitvoerig relaas inAITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, I deel, bladz. 191 tot 205.Bl. 5. ‘Traktaat in 1602 met MENDOZA gesloten.’

Dit traktaat, even als de verklaring van den Raad van State van 19 Julij 1623, nopensde vrouwen en de kinderen beneden de twaalf jaar, wordt vermeld in AITZEMA'SSaken van Staet en Oorlogh I. bl. 130.Bl. 6. ‘Het opschrift op de graftombe van WILLEM I.’

Dat CONSTANTYN HUYGENS dat opschrift vervaardigd heeft, vinden wij alleen vermeldbij WITSEN GEYSBEEK in zijn Anthologisch-kritisch Woordenboek der NederlandscheDichters, art. HUYGHENS.Bl. 11 ‘De Remonstrantsche predikanten gebannen.’

Als een bewijs van de strengheid, waarmede men tegen de Remonstrantscheleeraars te werk ging, zie men onder anderen het Placaet van den 3. Julij 1619 vande Generale Staten, ‘daerbij alle ingesetenen derselver landen verboden wert tehouden eenige aparte vergaderingen ofte Conventiculen, onder decksel vanoeffeninge van de leere, in de vijf bekende controverse Religions Poincten vervatet,enz. (Groot Placaet boeck I. deel bl. 263); en dat van den 1. Februarij 1620 totconfirmatie van het voorgaande, belovende, dat ‘ieder, die een uijtgheseyde Predicantweet t'attraperen, aen te houden, aen te grijpen, ofte mede aen te wijzen enz. zalvereerd worden met vijf honderd Carolus guldens, tot veertig grooten het stuk.’ Dealdus gevangen predikanten worden bedreigd met ‘eeuwige ghevanckenisse, endeoock swaerder, naer exigentie van saecken sulcks men ten dienste van den Landebevinden sal te behooren.’ Evenzoo worden zware straffen vastgesteld tegen eenieder, die eenige van de verbannen Predikanten, 't zij bij dag of nacht in hunnehuizen, woonplaatsen, schepen, schuiten, wagens, schuren, bargen of eenigeplaatsen, waar het zou mogen zijn, ontvangen (id. bl. 269). Een derde dergelijkPlacaet of Verboth van den 17 October 1626 vindt men op bl. 273.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 271: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

269

Bl. 12. ‘CHRISTIAAN, Hertog van Brunswijk.’CHRISTIAAN VAN BRUNSWIJK was een broeder van den regerenden Hertog FREDERIKULRICH VAN BRUNSWIJK, en droeg den titel van Bisschop van Halberstadt. In 1622begon hij, schoon niet meer dan tien Rijksdaalders bezittende, een leger te werven,om den Keurvorst FREDERIK V en de Protestantsche zaak te ondersteunen. Doorplundering en brandschatting onderhield hij zijne troepen eenige maanden, werd inJulij door TILLY bij Höchst geslagen, trok met MANSVELDT naar den Elzas, en gingdaarna in Nederlandsche dienst over.Ziehier hetgeen D'AUBERY van hem schrijft:On nommoit ce duc CHRISTIAN, communement l'Halberstat, parce qu'il en êtoitEvêque; ou le Dol Hartzoch, c'est à dire qu'il faisait des actions d'un furieux. C'êtoitun prince de fort belle taille et puissant de sa personne. Il êtoit tres-brave, mais soncourage tenoit plûtot de brutalité, que de la vraye valeur, car quand il voyoit uncouvreur au haut d'un clocher, il n'avoit point de plus grand plaisir que de le fairetomber à terre d'un coup de fusil: ce qu'il pratiqua de mon temps en Hollande. Ilfaisoit alors le passionné de la Reyne de Bohéme, à qui il avoit pris un gantd'Angleterre, que je luy ay veu porter, attaché au cordon de son chappeau, et pendantsur le bord comme un plumet. Ayant levé une Armée en la Basse-Saxe, et n'ayantpas de quoy la payer, il fit monnoyer un saint Liboire, bien plus grand que le naturelqui étoit dans l'Eglise Cathédrale de Paterborn. Ce saint Liboire, avait êté Evêquedu Mans. Affriandé par là: et sachant qu'à Munster il y avoit douze Apotres d'argentd'une prodigieuse grandeur, il s'y achemina: et s'en êtant emparé, il marcha droit àla grande Eglise appellée le Dome, accompagné de tous ses Colonels et Capitaines,où il harangua ces Apôtres, leur réprochant leur paresse et leur desobéissance,n'observant pas l'ordre de leur maître, d'aller incessamment par tout le monde, ences mots, ite per orbem Universum, jurant qu'il les feroit bien obeïr et courir partout.Aussi- tôt il commanda qu'on en fit des Risdales, dont il paya son Armée, et quis'épendirent par toute l'Allemagne. Il avait pris pour sa Dévise Gottes freindt, undder Pfaffen feint: c'est à dire Ami de Dieu, et ennemi des Prêtres, qu'il tuoit, ou dumoins châtioit sans rémission; Enfin cet esprit fougueux mourut l'an 1626 àWolfembutel d'une fiévre chaude, dans le fort de sa jeunesse (Mémoires pag. 196).Men vindt bij VAN LOON (Nederl. Historipenningen, II deel bl. 146) eene afbeeldingvan de rijksdaalders en gouden dukaten met bovengenoemd devies op de eenezijde, en op de andere eene hand, uit de wolken komende, die een blooten degenhoudt, op welter punt bij sommige rijksdaalders eene priesterlijke muts gesteld is,met het randschrift: Tout avec Dieu 1622.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 272: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

270

Bl. 12. ‘ERNST VAN MANSVELDT.’ERNST, Prins en Graaf van Mansveldt, Markgraaf van Nieuw-Kasteel Boutigliere,Baanderheer van Heldrange, zoo als zijne titels luiden op de gedenkpenning terzijner eere geslagen (VAN LOON, Nederlandsche Historipenningen, II Deel, bl. 144)was een natuurlijke, doch later gewettigde zoon van PIETER ERNST VAN MANSVELDT,Stadhouder van Luxemburg onder FILIPS II, en, na PARMA'S dood in 1592, opvijfenzeventigjarigen ouderdom, voorloopig Landvoogd der Nederlanden. GraafERNSTwerd te Brussel in de Katholijke Kerk opgevoed. Hij diende, met zijnen broederKAREL, den Koning van Spanje in de Nederlanden en den Keizer in Hongarije, enverwierf zich den naam van den Duitschen ULYSSES. In zijne verwachtingenteleurgesteld, verliet hij in 1610 de Spaansche Nederlanden, ging tot de Hervormdegodsdienst over, koos de partij der protestantsche Vorsten van Duitschland, en wassedert een der gevaarlijkste vijanden van het Oostenrijksche stamhuis, dat hemden ATTILA der Christenheid noemde.CAPELLEN zegt van hem:MANSVELDT is een heer van middelmatige statuer, ende seer goede mine, lang vanaensicht en mager, bruijne oogen, rossen baert, cloeck en verstandigh; van weinighwoorden, beleeft in 't ommegaan, prompt in zijne resolutiën ende van grooteCourage.Zijne gewone zinspreuk was: Force m'est trop (Ik heb te veel krachts). Men vindthaar op de bovenbedoelde gedenkpenning, die aan de keerzijde zijn geharnastborstbeeld bevat.Bl. 12. ‘MAURITS, oom van den Keurvorst van de Palts.’

FREDERIK V, Keurvorst van de Palts, was een zoon van FREDERIK IV, het hoofd vande Protestantsche Unie, in 1608 te Ahausen gesloten, en van LOUISE JULIANA, dochtervan Prins WILLEM I en CHARLOTTE VAN BOURBON.Bl. 14. ‘de Seigneur DE PLUVINEL.’

Messire ANTOINE DE PLUVINEL, ecuyer principal van LODEWIJK XIII, een dervermaardste ruiters van zijnen tijd, was de schrijver van een beroemd werk, getiteld:L'instruction du Roy en l'exercice de monter à cheval, na zijnen dood door RÉNÉ DEMENOU CHARNIZAY uitgegeven.DE PLUVINEL was eveneens de leermeester van FREDERIK HENDRIK.Bl. 14. ‘kleeding van MAURITS.’

‘Il ne s'habilla jamais’, zegt AUBERY, ‘que d'une même sorte, d'une même êtoffe, etd'une même couleur qui êtoit brune et de couleur musc. Ses pourpoints etoient desoye

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 273: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

271

à, filets d'or, et le reste de ses habits êtoit de layne: mais ses manteaux et casaquesêtoient doublez de velours..... Il nêtoit point sans ceinture, à laquelle êtoit attachéun pendant pour porter son epée qui êtoit dorée.’ En verder: ‘Il ne vouloit point queles cavaliers se servissent de bottes êtroites, disant qu'il en pouvait arriver de grandsinconveniens, êtans souvent pressez de monter à cheval: se mocquant de nosFrançois, qui pour affecter d'avoir de belles jambes, êtoient des heures entieres àsuer sang et eau à se botter, et à se débotter. Et pour en donner l'exemple il avoitluy-même des bottes si larges, qu'il les eût presque mises en sautant dedans.’Bl. 17. ‘De wond van CHRISTIAAN VAN BRUNSWIJK.’

‘Dans le combat (de Fleurus),’ zegt Aubery, ‘ce Duc de Brunzwic eut un bras coupéforçant une Barricade: ce qui l'obligea d'en porter un d'argent; que je luy ay veu.’Het blijkt evenwel, dat de arm eerst later te Pestel is afgezet geworden, (VAN LOON,Nederlandsche Historipenningen II Deel bl. 145), en een karakteristieke trek vanBRUNSWIJK vinden wij in de volgende woorden van BAUDARTIUS (Memoriën, XIVBoeck bl. 154):‘Als na de ontfanghene quetsure, gheschiedt met eenen draet-kogel, die chirurgijnsoordeelden; dat den linckeren armmoste afgeset wesen, soude sijne V.D. het levenbehouden, soo heeft hij haer vermaendt, dat sij allen moghelicken vlijt soudenaanwenden, om denselfden te preserveren. Maer als sij seijden dat het niet mogelijckwas, so seyde sijne V.D.: Soo snijt hem dan af in Gods naeme, dwelck hij, als eenentweeden MUTIUS SCAEVOLA seer mannelijck heeft gheleden, sonder ach mij of weemij, te seggen. Een welgebooren Heere heeft mij vertelt, dat als desen jongen heltVorst CHRISTIAAN binnen Breda op het bedde lach, daar sijn quetsure wiert gecureert,soo quam aldaer eenen Trompetter uit het Legher van den Marquis SPINOLA, om tevernemen na eenighe Heeren ofte Officieren, of deselfde aldaer gevangen waren.Vorst CHRISTIAAN liet den Trompetter voor sijn bedde comen, en na eenige woordensprac hij overluijt: segt SPINOLA, dat de dolle Hertog sijnen eenen Arm verloorenheeft; maer dat hij den anderen noch behouden heeft om sijn revenge te haelen.’Bl. 17. ‘Uwe Genade.’

Deze titel, dien wij meermalen aan de Prinsen van Oranje, waarschijnlijk uithoffelijkheid, gegeven vinden, was eigenlijk niet de officieele. Hun gewone titel wastot het jaar 1637 die van Excellentie of Doorluchtigheid. Op genoemd tijdstip kendeLODEWIJK XIII aan FEREDERIK HENDRIK den titel van Altesse of Hoogheid toe, waaropde Algemeene Staten besloten

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 274: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

272

hem voortaan Zijne Hoogheid te noemen, en boven de aan hem gerigte brieven enaanspraken te stellen: Doorluchtige, Hooggeboren Vorst en Heer. (Zie VAN HEUSDEN.Handleiding tot de kennis der Nieuwe Geschiedenis, I. bl. 589. tweede Druk.)Bl. 23. ‘WILLEM VAN STOUTENBURG.’

WILLEM VAN STOUTENBURG, heer van Kralingerpolder, was de tweede en jongstezoon van JAN VAN OLDENBARNEVELD, en vroeger ritmeester in dienst van de Statenen Gouverneur van Bergen-op-Zoom ‘C'êtoit un esprit inquiet et violent,’ zegt AUBÉRY,‘qui avoit donné beaucoup de déplaisir à son Pere par les débauches de sajeunesse.’Overigens vinden wij zijn karakter overal van eene zeer ongunstige zijde voorgesteld.Hij was in 1616 gehuwdmetWALBURG VAN MARNIX, dochter van JAKOB en kleindochtervan den beroemden PHILIPS VAN MARNIX, heer van St. Aldegonde, bij welkegelegenheid hij van de Staten van Holland een bruidsgeschenk van ƒ2000 ontving.- In 1619, werd hem het hevelhebberschap over Bergen-op-Zoom ontnomen, en indatzelfde jaar verkocht hij zijn ritmeesterschap.Wanneer BAUDARTIUS de zonen van OLDENBARNEVELD noemt: ‘kinderkens van wille,in alle dertelheijt ende brood-dronkenschap seer onmanierlijck op-ghetrocken, d'welck haer nu bitter op-breek,’ (Memoriën, XII Boeck. bl. 15), wordt hij alleen doorzijne verregaande partijdigheid verleid hier van beide zonen te spreken, daar wijdie woorden wel op STOUTENBURG, maar geenszins op zijnen ouderen broeder, denHeer VAN GROENEVELD, mogen toepassen.Bl. 28. ‘De afgezette regenten van Rotterdam.’

Den 30sten October 1618 veranderde Prins MAURITS de regering te Rotterdam enals eene bijzonderheid van de afgezette regenten vindt men aangeteekend, dat zij,‘de afzetting van hunne ampten voor eere, verligting en ontlasting rekenende,elkander plegtig beloofden, den dertigsten dag van October, zijnde de dag hunnerafzettingen hun leven lang, jaarlijks te zullen vieren, door het houden van eengemeenschappelijken vrolijken maaltijd, en dat ze God dankten voor hunneverlossinge van den last der Regeeringe in die ongelukkige tijden. (Zie J. KOK,Vaderlandsch Woordenboek, XXV deel bl. 21.)Bl. 31. ‘Resolutie der Staten om geene verzoekschriften om gratie of gunst aan

te nemen.‘Namelijk had men in 't laetst van Bloeimaand dezes jaers (1621) ter Vergaderingder Algemeene Staten besloten, dat men in den tijdt van zes jaeren geen verzoekenof voorspre-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 275: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

273

kingen van en voor de vrienden der verwezenen zouden aannemen.’CASPAR BRANDT. Historie van het leven des Heeren HUIG DE GROOT, bl. 277.Bl. 33. ‘UYTTENBOGAERT.’

Wie van dezen merkwaardigen man, den vroegeren hofprediker van Prins MAURITSmeer wenscht te weten, verwijzen wij naar het V. Deel der Levensbeschrijving vaneenige voorname meest Nederlandsche Mannen en Vrouwen, waar een zeeruitvoerig: Leven van JOANNES UITENBOGAARD voorkomt. Verder:JOANNES UYTTENBOGAERT's leven, kerckelijke bedieninge en zedige verantwoording,dat is naakt en eenvoudig historisch verhaal van 't geene JOANNES UYTTENBOGAERTover sijne bedieninge te Utrecht en in 's Gravenhage wedervaren is, tot op sijnvertrek uit den lande, afstellinge van dienst, banningstaat, wederkomste, en daarna;in Duyts alles bij hem selve beschreven en nagelaten, bevestigt met verscheijdebewijsen, acten en munumenten daartoe dienende. Dit werk zag in 1639 bij hetleven van den schrijver het licht.Bl. 33. ‘DIRK RAFAELSZOON CAMPHUYSEN.’

Eene verzameling van de titels der werken, door hem geschreven of die op hembetrekking hebben, vindt men in Prof. VISSCHER'S Beknopte geschiedenis derNederlandsche letterkunde, II Deel bl. 156 en volgg. Hij was een van dezoetvloeijendste onzer dichters, waarmede wij niet alleen die van zijnen tijd, maarook die van den onzen bedoelen. Wat zijne theologische denkbeelden aangaat washij meer Sociniaan dan Remonstrant.In den laatsten tijd heeft hij een levensbeschrijver gevonden in CHONIA; zie: DIRKRAFELSZOON CAMPHUIZEN in de lijst van zijnen tijd, de dagen der Dordsche Synode.Bl. 33. ‘GEESTERANUS.’

JOANNES GEESTERANUS was vroeger predikant te Vreelandt, nam in 1619 de dienstwaar in Alkmaar, en werd benevens zijn broeder PETRUS, predikant der beideEgmonden, van het predikambt ontslagen bij een brief van de Staten van Hollanden West-Friesland van den 19 Maart 1619. Beide weken later naar Norden, waarJOHANNES den 4den October 1622 het slagtoffer werd van eene zware pest, waarbijhij zich niet ontzag, dag en nacht de besmetten alle hulp toe te brengen en desnachts de dooden te begraven. Zijne weduwe stierf den 1sten en zijn eenig zoontjeden 2den November daaraan-volgende.KOK, Vaderl. Woordenboek, XVII deel. bl. 29.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 276: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

274

Twee jaren te voren was hij door eenige Socinianen te Rakau in Polen alshoogleeraar beroepen; doch had dit beroep afgewezen.Bl. 34. ‘HENDRIK EREDERIK.’

De jongere broeder van MAURITS, meer algemeen onder den naam van FREDERIKHENDRIK bekend, is een geruimen tijd HENDRIK FREDERIK en ook meermalen alleenPrins HENDRIK genoemd.De getuigen bij zijnen doop waren FREDERIK II, koning van Denemarken, en HENDRIKVAN NAVARRE, benevens de Staten van Holland, Zeeland en Utrecht. De tweeeerstgenoemde Staten gaven den jonggeborene een pillegift van 2400 pondenjaarlijks. (Zie Resol. Holl. 8 Februarij, 3 Mei, 8 Junij en 7 Julij 1584.) ‘'t Verdienteenige opmerking,’ zegtWAGENAAR, ‘dat de jonge prins naderhand, eenen geruimentijd achtereen, niet FREDERIK HENDRIK, maar HENDRIK FREDERIK of blootelijk HENDRIKgenoemd werd; hoewel hij eindelijk wederom FREDERIK HENDRIK schreef; bij welkennaam hij ook meest bekend is. Uit den tijd waarin deze verandering voorviel besluitik, dat hij na 't verheffen van den koning van NAVARRE tot koning van Frankrijk, dezesnaam, HENRIK, alleen, of voor dien van FREDERIK heeft beginnen te voeren; dochdat hierin na den dood des konings, wederom verandering gekomen is.Vaderlandsche Historie, VII. bl. 510.Als een bewijs, dat zoowel de eene als de andere benaming gebruikt wordt, vindenwij bij CASPER BRANDT in zijne Historie van het leven des Heeren HUIG DE GROOT, bl.291, een brief van den Prins zelven, gedateerd den 4 Augustus 1622, waarin hijzich teekent FREDERIC HENRI, terwijl in het testament van MAURITS, gedateerd 13April 1625 (AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, I. bl. 453) altijd van HENDRIKFREDERIK gesproken wordt.Volgens sommigen zou hij eerst bij het aanvaarden der stadhouderlijke waardigheidden naam FREDERIK HENDRIK aangenomen hebben.‘Il fut porté en baptesme au nom de HENRI IV, lors Roy de Navarre et depuis Royde France, et de FREDERICH II Roy de Dannemarck, qui luy donnerent leur noms, lenommans HENRY-FREDERICH, lesquels il commua à son advenement et se fit nommerFREDERIC HENRY.’DE LA PISE, Tableau de l'Histoire des Princes et princepauté d Orange, pag. 811.Op eene der gedenkpenningen in 1625 bij gelegenheid van zijn huwelijk geslagen,luidt het randschrift om zijn Borstbeeld: HENRICUS, Dei Gratia Princeps AuriacaeGomes Nas-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 277: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

275

sauiae; - ‘en niet ten onregte.’ zegt VAN LOON, ‘dewijl dees Prins eijgenlijk en naarzijne Peters of Genaders de koningen van Vrankrijk en Denemarke, HENDRIKEREDERIK en niet, gelijk men gewoon is te zeggen, FREDERIK HENDRIK genoemd is.- Op alle penningen, die nadat hij aan het bewind was gekomen, ter zijner eeregeslagen zijn, wordt hij FREDERIK HENDRIK genoemd; hetgeen overeenkomt met dewoorden, die wij hierboven van DE LA PISE aanhaalden (à son advenement).Bl. 34 ‘De Jonkvrouw van Mechelen.’

Omtrent deze geliefde van MAURITS, die reeds daarom onze belangstelling opwekt,omdat zij de moeder is geweest van een heldenkroost, dat met roem voor de vrijheidvan ons vaderland gestreden en daarvoor het bloed vergoten en zelfs het levenopgeofferd heeft, zijn de berigten bij de verschillende geschiedschrijvers zeeronvolledig en ten deele zeer uit een loopende.Eerst voornemens geweest zijnde, haar eene rol in ons verhaal te doen spelen,hadden wij zooveel mogelijk alles omtrent haar verzameld, wat wij konden magtigworden; maar hoewel zij bij de verdere bewerking bleek, niet in ons kader te passen,willen wij toch die aanteekeningen, in welke welligt deze of gene onzer lezers mogtbelangstellen, hier inlasschen.Hoewel er onzes inziens geen twijfel bestaan kan, dat hare naam MARGARETHAwas,vindt men die bij verscheidene geschiedschrijvers anders opgegeven. SMALLEGANGEvermeldt in zijne Chronyk van Zeeland, dat MAURITS heimelijk getrouwd is geweestmet WILHELMINA VAN MECHELEN. In de Troubles des Pays-Bas van VAN DER VYNCKTwordt zij GEERTRUIDA en in het vervolg op SCHILLER'SGesch d. Abf. d. Niederl. MARIAgenoemd.Van meer belang voor de geschiedenis, is hare nakomelingschap en hoewel opsommige punten dienaangaande nog veel onzekerheid heerscht, vindt mendaaromtrent menige opheldering in de volgende aanteekeningen, die wij van A.A.A.als antwoord op eene daarover in den Navorscher geplaatste vraag ontvingen:MAURITS. Graaf van Nassau, prins van Oranje, had, behalve de twee natuurlijkezonen WILLEM en LODEWIJK, nog vijf kinderen, twee zonen en drie dochters, gelijkmen ziet uit een codicil bij zijne Exc. geniaakt den 17den April 1625 en waarin elkvan die kinderen wordt toegezegd. In de copie van dit codicil waaruit het navolgendeis geput, was eene belangrijke misslag ingeslopen, want de eerste der zonen wasdaarin niet genoemd, ofschoon het bleek, dat er één bevorens genoemd moest zijngeweest met uitdrukking

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 278: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

276

van de rente, luidende de woorden aldus: ‘Maken ende legateren by desen aenonsen B(eminden) soon genaemt CHARLES MAURICE eene erfelijke rente van 4000gls. 's jaers te lossen als vooren.’ Dus moet er dan te voren een genoemd zijngeweest [?], met de uitdrukking van de hoeveelheid der rente; en tot de hoeveelstepenning die losbaar zijn zou. Daarna volgen beschikkingen ten voordeele derdochters op deze wijze: ‘Nog aen onse B. dogter genaemt ANNA, een rente van 1200gls. 's iaers. Item aen ons B. dogter genaemt ELISABETH gelijke 1200 gls. iaers. Ennog aen onse beminde LEONOR gelijke 1200 gls. 's iaers alle losbaer den penningzestien. Het capitael van welke vijf voorsz. distincte renten, wij verstaen enordonneren dat genomen en overgelegt of bij onse Erfgenaemen betaelt sal werden...Dog alles op conditie dat de voorn. onse B. soonen (dus waren er twee) en dedochteren de voorsz. vyf resp. renten niet en sullen vermogen te verkopen. etc.’Dat Prins MAURITS, behalve de vijf voormelde kinderen, nog twee zonen zou hebbenverwekt bij Jonkvrouwe van MECHELEN blijkt genoegzaam uit zijn testament in dato13 April 1620 (bij AITZEMA abusivelijk gedagteekend 13 April 1625 en te vinden Dl.I in fol. bl. 455. Hij schijnt de acte van superscriptie niet te hebben gezien) waarvande superscriptie is verleden voor den Notaris DIRK BOOT en getuigen in 's Gravenhageden 16 dito, in verbis: ‘verklaren verders nog te hebben gelegateerd, als wij legaterenbij dezen aen onzen natuerlijcken zoone WILLEM onze Heerlijkheden van de Leckmet hare appendent. ende depenten. - Ende aen onzen tweeden natuurlicken zooneLOUIS, de Heerlijkhd. van Polanen, Monster. Voorts maken ende legateren wij aenjufvrouw van MECHEL moeder van den voorn. WILLEM ende LOUIS, eene lijfrente van4200 car. gls. 's jaers.’Deze rente van ƒ4200 ‘heeft Prins MAURITS hij codicil van den 5 April 1625 nog metƒ1800 's jaers vermeerderd en hij noemt haar daarin juffrw. MARGARETHA VANMECHELEN, zonder evenwel te herhalen, dat zij de moeder was van de genoemdetwee zonen, die hij bij datzelfde codicil ook nader begiftigt. Daaronder was speciaaleene rente van ƒ25000 ‘'s jaars ten laste van de geuniëerde provincien,’ volgensrentebrief van den 18den April 1609, losbaar tegen den penning 20; en elk de helftvan het kapitaal van ƒ200,000, dat hij uitstaande had op de provincie Holland, tegenden penning zestien.In het zesde Memoriaal van den Griffier CRIEP, fol. 279, vindt men dat hij eenbastaardzoon had bij ANNA VAN DE KELDER, aan welke hij legateerde ƒ4000 's jaers.Dewijl nu Prins MAURITS zelf de moeder van de gemelde twee zonen WILLEM enLOUIS noemt MARGARETHA, zoo is het

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 279: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

277

vreemd dat SMALLEGANGE, Cron. van Zeeland fol. 718 zegt, dat WILHELMINA VANMECHELEN heimelijk gehuwd zou zijn geweest met Prins MAURITS van Oranje.Hij stelt voorts aldaar verder, dat MARGRIETE VAN MECHELEN getrouwd zou geweestzijn 1. Met ANTHONI VAN DUVENVOORDE, Baljuw van Rijnland; 2. Met PHILIP VANSTEELANT, Heer van Grijsoort, Drossaard van Buren, die in 1623 is overleden. MaarGOUDHOEVEN meldt op bl. 167, Dl II, reg. 2, dat AREND VAN DUVORDE Baljuw vanRijnland, die anno 1610 in den ouderdom van 52 jaren overleed, in huwelijk hadjufvrouw WILLEMYN VAN MECHELEN, dochter van ANTHONIS en van juffrouw N. VANLIER; en S. VAN LEEUWEN stelt in de lijst der Baljuwen van Rijnland voor de Costuymenvan Rijnland, bl. 55, ook eenen jonker ARENT VAN DUYVENVOORDEN, die in 1599Baljuw werd, doch niet in 1610 maar in 1609 is opgevolgd door Jr. ADRIAAN Heervan Swieten.Jonker LODEWIJK VAN NASSAU, Heer van de Leck, Beverwaert enz. wasfideicommissaire erfgenaam van zijn broeder Jonkhr.WILLEM VAN NASSAU, mede Hr.van de Leck. Zie daarover iets bij BORT, van de Leenen, VII, Tit. 3 Cap. I, bl. 338.Hij leefde nog op den 24sten Februarij 1665, maar was overleden op den 7denMaart daaraanvolgende, zoo als blijkt uit de superscriptie en acte van opening vanzijn besloten testament. Volgens HUBNER, Tab. 256, stierf hij den 28sten Februarijvan dat jaar.Hij liet na: 1. AMELIA VAN NASSAU, zijn oudste dochter, in 't huwelijk getreden metden graaf D'OSSERY, 2. ISABELLA; 3. MAURICE; 4. ANNA 5. CHARLOTTE VAN NASSAU; -nog 3 zonen a.MAURITS; b.WILLEM en c. HENDRIK, al hetwelk blijkt uit eene authentiekecopy van besloten testament. Uit de copy authentiek eener acte van scheiding dd.3 Augustus 1665, bij overlijden aan die kinderen gepasseerd, wordt de derde dochtergenaamdMAURICE MARGUERITE; de 4deWILLEMINA ANNA; de 5de CHARLOTTA PHILIBERT.De zoon a genaamd Heer van der Leck, Beverwaert enz.; b. Heer van Odijck; c.Heer van Ouderkerck, die in huwelijk had ISABELLA VAN AERSSEN VAN SOMMELSDYCK,waarmede hij reeds gehuwd was in 1670.Deze drie zonen werden bij Diploma van Keizer LEOPOLD van 24 April 1679 verheventot Graven van het Duitsche Rijk, waarvan het vidimus geregistreerd is in het 9deMemoriaal van den Griffier VAN KINSCHOT, fol. 343. Desgelijks van het diploma vanhet wapen van NASSAU te mogen voeren: sur-le-tout, van silver, met een klimmendenleeuw van sabel (wapen VAN DER LECK). Zie de Compa. van den Heere DE VOS, pag.217 in fine.WAGENAAR noemt de beminde van MAURITS N. VAN MECHELEN.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 280: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

278

In de Bijvoegsels van V. WIJN (bij het X. deel) wordt hierbij aangeteekend: ‘Eldersheet zij MARGARETHA dogter van Jonkheer ANTHONIS VAN MECHELEN en JonkvrouweN. VAN LIER; beide oud-adelijke, Brabantsche geslachten, zijnde zoo ik meene, datvan VAN MECHELEN voorheen BERTHOUT genoemd geweest.Ook zou zij (volgens medegedeelde geschreven Aanteekeningen) staatsjonkvrouwegeweest zijn der Princesse van Oranje, denkelijk LOUIZE DE COLIGNY.’Het gerucht, alsof MAURITS het voornemen zou hebben opgevat, haar te huwen,vinden wij bij onderscheidene schrijvers vermeld, onder anderen merkt VAN DERKEMP hieromtrent aan (MAURITS v. Nassau IV bl. 165.): ‘Wanneer men denvoorbeeldeloozen spoed aanmerkt, waarmede men dit huwelijk (van FREDERIKHENDRIK met AMELIA VAN SOLMS) tot stand kwam, en waartoe de Staten van Hollandontslag van de vereischte huwelijksgeboden verleenden, dan is er veel grond vanwaarschijnlijkheid voor het verhaal, dat MAURITS aan zijn verlangen ten dezen krachtheeft bijgezet door de bedreiging, dat hij anderzins zijne natuurlijke kinderen doorhet trouwen der moeder zou wettigen en alzoo zijnen broeder van de erfenisversteken.Bl. 36 ‘Het besluit van Maart 1621.’

In dit Besluit, (omtrent welks datum COORENWINDER zich vergist) lieten de AlgemeeneStaten den Prins waarschuwen hoe er ‘van allen orten’ tijdingen door 't Land liepen,dat zijne Doorluchtigheid was vermoord. Ook gelastten zij den Kapitein van zijneLijfwacht, dat niemand dan bekenden, to den Vorst zouden worden toegelaten,hetzij om hem te spreken of om eenig verzoekschrift over te geven. Bijzonderlijkmoest die kapitein naspeuren en van den Prins weeren zekeren ‘LABBE, uitgewekenenMonnik, ofte Bedelaer.’Resol. St. Gener. 5 Maart 1621Bl. 38 ‘COORENWINDER sluit zich aan bij de Remonstrantsche partij.’

In de Resolutiën der Gecommitteerde Raden van Holland van 22 Junij 1621, vindenwij vermeld, hoe COORENWINDER toen reeds in onaangenaamheden gewikkeld wasen voor genoemd Collegie verschijnen moest, 't welk hem belastte ‘het in allestilligheid te dragen op poene van arbitrale correctie.Bl. 39. ‘VAN DER MYLE.’

CORNELIS VAN DER MYLE, Ridder, Heere van der Myle, Dubbeldam, Baccum, Alblas,Bleskensgraaf en St. Anthonypolder, gehuwd met eene dochter vanOLDENBARNEVELD, week in 1619, na den dood zijns schoonvaders, uit holland. Dienten gevolge werd hij niet meer onder de (Edelen van Holland, waarvan hij Medelidwas, ter dag-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 281: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

279

vaart beschreven (zie de Resolutie van den 16den October 1619; alsmede deBesoignes van de Gecommiteerde Raden van den 29 October 1619 op de poinctenvan beschrijvinge van de aanstaande dagvaart, roerende de saeke van de Heerenvan VEENHUYSEN en VAN DER MYLE etc. pag. 243.)Gedurende zijne afwezigheid werd de verdreven koning van Boheme door de Statengelogeerd in zijne woning, de oude huizinge der Baronnen van WASSENAER op deKneuterdijk naast het tegenwoordige Koninklijke paleis. Deze, erkentelijk voor hetonthaal hem door de Vrouwe VAN DEN MYLE aldaar gedaan, deed op haar dringendverzoek, zijn uiterste best, om de wederkomst van haar gemaal in den lande teverwerven, en schreef ten dien einde in December 1621 een eigenhandigen briefaan Haar Hoogmogende en aan haar Ed. Grootmogende, verzoekende gratieusedispositie op een ingeleide Memorie bij hem getekent, ten einde den Heere VAN DERMYLE weder geadmitteert zoude mogen worden, te komen wonen in den Hage. Ditwerd van de hand gewezen, waarop de Koningin van Boheme den 22 Maart 1622nogmaals een brief aan de Staten van Holland schreef, met verzoek, hem ten minstete vergunnen, ergens op het vaste land te komen wonen (hij verkeerde toen inballingschap op het eiland Beijerland). Hoewel men ook hier zeer tegen was, verkreegVAN DER MYLE eindelijk den 4 Mei 1621 vergunning in Beverwijk te wonen. Langentijd daarna, namelijk in 1632, werd hij in zijne vorige waardigheid hersteld, enverscheen diensvolgens den 10 Maart van dat jaar als lid van de Ridderschap vanHolland in de vergadering van Haar Hoog. Mog. Toen hij tien jaren later overledenwas, werd zijne lijkstaatsie door al de Leden van haar Ed. Groot Mog. vergezeld.(zie de Resol van 25 Nov. 1642.)Het geslacht VAN DER MYLE is in het mannelijk oir uitgestorven.De beleedigende woorden, welke aan STOUTENBURG in de volgende regels in denmond zijn gelegd, zijn werkelijk door hem omtrent, VAN DER MYLE gebezigd; wijvonden ze in de Levensbeschrijving van eenige vooname Mannen en Vrouwen. V.bl. 230, 2de Dr.Bl. 47. ‘Het standbeeld van ERASMUS.’

Volgens het opschrift op de achterzijde van het voetstuk was het ERASMUS-beeld in1549 in hout opgerigt; in 1557 werd dit in een blaauw arduinsteen verwisseld; in1572 door de Spaanjaarden vernield; sedert weder tot stand gebragt; eindelijk vanmetaal afgegoten en opgerigt in 1622; om het bouwvallig bruggewelf en breuk vanhet voetstuk, afgenomen in 1674 en hersteld in 1677.In het 14de Boek der Memoriën van BAUDARTIUS lezen wij de volgendebijzonderheden, met betrekking tot de oprigting van het standbeeld in 1622:

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 282: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

280

‘Dese naest voorledene jaren heeft d' Eersame Magistraet der stadt Rotterdam eenbeeldt van Cooper laten maken, van de groote, ende na de proportie ERASMI, vanhoofde tot de voeten, in eenen langen tabbaert, ofte nacht-rock, houdende een openboeck in beijde sijn handen, om het zelfde te stellen in de plaetse daer het houtenebeeldt gestaen hadde. Overmits men voor desen hadde gesien ende bevonden,dat eenighe slechte ende onervarene persoonen dit beeld devotilick hadden gheeert.Soo warender eenighe Godtsalighe personen, die vreesende dat met der tijdt eenigeonwetende menschen in haeren verblindenden ijver eenen nieuwen Sanct, of Orapro nobis hiervan maken souden, den Eersamen Raet der stadt Rotterdam hebbenversocht, dat men toch dit Beeldt mochte ofte gheheel laten verblijven, oft in so eenepublicke plaetse voor alle mans ooghen niet stellen: waerover eenighe deliberatiënghevallen zijn, gheduijrende de welcke eenen onbekenden scribent, dese hiervolghende schampere en met verscheijdene leugenen doorspeckte Supplicate, opende in DESIDERII ERASMI ROTTERODAMI name heeft inghestelt, de welcke in openbarendruck is aen den dagh ghegheven, ende in alle mans handen ghekoemen.’In deze ‘Supplicatie,’ welke BAUDARTIUS (bl. 139 en volgg.) in haar geheel mededeelt,geeft ERASMUS te kennen, met droefheid verstaan te hebben, ‘dat de voorstandersvan de secte der Calvinisten, die sich zelven noemen de ware en suijvereGereformeerde Kercke, hem ten hoogsten zijn misgonnende ende seer beniedendeden nieuwen rock, dien hij voor zijne langduerige getrouwe diensten van uwe E.E.verkregen heeft (naer dat den voorgaenden Rock oft Tabbaert door ouderdom bijnacgantschelijc verteerdt ende versleten was)’ en verder dat zij ‘hun tweede middelhebben bij den handt genomen en begonnen den Suppliant uit hare schanskensofte Reduten te bevechten, dat is, van haere predickstoelen tegen hem te roepenende uit te vaeren’ enz. Als argument voert hij verder aan, hoe men ‘de beeltenissenvan alle groote mannen ten allen tijde heeft doen printen op pampier, op Silver enop Goudt, soo datse elc een can hebben, om zijn woninge, of zale, ja zijnen halsdaer mede te vercieren, sonder datter tot nog toe jemant is gevonden, die daer aenis geargert geweest;’ verklarende eindelijk dat het een looze trek van zijne vijandenis om allengs den voet op het stadhuis te zetten en ‘over uwer E.E. besoignen enderaetslagen te gouverneren, ende uwe E.E. t'eenemael onder hun Joc te werpen,’en bidt, ‘ootmoedelic, dat, indien uwe E.E. ('t welc de Suppliant niet en verhoopt)van dese heersgierige lieden die macht alreede soo seer gebrooken, ende de handensoo ghebonden waren, de saecke te brengen aan de H.H. Staten van Hollandt endeWest-Vrieslandt, ende indien de questie

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 283: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

281

aldaer ooc niet soude connen beslichtt worden, eijntelic aen een Synode Provinciaeloft Nationael, waerheen de Suppliant midts desen is appellerende, om aldaer zijnStuc, gerechtigheyt en possessie en vrijheydt beydes Politiic ende kerckeliick, temogen bedisputeren, ende verdedigen.’Bl. 53. ‘de Boompjes.’

De Boompjes werden in 1609 aangelegd, waartoe eene lengte van achttien honderdtreden in de Maas werd gedempt, waarop men in 1611 eene straat bouwde. Dezewerd in 1615 met eene rij ijpenboomen beplant, in 1619 bestraat en in 1661verhoogd, op nieuw bestraat en met de tegenwoordige kade voorzien.Zie VAN DER AA, Aardr. Woordenb. der Ned. IX Deel. bl. 677.Bl. 57. ‘het besluit tot vrede der Kerken.’

Deze resolutie van de Doorluchtighe Mogende Heeren, Staeten van Holland endeWest-Vrieslandt is eerst genomen den 4 November 1613 en bij reces van den 23stenderzelfde maand hernomen den 10 December, en weder hervat van den 14den, totden 23 Januarij 1614, gedrukt in 's Gravenhage bij HILLEBRANDT JAKOBSZ, ordinarisen gezworen drukker van hare Ed. Mog.Men vindt haar onder anderen in haar geheel bij BAUDARTIUS. I Deel 6 Boek, bl. 2.Bl. 73. ‘de Spelen van Sinne.’

De werken, hier door OLSVEEN genoemd, zijn in de Koninklijke Bibliotheek te 'sGravenhage voorhanden. Hunne titels zijn:Spelen van Sinnen vol schoone Allegatiën etc. ghespeelt binnen die stede vanRotterdam bij de cameren van Rhetorycken in Holland, op de caerte der blauweAcoleijen, tegen 20 Julij 1561 te samen gecomen. Antwerpen, bij W. SYLVIUS 1564.Dryerlye Refereynen ghepronunc. te Rotterdam 1561 in 't vroede in 't amoureusende in 't sotte, op de vraghe: Wat meest geacht en schadelijckst is verkregen,beantwoord door 9 cameren in Holland. Gedr. te Antwerpen, bij SYLVIUS 1564.Het Sinnespel, waarvan wij de voorstelling op bladz. 60 tot 75 beschreven hebben,bestaat in de werkelijkheid niet: wij hebben alleen getracht, zoo getrouw mogelijkden geest weêr te geven der dramatische stukken van dien tijd. Eerst nadat ditgedeelte was afgewerkt, is ons in de Koninklijke Bibliotheek het Sinnespel in handengekomen, dat bij diezelfde gelegenheid te Amsterdam vertoond werd. De titel vandit werkje is:D' ontsettinghe van Bergen-op-Zoom, geschiedt in den Jaere 1623, op den reghel:Menich acht een stadt gewonnen, Eer den krygh wel is begonnen. Ghespeelt binnenAmstelredam op d' oude

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 284: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

282

kamer In liefd' bloeijende, den 9 April 1624. Ghedruckt t' Utrecht by JAN AMELISZ,Boeckvercooper in 't Vergulden ABC. Anno 1624.Bl. 73. HEYNSZOON ADRIAENSZ.’

Deze factor van de Kamer de Pelikaen, meer bekend onder haar devies: Trouwmoet blijken, was van beroep schoenmaker en een van de woeligste Rederijkersin zijnen ijver voor de reformatie. Zonder zich over de dwangplakkaten tebekommeren, strooide hij eene menigte liedekens en refereinen onder het volk. Inde Beknopte Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde van Prof. L.G. VISSCHER,II. deel, bl. 99 en volgg. vindt men onder anderen een paar zoogenaamde echo'sdoor hem in een' hevigen geest gedicht. Geen wonder, dat hij de vervolging nietontkwam. Den 30. Julij 1568 werd hij veroordeeld om ‘ghehangen ende geworchtte worden metter corde datter die doot na volcht.’Zijne moeder, de stads vroedvrouw, vervoegde zich toen bij den burgemeesterQUIRIN THALESIUS. Zij was tachtig jaren oud en smeekte om genade. Men zon tochmedelijden hebben met ADRIAENZ., want hij moest zorgen voor acht moederloozekinderen, en hetgeen hij gedaan had, was in den vrijen tijdt geschied.‘In den vrijen tijd,’ antwoordde de burgemeester, ‘toen was het een tijd om door devingers te zien, thans is het een tijd van justitie.’ Het vonnis werd derhalve voltrokken.BAREND VAN UTRECHT en JAN HEYNSIUS hingen reeds aan de galg, en ADRIAENSZ.zou volgen. Maar ruggelings de ladder op, dat wilde hij niet. Dat had zijn eisch voordieven enmoordenaars, niet voor een eerlijk rederijker en veel min voor een Christen.Alzoo pratende was hij boven gekomen, toen op eens een zware donderslag denscherpregter zoodanig ontstelde, dat ADRIAENSZ. zich den strop van den hals trok,en zich door de vlugt zocht te redden. Hij werd echter gegrepen, en toen inburgemeesterskamer gewurgd, want, zoo als THALESIUS zeide, het was nu geen tijdvan door de vingers te zien, maar een tijd van justitie.’Bl. 75.

Het hier aangegeven jaardicht is ontleend aan het slot van de Danckzegginge overde gelukkighe verlossinghe der belegerde stad van Bergen-op-Zoom door AHOFFERUS, te vinden achter: Bergen op den Zoom beleghert op den 18 Julij 1622ende ontlehert den 3 Octobris deszelven Jaers; volgens de beschrijvinge gedaenbij de drie Predikanten van de gemeynte CHRISTI aldaer. Tot Middelburg ghedrucktbij HANS VAN DER HELLEN, voor ROMBOUT VAN HAMERSTE Boeckvercooper tot Bergenop den Zoom Anno MDCXXIII.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 285: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

283

Bl. 75. ‘Symbolische voorstelling.’Onze voorouders waren groote liefhebbers van dergelijke voorstellingen als hierbeschreven worden en van vreugdevuren en verlichtingen in 't algemeen. Van hetontzet van Bergen-op-Zoom sprekende, zegt DU MAURIER: ‘Il se fit de grandesréjouissances dans toutes les Provinces-unies pour cet hûreux succez. Des Prierespubliques furent ordonnées par toutes les Villes: où l'on vid de si merveilleux feuxde joye, qu'il sembloit qu'elles fussent toutes en feu.’ De zinnebeeldige verbrandingvan het spinnewiel is historisch; wij hebben alleen de vrijheid genomen, het tooneelder handeling naar Rotterdam te verplaatsen. Zij heeft eigenlijk plaats gehad inLeiden, en is bedacht en uitgevoerd door den beroemden VOSSIUS, die toen tegenoverde Hoogelandskerk woonde.Het komt ons voor, dat er eene toespeling op die vertooning te vinden is in een liedvan die dagen, dat wij in de Nederlandtsche Gedenck-clanck, na de beschrijvingvan het ontzet van Bergen op Zoom in 1622, vermeld vinden. Een der couplettenluidt namelijk als volgt:

Stem: Comediantendans.

Die van Oranjen,Quam Spanjen,Aen boord,Om uyt het velt,Als een Helt,'t GeweltTe weeren;Maar alsodraSPINOLA't Heeft gehoord,Treckt hy flocx heen,Op de been,Met al syn Heeren.CORDUA kruyd spoedig voort,Sach daar niet te winnen,Don VELASCO liep gestoort,'t Vlas was niet te spinnen;Berg op SoomHout sich vroom,'t Stut de Spaensche scharen;'t Heeft 's Lands boomEn zyn stroomTrouw'lyck doen bewaren.

Bl. 91. ‘Gelden door de Societeit der Remonstranten bijeen gebragt om de gebannenpredikanten te ondersteunen.’In den ‘Staet van het Inkommen ende Uitgaef over alle de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 286: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

284

Kruyskercken der Remonstranten, ende hunne Predicanten’ blijkt dat de inkomstenongeveer 31640 gulden, de gewone uitgaven 22368 gulden bedroegen; het overigewerd tot het bestrijden van buitengewone onkosten aangewend.Op dezen zeer uitvoerigen staat vinden wij, onder anderen, JAN BLANSAERT (JANBLANCHERT) vermeld met een inkomen van 87 gl. 10 st.; evenzoo HENRICUS SLATIUS

tot hetzelfde bedrag. Zie BAUDARTIUS, II deel, 15de Boek, bl. 86.Bl. 96. ‘POPPIUS en NIELLIUS.’

POPPIUS en NIELLIUS, twee directeurs der Remonstrantsche Broederschap, werdenin Louwmaand 1621 te Haarlem gevangen. Zij zaten lang in hechtenis eer zij hunvonnis kregen; later werden zij naar Loevestein gebragt. Zie WAGENAAR X, bl. 447.Bl. 96. ‘Bevrijding van WELSINGIUS.’

De bijzonderheden hiervan worden gevonden in de vonnissen. van ABRAHAMBLANSAERT en WILLEM PARTHY. (AITZEMA, Saken van Staet en Oorlogh, I Deel, bl.182 en 183).Bl. 107. ‘VAN DER DUSSEN.’

Op de II Tafel van het Geslacht VAN DER DUSSEN, in KOK'S Vaderl. Woordenb., vindenwij, dat ADRIAAN VAN DER DUSSEN zich in 1620 (1623?) naar Duitschland begaf. Hijhad in huwelijk JOHANNA VAN OLDENBARNEVELD en won bij haar vier kinderen, tweezonen en twee dochters, aldaar met name vermeld.Bl. 109. ‘De bijbeltekst van BLANSAERT.’

De tekstwoorden, welke hier en op eenige andere plaatsen gevonden worden, zijngenomen uit den ‘Bibel’ in 1563 te Embden bij LEONART DER KINDEREN in 4to gedrukt,en die met de ‘Biblia’ enz. in folio in 1630, te Amsterdam bij H. LAURENTSZ.uitgegeven, tot aan de invoering van den Statenbijbel (1637), wel niet op gezag,maar toch door gebruik, bij de Gereformeerden in ons land, algemeen aangenomenwas.Bl. 109. ‘De Kanselwelsprekendheid van die dagen.’

Over den wansmaak in den vroegeren prediktrant leze men onder anderen COLLOT

D'ESCURY, Hollands Roem in Kunsten en Wetenschappen, IV deel, 2de stuk, bl. 731en volgg. Deze geleerde schrijver geeft daar verscheidene staaltjes van.Haarkloverijen over de verschillende stelsels, overdreven zucht tot pralerij metgeleerdheid, waardoor alle heidensche schrijvers en oude talen te hulp geroepenmoesten worden; overvloed aan basterdwoorden; het zonderlinge begrip, dat in totin 't oneindige durende redeneringen de ware kracht gelegen was, dat alles warenzoovele oorzaken van verval. Wie heeft bijv. wat 't laatste aangaat, niet hoorenspreken van SMYTEGELD'S honderd

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 287: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

285

en vijftig predikatiën over het gekrookte riet, of van de negen en tachtig over hetwoord op zijnen tijd. Menige leerrede uit die dagen is tot ons gekomen, die het bewijskan leveren van de lage trap, waarop de welsprekendheid toen bij ons te lande overhet algemeen stond. Geen wonder dan ook, dat Ds. ELEAZ. LOTIUS, Predikant te 'sGravenhage, bij gelegenheid van de inwijding der ‘Nieuwe of Derde Kercke,’ noodigvond tot zijne hoorders te zeggen:‘Het Huis moet gebruickt worden om te bidden, niet om te slapen. - Vele maken hettot een dormi-secure, setten haer daer gemackelycken toe, en ghebruijcken 't geluijdvan den sprekende Predikant tot een suze-norre om te beter te snorcken. Dezeluyden hebben in vierentwintig uijren menige middelnacht. Wat baet son of dag,daer de ooge duijster is? Ha ledigen Sathan! hoe erbarmelyk verstoort gy onzebeste devotiën, en maekt ons de vierigste innigheden af handig! IJemand sal eennacht wacker doorbrengen by teerling en charte-blad, sonder van vaeck te klaeghen,en sevenmael knickebollen in een uijr predikens, oock voor den middag!’Bl. 110. ‘De woorden van BLANSAERT.’

Wij hebben deze woorden hier als die van BLANSAERT ingelascht, hoewel zijoorspronkelijk geschreven zijn door POPPIUS, in wiens Nieuwe jaer men ze vindenkan op bladz. 79. Hetzelfde geldt voor het vervolg op BLANSAERT's rede op bladz.124, waar wij ons evenwel eenige afwijkingen van POPPIUS' woorden hebbenveroorloofd, om ze in overeenstemming te brengen met den tekst, dien wij voor dengrondslag van BLANSAERT's rede hebben uitgekozen.Bl. 119. ‘SLATIUS van zijn predikambt ontslagen.’

Als met het eynde der Maent van Mey de Synodus Nationaal te Dordrechtghescheyden was, soo is binnen Leyden de Provinitaele Synodus aanghevanghenden 23. Julij stylo novo. In desen Synodo zijn van het Predickamt, so om harevalsche leere, als ook om haer quaet ende ergerlick leven geheelick afghesett, endedes selfden onwaerdig verclaert omtrent sestich Predicanten, onder de welcke eenvan de Notabelste is gheweest, HENRICUS SLATIUS, eertijdts Predicant tot Bleyswijckin de classe van Rotterdam, die in Synode Delphensi, Anno 1618 was verclaertonwaerdich te zijn het Predickampt te bedienen, als zijnde van der jeucht af gheweestvan een seer schandelick leven, ende daar en boven, ghelijck ghebleecken heeftuijt zijn schriften ende propoosten, zijnde het ghevoelen SOCINII toeghedaan etc.Dezen SLATIUS, met MATTHEO BIERGIO, ghewesenen Predicant tot Sevenhuysen,ende met JACOBO BONTEBAL, heeft ghemaeckt het schandelicke ende lasterlickeSchrift van de Tyrannye Calvini, soo sy dat intituleren,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 288: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

286

d'welck die van Antwerpen, omdat het de Papisten so wel gheviel,’ alsof het vaneenen Jesuwijt ware gheschreven gheweest, stracx hebben her-druckt ende opentlickin alle Boeckwinckelen hebben vercocht. De Synodus particulier dit jaer van 1619binnen Leyden gehouden, en heeft niet alleen geapprobeert ende bevesticht hetdeportement dezes SLATII, maer heeft noch hier en boven gheoordeelt, dat hem hetghebruyck des H. Avondmaels soude werden verboden, ja dat men oock (so hijhartneckigh blyft) aen hem soude oeffenen de Kerckelicke censuren, ende comentot de Excommunicatye.Baudartius, le Deel, XI Boek, bl. 83.Bl. 123. ‘Het uiterlijk van SLATIUS.’

Het werk van NICOLAAS à WASSENAER, waaruit wij de woorden op SLATIUS' uiterlijkbetrekking hebbende, ontleenden, is het Historisch Verhael aller ghedenckweerdigherGheschiedenissen in Europa, waar zij op bl. 111 van het IV deel gevonden worden.Overigens bestaat er nog eene in 't koper geëtste afbeelding van SLATIUS, die opden 12 Maart 1623 door KLAES JANSZ. VISSCHER naar het leven is geteekend, en diewerkelijk, wanneer zij welgelijkend is, geen zeer gunstig denkbeeld van zijn uiterlijkvoorkomen geeft.Bl. 129. ‘De rede van SLATIUS.’

De woorden, hier aan SLATIUS toegeschreven, zijn letterlijk overgenomen uit hetdoor hem geschreven schotschrift getiteld: Klaerlichtende Fackel.‘In dit boeksken,’ zegt BRANDT, ‘was bijna niet een regel, die niet naar oproer smaakteen 't volk ophitste tegens den Prins van Oranje, hem afmaelende als een boos tyranen vervolger, die 't volk met syn aenhangers, de nieuwe Regenten, verdrukte, devryheit met voeten tradt, en naar de Souverainiteit stondt. Daer was byna geenondeugdt, die hem niet in den hoogsten graedt wierdt toegeschreven, en in 't slotlas men eene vinnige vermaning of ophitsing aan del Hollanders, die hy Batavierennoemde, aen alle gesintheden, Remonstranten, Lutherschen, Papisten, Mennonieten,selfs Contraremonstranten, hen raedende den Prins met de synen op 't lyf te vallenenz.’BRANDT, Historie der Reformatie, IV. bl. 927.Bl. 132. ‘De kloekmoedige daad van VAN DYCK.’

Dit feit, zoo als wij 't hier vermeld hebben, is geschiedkundig waar; men vindt hetbeschreven door BRANDT in zijne Historie der Reformatie, IV Deel, bl. 547., van waarwij het bijna woordelijk hebben overgenomen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 289: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

287

Bl. 146. ‘BOZERMAN, hoofd der Snooden.’Door deze woordspeling duidden de Remonstranten in die dagen hunnen doodvijand,BOGERMAN, Voorzitter der Synode van Dordrecht aan.Bl. 164. ‘Het wapen van het geslacht van OLDENBARNEVELD.’

Dit was van oudsher een geankerd kruis van zilver op een veld van Keel, zooalsmen ook vindt op de Wapenkaart van aanzienlijke geslachten van Utrecht, bl. 6.Sommige leden van dit geslacht zouden twee wildemannen tot tenants gevoerdhebben; eenige tevens tot wapenspreuk: Fide pacticus in cruce, ignea superstisvirtute.KLAAS VAN OLDENBARNEVELD, die gehuwd was met ALYD VAN LOCKHORST, zich vanNijkerk met der woon naar Amersfoort begaf, en omtrent 1530 overleed, voerde totwapenspreuk: Nil scire tutissima fides.Bl. 164. ‘Zeventigjarige ouderdom van de weduwe van OLDENBARNEVELD.’

De geboortedag van MARIA VAN UTRECHT hebben wij niet kunnen opsporen. Volgenseene aanteekening op haar portret door M.J. MIEREVELD, was zij in 1617, 64 jarenoud, terwijl zij volgens familieaanteekeningen in 1629 overleden zou zijn.Zij was een der vijf kinderen van JAN JACOBSZ. VAN UTRECHT, Dijkgraaf van Delfland,en MARIA STORM VAN WENA.Bl. 166. ‘WALBURG VAN MARNIX.’

Zij was eene kleindochter (en niet, zoo als men bij vele schrijvers, en zelfs bijtijdgenooten leest, eene dochter) van den beroemden boezemvriend van WILLEMVAN Oranje. Haar vader was JACOB VAN MARNIX, die den 27 Januarij 1599, weinigeweken na zijns vaders dood, overleed. Zij was Vrouwe van St. Aldegonde, Oost-en West Souburch, met welke laatste heerlijkheid zij den 25 Februarij 1610 verleidwerd, en verkocht later het kasteel Souburch aan de stad Middelburg. Zij is zonderkinderen overleden.Bl. 167. ‘VEENHUIZEN.’

De hierbedoelde VEENHUIZENwas REINOUD VAN BREDERODE, Baron vanWezemberg,Heer van Veenhuizen, Spanbroek, Oosthuizen, Etershem en Hobrede. Hij was eenzoon van LANCELOT VAN BREDERODE en van ADRIANA van TRESLONG, en in het jaar,waarin ons verhaal begint, 55 jaren oud. - Onder de merkwaardige bijzonderhedenvan zijn leven behoort zijn gezantschap naar Zweden en Rusland, waarheen hij in1615 met ALBERT JOACHIMI en DIRK BAS afgevaardigd werd. Eene uitvoerigebeschrijving hiervan vindt men in het Journael der

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 290: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

288

legatie in Moscovie, gedaan in de jaren 1615 ende 1616 door ANTHONIUS GOETEERIS.'s Grav. 1629. en in de Vaderl. Letteroef. 1844. Mengelw. bl. 457-481.Naderhand werd hij Voorzitter van den Hoogen Raad, welke betrekking hij bleefbehouden, niettegenstaande hij na den dood van OLDENBARNEVELD niet meer onderde Edelen van Holland werd beschreven. In het koor der kerk te Veenhuizen vindtmen zijne tombe.Hij had in eerste huwelijk tot vrouw GEERTRUID VAN OLDENBARNEVELD, dochter vanden Advokaat.Bl. 173. ‘De zoon van GROENEVELD.’

Het eenige, dat wij uit bijzondere familieaanteekeningen omtrent GROENEVELD'Skinderen konden te weten komen, is dat hij twee zoons, Jhr. JAN en JACOB en eenedochter FRANçOISA had, welke laatste huwde met Jhr. ADRIAAN VAN NAALDWIJK. Dedata van geboorte zijn niet bekend; alleen weet men, dat JAN den 4den February1624 nog minderjarig was, en op den 18 Mei 1633 niet meer tot de levendenbehoorde.Bl. 210. ‘Die men denkt, dat onze vijanden zijn, zijn onze vrienden.’

Van het beweren, dat FREDERIK HENDRIK eenige kennis van den toeleg had, en zichna de uitvoering tot een hoofd van den aanhang zou hebben opgeworpen of latengebruiken, vinden wij op meer dan eene plaats melding gemaakt.Het komt ons voor, dat hierop ook gedoeld wordt in de volgende woorden uit hetvonnis van BONTEBAL, waarin men waarschijnlijk den naam des Prinsen niet heeftwillen noemen.‘Dat mede hem gevanghen hij DAVID COORENWINDER gewesen Secretaris van Berckel,kennisse ende openinge is gedaen nopens de voorseyde veranderinghe inderegieringhe, seggende den voornoemden COORENWINDER, dat de saecke voor deRemonstrantsghesinde so qualick niet en stonde, als men wel meende, ende datternoch goeden moet was, ende dat hy ghevangen vraghende den voornoemdenCOORENWINDER, waer op 't selve gefondeert was, ende oft oock Fondament hadde,ende offer eenighe andere waren, die de saecke soude willen de handt bieden endevoorstaen, den voorseyden COORENWINDER gheantwoort hadde, ja, meer als ghysout bedencken, ende die wij meenen dat onse vyanden zyn, dat zyn onse vrienden,sonder dat hy hem ghevangen nomineerde wat Persoonen deserve waren.’Bl. 238. ‘De grootste zeeheld van zijnen tijd.’

De bijzonderheid, dat DE RUITER als knaap medegewerkt heeft tot de verdedigingvan Bergen op Zoom in 1622, vinden wij vermeld in de volgende regels uit BRANDT'SLeven van MICHIEL DE RUITER, le Boek. bl. 6:

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 291: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

289

‘In den den jaare MDCXXII diende DE RUITER, naaulyks vijftien jaaren oudt geworden,te lande, nevens etlyke matrozen, voor Konstapel, of Busschieter....... Hier (in Bergenop Zoom) werd in der yl veel volks te waater binnen gezonden, ook veel Busschieters,en onder de zelven DE RUITER, die toen, zoo jong als hy was, mans soldy begon tetrekken, en zich in dat beleg manlyk droeg. Hy kocht daar een paardt, waar van hyzich stoutelijk diende, en in d' uitvallen verscheide maalen buit op de Spaanschenhaalde.’Bl. 240. ‘De zeestrijd van den Kapitein van STEENBACH.’

De meergenoemde NICOLAAS àWASSENAER, geeft van dit heldenfeit in zijn ‘HisiorischVerhaal’ eene zeer uitvoerige beschrijving, die hij als blijk zijner groote belangstelling,inleidt met de woorden: ‘De gheluckichste uytcomsten syn de alderliefstecontemplatiën de mensche vergunt,’ en waarin hij eene menigte merkwaardigebijzonderheden van dien togt mededeelt. (IV. Deel bl. 89.)Bl. 244. ‘De Nassausche vloot.’

‘In 't begin van 1623 werd op last der Algemeene Staten (volgens een ontwerp vanPrins MAURITS gemaakt) eene vloot van elf kloeke schepen uitgerust doorverscheidene kollegiën ter Admiraliteit en Bewindhebberen onzer O.I. Maatschappijen werd de Nassausche vloot genaamd.‘Van wege de Algemeene Staten en Zijne Hoogheid waren tot de uitrusting enbevordering van deze vloot gelast HUGO MUYS VAN HOLY, ALBERT JOACHIMI en ABRAHAMBRUINING. Zij was met 1637 koppen, zoo soldaten als bootsgezellen, bemand enmet 294 zoo metalen als ijzeren stukken geschut en verdere oorlogsvoorraad enmondbehoeften overvloedig voorzien, en bestemd om door de Straat van Magellaanof door de Straat Le Maire, naar de groote Zuidzee te zeilen, en de Spanjaardenop de kusten van Chili en Peru alle mogelijke afbreuk te doen.‘'t Oppergezag van deze onderneming werd opgedragen aan den Zeevoogd JAQUESL'HERMITE; ook werd daarop GEEN HUYGEN SCHAPENHAM als Onderzeevoogd en JANWILLEMSZ. VERSCHOOR als Schout-bij-nacht aangesteld.’Historiesch verhaal van het begin, den voortgang en den tegenwoordigen staat deskoophandels van de Generaale Nederlandsche Geoctroyeerde Oost-IndischeCompagnie. 1e Deel bl. 346.Bl. 249. HUGO MUIS VAN HOLY.’

HUGO MUIS VAN HOLY, Ridder, Heer van Woude, Ketel en Spaland, was Schout enBurgemeester van Dordrecht, Baljuw en Dijkgraaf van Strijen. Hij was een dervierentwintig reg-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 292: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

290

ters van OLDENBARNEVELD, en bezat zeer het vertrouwen der regering, daar menhem nagenoeg in alle Collegiën van den Staat, als Lid aantreft. Volgens zijne grafzerkin het hooge koor te Dordrecht, stierf hij den 28 Mei 1626.Hoe hij bij de Arminiaansche partij gehaat was, blijkt uit VONDEL'S Hekeldichten. Indiens ‘Medallie voor den Gomaristen Kettermeester en Inquisiteur te Dordrecht’heet het onder anderen

‘Moeit u met u Sacramenten,‘Die geknaagt zijn van de MUIS,‘Groote Lands-dief, Hollands Kruis,’ enz.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 293: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

1

[Tweede deel]

Jan Faessen.Hoofdstuk I. De plannen van Blansaert.

Zoo als wij in het vorige deel gezien hebben, was COORENWINDER van zijnvruchteloozen togt naar Zevenhuizen te negen uur in Bleiswijk teruggekeerd, waarhij VAN DYCK en JAN BLANSAERT nog had aangetroffen, die zich juist gereed maaktenom naar Leiden te vertrekken. Hij had slechts korten tijd vertoefd, en was toen naarRotterdam gegaan, ten einde BONTEBAL op te zoeken: de uitslag daarvan is onzenlezers bekend. Eenige oogenblikken later verlieten ook de beide anderen het dorp,en begaven zich op weg naar Leiden, waar zij een begin wilden maken met hetopsporen van lieden, die zij tot de uitvoering hunner plannen hoopten over te halen.De stemming der beide mannen was zeer verschillend, hoewel in het gesprek,

dat zij onder weg

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 294: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

2

met elkander voerden, dat onderscheid niet blijkbaar was; daar BLANSAERT, om ligtte begrijpen redenen, zich geheel en al voegde naar de denkbeelden vań VAN DYCK.Deze was, zoo mogelijk, nog meer opgewonden dan anders: een natuurlijk gevolgvan de gewigtige beraadslaging van den vorigen avond, die tot zulk een gewenschtenuitslag had geleid, en waardoor hem het uitzigt was geopend op de bereiking vanhet doel, dat hem sedert den dood zijns broeders en zijne verdrijving uit debetrekking, die hij bekleedde, dagelijks voor oogen had gezweefd. Daarbij had hijdien morgen, als naar gewoonte in de Heilige Schrift nieuw voedsel voor zijndweepend godsdienstig gevoel gezocht. Den tekst, door SLATIUS in zijne redeontwikkeld, had hij gelezen en herlezen, en hij was daardoor nog meer in zijnevoornemens versterkt geworden; waarna hij was overgegaan tot zijnelievelingslectuur, het boek der Macabeeën, dat schitterende epos van den strijd dervrijheidsliefde tegen de dwingelandij, en zijne geestdrift en bewondering voor denheld daarvan, dien hij zich als zijn ideaal voorstelde, blonken door in het gesprek,dat hij over dit onder werp met den Leidschen proponent aanknoopte. Deze haddaarentegen geheel andere gedachten in het hoofd. Hij had dien nacht zeer weiniggerust, en de beschouwingen, die hij in zijne slapelooze uren gemaakt had over dezaak, die den vorigen avond zoo hartstogtelijk was besproken, en over het ontwerpdat met zoo veel stoutheid was gevormd, waren niet in staat geweest, hem meerdaarvoor in te nemen. Integendeel, hoe dieper hij er over nadacht, met des tescherper en duidelijker omtrekken vertoonde zich aan zijnen geest het groote gevaar,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 295: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

3

waaraan hij zich blootstelde, terwijl de noodzakelijkheid eener omkeering van zaken,waarmede hij zich, door de hevige taal der overige deelnemers weggesleept, in dieoogenblikken geheel had kunnen vereenigen, hem bij nadere overweging al minderen minder van belang voorkwam. Hij had langzamerhand zijn eigen ik weder opden voorgrond gebragt, en hoewel hij niet kon ontkennen, dat het welgelukken deronderneming en het daaruit voortvloeijende herstel van de Arminiaansche partij ookvoor hem van zeer groot voordeel kon wezen, achtte hij toch de kans te wisselvallig,om er zulk een grooten inzet op te wagen; want hij zag maar al te wel in, dat degeringste kleinigheid de zaak, zelfs nog op het oogenblik der uitvoering, kon doenmislukken, en dat allen dan reddeloos verloren waren. Deze en dergelijkebespiegelingen hadden hem in de stilte van den nacht door het hoofd gewoeld, enbij zijne vreesachtige natuur was het geen wonder, dat zijne kortstondigesluimeringen door angstige droomen werden verontrust. Nog eene andereomstandigheid, een overigens niet zoo geheel vreemd psychologisch verschijnsel,werkte mede, om zijne bijgeloovige gejaagdheid te vermeerderen. Door eenzonderling spel zijner verbeelding, namelijk, zweefde hem daarbij telkens een besluitvan de Staten voor den geest, dat korten tijd te voren was genomen, en waarbijbepaald werd, dat de Universiteit van Leiden, ten behoeve der anatomische lessen,regt had op de lijken van al degenen, die gedurende de drie wdntermaanden op hetgrondgebied der Republiek werden teregtgesteld. Zonder dat hij zich van die vreemdecombinatie rekenschap kon geven, drong

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 296: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

4

de gedachte, dat het nu Januarij was, en dat de zaak in Februarij haar beslag zoukrijgen, en de berekening, dat dit juist twee van die wintermaanden waren, zichtelkens hardnekkig tusschen de andere droombeelden, die zijne min of meerkoortsachtige verbeelding hem in half wakenden, half slapenden toestandvoorspiegelde, en, welke moeite hij zich ook gaf, hij was niet in staat, dat vreemdeen, naar 't scheen, ongerijmde denkbeeld te verwijderen. Zoo was de dagaangebroken, en het gevolg van dit alles was, dat hij, vooral onder den invloedeener bijgeloovige vrees, het besluit opvatte, zich verder niet met de zaak in te laten,en dat voornemen aan de anderen mede te deelen. Ten half negen verliet hij deJonstgaarde en kwam bij VAN DYCK, juist eenige oogenblikken voordat COORENWINDERvan Zevenhuizen terugkeerde.Het gesprek, door deze beiden gevoerd, bragt zijn voornemen, waarvan hij nog

geen woord gerept had, weder aan het wankelen, waartoe trouwens eene zeernatuurlijke reden bestond. De woorden van COORENWINDER namelijk, wekten opnieuw de hebzucht in zijn gemoed op, want deze, die BLANSAERT'S zwakke zijdekende, droeg zorg, het helder te doen uitkomen, hoe voordeelig het voor 't welslagender onderneming was, dat zij weldra ruim over het benoodigde geld zouden kunnenbeschikken, waarvan hij nu verzekerd meende te wezen.‘De pistoletten en rijers zullen ons nu rijkelijk toevloeijen,’ zeide hij onder anderen,

‘en dus, spaart in Leiden het geld niet, als 't op het werven van kloeke gastenaankomt;’ en dit bragt BLANSAERT tot nadenken en tot de overweging, dat hij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 297: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

5

ten minste voorloopig de zaken nog kon laten gaan, en later zien, waartoe hij zouhebben te besluiten; en toen COORENWINDER hun voorsloeg, dat zij elkander denvolgenden dag aan den Leijdschen Dam tusschen Leiden en den Haag, of andersin laatstgenoemde stad in de herberg de Kolder zouden vinden, waar hij dan hoopteten minste een gedeelte van het geld mede te brengen, stond zijn voornemen vast,in ieder geval te zien, of hij zich niet voorloopig een deel daarvan zou kunnentoeeigenen.Onder het nadenken hierover begaf hij zich met VAN DYCK op weg, en terwijl deze

het gesprek gaande hield, nu eens door het onderhoud op theologische geschilpuntente leiden, dan weder door de kwestie der staatkundige verdeeldheden aan te roerenen met bittere hevigheid te beoordeelen, rijpte in de ziel van BLANSAERT, die juistgenoeg antwoordde, om zijnenmedgezel geen erg in zijne afgetrokkenheid te geven,het laaghartige ontwerp, waarmede wij onze lezers in den verderen loop van onsverhaal, te zijner plaatse zullen bekend maken.Het was omtrent half een, toen onze wandelaars de poort van Leiden binnentraden,

waarop BLANSAERT aan VAN DYCK voorstelde, dat deze eenmiddagmaal zou bestellenin de herberg de Drie haringen, terwijl hij zelf zich naar de fabrijk zou begeven, waarzoowel zijn broeder ABRAHAM alsWILLEM PARTHYwerkten, ten einde dezen voorloopigmet het voorgenomen ontwerp bekend te maken, om daarna in den namiddaggezamentlijk te beraadslagen, welke middelen men zou kunnen aanwenden, om inLeiden de noodige deelnemers te vinden. Hij sloeg dit opzettelijk aldus voor,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 298: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

6

omdat hij daardoor in de gelegenheid zou zijn, die beide anderen afzonderlijk tespreken, voordat zij met VAN DYCK in aanraking kwamen. Deze nam hiermedegenoegen, waarop BLANSAERT zich niet naar de fabrijk, maar naar de woning vanWILLEM PARTHY begaf, waar hij veronderstelde, op dit uur ook zijnen broeder te zullenaantreffen, zoo als dan ook werkelijk het geval bleek te zijn.Naauwelijks was hij binnengetreden, of de beide anderen, die hem reeds met

ongeduld wachtten, bestormden hemmet vragen aangaande hetgeen hij in Bleiswijkwas te weten gekomen.‘Dat is meer dan gij gedacht of vermoed zoudt hebben,’ antwoordde BLANSAERT.

‘en als ik mij rustig zal hebben neêrgezet, zal ik u dingen openbaren, die wigtiggenoeg zijn, om ze bedaard in overweging te nemen.’Nadat zij alle drie plaats genomen hadden, deed hij hun eene omstandige

mededeeling van de plannen, die men gevormd had, hetgeen zoowel zijnen broederals WILLEM PARTHY niet weinig ontzette, daar zij, hoezeer niet afkeerig, om de zaakder Arminianen binnen veel gematigder grenzen te helpen bevorderen, er echternooit aan gedacht hadden, tot zulk een uiterste, als het vermoorden van den Prinsen het bewerken eener geheele omwenteling in de regering der Republiek over teslaan.‘En wat hebben, de anderen daartoe gezegd?’ vroeg ABRAHAM toen zijn broeder

geëindigd had. ‘Zijn allen 't eens geweest met dat voorstel, dat zoo ik wel bemerk,voornamelijk van VAN DYCK, COORENWINDER en den Heere VAN STOUTENBURG isuitgegaan?’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 299: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

7

‘Geen van hen scheen er de minste zwarigheid in te vinden,’ antwoordde JANBLANSAERT. ‘en naauw was van de zaak gerept, of zij werd terstond goedgekeurd,en men ging over tot het bespreken van de toebereidselen.’‘'t Is dollemanswerk,’ hernam ABRAHAM. ‘en ik ben van oordeel, dat 't den

aanleggers den hals zal kosten. Ik voor mij, wil mij in zoodanige perikuleuze zaakniet steken.’‘Zoo denk ik er ook over;’ sprak WILLEM PARTHY; ‘ik begrijp nu, waarop VAN DYCK

vroeger doelde, bij menig gesprek, dat wij met hem gevoerd hebben over het herstelder goede zaak: zoo geweldige middelen evenwel waren mij nooit in 't hoofdgekomen, en mijn raad is, dat wij ons daar zorgvuldig buiten houden.’‘Dan moeten wij trachten,’ hernam JAN BLANSAERT, ‘VAN DYCK en de overigen van

hun voornemen af te brengen.’‘Waarom dat?’ vroeg PARTHY; ‘Laat ze hunnen weg gaan; mislukt het, zoo zijn wij

er buiten, en gelukt het, zoo zal 't ons, zoowel als hun, ten voordeele gedijen. Laatons voorzigtig zijn als de slangen.’‘Het laatste wat gij zegt,’ viel JAN BLANSAERT hem in de rede, ‘is waar: wij zullen

mede't profijt trekken van 't welslagen; maar het eerste is niet zoo juist. Als de toelegontdekt wordt, zal 't ons luttel baten, dat wij ons nu onttrekken: wij, die er ook medebekend zijn, zullen zoo goed onder de complicen gerekend worden als de anderen.’‘En hoe zal men ons kunnen beschuldigen? Wie zal 't weten?’ vroeg’PARTHY.‘Wie?’ hernam JAN BLANSAERT; ‘Allen, die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 300: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

8

met mij gisteren avond daar waren, en die mij hebben geraden u beiden er over tespreken.’‘En den eed, dien zij hebben gezworen,’ hervatte PARTHY. ‘zullen zij dien breken,

om ons te verraden zonder eenig nut of voordeel?’‘Waag daar uw hoofd liever niet op,’ sprak ABRAHAM. ‘of 't zou u, vrees ik, slecht

vergaan. Hoop op gratie heeft al zoo menigeen doen klappen, wat hij gezworen hadte zwijgen, en buitendien, de pijnbank is sterk genoeg om alle eeden te verbreken;wie eens aan de paleije gebragt is, verliest veel van zijne memorie op dat punt.’‘'t Is een benepen geval,’ hernam PARTHY nadenkend; ‘'t ware beter, dat wij van

de geheele zaak niets afwisten; maar misschien is 't nu nog wel raadzaam, daar wijer toch ingewikkeld zijn, te wagen wat de Anderen wagen, en zoodoende in devoordeelen, die er uit te trekken zijn, later te deelen. Wij moeten niet al te spoedigverwerpen, onder den indruk van het eerste oogenblik.’ABRAHAM schudde het hoofd, maar antwoordde niet op dezen voorslag, waarmede

hij zich nog maar bezwaarlijk kon vereenigen.‘Ziet nu,’ sprak JAN BLANSAERT, ‘ik heb dezen nacht en ook van morgen op den

weg hier heen dit alles rijpelijk bij mijzelven overlegd, en nu ik ten naastenbij weet,hoe gij beiden er over denkt, wil ik u ook mijne gedachten zeggen. Ik heb, even alsgij, niet veel lust, zulk gewaagd spel te spelen, en zou er om die reden geheel vanwillen afzien; maar, aan deh anderen kant, zie ik hier eene kans, om onze schraletijdelijke middelen te verbeteren, en meen, dat wij die kans niet zonderhoodzakelijkheid mogen afwijzen. Daarom heb ik gezonnen op middelen, om

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 301: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

9

het gevaar te ontwijken en de voordeelen te behouden.’‘Dat zal bezwaarlijk gaan,’ zeide PARTHY; ‘wij moeten of beide aannemen of beiden

verwerpen.’‘Toch niet,’ hernam JAN BLANSAERT; ‘de voordeelen zijn tweeërlei: vooreerst, die,

welke uit de herstelling van onze partij voortvloeijen, en daarop zouden wij desnoods kunnen rekenen, zonder ons dadelijk in de conspiratie te wikkelen; maar tentweede is er niet weinig voordeel te halen uit het loon, dat reeds dadelijk aan dedeelnemers zal worden uitgekeerd. Ik heb COORENWINDER van duizende guldenshooren spreken, waarover hij reeds morgen denkt te kunnen beschikken; aan VANDYCK heeft hij onbepaalde volmagt verleend om uit te geven wat hem goeddacht,en deze is op dat punt zoo roekeloos en onnadenkend als iemand.’‘'t Is waar,’ hervatte ABRAHAM, ‘dat wij even goed ons voordeel van deze

omstandigheid mogen trekken als ieder ander, maar dat vermindert het gevaar niet;in tegendeel het maakt ons van medeweters tot medepligtigen.’‘Niet verder dan wij het zelf verkiezen,’ antwoordde JAN BLANSAERT; ‘wij kunnen

den weg wel mede volgen zoolang er profijt van is te trekken, maar hem verlatenzoodra 't ons goeddunkt.’De hebzucht der beide anderen had nieuw voedsel gekregen door hetgeen hun

op deze wijze werd voorgespiegeld, maar zij begrepen nog niet juist, wat het planvan JAN BLANSAERT was, daar zij beiden, hoe baatzuchtig ook van karakter, niet instaat waren, de laaghartige berekeningen te doorgronden, die in het gemoed vanhunnen onwaardigen makker waren ontkiemd.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 302: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

10

‘Ik zie niet in,’ sprak PARTHY, ‘hoe wij dat kunnen doen. Eens dien weg opgetreden,worden wij meêgesleept tot het einde; te meer, als wij zelf de hand leenen, om totde uitvoering te geraken.’‘Dat moeten wij ook niet doen,’ antwoordde JAN BLANSAERT, ‘ik zal wel zorgen,

VAN DYCK binnen eenige dagen in den waan te brengen, dat wij hier in Leiden devoorname uitvoerders van het stuk gevonden hebben, die met grof geld moetenworden betaald; en dan zullen wij 't zoo aanleggen, dat de zaak voornamelijk neêrzal komen op de maats, die wij zullen voorwenden aangeworven te hebben.’‘En als dan de dag der uitvoering gekomen is?’ vroeg ABRAHAM; ‘als wij met die

maats in den Hage zullen moeten wezen?’‘Kunnen dan die maats niet ziek worden, of uit vreeze in 't laatste oogenblik

terugtreden, of onverwacht de stad verlaten hebben, zonder dat wij weten, waar zegebleven zijn?’ vroeg JAN BLANSAERT, op een toon van groote zelftevredenheid overzijn listig plan.Het gelaat van zijne medgezellen helderde op bij het vernemen van dit ontwerp,

en lagchende stemden zij toe, dat op die wijze het voordeel gegewaarborgd, en hetgevaar vermeden werd.‘Het eenige, wat ik er tegen zeggen wil,’ hervatte ABRAHAM, die, hoewel ligt mede

te slepen, toch nog de eerlijkste was van de drie, ‘is, dat wij zoodoende de zaakbepaald tegenwerken, en ik liever de anderen hun gang wilde laten gaan, en daarbijonszelven buiten gevaar houden; want als 't toch dienen kan tot de wederoprigtingvan het rijk van Israël -’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 303: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

11

JAN BLANSAERT zag zijn broeder van ter zijde en half spottend aan, alsof hijonderzoeken wilde, of deze in ernst of in scherts sprak.‘Wat die oprigting aangaat,’ sprak hij toen, ‘de middelen, die de Heer daarvoor

heeft, zijn velerlei, en moet het hierdoor geschieden, dan zullen wij, zwakke wormen,het niet beletten; moet het daarentegen niet wezen, dan zullen wij in Zijne hand dewerktuigen zijn, die 't verkeerde tegengaan.’‘Dat riekt naar de Dortsche predestinatieleere, broeder,’ was het eenige antwoord,

dat ABRAHAM op deze schandelijk schijnheilige uitvlugt gaf.De proponent haalde minachtend de schouders op. ‘Weet gij beter?’ vroeg hij,

min of meer schamper.‘Neen,’ antwoordde ABRAHAM en liet het daarbij blijven.‘Ik kan mij er ook wel in voegen,’ sprak nu PARTHY; ‘wij zullen gezamentlijk

overleggen, wat te doen is, en de winsten deelen. Doch op één ding ben ik bedachtgeworden: in den Hage en Rotterdam zal ook volk geworven worden; en al kunnenwij nu ook doen gelooven, dat wij hier de maats hebben, die aannemen,'t feiteigenhandig te volvoeren, dan kunnen er elders evenzoo worden gevonden, en wijhebben 't niet meer in onze magt, de uitvoering te stuiten op het juiste oogenblik.Dan zullen de anderen, ook zonder onzen bijstand, willen doorgaan tot het einde,en de onderneming wordt des te gevaarlijker en zal misschien juist door ons toedoen,mislukken, en, - laten wij 't wel bedenken, de hals is er mede gemoeid.’‘Ik zal wel zorgen, op de hoogte te blijven van de zaak,’ antwoordde JAN BLANSAERT,

die het ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 304: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

12

wigt van die zwarigheid maar al te wel erkennen moest; ‘ik zal de noodige togten inde eerstvolgende dagen doen naar den Hage en Rotterdam, en wanneer ik bemerk,dat de zaak anders loopt dan wij gemeend hadden -’‘Dan vrees ik, zal het te laat wezen,’ viel PARTHY hem in de rede.‘Te laat is 't nooit,’ hernam JAN BLANSAERT; ‘want wij hebben altijd nog ééne

uitkomst.’‘En die is?’ vroegen beide nieuwsgierig, alsof met de beantwoording van die vraag

hun laatste bezwaar zou opgelost wezen.‘Die is,’ sprak JAN BLANSAERT op een kalmen toon, ‘de openbaring van het komplot

aan den Hove van Holland.’Hoewel een onwillekeurig gevoel van afschuw de twee anderen door de ziel ging,

toen die woorden werden uitgesproken, maakten zij toch geene tegenwerping, daarzij het onvermijdelijke er van inzagen, en eene soort van voorgevoel hun scheen tevoorspellen, dat het daartoe toch eindelijk zoumoeten komen, om van hun lijfsbehoudzeker te zijn, en zoo namen deze drie mannen bij onderlinge afspraak deverachtelijkste rol op zich, welke in dit bloedige drama gespeeld is geworden: dievan verraders onder de sluipmoordenaars.Het afschuwelijkste evenwel van hun opzet was de wijze, waarop zij nog eenige

anderen in den heilloozen aanslag medesleepten. Toen zij namelijk omtrent hethierboven vermelde overeengekomen waren, en er nader over beraadslaagden,begonnen zij te begrijpen, dat het volstrekt noodzakelijk was, tegenover VAN DYCKden schijn aan te nemen van werkdadige deelneming aan het komplot, en dat zijdus

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 305: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

13

dezen, als 't noodig mogt zijn, eenige mannen moesten kunnen noemen enaanwijzen, die zij hadden gewonnen, en dit wel zoo spoedig mogelijk, ten eindevoorloopig reeds een deel van het geld in handen te kunnen krijgen. Na eenigeoverweging besloten zij drie personen, die hun bekend waren als aanhangers derArminiaansche partij, en met wie zij onder anderen vroeger reeds meermalen overde herstelling van zaken gesproken hadden, in vrij onbepaalde bewoordingen kenniste geven van den aanslag, zoodat deze des noods met VAN DYCK in aanrakingkonden worden gebragt, en tot bewijs dienen van hunne voorgewendemedewerking.Zij kozen daartoe een zekeren touwslager, JAN PIETERSZOON; een saaiwerker, SAMUELDE PLECKER, van de fabrijk, waarop zij zelve werkzaam waren, en den kleêrmakerGERRIT CORNELISZOON, allen hoogsi eenvoudige lieden, die, zooals men wil, nooitden regten toedragt der zaak begrepen hebben, en die in allen gevalle, zoo als zelfsuit hunne doodvonnissen blijkt, er nooit eenig verder deel aan hebben genomen,en het geheele plan, dat hun, om de redenen hierboven aangevoerd, slechts zeeronvolledig werd medegedeeld, voor ijdel en onuitvoerbaar hebben gehouden, terwijlzij evenwel te trouw waren, om misbruik te maken van hetgeen hun, onder beloftevan diepe geheimhouding, was gezegd geworden.Nadat dit alzoo afgesproken was, gingen zij onmiddellijk tot de uitvoering over,

en toen zij ten vier ure in de Drie Haringen weder bijeen kwamen, waar VAN DYCKhen met ongeduld wachtte, verhaalden zij elkander beurtelings, hoe de eene. JANPIETERSZOON in zijn lijndraaijershuisje, de andere SAMUEL DE PLECKER, op de fabrijk,en de derde GER-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 306: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

14

BIT CORNELISZOON, in zekere herberg aan de kraan had gevonden, en hoe dezeallen met geestdrift hun voorslag hadden aangenomen, vooral toen zij hoorden, datdaarmede veel te verdienen zou wezen.VAN DYCK viel in den strik, die hem zoo listig gespannen werd, en toonde zich

meer en meer voldaan over den loop, dien de zaken namen. Daar zij hem de namenen de woonplaatsen der drie genoemde maats opgaven, kwam er natuurlijk geenzweem van argwaan bij hem op, en zelfs verdween het wantrouwen geheel en al,dat hij in den beginne jegens JAN BLANSAERT had gekoesterd, en waarover hij het,zoo als wij bij eene vroegere gelegenheid reeds gezegd hebben, met COORENWINDERoneens was geweest.Na afloop van den maaltijd, die door VAN DYCK bekostigd werd, en die zoo

opgeruimd was, dat niemand met eenige mogelijkheid zou hebben kunnenveronderstellen, dat zij, die daar met hem aanzaten, eenige oogenblikken te voren,uit loutere geldgierigheid drie menschenlevens op hun geweten hadden geladen,werd er besloten, dat JAN BLANSAERTmet VAN DYCK naar het huis den Deijl zou gaan,waar zij COORENWINDER ingevolge de afspraak hoopten aan te treffen, daar het telaat geworden was, om nog tot 's Hage door te wandelen.De beide anderen deden hun nu een eind weegs uitgeleide, en keerden daarop

naar Leiden ter ug, met belofte van den volgenden dag, zijnde een zondag, Waaropde herbergen druk bezocht zouden wezen, nog meerdere deelnemers te zoeken,waarvoor zij dan hoopten, dat JAN BLANSAERT het noodige geld zou kunnenmedebrengen.Wij behoeven wel niet te zeggen, dat aan deze

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 307: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

15

belofte, die alleen gedaan werd om VAN DYCK te bedriegen, hoegenaamd geengevolg werd gegeven.Het was reeds laat in den avond, omtrent tien uur, toen deze met JAN BLANSAERT

aan het huis den Deigl kwam, waar zij tot hunne teleurstelling hoorden, datCOORENWINDER niet gekomen was, die, zoo als onze lezers zich wel zullenherinneren, met STOUTENBURG en BONTEBAL den avond doorbragt in de Herberg deKolder te 's Hage, waar hij van zijne zijde half verwacht had, dat VAN DYCK zich nogbij hem zou voegen.Zij besloten dus, den nacht daar te blijven, en den volgenden dag omtrent den

middag naar 's Hage te gaan, indien zij vóór dien tijd niets van COORENWINDERvernomen hadden. De uitkomst evenwel beantwoordde aan hunne verwachting.Nog zaten zij den anderenmorgen omstreeks tien uur aan het ontbijt in de algemeenegelagkamer, waar zich op dat oogenblik niemand bevond dan zij beiden, toen eenegeladen vrachtkar voor de deur stil hield, waarvan twee mannen afstapten, diehunne rekening met den voerman vereffenden, en het vertrek binnentraden, omhunne verkleumde leden bij het vuur te verwarmen.‘Welkom, welkom’ riep VAN DYCK hun reeds in de verte toe, terwijl hij te gelijker

tijd opstond en hun te gemoet ging, daar hij spoedig COORENWINDER en BONTEBALherkend had; ‘'t had luttel verscheeld, of wij waren u op den weg tegen gekomen,daar wij voornemens waren, over een half uur naar den Hage te gaan. - Welkomhier, MICHIELSZ.,’ vervolgde hij, BONTEBAL de hand reikende.JAN BLANSAERT, die bij de anderen evenzeer

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 308: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

16

bekend was, trad nu ook naderbij, en weldra zaten de vier mannen rondom de tafel,waarop het overschot van het ontbijt stond, dat door den kastelein op hunne begeertemet wat brood en kaas werd aangevuld.Zoodra zij vrijelijk spreken konden, vroeg COORENWINDER, hoe de zaken in Leiden

stonden, en welke vooruitzigten daar waren.‘Alle reden van tevredenheid hebben wij van dien kant,’ sprak VAN DYCK; ‘vooreerst

heb ik met SCHERMER, den waard uit de Drie Haringen, een uitvoerig gesprekgehouden over den geest der burgerij, dien hij beter kent, dan, de magistraat zelf.Dat laat niets te wenschen over; er zijn ten minste vijftig afgezette waardgelders enontschutterde poorters onder zijne bekenden, die niets liever verlangen dan eenerevolte: het fabrijkvolk is ontevreden, omdat men 't bestand heeft opgezegd, en deoorlog de verdiensten vermindert en de lasten verzwaart; de eene weverij na deandere wordt gesloten, zoodat er leêg volk te over rondloopt.’‘Dan moet er volstrekt een deel huisluiden op aanstaanden zondag naar Leiden

gerigt worden,’ sprak COORENWINDER, ‘wij zullen de lont wel in dat pulver werpen.’‘Ik denk er voor te zorgen,’ antwoordde VAN DYCK, ‘die van Soeterwoude,

Leiderdorp, Koudekerk, Hazerswoude en Benthuizen zullen gewaarschuwd worden.Verder heb ik de namen van eenige aartsvijanden van de ware religie opgeschreven,om bij hen de plundering te doen beginnen. Vooreerst de schout, WILLEM DE BONT-’‘Die heeft genoeg op zijne conscientie, om 't eerst in aanmerking te komen,’ viel

COORENWINDER hem in de rede.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 309: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

17

‘Verder de Heer DYCKGRAVE,’ ging VAN DYCK voort, ‘en BOEKHOVE.’‘Een der moordenaars van den Advokaat,’ sprak COORENWINDER.‘Dezelfde,’ was het antwoord; ‘wijders de schepen ADRIAAN HENDRIKSZ. VAN

TETHRODE,’ vervolgde VAN DYCK.‘Die mag ook de straf voor zijne persecutiën niet ontgaan,’ sprak JAN BLANSAERT.‘Geef mij die namen ook,’ hernam nu COORENWINDER; ‘men kan niet weten, waartoe

't mij dienstig zal wezen.’Te gelijker tijd haalde hij een zakboekje uit, en teekende de personen op, die

alzoo bestemd werden, om het eerst aan de volkswoede te worden prijsgegeven,terwijl BLANSAERT, die als inwoner van Leiden hen allen kende, de noodige inlichtingengaf, omtrent hunne denkwijze en hunne handelingen.‘En nu,’ vroeg VAN DYCK op zijne beurt, ‘hoe staat het met de geldzaak; is daarop

orde gesteld?’‘In de ruimste mate,’ antwoordde COORENWINDER; ‘BONTEBAL zal voor een goed

gedeelte zorgen, en de Heer VAN GROENEVELD heeft er alles voor over, zoo als HeerWILLEM ons gisteren avond verzekerde.’‘Dat had ik niet verwacht,’ hernam VAN DYCK verwonderd; ‘maar als het gemeend

is, dan is het mij een welkom berigt.’‘Ik heb hier eene borgstelling van den Heere VAN GROENEVELD voor vier duizend

gulden,’ sprak nu BONTEBAL, terwijl hij het papier te voorschijn haalde; ‘daarop zalik het noodige kunnen negotieëren

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 310: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

18

bij mijn zwager CLAES VAN ALPHEN en bij OLSHOREN, den stiefvader van mijne vrouw.Overigens, nu ik zie, dat de zaak goede fondamenten heeft, en tot het gemeenebest zal beleid worden, ben ik bereid voor mijn persoon twee duizend gulden tefourneeren.’‘Uitmuntend!’ riep VAN DYCK. ‘en tegen wanneer zullen wij die penningen kunnen

gebruiken? Denk, dat de tijd dringt.’‘Voor die vier duizend gulden sta ik in, binnen drie dagen,’ antwoordde BONTEBAL;

‘wat de overige twee duizend aangaat, zie hier -’ En te gelijker tijd knoopte hij zijnwambuis los, en haalde er een geldzakje uit, dat hij op tafel legde; - ‘zie hier, gisterenheb ik meer dan dat in den Hage gebeurd; hier zijn twee honderd zes en vijftigdubbele gouden pistoletten en eene enkele, dat nog iets meer is dan twee duizendgulden.’De oogen van BLANSAERT glinsterden, toen hij BONTEBAL het zakje zag losmaken,

en de dnnne, helder klinkende goudstukken op de tafel uitstorten. Met innigwelgevallen greep hij er een handvol van, om BONTEBAL bij het uittellen behulpzaamte wezen, en toen hij ze in acht stapeltjes van twee en dertig voor hem zag staan,juichte hij zichzelven in zijn binnenste toe, dat hij zoo verstandig was geweest, zichniet door nuttelooze;vrees tot het onvoorzigtig verwerpen van dat fortuin te latenverleiden.‘Zware stukken, MICHIELSZ!’ sprak hij, terwijl hij eene dubbele pistolet met

goedkeurend hoofdknikken op de hand woog; ‘wat geldt zoo een?’‘Volgens 't plakkaat der Generale Staten van den 23 February van 't vorige jaar,’

antwoordde BON-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 311: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

19

TEBAL, die een man van zaken was, ‘moeten ze tegen zeven gulden en zestienstuivers uitgegeven worden; de groote Nederlandsche rijer en de Jakobuspenningtegen elf gulden en zes stuivers; de Schotsche rijer en de Schotsche Angelot tegenvijf gulden, en dertien stuivers; de Albertijn even zooveel; dus dat komt overeen metde halve Jakobus-penning; de vierdubbele Spaansche pistolet tegen -’‘Wat ijdel geklap, MICHIELSZ!’ viel COORENWINDER hem lagchend in de rede; ‘wilt

gij BLANSAERT en ons tot cijfermeesters maken? Laat ons liever zien, hoe wij 't geldten beste kunnen aanwenden, dan zoo minitieuse berekeningen opmaken.’‘Gij hebt gelijk,’ hernam BONTEBAL, ‘maar de zaak is nog niet zoo van algemeene

bekendheid, en men dient toch te weten, wat men uitgeeft en ontvangt.’‘Die balans zal hier wel eenvoudig te maken wezen,’ sprak VAN DYCK; ‘wij zullen

uitgeven, wat er noodig is, zonder het te tellen, en later zien hoeveel er isovergebleven.’Dat was eene wijze van zien, die JAN BLANSAERT wonder wel beviel; ook haastte

hij zich, er bij te voegen:‘Zoo zal 't wel moeten gaan. 't Is in 't belang der zaken, dat men niet karig zij:

stoute maats willen stout betaald worden.’‘Zoo denk ik er ook over,’ hernam BONTEBAL; ‘overigens - handelt er meê naar

goedvinden en ten oirbaar van de goede zaak. Daar ligt het geld; wie zal het inontvangst nemen en -’‘Dat wil ik, onder goedvinden,’ viel BLANSAERT hem begeerig in de rede, ‘om in

Leiden -’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 312: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

20

‘En, mij er eene kwijting voor schrijven?’ voltooide BONTEBAL zijn volzin.BLANSAERT trok terug als een insekt, dat zijne voelhorens gestooten heeft: het

denkbeeld van zijn naam op schrift te geven schrikte hem eensklaps af, deels omhet gevaar, dat hij daardoor zou kuniien loopen, deels om de geldelijkeverantwoording, die later van hem zou kunnen gevergd worden.‘Mij dunkt,’ sprak COORENWINDER, die BLANSAERT'S uitroep niet gehoord had, of

wel, het niet raadzaam oordeelde, hem zooveel geld in handen te geven, ‘'t warehet best, dat VAN DYCK de som overnam, daar hij morgen naar Rotterdam denkt tegaan, en daar eenige maats zal moeten werven en wapens aanschaffen.’‘En die van Leiden?’ vroeg BLANSAERT.‘Die kan men later betalen, wanneer 't overige geld gevonden is,’ antwoordde

COORENWINDER.‘Maar ze verklaren, niet lang te willen wachten op 't handgeld’ hernam BLANSAERT.‘Wie? wat?’ vroeg COORENWINDER verwonderd.‘De maats, die in Leiden aangenomen zijn,’ hervatte BLANSAERT.‘Zijn er al maats in Leiden aangenomen?’ vroeg COORENWINDER; ‘hoeveel, en

door wien?’‘Drie; door mijn broeder ABRAHAM, door WILLEM PARTHY en door mij,’ antwoordde

JAN BLANSAERT. ‘'t Zijn drie kloeke kerels, die al dadelijk verklaard hebben, dat zij 'twerk wel voor hunne rekening willen nemen, mits er goed profijt van te halen zij.’‘Een goed begin!’ sprak COORENWINDER, die in 't eerste oogenlik scheen te twijfelen,

maar het daarna gaaf aannam, toen VAN DYCK, dien hij wist,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 313: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

21

dat mede in Leiden geweest was, het niet tegensprak.‘Ik heb een iegelijk van hen drie honderd gulden beloofd,’ vervolgde BLANSAERT,

‘honderd en twin tig op hand en nog honderd en tachtig daartoe, als 't feit volvoerdzal wezen. Ik had dat gisteren morgen zoo met VAN DYCK overlegd.’‘Mij dunkt, die prijs is billijk,’ sprak deze, ‘en nu, ik zal MICHIELSZ eene kwijting

voor dit geld geven, en 't verder besteden, waar 't dienstig zal wezen.’Dit zeggende scheurde hij een blad papier uit zijn zakboek, en schreef het

verlangde bewijs, dat hij met zijne naamteekening bekrachtigde en aan BONTEBALoverhandigde.‘Ziedaar,’ ging hij voort, terwijl hij BLANSAERT vier stapeltjes van het goudgeld

toeschoof, ‘daar is duizend gulden -’‘Bijha,’ sprak deze; - VAN DYCK wierp hem zonder een woord te spreken nog eene

dubbele pistolet toe. - ‘Daar is duizend gulden; daarvoor kunt gij op de voorzeidecondition, acht maats werven; het verder benoodigde zal ik u over eenige dagenkomen brengen.’‘Ik zal voor die in Leiden zorgen,’ hernam BLANSAERT, terwijl hij zijne vreugde

kwalijk verbergen kon, toen hij de goudstukken in zijn zakdoek knoopte en opstak;‘'t is nu half twaalf; mij dunkt, het zal best zijn, als ik nu naar Leiden terugkeer; dantwijfel ik niet, of ik zal er van daag nog wel twee of drie vinden.’ Dit zeggende stondhij op, nam afscheid van de anderen, en haastte zich weg te gaan, uit vreeze, datVAN DYCK, eenig schriftelijk bowijs van hem mogt vorderen, waaraan

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 314: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

22

deze, volkomen onverschillig in al wat geldzaken betrof, evenwel volstrekt niet dacht.Twee uren daarna had BLANSAERT het geld met zijnen broeder en PARTHY gedeeld,en zaten zij geza mentlijk te overleggen, hoe zij nu in het vervolg het voorloopig zoowelgeslaagde ontwerp zouden doorzetten en, volgens de lievelingsuitdrukking vanWILLEM PARTHY. ‘de koe melken zoolang zij melk gaf.’Intusschen waren de drie anderen nog eenigen tijd aan het huis den Deil gebleven,

en had VAN DYCK afgesproken, dat hij den volgenden vrijdag in Rotterdam, ten huizevan SLATIUS, of bij STOUTENBURG in de Hulck, met COORENWINDER zou zamenkomen.Deze zou nu met BONTEBAL, langs den binnenweg, over Voorschoten, Soetermeeren Bleiswijk naar Zevenhuizen terugkeeren, waar zij dan beiden zouden trachten,den volgenden dag, of uiterlijk dingsdag, de benoodigde vier duizend gulden bijeente krijgen.Wij zullen hen op dezen togt niet volgen, maar VAN DYCK, die kort daarop den

weg naar 's Hage insloeg, derwaarts vergezellen.Hij was voornemens eerst te onderzoeken, of hij STOUTENBURG daar nog zou

aantreffen, die aan COORENWINDER niet bepaald gezegd had, of hij reeds dien dagof den volgenden naar Rotterdam zou ver trekken, en met hem nader e afsprakente maken omtrent de verdeeling van de rollen, die ieder van hen bij de uitvoeringvan het op handen zijnde drama zou te spelen hebben. Dan wilde hij metSTOUTENBURG naar Rijswijk gaan, om nog eens naauwkeurig de plaats op te nemen,waar het feit het best te volvoeren zou zijn, en de punten

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 315: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

23

uit te zoeken, waar de posten zouden moeten geplaatst worden, en zich daarnanaar Rotterdam begeven, waar hij met CORNELIS GERRITS en SLATIUS de noodigetoebereidselen zou maken, om op dingsdag, den 7den February, met alles gereedte zijn.In zijne hoop om STOUTENBURG te 's Hage aan te treffen, werd hij teleurgesteld:

noch in de Kolder, noch in zijn eigen huis, waar hij sedert den vorigen middag nietwas teruggekeerd, was hij te vinden, en alzoo besloot VAN DYCK. daar de avond, nazijne wandelingen door den Haag, reeds tamelijk ver gevorderd was, dien nacht inde Kolder te blijven.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 316: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

24

Hoofdstuk II. Uitbreiding van het komplot.

Den volgenden dag ging VAN DYCK vroegtijdig op weg naar Rijswijk. Het was eensombere, nevelachtige morgen; de zon, die nog niet lang boven de kim gerezenwas, kwam nu en dan als eene bloedroode schijf te voorsckijn, om zich onmiddellijkdaarop weder achter de drijvende mistwolken te verbergen. Op het galgenveld, dathij bij den uitgang van den Haag links liet liggen, zwierde eene vlugt kraaijen rond,en liet zich met loome vlerken neder op het afzigtelijke rad, dat op een staak vaneenige voeten hoogte, zwart en dreigend in den vochtigen neveldamp verrees. Diefladderende kraaijen waren de eenige levende wezens, die hij in den orntrek gewaarwerd; hun schril gekrijsch, het eenige geluid, dat, hij hoorde; dat spookachtige rad,het eenige voorwerp, dat hij kon onderscheiden, behalve de bladerlooze boo-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 317: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

25

men aan den weg, welke ijskoude droppelen van hunne zacht heen en wederwiegende takken, op den door de nachtvorst verstijfden grond lieten vallen.Hij sloeg den mantel digter om de schouders, om zich tegen den scherp

doordringendenmist te beveiligen, en stapte haastig door, alsof hij den naargeestigenindruk van hetgeen hem omgaf, wilde ontgaan. Bij de herberg de Witschenburggekomen, die ongeveer ter hoogte van Rijswijk aan den weg lag, en vanwaar menregts moest ombuigen, om in het dorp te komen, hield hij stil, om met de meestenaauwkeurigheid zijne nasporingen te doen. Elken boom, elken struik, elke hegsloeg hij oplettend gade, en was, na zich eenigen tijd hier mede bezig gehouden tehebben, op het punt het voetpad in te slaan, dat de kortste weg was, om bij destallen van den Prins te komen, die omtrent twee honderd roeden ten westen vanhet dorp aan de zuidzijde van de Zandvaart gelegen waren, toen hij verrast werddoor het geblaf van twee prachtige hazewinden, die hem in snelle vaart te gemoeten voorbij ijlden. Hij keek om, toen hij te gelijkertijd het knallen eener zweep hoorde,en zag in den nevel eene vrij zware karos aankomen, door twee sterke Frieschepaarden in draf voortgetrokken over den half bevroren zandweg. Een oogenblikdaarna had hij de liverei van den Stadhouder herkend. Als vastgenageld bleef hijstaan, en eene zonderlinge gewaarwording maakte zich van hemmeester, toen hetrijtuig hem rakelings voorbijreed, en hij in den persoon, die er in gezeten was, PrinsMAURITS herkende.Hij had zich den geheelen morgen zoo met het opmaken van zijn plan bezig

gehouden, en bij het

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 318: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

26

beoordeelen van ieder punt van het omliggende terrein, zich zooveel malenvoorgesteld, hoe en langs welken weg dat rijtuig komen zou, dat het hem bij hetverrassende van die plotselinge verschijning te moede was, alsof eene soort vanzinsbegoocheling hem het denkbeeldige als wezenlijk deed voorkomen. Bijna alsin een droom stond hij aan den rand van den weg, toen de karos hem voorbij reed;hij zag duidelijk, hoe de Prins, in diep nadenken verzonken, een verstrooiden blikuit het rijtuig wierp, en, hem gewaar wordende, als werktuigelijk het hoofd boog,met die nooit falende hoffelijkheid, die den Prinsen van Oranje als ingeschapen is.Hij zag verder, hoe de twee pages, die ter zijde van denbok stonden, vlug op denweg sprongen en langs het meergemelde voetpad vooruit snelden, om alzoo, doordien korteren weg te nemen, vroeger bij de stallen te zijn, ten einde den Prins bijhet uitstijgen behulpzaam te wezen, terwijl de twee hazewinden over het veld heenen weder jaagden, en eer het rijtuig stil hield, reeds tweemaal den weg haddenafgelegd, om zoodoende hunne vreugde over de komst van hunnen meester aanden dag te leggen.Wat hij daar zag, gebeurde juist zoo als hij het zich had voorgesteld, zoodat hij,

toen alles eene minuut daarna weder in den nevel was verdwenen, geneigd was,het geheel voor een visioen, voor een spel zijner verbeelding te houden.Toen hij evenwel weder tot geregeld nadenken kwam, was zijne eerste gedachte,

die hem als lood op het hart viel, eene bepaalde vrees, dat de aanslag mislukkenzou, niettegenstaande hij gezien had, hoe voordeelig alle kansen stonden, hoegemakkelijk

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 319: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

27

de Stadhouder te genaken zou zijn, hoe weinig moeite het zou kosten, denmogelijken tegenstand van die weinige personen, die zijn gevolg uitmaakten, teoverwinnen. Want, hoewel hij er zich de reden niet van verklaren kon, hij moestzichzelven bekennen, dat, wanneer hij al op het oogenblik een wapen in hand hadgehad, hij het niet gebruikt zou hebben. Wel is waar, lag de oorzaak veel in hetverrassende der geheele verschijning; maar daarenboven gevoelde hij eensklaps,dat het iets geheel anders was, in de kalmte der binnenkamer een plan te beramenen te overleggen, dan wel, hoe goed ook voorbereid, als het oogenblik werkelijkdààr is, het ontzettende wigt der verantwoording van zulk eene daad zich van hetbeklemde hart te schudden, en het staal te wringen in de borst van het slagtoffer.Voor het eerst gevoelde hij in vollen omvang, wat vorstenmoord is, en begreep hijhet, dat geen van die allen, die tot de uitvoering van het feit zouden geworvenworden, de eerste zou zijn, om de hand aan MAURITS te slaan. Hij gevoelde het, datnoch het kwistig gestrooide goud, noch de gemaakte opgewondenheid in staatzouden zijn, tot een drijfveer te strekken, die sterk genoeg zou werken. Hij gevoeldehet, dat alleen het onmisbare geloof aan de regtvaardigheid, en de kalme overtuigingvan de noodzakelijkheid de hand zouden kunnen leiden, die in 't gewigtige oogenblikniet zou beven. Maar bij hem was reeds sedert lang dat geloof aan regtvaardigheid,versterkt door zijne bijzondere wraakzucht, overgegaan tot ingekankerden haat; bijhem was reeds lang die overtuiging der noodzakelijkheid een blind fanatismegeworden. Het duurde dan ook maar korten tijd, of

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 320: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

28

hij was tot zijn gewonen loop van denkbeelden teruggekeerd, en beschouwde inzijnen dweependen ijver de toevallige ontmoeting, die hem plotseling dat lichtgegeven had, als eene ingeving des he mels, die hem op een struikelblok had willenwijzen, dat, naar zijne vaste overtuiging, alles zou hebben doen mislukken.Van dit oogenblik stond bij VAN DYCK het voornemen vast, zelf degene te zijn, die

den Stadhouder den eersten slag zou tpebrengen, of het eerste schot op hem zoulossen.Aldus zoo mogelijk nog meer versterkt in zijn opzet, en zich nu ten naastenbij van

het welslagen verzekerd houdende, zette hij, zooyeel het noodig was, zijn onderzoekvoort, maakte zijn plan bepaald op, en wandelde toen over Delft naar Rotterdam,waar hij ten twee uur bij CORNELIS GERRITS aankwam, juist bijtijds om met hem hetmiddagmaal te gebruiken.Van dezen vernam hij, dat er ook daar ter stede reeds een goed vooruitzigt was,

de noodige deelhemers te vinden. Den vorigen dag, namelijk, had zich CORNELISGERRITS in verscheidene taveernen begeven, waar hij weldra eenige onvergenoegdenhad herkend, die hij wist, dat tot de Arminiaansche partij behoorden. Drie daar vanvond hij des nainiddags in de herberg de Faem op de Blaak, namelijk JAN CLAESZOONuit 't Zuidland, HARMAN HARMANSZOON van Emden en DIRCK LENERTSZOON van Katwijk,allen varensgezellen, met wie hij zich ongemerkt in een gesprek had ingelaten overde tegenwoordige tijdsomstandigheden, bij welke gelegenheid hij uit de hevigheid,waarme de zij zich over de regering uitlieten, en uit de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 321: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

29

verbittering, die zij allen aan den dag legden wegens verschillende onderganegrieven, had opgemaakt, dat zij juist de mannen waren, die hij zocht. Hij had zichdaarop een enkel woord laten ontvallen over een vooruitzigt, dat er bestond totverandering; over een plan, dat slechts kloekheid en ijver voor de goede zaakvorderde, om tot een goeden uitslag te leiden, en had zulk een open oor bij hengevonden, dat hij besloot, daarvan partij te trekken, en ze den volgenden avond inde herberg Het Lands Welvaren bestelde, waarheen hij zich dan met SLATIUS zoubegeven, om hen, als 't raadzaam voorkwam, voor vast aan te nemen. Hij voorspeldezich een goeden uitslag, vooral toen hij vernam, dat VAN DYCK ruimschoots voorzienwas van het noodige, om een ruim handgeld te geven, omtrent welks bedrag zij metelkander overeen kwamen.Het was ongeveer vier uren, toen zij het huis verlieten, en zich naar de woning

van SLATIUS begaven, die zich bereid verklaarde, zoodra het donker zou zijn, methen naar de herberg Het Lands Welvaren te gaan, om het zijne bij te brengen tothet bepraten van de voornoemde varensgezellen, indien deze welligt zwarighedenmogten maken.‘Blijf dus nog een paar uur ten mijnent,’ sprak SLATIUS; ‘VAN DYCK zal nog wel

eenige rust behoeven, en zoodra 't schemert, zullen wij vertrekken. Verhaal mijintusschen, wat gijlieden van den voortgang der zaak weet. Waar is COORENWINDER?’‘Die doet op 't oogenblik een nuttig werk boven velen,’ antwoordde VAN DYCK; ‘hij

haalt met CLAES MICHIELSZ. BONTEBAL het geld, dat wij noodig hebben.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 322: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

30

‘En waar zal hij 't krijgen?’ vroeg SLATIUS verwonderd.‘In Zevenhuizen, bij zijnen schoonvader; op 't krediet van den Heere VAN

GROENEVELD.’‘VAN GROENEVELD!’ riep SLATIUS uit; ‘ik had niet gedacht, dat die ooit daartoe zou

overgaan!’‘'t Is ook niet regt gebleken, hoe Heer WILLEM er hem toegebragt heeft,’ hernam

VAN DYCK; ‘maar ik heb heden morgen met eigen oogen de obligatie gezien, die hijheeft afgegeven.’‘Dat is de hoofdzaak,’ zeide SLATIUS;’ het overige is ons vrij onverschillig; en waar

is de Heer VAN STOUTENBURG?’‘Dien heb ik te vergeefs in den Haag gezocht,’ antwoordde VAN DYCK; ‘hij had

gisteren nacht in de Kolder geslapen, maar was 's morgens vroeg, zoo als mij dekastelein verzekerd, vertrokken, en sedert zaturdag niet in zijne woning geweest.’‘Dan is hij hier in Rotterdam,’ sprak CORNELIS GERRITS; ‘want hij was voornemens,

deze dagen hier door te brengen, om, zoo noodig, altijd bij de hand en te sprekente zijn.’‘Zoo heeft mij COORENWINDER ook gezegd,’ hernam VAN DYCK, ‘en wel dat hij zijnen

intrek in de Hulck zou nemen.’‘Bij onzen vriend OLSVEEN,’ sprak SLATIUS; ‘dat doet mij denken aan den terugrid

van Bleiswijk. Hebt gij gehoord, wat ons gebeurd is, VAN DYCK?’‘Neen,’ hervatte deze, en SLATIUS deed hem daarop het verhaal van de ontmoeting

met de stadssoldaten, die onzen lezers reeds bekend is.VAN DYCK schudde bedenkelijk het hoofd, toen SLATIUS had uitgesproken. ‘Twee

dingen bevallen mij daarin niet:’ sprak hij; ‘vooreerst die onder-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 323: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

31

zoeking zelve: dat zijn van die onwelkome omstandigheden, die soms gevolgenhebben, welke men niet voorzien kan. Mij dunkt, het is zaak, ops voornemen zoospoedig mogelijk uit te voeren; iedere dag uitstel kan ons verderf wezen; en, tentweede, begrijp ik niet, waarom Heer WILLEM juist in de Hulck zijnen intrek genomenheeft. Zoo de magistraat in de eerstvolgende acht dagen nader onderzoek in diezaak doet, loopt hij nog gevaar, te worden gevangen genomen, en God weet, water dan uit kan voortvloeijen.’‘Hij schijnt het gevaar niet te achten,’ sprak CORNELIS GERRITS.‘Het gevaar niet te achten!’ riep VAN DYCK wrevelig uit. ‘Wie acht dat dan? Wij

zeker geen van allen; maar moeten wij daarom de voorzigtigheid uit het oogverliezen?’‘Wij zullen er hem bij de eerste gelegenheid indachtig op maken,’ sprak SLATIUS,

‘en voorloopig vertrouwen, dat alles ten beste bestierd zal worden. En hoe staat hetmet de BLANSAERTEN?’ vroeg hij verder.‘Die zijn geheel tot ijverige medewerkers geworden;’ antwoordde VAN DYCK; ‘in

Leiden zijn al drie kloeke maats geworven, en binnen vier dagen zullen zij zorgen,er acht bijeen te hebben. Van die zijde is dus alles in orde.’‘Goed zoo, goed zoo!’ riep SLATIUS uit, zich bij het vernemen van al die

bijzonderheden gerioegelijk de handen wrijvende; ‘Daar zal een dans gedanstworden! Nu komt er uitzigt voor de ware dienaren der echte religie. O,UYTTENBOGAERT, o GREVINKHOVEN, o EPISCOPIUS!’ ging hij met klimmende drift voort.‘Oneerlijke werklieden in

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 324: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

32

den wijngaard des Heeren! Nu zal 't blijken, wie de ware voorvechters van 't geloofzijn; want de Societeit der Remonstranten zal worden gezuiverd, als de Gommaristeneerst vernederd zijn, en dan zal men ook u afsnijden als verrotte leden in de kerk,en zij zal worden helder als 't zonnelicht en wit als sneeuw! 'k Zal ze zoodanig tebengelen hangen, dat het hun heugen zal, die allen, die mij zoo gepersecuteerd envernederd hebben!En daarop bleef hij eenige oogenblikken in nadenken verzonken, zich verdiepende

in het zoete denkbeeld, hoe hij weldra zegevierend aan het hoofd zou staan van deherstelde gemeente, en wraak zou nemen op zijne vijanden.Men ging nu over tot het bespreken van verschillende te nemen maatregelen,

waarvan in het vervolg van ons verhaal nader blijken zal, en toen deavondschemering viel, begaven de drie mannen zich naar de herberg Het LandsWelvaren, waar zij ook weldra twee dergenen zagen binnenkomen, die door CORNELISGERRITSZ besteld waren, namelijk JAN CLAESZOON en HARMAN HARMANSZOON. Deeerste kwam naar de tafel toe, waaraan zij plaats genomen hadden en, zich totCORNELIS GERRITSZ wendende, sprak hij, zonder te groeten of op de anderen teletten:‘DIRCK LEENAERTSZ kon nog niet meê komen, CORNELIS: daarom zijn wij maar vast

vooruitgegaan. Wat is er nu verder te zeggen?’Na deze woorden, die luid genoeg werden uitgesproken, om door den waard en

eenige andere gasten, die op de bank bij de kagchel te bieren zaten, verstaan teworden, bleef hij CORNELIS

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 325: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

33

GERRITS vragend aanzien met den hoed op het hoofd en de hand in de wijdehoozenzakken.SLATIUS, die dadelijk begreep, dat zij hier met een zeer ongepolijst mensch te

doen hadden, achtte het raadzaam, het gesprek niet terstond en daar ter plaatseop het onderwerp te brengen, maar voerde hem lagchende toe, daarbij doelendeop de zondagsche kleêren, die hij aan had:‘Wel, wel, JAN, hoe zien wij u op een werkdag zoo sierlijk in 't bruin als een

rentenier?’CLAESZOON wendde met eene zekere minachting het hoofd op zijde, en nam

SLATIUS, dien hij niet kende, van het hoofd tot de voeten op.‘Werken?’ sprak hij; ‘dat denk ik in den eersten tijd niet meer te doen; ik heb het

overgelaten aan wien 't lust; ik heb het verkocht aan een ander, die er meer om gaf.’Dit zeggende, begon hij op een luiden toon te lagchen, als vast overtuigd, dat hij

iets bijzonder geestigs gezegd had.SLATIUS lachte een oogenblik mede, nog niet geheel met zichzelven eens, van

welken kant hij dien maat zou aanvatten.‘Als gij 't zoo kunt volhouden,’ sprak hij, ‘is 't niet te verwerpen. Gij schijnt het u

dus gemakkelijk te willen maken?’‘En waarom zou ik 't niet?’ vroeg de ander kort af; ‘werkt een paard langer dan

hem de haver gegeven wordt? Als ik niet krijg, wat mij toekomt - afgedaan!’SLATIUS was niet genoeg op de hoogte van zijne omstandigheden, om deze min

of meer raadselachtige woorden te begrijpen; maar hij maakte er toch uit op, dat hijiemand voor had, die ontevreden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 326: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

34

genoeg was met het noodlot, om spoedig over te gaan tot een of ander middel vanverbetering, als 't hem maar smakelijk gemaakt werd.‘'t Is dan ook niet dadelijk om te werken, dat CORNELIS GERRITS u hier bescheiden

heeft,’ sprak hij, ‘maar -’‘Dat zal ik anders niet ontzien,’ viel de ander hem in de rede, ‘dat heb ik ook aan

CORNELIS gezegd, - niet waar?’ vroeg hij, zich tot dezen wendende; ‘ik ben goedvoor mijn werk, zoo goed als iedereen; maar - dat zeg ik - zuivere rekening vanhem, die mij aanneemt: al is het werk ook vuil, dat er gedaan moet worden.’En wederom begon hij op eene ruwewijze te lagchen over deze nieuwe aardigheid.‘Dus,’ ging hij voort, ‘wat is 't nu voor eene zaak waarover de heeren wilder),

spreken?’SLATIUS begreep, dat het onvoorzigtig zou wezen, er onmiddellijk over te beginnen,

maar spoedig had hij een besluit genomen.‘JAN.’ sprak hij op zachteren toon, en na voorzigtig rond gezien te hebben, of

iemand hem hooren kon, ‘datgene, waarover wij u spreken wilden, moeten wij zondergetuigen kunnen behandelen. 't Is van meerder gewigt dan gij denkt; - ook vooruzelven; dus laat ons gezamenlijk de straat op gaan; daar zal ik u meer zeggen.’‘Goed,’ hernam CLAESZOON, ‘maar’ - op HARMANSZ. wijzende, die in dien

tusschentijd schrijelings op eene bank was gaan zitten, om op zijn gemak een glasbrandewijn leeg te drinken, -‘hier is mijn maat HARMAN, die meêgekomen is, en ookzal meêgaan; ik doe niets zonder mijn maat.’‘Ik ook niet,’ viel deze hierop in; ‘zie maar!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 327: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

35

en te gelijk reikte hij hem het half geledigde glas brandewijn toe, dat CLAESZOONmet eene enkele teug uitdronk.VAN DYCK scheen maar half tevreden met het gehalte van die twee, door GERRITS

aangeworven medehelpers.‘Wat wilt gij met die plompe kerels beginnen?’ fluisterde hij op onwilligen toon

SLATIUS in het oor, toen deze opstond en zijn hoed opzette.‘Stil,’ antwoordde deze, eveneens fluisterend, ‘laat mij begaan; als ik die twee

onder vier oogen heb, zal ik spoedig weten, waaraan mij te houden, en bedrieg ikmij niet, dan zijn dat juist een paar ruwe gasten, zoo als wij ze gebruiken kunnen.’‘Zoo neem ze dan, als 't u voegelijk schijnt,’ hernam VAN DYCK; ‘wij zullen u hier

wachten.’‘'t Zal niet lang zijn,’ sprak SLATIUS, en verliet met de beide varen, sgezellen het

huis.Zoodra zij een eind de straat waren opgegaan, waar zij in den donkeren

winteravond weinig volk aantrbffen, zeide SLATIUS, op een veel ernstiger toon, dandie, waarop hij tot nu toe het onderhoud gevoerd had:‘Mannen, voor dat ik met u spreke over zaken van hoog gewigt, en die tot groot

profijt van uw welwezen en van uwe ziel gedijen kunnen, want zij betreffenvoornamelijk ons dierbaar geloof, 'twelk ik opregtelijk hope, dat u ter harte gaat:zegt mij eerst, of gij mij kent, die op 't oogenblik met u spreekt?’‘Neen,’ antwoordden de beide maats, en HARMANSZ. voegde er bij: wij weten

alleen, dat CORNELIS ons zou brengen bij eenige zijner goede vrienden, om naderte spreken over zeker exploit, dat ons nog niet volkomen is gedenoteerd geworden.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 328: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

36

‘Zoo is 't,’ hernam SLATIUS, ‘welnu, als ik u mijn naam genoemd zal hebben, zult gijmij dadelijk kennen: - HENRICUS SLATIUS.’‘De gebannen SLATIUS!’ riep CLAESZOON uit; want werkelijk was, vooral in de

Provineie Holland, de woelzieke ijveraar bij al de leden der Remonstrantschegemeente bekend.‘De gebannen, vervolgde, gehate en gevreesde SLATIUS,’ hernam deze. Gij ziet,

aan welk gevaar ik mij blootstel: word ik hier gevangen, dan kan ik eeneeeuwigdurende opsluiting niet ontgaan. Ik behoef u dus niet te zeggen, dat hetzwaarwigtige redenen zijn, die mij zooveel doen wagen, en gij beiden zijt, behalveeenige weinige goede vrienden, de eersten, aan wie ik mij bekend maak. Gij zietdat ik vertrouwen in u stel.’‘Heb er ook geene vrees voor, dat wij 't misbruiken zullen, heer SLATIUS’ sprak

CLAESZOON; ‘dat zou eene schennige handeling wezen.’‘Daar denk ik ook niet aan,’ hervatte deze, die zijn doel voorloopig reeds bereikt

had, daar hij had begrepen dat hij als predikant een veel grooter zedelijk overwigtop hen zou hebben dan de schrijnwerker CORNELIS GERRITS, dien zij meer als hunsgelijke behandelden, en teyens was hij geslepen menschenkenner genoeg, om teweten, dat het toevertrouwde geheim reeds dadelijk een band vormde, dien hij nilslechts wat naauwer behoefde toe te halen.‘Gij weet,’ ging hij voort, ‘wat schrikkelijke vervolgingen wij allen te lijden hebben,

en ik meen te bemerken, dat gij, even als zoovele anderenniet vrij gebleven zijt.’‘Ze hebben mij het brood ontnomen,’ riep CLAES-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 329: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

37

ZOONmet hevigheid uit, mijne kleine schuit, waar meê ik den eerwaardenWELSINGIUS,die van de Voorpoort in den Hage ontsnapt was, naar Waalwijk gebragt had, isgeconfiskeerd geworden, en tachtig pond boete heb ik moeten betalen! En HARMANis 't niet beter gegaan; die -’‘Zoo zijn wij velen, die geleden hebben van de vervloekte tirannie,’ viel SLATIUS

hem in de rede, ‘en daarom geloof ik, dat gij, zoowel als ik, zult uitzien naarverbetering.’‘En naar meer dan dat,’ sprak HARMAN; ‘maar welligt zal de tijd nog komen, dat

wij wrake kunnen nemen over onze ellende, en waarachtig, 't zal hun niet goedvaren, die ze ons hebben aangebragt!’‘Zoo denk ik ook,’ sprak SLATIUS, ‘en laat ik u nog dit zeggen: de tijd is nabij, dat

de wrake des Heeren over de ongeregten zal losbarsten; die ure is gekomen.’‘Die ure is gekomen?’ riepen beiden verrast uit.‘Ik zal u meer zeggen,’ vervolgde SLATIUS, ‘wanneer ik weet, dat gij deel wilt nemen

in de dingen, die daar geschieden zullen.’‘Daar reken op!’ hernamen zij, brandende van nieuwsgierigheid; ‘wat zal er te

doen wezen?’‘Nu dan, geeft mij eerst bij plegtigen eede de belofte, dat geen woord van hetgeen

ik u tot nogtoe gezegd heb, en nog verder zeggen zal, over uwe lippen zal komen;dat gij er met geen mensch, wie hij ook zij, over zult spreken, dan met hen, die ik ulater als deelnemers zal kenbaar maken.’‘Dat beloof ik u met heiligen eede,’ sprak CLAESZOON, terwijl hij SLATIUS de

regterhand gaf,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 330: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

38

en met de linkerhand den hoed van 't hoofd ligtte.‘Ik evenzoo,’ sprak HARMANSZ. op dezelfde wijze.Zij waren nu tot het donkerste gedeelte van de straat genaderd, waar SLATIUS

bleef staan, en na zorgvuldig rondgezien te hebben, of er niemand was, die henzou kunnen bespieden, maakte hij hen bekendmet den voorgenomen prinsenmoorden de daarmede in verband staande verandering in de regering. Hij verhaalde hundaarenboven, dat het feit door eenige maats van Leiden zou worden uitgevoerd,en dat zij alleen zouden behoeven te beletten, dat die daarbij geen overlast leden;beloofde hun ieder vooreerst honderdvijfentwintig gulden, die hun nog dienzelfdenavond zouden uitgeteld worden, en later in den Haag het overige, tot driehonderdgulden toe; gaf hun verder de verzekering, dat, indien zij kwamen te verongelukken,hunne vrouwen en kinderen eerlijk zouden worden onderhouden, dat overigensdegenen, die in het leven bleven, nog genieten zouden eene goede somme geldsen bovendien voorzien worden met eene officie, elk naar zijne gelegenheid.Zonder een woord te spreken, hadden de beide gezellen SLATIUS aangehoord,

en bleven, toen hij ophield, nog eenige oogenblikken in gedachten verzonken.Eindelijk sprak HARMANSZ:‘'t Is een stout feit, dat gij daar wilt ondernemen, en 't kan tot groote gevolgen

leiden.’‘'t Is het eenige wat ons overblijft,’ hervatte SLATIUS, ‘wanneer wij niet voor altijd

in de ellende willen blijven verzuchten.’‘Ik heb vrouw en kinderen,’ hernam weder HARMANSZ, ‘anders -’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 331: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

39

‘Ik zeg u nog,’ viel SLATIUS hierop in, ‘dat die eerlijk onderhouden en vroom grootgebragt zullen worden, wanneer u iets overkomen mogt; de RemonstrantscheSocieteit, waarvan hier natuurlijk alles uitgaat, is rijk genoeg, om in zoodanig geval,de trouw van hare dienaren ruim te beloonen.’‘Dat is zeker eene schoone belofte,’ sprak HARMANSZ. nadenkend.‘En buitendien,’ ging SLATIUS met meer aandrang voort, ‘wat is nu ons uitzigt?

Welhaast zullen onze kinderen loopen bedelen, en als ze later hooren, hoe wij degelegenheid hebben verzuimd, die de Heere ons nu aanbiedt, om hen te verlossenvan hun jammerlijk lot - hoe zullen ze dan over ons denken?’‘Ik ben uw man, heer SLATIUS,’ sprak HARMANSZ, eensklaps besloten, terwijl hij

hem de hand gaf; ‘erger kan 't hun niet worden, maar beter wel. Reken op mij voorwat er te doen is; ik zal bij de werken zijn.’‘Ik evenzoo,’ sprak JAN CLAESZOON, ‘ik ben bereid. Op wanneer is de uitvoering

bepaald?’‘Voorloopig op morgen over acht dagen,’ antwoordde SLATIUS, ‘blijft in dien

tusschentijd bij de hand; CORNELIS GERRITS zal, u naauwkeurig inlichten; wat uwwerk zijn zal en wanneer gij u naar den Hage zult hebben te begeven. Kunt gij metschietgeweer omgaan?’‘Ik heb nooit een pistool afgeschoten,’ sprak CLAESZOON.‘Noch ik,’ voegde HARMANSZ er bij.‘Zoo zal ik er voor zorgen, dat u een pedarm of een houwer gegeven worde,’

hervatte SLATIUS, ‘en hoe staat het met DIRCK LEENAERTSZ?’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 332: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

40

‘Was het niet goed, dat wij dien dadelijk gingen opzoeken, en hem de zaakmededeelden?’ vroeg CLAESZOON. ‘ik weet zeker dat hij eveneens hereid zal zijn.’‘Doet dat,’ antwoordde SLATIUS. maar gaat wel voorzigtiglijk te werk, en spreekt

hem geen woord, dan onder eede van geheimhouding. Ik zal u in het LandsWelvarenwachten; komt daar dus terug, maar als er meer gasten zijn, vervoeg u dan nietdadelijk hij ons, om geen opzien te wekken; als de anderen vertrokken zijn, zullenwij u nog van avond het geld toetellen.’Met deze woorden nam hij afscheid van hen, en keerde naar VAN DYCK en CORNELIS

GERRITS terug, aan wie hij den goeden uitslag mededeelde.Een oogenblik later, terwijl zij gezamenlijk in een hoek van 't vertrek zaten te

praten, trad, zoo als wij vroeger vermeld hebben, JAN FAESSEN binnen.Nog geheel onder den indruk van de sombere gedachten, die zijnen geest

vervulden, zette hij zich bij het vuur neder, greep nu en dan werktuigelijk naar debierkroes, die bij hem stond, en bleef in diep gepeins verzonken, zonder eenigeopmerkzaainheid te schenken aan hetgeen hem omringde. De treurige beelden,die zich in zijne ziel verdrongen, hadden meer en meer een donkeren tintaangenomen. Het was geen weemoed meer, die hem beheerschte; het was eensombere wrevel, eene verontwaardiging, die tot wraakgierigheid gestegen was, enhij was er te ongelukkiger door; want FAESSEN behoorde tot die goedhartige en edelekarakters, die, zelfs bij het grievendste zieleleed, in de reinheid hunner eigenegevoelens een steun

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 333: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

41

vinden, die hen oprigt en staande houdt, en, zij het dan ook met een bloedend harte,onderworpen doet zijn aan den wil des Heeren. Maar die steun ontzonk hem, ofliever hij had dien nog niet kunnen vinden, en wie zal het in hem veroordeelen, dathij, in de omstandigheden, waarin hij door menschelijken dwang en willekeur gebragtwas, niet die verhevene grootheid van ziel bezat, die ten allen tijde en in alles deraadsbesluiten der hoogste wijsheid, der oneindigste liefde erkent. Hij kon het niet;hij kon niet onderworpen zijn; hij gevoelde, en zeî het zich zelven meer dan eensin den loop zijner droeve overpeinzingen: wanneer hij op het ziekbed wasneêrgeworpen, of eenige andere plotselinge lotsbeschikking hem voor altijd buitenstaat gesteld had, zijn vaderland te dienen, en voort te gaan op den weg, dien hijtot nu toe met eere bewandeld had, hij zou het hoofd kunnen buigen en zwijgen; ja,zelfs wanneer het liefste wat hij op aarde bezat, wanneer DUIFJE door den Heer vanhem genomen ware naar den hemel, hij zou luid geweend hebben als ze hemgescheurd werd uit de ziel, misschien zou hem het hart gebroken zijn op haar graf;maar hij had nog kunnen stamelen: de naam des Heeren zij geloofd. Maar nu, - hoegeheel anders was het gevoel, dat zijne borst doortintelde! Dat was geene gedweeëonderwerping, maar bittere wrok. Wat nu geschiedde, was niet de wil des Heeren;die gruwelijke onregtvaardigheid kon niet worden goedgekeurd door de eeuwigeen onveranderlijke Wijsheid en Liefde; die willekeurige overheid was niet meer voorhem, wat ze hem van kindsbeen af geweest was, het beeld van het goddelijkwereldbestuur op aarde; zij was hem eene magt,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 334: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

42

die zich wederregtelijk gesteld had tusschen hem en zijn geluk, en waaraan hijgedwongen was, zich te onderwerpen; maar dit laatste alleen, omdat zij de krachtin handen had, en hij geen middel wist, om er zich tegen te verzetten.Omtrent een half uur had hij, in dergelijke gedachten verdiept, bij het vuur gezeten,

en maakte zich gereed, om op te staan en zich naar boven te begeven, hoewel hijvoorzag, dat de slaap hem dien nacht weinig rust zou brengen, toen de beidevarensgezellen in de herberg terugkwamen met DIRCK LEENAERTSZ, dien zij medetot het ontwerp hadden overgehaald. Er zaten nog eenige andere gasten aan deverschillende tafels, zoodat zij, ingevolge de begeerte van SLATIUS, op dezen enzijne medgezellen volstrekt geen acht schenen te slaan, maar zich bij het vuurnederzetten.‘Goeden avond, bootsman,’ sprak HARMANSZ, terwijl hij zich naast hem plaatste;

‘hoe gaat het sedert gisteren?’FAESSEN zag den nieuw aangekomene aan, en herinnerde zich toen, den vorigen

morgen ter zelfder plaatse met hem in gesprek geweest te zijn, een oogenblik voordat het berigt van de expeditie der Nassausche vloot gebragt werd.‘Goed,’ antwoordde hij kort af.‘En hebt gij al iets naders vernomen van den togt, waarvan gisteren zooveel

spraak liep?’‘Meer dan mij vleit,’ hernam FAESSEN, ‘en meer dan gij er misschien ooit van

vernemen zult. Dat is geen togt, waar zegen op rusten zal. - Daar kan geen zegenop rusten,’ herhaalde hij langzaam, het hoofd schuddende.‘Het dacht ons toch gisteren anders,’ hervatte

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 335: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

43

HARMANSZ ‘er waren er zoo velen, die hem zeker dachten mede te maken, - en, alsik mij niet bedrieg, hadt gij ook datzelfde voornemen?’‘Dat had ik,’ antwoordde FAESSEN, ‘en als 't regt ging, zou ik dat nog hebben.’‘Gaat 't niet regt?’ vroeg CLAESZOON verwonderd. ‘Hoe zoo?’‘Is 't regt, een vroom zeeman af te wijzen, die vijftien jaar met eere 't land en den

Prins gediend heeft?’‘Ze hebben u toch niet -?’ riep CLAESZOON uit.‘Afgewezen!’ viel FAESSEN hem met de diepste verontwaardiging in de rede,

‘afgewezen! Niet minder dan of ik een verrader of een lafaard ware!’‘'t Kan niet wezen, bootsman!’ riepen de drie varensgezellen als uit éénen mond;

‘en waarom?’‘Waarom?’ herhaalde FAESSEN, ‘waarom? Zijt gij een van drieën voornemens, u

voor dien togt aan te melden?’‘Wij hebben op 't oogenblik beter te doen dan dat,’ antwoordde HARMANSZ, terwijl

hij den beiden anderen lagchend een oogwenk gaf; ‘maar later mogelijk -’‘Zoo zorgt dan, dat gij in de belijdenisse van Dordt bedreven geraakt,’ hervatte

FAESSEN scherp en bitter.Een ruwe, schaterende lach was het antwoord, dat hij ontving.‘En sedert wanneer komt dat bij de werving voor de vloot in aanmerking?’ vroeg

CLAESZOON.‘Sedert de uitzinnigste eenzijdigheden op 't stuk van religie geleerd en de

andersdenkenden verdoemd worden,’ hernam FAESSEN meer en meer in drift

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 336: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

44

ontstoken; ‘sedert de Gommaristen de hand in alles hebben, en de predikanten ook't roer van de vloot willen sturen.’De toon, waarop hij sprak, was luid genoeg, om door SLATIUS en zijne medgezellen

gehoord te worden. Daar hunne nieuwsgierigheid gaande gemaakt werd, stond VANDYCK op, en nam ongemerkt achter FAESSEN, die hem niet gewaar werd, eene andereplaats in, zoodat hij alles duidelijk verstaan kon.Zoodoende hoorde hij het geheele verhaal aan, dat deze deed van zijne

ontmoeting ten huize van den Baljuw DUYN, en dat nu en dan afgebroken werd doorde uitroepen van verontwaardiging van zijne drie toehoorders.‘En wat denkt gij nu te doen?’ vroeg CLAESZOON, toen hij geëindigd had.‘Wat ik denk te doen?’ sprak FAESSEN, met een diepen zucht; ‘kan ik iets doen?

De heeren hebben de magt; zij kunnen met het regt begaan zoo als zij verkiezen.O, als ik kon, als ik kon!’ vervolgde hij, terwijl hij met vonkelende oogen de vuistenzamenklemde. ‘Maar wat zou ik?’ ging hij na een oogenblik stilzwijgen op diepneerslagtigen toon voort; ‘'t is uit; ik kan er niet aan veranderen. Maar is 't niet bitter,en schreeuwt het niet ten hemel, dat 't onregt zoo op 't kussen zit? En nog, - niemandweet, wat jammer ze mij met die handeling hebben aangedaan!’Hierop zweeg hij, en verzonk in zijn vorig droevig gepeins.‘Het schreeuwt ten hemel,’ sprak CLAESZOON na een oogenblik stilte; ‘maar meent

gij, dat er niets aan te doen is?’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 337: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

45

‘Er is wel wat aan te doen, maats,’ antwoordde FAESSEN ernstig en somber; ‘maardat kan de magtelooze niet tegen den magtige.’‘Beter dan gij denkt,’ sprak CLAESZOON op geheimzinnigen toon, terwijl hij VAN

DYCK vragend aanzag, die, zoo als wij gezegd hebben, achter FAESSEN zat, en alleshad gehoord; maar voordat hij verder sprak, leî VAN DYCK den vinger beteekenisvolop den mond, en op dien wenk voleindigde hij niet hetgeen hij zeggen wilde.‘Laat ons liever hiervan niet spreken,’ zeî FAESSEN eensklaps opstaande; ‘als 't

hart bitter is, broeit 't kwade praktijken uit.’ En hun goeden avond wenschende,dronk hij zijn glas ledig, verliet het vertrek, en ging langzaam de trap op naar zijnekamer.Een oogenblik had VAN DYCK er aan gedacht,CLAESZOON door een wenk te verstaan

te geven, dat hij verder door zou spreken, en zoodoende welligt FAESSEN in dentoeleg te wikkelen; maar verschillende overwegingen hielden hem weder terug.Vooreerst had hij juist met SLATIUS en GERRITS afgesproken, dat zij voorloopigniemand meer zouden aanwerven. De elf maats, die nu reeds waren aangenomen,of nog door BLANSAERT zouden aangeworven worden, waren met de overigedeelnemers ruim voldoende ter uitvoering van het plan, zoo als hij het dien ochtendhad beraamd; en ten tweede had hij met het scherp doorzigt, dat hem eigen was,begrepen, dat de jonge bootsman, hoewel in eene stemming, bitter genoeg om hemmet vrucht een uitzigt van wraakneming voor te spiegelen, toch de man niet was,om zich door de voorstellen van die drie ruwe varensgezel-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 338: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

46

len te laten overhalen, en daarom wilde hij er eerst bedaard over nadenken, hoehij, of SLATIUS, welligt den volgenden dag er het best in zouden slagen, FAESSEN,als zij het noodig oordeelden, tot medewerking in het komplot te trekken.Zoodra deze dus vertrokken was, won VAN DYCK de noodige inlichtingen

aangaande zijne omstandigheden en zijne woonplaats in, en toen hij weder bijSLATIUS en GERRITS terugkeerde, deelde hij hun zijne opmerkingen mede, en steldevoor, te trachten ook nog FAESSEN te winnen.Nadat SLATIUS hem oplettend had aangehoord, sprak hij: ‘'t Is goed, VAN DYCK,

dat gij zoo hebt gehandeld; want als ik 't wel zie, zou die jongman zich door die driegezellen niet hebben laten bepraten. Hij is te vroom, om de zaak te nemen, zoo alszij haar zouden voorstellen; ik zal ze hem wel anders doen inzien. Wanneer wij hembehoeven, verzeker ik u, dat hij tot de onzen behooren zal, en onze ondernemingvoor een even godzalig werk zal houden, als hij ze nu, bij verkeerde inlichting,misschien als verwerpelijk zou beschouwen.’Nadat de overigen zich met dat voorstel hadden vereenigd, bleven zij nog eenigen

tijd in het Lands Welvaren: gaven aan de drie varensgezellen, na het vertrek derweinige nog overgeblevene gasten, het hun beloofde geld, en keerden, ten half elfuur, naar hunne woningen terug.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 339: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

47

Hoofdstuk III. Een vlugtige blik op eenige hoofdpersonen.

Zoo als wij gezien hebben, had JAN BLANSAERT, onmiddellijk na het ontvangen vanhet geld, het huis den Deijl verlaten, en was naar Leiden teruggekeerd, waar hij degeheele som met zijnen broeder en WILLEM PARTHY verdeeld had. Wel was het hundaarbij eenigzins bang te moede, omdat, welken loop de zaak ook mogt nemen,hetzij eenige onvoorziene omstandigheden de deelnemers van hun voornemensmogt doen afzien, hetzij men werkelijk, met welken uitslag dan ook, tot de uitvoeringkwam, er altijd voor hun een oogenblik van verantwoording zou moeten komen, ofaan hunne medepligtigen, of, wanneer de zaak mislukken mogt, aan de overheid.Het laatste kwam hun, om ligt verklaarbare redenen verreweg het gevaarlijkste voor,en daarom versterkten zij zich meer en meer in het voornemen, door JAN BLANSAERT

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 340: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

48

geopperd, om den geheelen aanslag ter gelegener ure aan den Hove van Hollandte openbaren. Wanneer evenwel die tijd dààr zou zijn, was een punt, dat rijpelijkdoor ben werd overwogen. Wel hadden zij het terstond kunnen doen, en dit riedhun de voorzigtigheid, doch vooreerst wisten zij op dat oogenblik nog niet, dat dedag van uitvoering reeds zoo na op handen was, en meenden, dat nog slechts deallereerste, voorbereidende maatregelen werden genomen: maar, wat bij hen meerdan alles woog, JAN BLANSAERT had uit het gesprek met BONTEBAL in het huis denDeijl vernomen, dat er binnen eenige dagen nog vierduizend gulden voorhandenzouden zijn, en zij hadden reeds genoeg gezien, om overtuigd te wezen, dat hethun niet moeijelijk zou vallen, zich een aanzienlijk gedeelte daarvan toe te eigenen.De maandag en dingsdag verliepen onder deze beraadslagingen; ruim van geld

voorzien, leidden zij een vrolijk leven, en hunne bemoeijingen met de geheele zaakbepaalden zich eenvoudig tot het zenden van een briefje aan VAN DYCK, waarbij zijhem meldden, dat zij nu in 't geheel acht gasten hadden aangeworven, aan wie zijieder de bepaalde som hadden toegeteld, zoodat het geld, aan BLANSAERToverhandigd, was uitgegeven, terwijl zij voorwendden genoodzaakt te zijn, deaangeworvenen door hun veel verteringen te laten maken, ‘in goede courage encontentement’ te houden.Hierop ontvingen zij, dingsdag avond, van VAN DYCK een antwoord, waarin deze

hun schreef, dat hij den volgenden dag, den 1sten Februarij, in de herberg de Kolder,te 's Hage zou komen, waar hij hen uitnoodigde, zich bij hem te vervoe-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 341: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

49

gen, en de aangenomen gasten insgelijks in den Haag te doen komen, ten eindehun met het verder beloop der zaak en de genomenmaatregelen mondeling bekendte maken, er bijvoegende, dat, indien eene of andere omstandigheid hun belettenmogt daar te komen, hij alsdan, wanneer hij hen in de Kolder niet vond, door zougaan en hen te Leiden bezoeken.Noch het een, noch het ander viel bijzonder in hunnen smaak, en na lang overleg

besloten zij, dat ABRAHAM en PARTHY naar 's Hage zouden gaan en voorgeven, datJAN BLANSAERT ziek geworden en daardoor verhinderd was, mede te komen, en datzij overigens het briefje, hetwelk hun in den namiddag was ter hand gesteld, te laathadden ontvangen, om de andere deelnemers bij tijds te kunnen waarschuwen. Opdeze wijze meenden zij de verschillende bezwaren, waarin zij door hunne valschesterling tegenover VAN DYCK geraakf waren, te kunnen ontwijken, door namelijk voorte geven, dat JAN BLANSAERT degene geweest was, die met voornoemde gastengesproken had, zoodat zij het antwoorden op onderscheidene vragen, die VAN DYCKhunmogt doen, konden vermijden, en onwetendheid omtrent nadere omstandighedenvoorwenden.Ingevolge dit plan gingen dan ook beiden den volgenden morgen naar 's Hage,

waar zij met VAN DYCK in de Kolder te zamen kwamen. Deze, hoewel niet zeertevreden, dat zij geen der aangeworvenen hadden medegebragt, nam evenwel methunne verklaring genoegen, te meer, daar zij in het gesprek, dat toen volgde, endat wij onzen lezers niet in al zijne bijzonderheden behoe-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 342: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

50

ven mede te deelen, zich bereid toonden, aan het gevaarlijkste gedeelte van deonderneming, namelijk den aanval op den Prins zelven, persoonlijk deel te nemen.Het is duidelijk, dat het hun bij de voornemens, die zij koesterden, niet moeijelijkviel, zoodanige belofte te doen, en nadat VAN DYCK hun gezegd had, dat het feit opdingsdag, den 6den Februarij zou plaats hebben, werd bepaald, dat zij beiden metVAN DYCK den Prins zouden overvallen, en dat de andere Leidenaars enRotterdammers de wacht zouden houden, om hen zoo noodig te ontzetten, waarbijVAN DYCK hun tevens den weg over de Tolbrug, de Veenen en Pijnacker of Berkel,als de beste aanwees, om zich na volbrenging van het feit in veiligheid te stellen.Haarbij bepaalde men, dat JAN BLANSAERT, op maandag de verschillende gastenergens in de Duinen bij den Haag zou verzamelen, en hen daar, door het houdenvan eene toespraak, tot kloekmoedigheid vermanen. VAN DYCK gaf hun te dien eindeeen exemplaar van de Lichtende Fakkel, het hevigste geschrift, dat aan de pen vanSLATIUS ontvloeid was, en dat wij in de stukken van die dagen vermeld vinden als‘een famous Libel, streckende tot seditie, vol van valsche lasteringen, tegens denpersoon van Zijne Hooghghemelte Excellentie en de Regeerders van 't Landt, endeom deselve daerdoor haetelijck te maken,’ waaruit de stof tot voornoemde toespraakzou ontleend worden. Verder beloofde VAN DYCK, voor de noodige wapens te zullenzorgen, die men te Rotterdam reeds bezig was te verzamelen en in orde te brengen,terwijl hij tevens, zoodra COORENWINDER het geld van BONTEBAL zou ontvangenhebben, in staat zou wezen, hun het noodige ter

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 343: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

51

hand te stellen, om daarmede die uit Leiden de beloofde som uit te betalen.COORENWINDER was namelijk op dat oogenblik nog niet uit Zevenhuizen terug, enVAN DYCK stelde hun dus voor, dat zij maandag bij tijds met al degenen, die in Leidenaangeworven waren, in 's Hage zouden komen, als wanneer hij hun driehonderdvijfennegentig pistoletten zou toetellen.Wel was hun die termijn tot het ontvangen van het goud wat laat gesteld, maar,

daar de uitbetaling eerst na het volbrengen der daad geschieden moest, vreesdenzij achterdocht op te wekken, wanneer zij op eene vroegere betaling aandrongen,en nadat VAN DYCK hun nog vijf pistoletten had gegeven, om daarmede de verteringente bestrijden, die zij voorwendden te moeten doen, keerden zij naar Leiden terug,met de belofte, op den bepaalden tijd in 's Hage tegenwoordig te zullen wezen.Tegelijkertijd verliet VAN DYCK de Kolder, en begaf zich naar den Heer VANSTOUTENBURG, die zich, zoo als hij vernomen had, op dat oogenblik in 's Hagebevond.Deze had, sedert wij hem den vorigen zaturdagavond in de Kolder verlaten hebben,

het grootste gedeelte van zijnen tijd in Rotterdam doorgebragt, waar hij na het vertrekvan FAESSEN zijnen intrek had genomen in de Hulck. Hier bleef hij in verbinding metSLATIUS en VAN DYCK, en beraamde tevens met zijnen neef VAN DER DUSSEN, diegeheel en al voor het plan gewonnen was, zoowel de noodige maatregelen tot deuitvoering, als den weg, dien zij na het welgelukken van den aanslag zouden hebbente volgen, omweder in het bezit te geraken van hetgeen hun en hun geslacht vroegerwas

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 344: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

52

ontnomen geworden. De tijd, die hem overbleef, sleet hij gewoonlijk in de Hulck,waar hij, als bewoner van het huis, altijd gebruik maakte van de bijzondere kamer,waar DUIFJE en haar vader huisden, indien namelijk de algemeene gelagkamer,anders hun gewoon verblijf, te druk was bezocht. Gewoonlijk was dit omtrent dezentijd van het jaar niet het geval; maar de toevallige omstandigheid, dat een zooaanzienlijk eskader, als de Prinsenvloot, waarvan wij hierboven gesproken hebben,werd uitgerust, had uit verscheidene oorden, zoowel van Holland als van Zeeland,eene menigte zeelieden naar Rotterdam gelokt, die begeerig waren, dien togt medete maken. Dat gaf in de laatste dagen van Januarij, en in de eerste van Februarij,eene groote levendigheid in de Hulck, die gewoonlijk door de zeevaarders gaarnebezocht werd. Dan ging de bierkroes lustig rond, en rammelden de steenen op hetverkeerbord, en klonken de matrozenliedjes; maar toch, niettegenstaande dat alles,was onze oude bekende OLSVEEN, hoewel het hem tot geen goring geldelijk voordeelstrekte, niet tot zijn gewonen toestand van kalme tevredenheid en opgeruimdheidteruggekeerd. Het vertrek van FAESSEN had hem eene leêgte veroorzaakt, die hijniet in staat was aan te vullen, en nog meer dan dat vertrek zelf was de wijze, waarophet had plaats gehad, het voortdurende onderwerp van zijne gedachten. Hij had,van zijne jeugd af aan, zoo weinig ondervonden in zijn eentoonig leven, waariniedere dag nagenoeg aan den anderen gelijk was, dat het laatste onderhoud, hetwelkhij met den jongen bootsman had gehad, en waarbij hij vrijwillig eene vriendschaphad afgesneden, die, zoo als hij nu maar al

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 345: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

53

te wel bemerkte, hem eene behoefte was geworden, hem als een drukkende lastop het hart lag. Hij was stil en neêrslagtig, zat soms uren achtereen in het vuur testaren, zonder de hand naar de voile kan, die bij hem stond, uit te steken, en wasdaarbij, hoewel hij noch zich zelven, noch iemand anders eenig bepaald verwijt kondoen, ontevreden met alles wat hem omringde. In later tijd verklaarde hij meermalen,en toen weder met rijken woordenvloed, dat hij gedurende die week, welke denontzettenden dag voorafging, tot welken wij nu langzamerhand naderen, eonvoortdurend vdorgevoel met zich had omgedragen van hetgeen komen zou, hetwelkhij evenwel later eerst als zoodanig had herkend.Bij deze onaangename stemming, waarin de goede kastelein zich bevond, en die

vooral niet verminderde wanneer hij met DUIFJE alleen zat, was hem het bijzijn vanSTOUTENBURG dikwijls van harte welkom. Deze, die nog altijd onder den naam vanPIETER ADRIAENSZ, bij hem bekend bleef, had, zoo als duidelijk bleek, veel gezienin de wereld, had veel te vertellen van den oorlog vóór de trêve, dien hij voor eengroot gedeelte had medegemaakt, en was binnen drie of vier dagen in denhuisselijken kring, dien hij blijkbaar opzettelijk zocht, geen vreemdeling meer. VanFAESSEN had OLSVEEN na zijn vertrek niets hoegenaamd vernomen, en hoezeer hijmenig uur, in weerwil van de vrij scherpe koude, op de stoep voor zijne woning haddoorgebragt, in de hoop, dat hij hem onverwachts zou zien aankomen, had zich debootsman, om de redenen, die wij kennen, niet meer in de Hulck vertoond.Wat DUIFJE aangaat, het is wel natuurlijk, dat

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 346: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

54

zoowel het ontstemde gemoed van haren vader, als de oorzaak, die er aanleidingtoe gegeven had, ook bij haar niet zonder invloed was gebleven. Ook in haarbinnenste was er veel veranderd sedert hun beider vriend het huis zoo onverwachtsverlaten had: die kalme gemoedsstemrning, die een gevolg was van hare engelreinedenkbeelden, en haar leven zoo zacht en zoo gelukkig maakte, had plaats gemaaktvoor eene zekere onrustige gejaagdheid, die zij zich zelve niet verklaren kon; datde vrgegere drukke woordenrijkheid van haren vader door eene bij hem onnatuurlijkestilzwijgendheid was vervangen, was haar minder opvallend, omdat zij zelve urenlang in peinzend droomen kon doorbrengen, waarbij allerlei onbepaalde gedachtenhaar door het hoofd gingen, beelden zonder vorm, gevoelens, waarvoor zij geenewoorden had. Zij dacht, wat zij vroeger nooit gedaan had, aan de toekomst, en wistniet, wat zij van die toekomst vragen moest; nooit had zij het drukkende van deeenzaamheid gevoeld zoo als nu, en toch verlangde zij alleen te blijven, hoewel zijdan menigmaal droevig was tot schreijens toe, zonder te weten waarom. Met éénwoord, zij beminde FAESSEN, maar zij wist het zelve niet; - haar hart had voor heteerst gesproken, maar zij had het niet gehoord, of liever zij had die stem nietverstaan.O, wanneer zij die verstaan had, wanneer de liefde haar de oogen had geopend,

hoe helder zou zij dan ook gezien hebben in het gedrag VAN STOUTENBURG, die haarmet meer en meer toedringende vriendelijkheid naderde; hoe zou zij op hare hoedegeweest zijn, daar waar nu haar argeloos gemoed volkomen onbewust bleef vaneenig gevaar. Wan-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 347: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

55

neer zij en haar vader gretig luisterden naar de verhalen van hunnen nieuwen gast,die hen altijd door zijne veelzijdige kennis wist te boeijen, dan bragt die afleidinghaar weder kalmte in het hart, en zij vatte voor hem eene soort van genegenheidop, die evenwel hemelsbreed verschilde van het gevoel, dat zij onbewust voorFAESSEN koesterde; zonder dat zij er aan dacht, hieromtrent eenige vergelijking temaken. Zij bemerkte daarom ook niet, hoe STOUTENBURG meest altijd tot haar, often minste voor haar sprak, en geen zweem van argwaan zelfs kwam er in hareziel, wanneer zijn vlammende blik lang achtereen hing aan de hare, als zij metbelangstelling zat te luisteren naar zijn gesprek, en er niet aan dacht de helderblaauwe oogen neêr te slaan voor de zijne.STOUTENBURGmeende daarentegen in dit alles de kiemen van eene aangroeijende

neiging te zien, en de week was nog niet ten einde, toen hij, die overigens weiniggeloofde aan vrouwendeugd, vooral onder het volk, dat hij zoo laag beneden zichwaande, reeds vorderingen genoeg in DUIFJE's hart meende gemaakt te hebben,om haar van zijne liefde te kunnen spreken. De gelegenheid evenwel hood zichdaartoe niet aan, voordat er acht dagen verstreken waren sedert zijne komst in deHulck; de gevolgen daarvan evenwel staan in zulk een naauw verband met deontwikkeling van ons geheele drama, dat wij ons eerst naar eene andere zijdemoeten wenden, om onze lezers op de hoogte van de handelingen der overigehoofdpersonen te houden.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 348: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

56

Hoofdstuk IV. De woning van Slatius.

Wij verplaatsen ons nu op Vrijdag den derden Februarij naar het huis van SLATIUSte Rotterdam. Het was ongeveer midden in de Raamsteeg gelegen, maar hij, dieer tegenwoordig naar wilde zoeken, zou zelfs bezwaarlijk de plek kunnen herkennen,waar het eenmaal heeft gestaan. Reeds toen ter tijde was het een oud gebouw meteene klein opgaande stoep van zeven of acht treden, die naar de huisdeur leidde,welke uit twee deelen, eene boven- en onderdeur, bestond, waarvan de eerstevoorzien was van een vierkant raampje met ijzeren traliën, dat van binnen met eeneschuif kon gesloten worden. Dergelijke traliën bevonden zich ook voor de tweebenedenramen van het huis, die zich regts en links van de deur bevonden, enbragten met de in lood gevatte zeskante ruitjes niet weinig bij, om aan het geheeleen onbeschrijflijk somber

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 349: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

57

aanzien te geven. Het eenige raara der bovenverdieping stond boven de deur, enwas met een verwelops en half vervallen luik gesloten, terwijl zich daarboven despits toeloopende trapgevel verhief, op welks top eene ijzeren windvaan, nagenoegdoor de roest verteerd, reeds sedert welligt eene halve eeuw onbewegelijk naardezelfde hemelstreek stond te wijzen. Naast het huis, aan de zijde, die aan eenmoestuin belendde, liep een naauwe gang, in den zomer weelderig met gras enonkruid bewassen, maar nu door opeengehoopte vuile sneeuw en modder bijna'onbegaanbaar gemaakt, en die, over eene kleine, half met de puin der afbrokkelendemuren bedekte, binnenplaats, naar een soort van achterhuis geleidde, dat slechtsuit twee kamers bestond, waarvan de eene tot eene bergplaats van allerleioudhuisraad, kisten, turf enz diende, terwijl de andere meer bepaaldelijk door SLATIUSten gebruike was ingenomen.Het is in dit vertrek, ongeveer tien uur in den morgen van den voornoemden

vrijdag, dat wij onze lezers willen binnenleiden. De kamer, hoewel verreweg debeste van het geheele huis, waarvan het inwendige, zoo mogelijk, het uitwendigenog in onbehaaglijkheid en armoedig voorkomen overtrof, was vrij ruim, en zou,daar zij met twee hooge vensters het uitzigt op een achtergelegen boomgaard eneen derde venster aan de zijde van de binnenplaats had, ook genoegzaam heldergeweest zijn, indien niet de twee eerstgenoemde ramen van onderen warendigtgespijkerd, waardoor er die vreemde en voor het dagelijksch gebruik zooonbehagelijke verlichting ontstond, die uit een zeer hoog geplaatst venster naar hetmidden van het vertrek valt, en den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 350: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

58

wand onder het raam nagenoeg in het duister laat. Daarbij was het nevelachtig ensomber weder, terwijl, zoowel voor het venster aan de binnenplaats, als voor eender beide anderen, een oud stuk tapijt was opgehangen, klaarblijkelijk met het doel,om de snijdende winterkoude zooveel mogelijk buiten de vele gebrokene glasruitente houden.De eene zijmuur werd bijna geheel ingenomen door een grooten schoorsteen

met een gemetseld fornuis, waarin een houtskolenvuur lag te glimmen; daarnaaststonden op de vuurplaat verscheidene retorten, kolen en ijzeren slangen, terwijl ooknog eenig ander gereedschap, als vijzels, vuurtangen, schalen en flesschen, hieren daar aan den gekalkten muur opgehangen, of in een der hoeken bijeengeworpen,scheen aan te duiden, dat de bewoner zich met chemische werkzaamheden onledighield, of gehouden had.Dit was dan ook werkelijk het geval: sedert zijne terugkomst in Holland had SLATIUS

getracht den kost te verdienen met het bereiden van fijne reukwateren, wat hemwerkelijk te Delft in den eersten tijd eenigzins schijnt gelukt te zijn; later evenwel,nadat hij zich te Rotterdam had gevestigd, had hij dit langzamerhand laten verloopen.Voor een der ramen stond eene oude met laken bekleede schrijftafel, waarop

eenige boeken en papieren lagen, en waarvoor wij SLATIUS in een met donkerjuchtleêr overtrokken armstoel vinden zitten; een zware foliant lag opengeslagenop een laag bankje naast hem. Hij was in eene soort van versleten zwarten tabbaardgekleed, en had, een hoed op 't hoofd, om zich tegen den invallenden togtwind tedekken. Van tijd tot tijd bladerde hij in de boe-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 351: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

59

ken, waaronder zich verscheidene van hem afkomstig bevonden, als de zooveelgeruchts makende Kristalyne Spiegel, de Morgenwekker, de Klaerlichtende Fakkel,het Vrijmoedig onderzoek der plakaaten en andere, en ging daarop weder ijverigaan het schrijven op eenige voor hem liggende vellen papier. Zijne zaamgefronstewenkbraauwen, de beweeglijkheid zijner gelaatstrekken, die nu eens kwalijkonderdrukten toorn, dan weder smadende minachting uitdrukten, waarbij hem vantijd tot tijd halfluide gezegden ontsnapten, bewezen dat hij de meest gespannenoplettendheid en belangstelling aan zijn werk wijdde.Dat belette hem evenwel niet, om nu en dan ook zijne aandacht te schenken aan

hetgeen om hem voorviel, en deel te nemen aan het gesprek, dat bij tusschenpoozengevoerd werd door de beide overige personen, die zich met hem in de kamerbevonden, namelijk zijn zwager CORNELIS GERRITS en ADRIAAN VAN DYCK, ja zelfs,nu en dan deel te nemen aan het werk, waarmede zij zich bezig hielden, en datschijnbaar zoo weinig met het zijne overeenstemde.SLATIUSwas namelijk aan het opstellen van eene soort van godsdienstig manifest,

dat bestemd was, om onmiddellijk na het vermoorden van den Stadhouder, zooweldoor hem als door eenige andere Remonstrantsgezinde predikanten, in deverschillende kerken te worden afgelezen, ten einde de gemoederen nog meer opte winden, en de verlangde herstelling der onderdrukte partij tot stand te brengen.Ter zelfder tijd hield zich CORNELIS GERRITS bezig met op het kolenvuur in een

grooten ijzeren lepel lood te smelten, en daarvan kogels te gieten in ruwe vormen,die in een bak met zand, op de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 352: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

60

schoorsteenplaat staande, waren ingedrukt, terwijl VAN DYCK de aldus gevormdekogels, naar gelang ze afgekoeld waren, uit het zand nam, en er met eene vijl debehoorlijke gedaante aan gaf, om ze te doen passen in de pistolen van verschillendkaliber, die, ten getale van zes, voor hem op het fornuis lagen.Op het oogenblik, dat wij hen aantreffen, hadden beiden het werk eene korte poos

laten rusten, om te luisteren naar een gedeelte der rede van SLATIUS, hetwelk dezehun met blijkbare zelfvoldoening, onder het aanbrengen van eenige veranderingenen wijzigingen, voorlas. VAN DYCK stond zwijgendmet over elkander geslagen armentegen den schoorsteenmuur geleund: overspannen dweepzucht was te lezen in zijndonker oog, dat hij strak voor zich op den kolengloed gerigt hield, en de uitdrukkingvan zijn gelaat, zoowel als de krampachtige greep, waarmede hij onwillekeurig dekolf van een der zware ruiterpistolen omklemd hield, duidde maar al te klaar aan,dat zijne gedachten van misschien nog meer opgewonden aard waren, dan die,welke aan SLATIUS de hevige woorden, die hij sprak, hadden in de pen gegeven.CORNELIS GERRITS, die op een lagen voetschemel onder den schoorsteen zat, hadde handen voor de knieën zamengevouwen, en hield met gretig luisterendenieuwsgierigheid de oogen op den fanatieken leeraar gevestigd.‘Veelgeliefde broederen,’ ging deze in zijne lektuur voort, ‘dankt dan den Heer

der Heeren, dat de ure gekomen is, dat uwe dwingelanden zullen vergaan als hetkaf voor den wind, en geslagen zullen worden met het zwaard der wrake; - dat deure gekomen is, waarvan Hij gesproken heeft door den mond van JESAIA, zijnendienstknecht: “Ziet ulie-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 353: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

61

der God zal ter wrake komen met de vergeldinge Gods; Hij zal komen en uliedenverlossen. En het dorre land zal tot staande water worden, en het dorstig land totspringader der wateren; in de woning der draken, daar zij gelegen hebben, zal grasmet riet en biezen zijn.”’‘In de woning der draken zal gras met riet en biezen zijn,’ mompelde VAN DYCK,

terwijl hij aan de verwoesting en plundering dacht, die in de eerstvolgende dagenover zijne doodsvijanden zou gebragt worden.‘En de vrijgekochten des Heeren zullen wederkeeren,’ vervolgde SLATIUS, ‘“en tot

SION komen met gejuich, en eeuwige blijdschap zal op hun hoofd wezen: vrolijkheiden blijdschap zullen zij verkrijgen, maar droefenis en zuchting zullen wegvlieden.”Dat woord, geliefden, is vervuld op den huidigen dag, want ziet, de vrijgekochtenzijn gekomen tot SION met gejuich.....’Tot hiertoe was hij met zijn schrijven gevorderd; hij hield op met lezen, en ging

dadelijk weêr ijverig aan het werk, als om den gang zijner denkbeelden niet teverliezem.‘En door wien denkt gij dat woord te doen spreken?’ vroeg VAN DYCK na eenige

oogenblikken zwijgens.SLATIUS bedacht zich eene korte poos.‘Moet BLANSAERT te Rijswijk zijn?’ vroeg hij.‘ABRAHAM BLANSAERT heeft mij eergisteren beloofd,’ antwoordde VAN DYCK, ‘in

persoon den aanslag te zullen mededoen: zijn broeder zou dus mogelijk voor uwoogmerk niet ongeschikt wezen; hij is een goed orateur. Zij beiden komenmaandag

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 354: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

62

morgen met die uit Leiden naar den Hage.’‘Ik zelf zal, zoo als ik u vroeger gezegd heb, naar Bleiswijk en de dorpen gaan,’

hernam SLATIUS nadenkende, ‘ik heb daar de meeste vrienden; morgen zal ikGEESTERANUS en VELSIUS ten mijnent ontbieden en hun de propositie doen -’‘Zoudt gij 't raadzaam meenen, hen in de zaak te trekken?’ vroeg VAN DYCK.‘Ik acht het niet noodig,’ hervatte SLATIUS; ‘maar eene onbepaalde aanduiding zal

ik hun geven, dat zij ter gelegener tijd dit propoost tot de burgerij houden: zij zelvezullen dan het oogenblik wel weten te kiezen.’‘Zoo laat dan JAN BLANSAERT daartoe te 's Hage blijven,’ sprak VAN DYCK, een

papier uit den zak halende; ‘want, zie hier, hoe ik gisteren met HeerWILLEM overlegdheb:‘WILLEM PARTHY, ABRAHAM BLANSAERT en vier Leidenaars zullen te Rijswijk komen.’‘Zoo ook ik met de Rotterdammers,’ viel hem CORNELIS GERRITS in de rede.‘Item CORNELIS met de drie Rotterdammer matrozen,’ vervolgde VAN DYCK, zijne

aanteekeningen raadplegende; ‘van die tien man zullen zeven als wachten wordengesteld, en drie den aanval doen.Item zullen de vier andere Leidenaars in den Hage blijven - alzoo met JAN

BLANSAERT - waar zich ook zullen ophouden de Heer VAN STOUTENBURG enCOORENWINDER tot het in beweging brengen der burgerij. Datzelfde zal de Heer VANDER DUSSEN hier in Rotterdam doen, waar ook CORS JANSZ. VAN ALFEN zal blijven.’‘En REINIER VAN GROENEVELD?’ vroeg SLA

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 355: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

63

TIUS, die de woorden van VAN DYCK met oplettendheid gevolgd had.‘Op dien valt niet te rekenen,’ antwoordde deze, terwijl hij zijn papier zorgvuldig

weder verborg, en zijnen arbeid hervatte; ‘hoewel hij op aandringen van zijn broederaan de zaak heeft deelgenomen, blijft hij hardnekkig weigeren, zelf daarin tehandelen. Ik, voor mij, geloof, dat hij nu al berouw over die deelneming heeft, enwanneer zijn broeder er niet in betrokken ware, zou ik hem niet zeer vertrouwen,want hij spreekt nooit over den voorgenomen aanslag, zonder alles te doen wat hijkan, met ernstig vermaan en dringende smeeking, om ons daarvan te doen afzien.’‘Flaauwhartige ziel!’ bromde SLATIUS; ‘hoe 't hem rouwen zal! En gij zelf, VAN

DYCK?’ vroeg hij eindelijk.‘Ik zelf?’ hervatte deze opziende, terwijl hij langzaam twee kogels liet glijden in

het pistool, dat hij in de hand had; ‘zie, daar gaat mijn schot in den loop: zoo waarik zalig hoop te worden, het eerste schot, dat zal worden gelost, en ik hoop, heteenige, dat noodig zal wezen!’SLATIUS knikte goedkeurend bij deze woorden, en CORNELIS GERRITS sprak na

eenige oogenblikken:‘'t Is zeker, hoe minder schoten er vallen, hoe beter; hoezeer het anders op een

kogel of wat meer of min niet aankomt. Laat zien,’ ging hij voort, terwijl hij de pistolenuitzocht; ‘hier zijn er nu vier geladen, en voor de beide anderen ligt de lading gereed.Ik heb alles te zamen op vierentwintig schoten gerekend; kogels zijn er oyer enpolver zal er juist voldoende wezen - mits het nu goed droog is.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 356: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

64

Dit zeggende, ging hij naar een hoek van het vertrek, waar hij door het opligten vaneen doek eene vrij aanzienlijke hoeveelheid buskruid ontblootte, dat op eene langebank lag uitgespreid en waarvan hij eenige korrels opnam en tusschen de vingersfijn wreef.Op dit oogenblik hoorde men eene stem in het gangetje SLATIUS toeroepen.‘Dat is COORENWINDER!’ riepen allen als uit éénen mond, want gelijktijdig hadden

zij die stem herkend, en werkelijk trad de genoemde persoon op hetzelfde oogenblikde kamer binnen.‘Eindelijk weêr terug, mannen!’ riep hij na de eerste verwelkoming uit, ‘en wat

meer zegt, ruim voorzien van al wat er noodig kan wezen.’Bij deze woorden haalde hij een zak met klinkende munt voor den dag, dien hij

op de tafel van SLATIUS nederlegde.‘Daarin,’ vervolgde hij, ‘zijn tweeduizend gulden aan rijers en pistoletten, waarvoor

BONTEBAL de borgstelling van den heer VAN GROENEVELD en eene kwijting van mijin handen heeft: daar liggen ze ten gebruike, waar ze noodig zijn. Wat hetremboursement aangaat,’ ging hij lagchend voort, ‘daar zullen wij gezamenlijk welvoor zorgen.’‘'t Heeft tijd en moeite gekost, zoo 't schijnt,’ sprak SLATIUS; ‘ten minste, 't is bijna

vijf dagen geleden sedert gij ons met BONTEBAL aan den Deyl verliet.’‘Gij zegt het wel teregt,’ antwoordde COORENWINDER, ‘BONTEBALwas willig genoeg,

maar zijn vrouws stiefvader, VAN OLSHOREN, was niet zoo gemakkelijk over te halen;vandaar dat lange oponthoud. Ik heb hem, behalve de obligatie, eene ver-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 357: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

65

klaring moeten geven, dat wanneer ik in ongelegenkeid mogt geraken, ket geld, dathij voorgeschoten had, het eerst van den boedel af moest.’‘Dan, vrees ik, zal er luttel voor de erfgenamen blijven, DAVID,’ sprak CORNELIS

GERRITS spottend.‘Dat denk ik ook,’ antwoordde COORENWINDER eveneens, ‘en eindelijk heb ik nog

op zijn aandringen den datum der obligatie, die van den 2den Februarij was, moetenveranderen in primo October, opdat het nooit zou blijken, wanneer er iets van dezaak mogt uitlekken, tot welk doel hij mij dat geld had verstrekt.’‘Een voorzigtig man,’ spotte SLATIUS; ‘hij verdient weêr schout van Zevenhuizen

te worden bij de herstelling van zaken.’‘Dat, heb ik hem ook al bij handtasting moeten beloven,’ ging COORENWINDER

voort; ‘nu - mijnenthalve -. En, hoe staan de zaken hier? - Doch, eer wij verderspreken, - hebt gij mijne twee briefjes ontvangen, VAN DYCK?’‘Ontvangen, gelezen en verbrand,’ antwoordde deze, ‘en bij onze overleggingen

hebben wij ze ook gevolgd. Gij zult alzoo met heer WILLEM in 's Hage blijven, enonmiddellijk als de tijding van de goede réussite bekend wordt, voor de verspreidingdaarvan zorgen en de malcontenten verzamelen; hier zijn de namen van eenigem,wier huizen 't eerst zullen moeten geplunderd worden.’COORENWINDER zag even het papier in, dat VAN DYCK hem overgaf.‘FRANçOIS VAN AERSSEN bovenaan?’ sprak hij; ‘die lijst is zeker van den heer VAN

STOUTENBURG afkomstig?’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 358: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

66

‘Juist geraden,’ antwoordde VAN DYCK; ‘overigens zult gij in den Haag JAN BLANSAERTmet vier man uit Leiden vinden, die, zoo als mij PARTHY verzekerde, nu al vanbegeerte branden, om de handen aan 't werk te slaan.’‘En de wapenen?’ vroeg COORENWINDER.‘Hier liggen ze,’ hernam VAN DYCK, op het fornuis wijzende; ‘zes pistolen en een

vuisthamer.’COORENWINDER nam er twee van op, bezag ze, en sprak:‘Ik weet niet, of heer ADRIAEN VAN DER DUSSEN 't verkieslijk zal vinden, dat men

zoo dadelijk zien kan, dat die twee pistolen van hem komen. Zie hier,’ en hij weesop het zilveren beslag, waarmede ze versierd waren, ‘'t naamcijfer en het wapenmet de helm.’‘Gij hebt gelijk, COORENWINDER,’ zeî CORNELIS GERRITS op deze voorzigtige

waarschuwing; ‘geef hier, ik zal er de huiden aftrekken.’ En de daad bij het woordvoegende, scheurde hij met een nijptang het verraderlijke beslag van de tweepistolen af, die VAN DYCK ook werkelijk den vorigen morgen van VAN DER DUSSENontvangen had.‘Wanneer wij nog meer pistolen behoeven,’ ging COORENWINDER voort, ‘en mij

dunkt, het was niet kwaad, er nog eenige in voorraad te hebben, dan kunnen wij zekoopen bij ABRAHAM WOUTERS, waar ik ze in 't voorbijgaan heb zien liggen. Ik zouze meêgebragt hebben, maar wist niet in hoever gij al voorzien waart.’SLATIUS had zich in dien tusschentijd weder neêrgezet en vervolgde zijn schrijven;

de overigen zetten hun gesprek voort, waarin hij zich nu en dan mengde, en weldrawas COORENWINDER bekend

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 359: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

67

met al hetgeen in zijne afwezigheid was voorgevallen en besproken, en had hij hunook wederkeerig zijne ontmoetingen medegedeeld.Het was intusschen twaalf uur geworden; de te nemen voorzorgen waren nog

eens naauwkeurig vastgesteld, de voorbereidendemaatregelen beraamd, en reedswas men op het punt van te scheiden, toen SLATIUS geroepen werd door een derleden van zijn gezin, die hem berigtte, dat er iemand gekomen was met een briefje,hetwelk hem in eigen persoon moest overhandigd worden.Hij begaf zich dus naar buiten, terwijl de drie anderen op zijne terugkomst bleven

wachten, daar zij wel vermoedden, dat zij ook eenig belang zouden hebben bij deninhoud van dit briefje.Eenige oogenblikken daarna kwam SLATIUS het vertrek weder binnen, terwijl zijn

gelaat, waarop wrevel en toorn te lezen waren, duidelijk toonde, dat de inhoud vande boodschap, die hem was gezonden, verre was van naar zijn genoegen te zijn.‘Flaauwe ellendelingen!’ riep hij gramstorig uit, het ontvangen geschrift driftig

ineenfrommelende; ‘ik weet niet, of wij ze vertrouwen moeten of niet.’De overigen zagen hem met nieuwsgierige blikken aan.‘Ziedaar, lees!’ sprak hij, terwijl hij het briefje aan COORENWINDER overreikte, ‘het

is een schrijven van BLANSAERT, dat ons zoo ongelegen komt, als 't maar zijn kan.’‘Twee der gasten ziek geworden,’ sprak COORENWINDER, het papier inziende., ‘en

twee onwillig, om zich verder met de zaken in te laten -’‘En dat zoo goed als op het oogenblik der uitvoering!’ riep SLATIUS.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 360: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

68

VAN DYCK voelde zijn vroegeren argwaan tegen JAN BLANSAERT weder opkomen;maar daar hij nooit verder gegaan was, dan hem van lafhartigheid en vrees teverdenken, kwam ook nu het vermoeden niet in hem op, van de mogelijkheid vaneen bepaald bedrog, waarmede de gebroeders BLANSAERT en PARTHY, zoo als onzelezers zullen begrijpen, nu reeds stelselmatig begonnen.‘Wanneer zij zelve niet te diep in de zaak gewikkeld waren,’ sprak hij na eenig

nadenken, ‘zou ik vreezen, dat zij terug wdlden gaan.’‘Dat geloof ik niet zoozeer,’ hernam COORENWINDER; ‘zij zien er te veel hun voordeel

in, en zijn, zoo als gij zegt, te ver gegaan om terug te treden: hun belang is het nuook, dat er met kracht worde voortgegaan. Maar wat dom overleg in de keuze hunnerdeelgenooten! En zie wat hij verder schrijft:‘En door 'twelk wij zijnde zeer gedesappointeert, willen alle middelen en devoiren

aanwenden, om te vinden vier andere gasten, in de plaatse van die zich hebbenkomen te retireeren. Sullende 'tzelve te werck stellen, soodra wij van u sullenontvangen hebben de noodige penningen ter aanwervinge, en hebben daartoereeds eenige gasten op het oog -’‘Wat nu te doen?’ vroeg SLATIUS gemelijk; ‘is er nog tijd, dat wij hun behoorlijk

berigt kunnen zenden, en dat zij nieuwe maats werven?’‘En wie zegt ons, dat die beter zullen zijn, dan de vorigen?’ voegde VAN DYCK er

bij; ‘mij smaakt dat berigt in het geheel niet.’‘Laat die vier ellendelingen te huis blijven,’ hervatte SLATIUS, ‘zijn wij nu al niet

sterk genoeg, om 't feit door te zetten?’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 361: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

69

‘Dat zijn wij niet, ten minste bezwaarlijk,’ antwoordde VAN DYCK; ‘in Rijswijk zijn zeallen benoodigd, die wij hebben opgeteekend, en de vier Leidenaars, die in denHage het remuement zouden aanhitsen, kunnen toch moeijelijk gemist worden:daar moeten er noodzakelijk eenigen wezen, die zich onder den grooten hoopmengen, en die volkomen met de toedragt der zaak bekend zijn.’‘Het is niet anders,’ hervatte COORENWINDER; ‘wij zullen er toe dienen over te gaan,

al is 't ook, dat het ons luttel smaakt.’‘Maar, met oorlof,’ sprak nu CORNELIS GERRITS, die zich tot nog toe buiten die

overleggingen gehouden had, ‘mij dunkt, dat er nog een anderen weg te vinden is.Laat aan BLANSAERT weten, dat er maats genoeg tot den aanslag zijn, en zoekdaarentegen hier in Rotterdam vier nieuwe gasten op, die de terugblijvendenvervangen. Dat heeft nog bovendien het voordeel, dat COORENWINDER, die met henin den Hage zal wezen, ze reeds vooruit nader zal kennen en ze mogelijk zelf welkan uitzoeken.’Die raad was te eenvoudig, om niet dadelijk bijval te vinden, ten minste wat het

beginsel aanging: de uitvoering daarentegen bleek in 't eerst nog al eenigemoeijelijkheden op te lever en.‘Dat dunkt mij volkomen goed,’ sprak COORENWINDER; ‘maar ik kan hier ter stede

zoo spoedig geen vier maats vinden, wien ik de zaak vertrouwen zou.’‘Dat heeft minder zwarigheid, dan gij denkt,’ hervatte GERRITS; ‘ik ben overtuigd,

dat JAN FAESSEN zeker voor zijn persoon toetreedt, en mogelijk nog wel eenigemakkers zal weten aan te wijzen.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 362: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

70

‘Wie is JAN FAESSEN?’ vroeg COORENWINDER.‘De jonge zeeman, die heden voor acht dagen te Bleiswijk de wacht hield bij de

prediking: welligt zult gij u dat nog herinneren,’ antwoordde GERRITS. ‘Sedert dientijd heb ik hem nog eens en wel in eene zeer sombere stemming aangetroffen, overeen onregt, dat hem door de regering was aangedaan.’VAN DYCK verhaalde nu ook hetgeen hij den vorigen maandag in het Lands

Welvaren had bijgewoond, en herinnerde SLATIUS daarbij aan de afspraak, die zijtoen gemaakt hadden, om FAESSEN in het oog te houden, en hem, als het noodigmogt zijn, mede in de zaak te trekken.‘Gisteren heb ik hem nog in de het Lands Welvaren gezien,’ vervolgde GERRITS;

‘hij schijnt daar zijn intrek genomen te hebben. Hij was toen in een zeer druk enlevendig gesprek met drie matrozen, en zooveel ik er in de verte uit verstaan kon,verkeerden ook deze drie in hetzelfde geval als hij, namelijk van afgewezen te zijnbij de afgevaardigden voor de Prinsenvloot. Zoo als het mij voorkwam, vormden zijeenig plan, dat ik evenwel niet goed kon verstaan. FAESSEN was ten hoogste bitteren verontwaardigd. Hij schijnt mij toe een kloeke en ondernemende borst te zijn.’‘Hij is juist de man die ons lijkt,’ sprak VAN DYCK, ‘wanneer wij hem maar in den

Haag tegenover het huis van den heer HUGO VAN HOLY brengen, zullen wij hemwaarschijnlijk niet hard tot plundering behoeven aan te hitsen; want ik heb toen uitzijn verhaal vernomen, dat deze de bewerker van zijn ongeluk is.’‘Mij dunkt, dan moet er niet mede getalmd

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 363: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

71

worden,’ sprak COORENWINDER; ‘waar zou hij te vinden zijn?’‘Denkelijk in het Lands Welvaren,’ antwoordde GERRITS.‘Ik heb er dien avond reeds aan gedacht,’ sprak nu SLATIUS, ‘hem tot deelneming

aan te sporen, maar ik oordeelde toen, dat hij zich door de ruwe propoosten vanCLAESZOON of HARMANSZ bezwaarlijk daartoe zou hebben laten overhalen: daaromhebben wij dan ook, zoo als gij u herinneren zult, VAN DYCK, er van afgezien; dochnu wil ik wel onderzoeken, in hoeverre hij voor ons doel dienstig is.’‘Ik geloof ook, dat dit best door u geschieden kan,’ hervatte VAN DYCK.‘Het ware mij dan 't liefst, zoo hij hier kon komen,’ vervolgde SLATIUS; ‘mij dunkt,

hoe minder ik mij buiten's huis vertoon, hoe beter, en bovendien kan ik dan aan hetwerk blijven.’‘Ik zal naar 't Lands Welvaren gaan, en hem tot u zenden,’ sprak GERRITS; ‘ik

behoef hem niet met uw waren naam bekend te maken; hij kan in de buurt naarmeester HERMSEN vragen; als zoodanig kent u toch iedereen hier.’‘Doe dat,’ hervatte SLATIUS, ‘het zal het beste wezen, dat ik met hem alleen blijf;

dan kan ik zien, in hoever ik hem met de zaak bekend mag maken, als hij vrij uit enzonder getuigen spreken kan.’‘Dan zal ik,’ sprak VAN DYCK, ‘in dien tusschentijd met COORENWINDER nog een

koppel pistolen zoeken te krijgen, en eene kist koopen, waarin wij de wapens, dienaar den Haag moeten gebragt worden, kunnen vervoeren.’Dit alzoo onderling overeengekomen zijnde,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 364: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

72

sloegen de drie mannen hunnemantels om, en begaven zich op weg, terwijl SLATIUS,alleen gebleven, zich weder met ijver aan het zoo dikwerf afgebroken werk begaf,dat nu ras vorderde te midden van de stilte in dit afgelegen verblijf, die slechtsafgebroken werd door het eentoonige krassen zijner vlugge pen op het papier, endoor de enkele woorden, die hij nu en dan halfluid mompelde.Bijna een uur had hij dus doorgebragt, toen een vrij hoorbaar kloppen op de

voordeur van zijn huis hem de waarschijnlijke komst van den man, dien hijverwachtte, aankondigde. Hij legde de pen neder, en eenige oogenblikken warenvoldoende, om zijne gedachten te verzamelen, nadat hij op het berigt, dat daariemand was, die hem verlangde te spreken, last had gegeven, dien persoon bij hemin de achterkamer te zenden.Kort daarop trad FAESSEN binnen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 365: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

73

Hoofdstuk V. Faessen in de zamenzwering gewikkeld.

Niettegenstaande hij SLATIUS bij gelegenheid van diens geheime overkomst naarBleiswijk op den avond van den 27sten Januarij gezien had, herkende FAESSEN hemvolstrekt niet. Onze lezers zullen zich herinneren, dat die ontmoeting in het duisterop den weg plaats had, en dat hij later de schuur, waar SLATIUS zijne rede hield, nietmeer was binnengetreden; terwijl hij den volgenden dag, toen deze metSTOUTENBURG, OLSVEEN en DUIFJE voor de deur van de Hulck uit den wagen stapte,te zeer met andere gedachten vervuld was geweest, om genoegzaam acht te slaanop den predikant, die zich trouwens ook, zoo als wij bij die gelegenheid zeiden, inhetzelfde oogenblik haastig verwijderd had.SLATIUS bleef aan de tafel zitten, waaraan wij hem schrijvende gevonden hebben,

en zag den jongen zeeman eenige oogenblikken doordringend aan,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 366: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

74

alsof hij wilde navorschen, aan welke zijde hij dit gemoed, hetwelk hij wist, dat bittergekrenkt en pijnlijk aangedaan was, het best zou naderen. Daar het de eerste maalwas, dat hij meer onmiddellijk met FAESSEN in aanraking kwam, kon hij niet opmerken,dat deze den opgeruimden trek, vroeger aan zijn rond en open gelaat eigen, bijnaspoorloos verloren had, evenmin dat eene matte bleekheid in de laatste dagen datgelaat had overgetogen; doch de uitdrukking van diepe zwaarmoedigheid, die erover uitgespreid lag, ontging hem niet, en hij bragt die natuurlijk in verband methetgeen hem van de jongste lotgevallen des bootsmans bekend was.‘Zijt gij meester HERMSEN?’ vroeg FAESSEN, na de deur gesloten te hebben, en op

SLATIUS toetredende.‘Ik heb CORNELIS GERRITS verzocht naar u toe te gaan,’ hervatte deze, een

regtstreeksch antwoord ontwijkende, ‘en het doet mij genoegen, niet alleen dat hiju gevonden heeft, maar dat gij zoo dadelijk aan mijn verzoek, om bij mij te komen,gevolg hebt gegeven.’‘Dat is zeer natuurlijk,’ sprak FAESSEN; ‘ver van huis behoeft men mij tegenwoordig

niet te zoeken, en tijd heb ik genoeg, om te gaan, waar het mij goed dunkt.’‘Dat is anders dan voor eenige jaren, FAESSEN,’ sprak SLATIUS; ‘doch zet u neder,

als gij dan toch eenige oogenblikken tijd hebt.’Dit zeggende wees hij hem een lagen houten armstoel aan, welks lederen zitting

zoowel van vroegere welvaart als van hoogen ouderdom getuigde.FAESSEN trok den zetel eenigzins nader bij de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 367: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

75

tafel, en wierp er zich op neder, met een gelaat, waarop meer zedelijke afmattingen doffe onverschilligheid, dan wel nieuwsgierige belangstelling te lezen was.‘Het gaat u niet goed dezer dagen, FAESSEN,’, sprak nu SLATIUS, terwijl hij hem

met denzelfden vorschenden blik bleef aanstaren; ‘ik heb u nog eerst kortelingsgeleden met wakkerder gemoed gezien, dan ik op 't oogenblik in u meen op temerken.’FAESSEN zag hem verwonderd aan.‘Mij?’ vroeg hij, en zocht blijkbaar in zijne herinnering, van welke gelegenheid hier

sprake kon zijn.‘Gij zult mij beter begrijpen, als ik uw geheugen eenigzins te gemoet kom,’ hervatte

SLATIUS. ‘Waar hebt gij den verleden vrijdag avond doorgebragt?’Die vraag, die door het vreemdste toeval letterlijk in dezelfde bewoordingen

geschiedde, welke de Baljuw DUYN op den voor hem zoo noodlottigen maandagmorgen tot hem gerigt had, bragt FAESSEN als het ware met bliksemsnelheid datgeheele tooneel, met al de jammer, die er voor hem uit gevolgd was, voor den geest.‘Wat bedoelt gij daarmede?’ vroeg hij, als verschrikt opziende; ‘heeft die vrijdag

avond iets te maken met hetgeen gij met mij te bespreken hebt?’‘Veel, FAESSEN, zeer veel,’ antwoordde SLATIUS bedaard; ‘ik was even als gij in

de schuur van VAN DYCK, en daar te Bleiswijk heb ik u het eerst ontmoet. Herkentgij mij niet?’Te vergeefs zag FAESSEN den man, die daar voor hem zat, met oplettendheid

aan. ‘Ik herken

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 368: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

76

u niet,’ sprak hij; ‘ik geloof ook niet, dat ik u ooit meer gezien heb.’‘Kent gij SLATIUS niet?’ vroeg nu deze, ‘herinnert gij u niet, dat ik daar dien avond

het woord des levens verkondigde?’Met de grootste verbazing staarde FAESSEN hem bij dit onverwachte berigt aan.‘SLATIUS!’ herhaalde hij als onwillekeurig. ‘O, wel weet ik nu, wie gij zijt; maar dien

avond was ik bij uw spreken niet: ik hield wacht op den weg.’En weder drong de herinnering aan Bleiswijk en aan de uren, door hem op dien

weg in den duisteren avond doorgebragt, als een scherpe dolksteek in zijne ziel.Weder zag hij DUIFJE te midden dier opgeschrikte menigte in STOUTENBURG'S armen de ontstelde blikken op hem gerigt; maar dat alles kwam zoo eensklaps in hemop, dat het hem was, als kon hij zich niet regt meer herinneren, wat er daarnagebeurd was; de beelden verwarden zich, en drongen als in zijnen geest te zamen;hij voelde alleen, dat hem sedert dien tijd een looden wigt op de ziel gewenteld was,een jammer zonder einde of uitkomst; het was hem onmogelijk te begrijpen, dat ditalles eerst voor acht dagen gebeurd was: hij had in dien tijd eene eeuwigheid geleefden geleden.Een diepe zucht ontgleed zijne borst. ‘Ja, ik was daar,’ vervolgde hij, als in sombere

gedachten voor zich heen starende, ‘ik weet ook, dat gij er tot ons gekomen zijt; ikherinner mij dat alles wel; ook heb ik u den volgenden dag gezien, toen gij metOLSVEEN voor de Hulck zijt afgestapt,’ ging hij voort, minder het woord tot SLATIUSrig-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 369: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

77

tende, dan wel den gang zijner eigene denkbeelden volgende, die zichlangzamerhand meer en meer schenen te ontwarren. Doch, alsof hij veroordeeldwas in die oogenblikken den beker van zijn zielelijden nog eenmaal in al zijnebitterheid te drinken, drong zich het beeld van STOUTENBURG, zoo als hij met DUIFJEde Hulck binnentrad, op nieuw voor zijnen geest. Meer en meer vertoonde zich nuweder alles in de naakte werkelijkheid voor zijne verbeelding. Een diepe weemoedmaakte zich van hem meester; hij zweeg als in droevig nadenken verzonken, enschudde nu en dan zachtkens in stille treurigheid het hoofd.SLATIUS sloeg hem oplettend gade, en daar hij zich geene juiste rekenschap kon

geven van de gemoedsstemming, waarin zich de jonge zeeman bevond, schreefhij die verkeerdelijk aan eene andere oorzaak toe.‘FAESSEN,’ sprak hij na een oogenblik stilzwijgens, ‘ik begrijp, dat de herinnering

aan dien avond bittere gedachten bij u opwekt. CORNELIS GERRITS heeft mij verhaald,wat met u is gebeurd, wat schandelijke praktijken men gebruikt om uwe vooruitzigtente vernielen, om u te weren van de plaats, waarop gij aanspraak hebt. Zeg mij opregt:berouwt het u niet, dat gij te Bleiswijk geweest zijt?’‘Berouwen?’ vroeg FAESSEN, met eenige bevreemding opziende; ‘berouw hebben

over iets wat ik gedaan heb, en wat goed is? Berouw, omdat ik Gods bevel hoogergesteld heb dan dat van menschen? O, daartoe hoop ik, dat Hij mij altijd kracht zalgeven, al moest er mij het hart onder breken. Neen, zoo waar ik leef, SLATIUS,daaraan heb ik nog geen oogenblik gedacht!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 370: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

78

‘Ik geloof het, FAESSEN,’ hernam SLATIUS, ‘en mij zult gij het wel niet behoeven teverzekeren; want ik kan het mij zoo levendig voorstellen, wat gij gevoelt, daar ik erimmers evenzoo over denk. Ik wil niet trotsch zijn, en mij zelven verheffen; maartoch - gij weet het, zoo als al mijne broeders het weten - zoo als al mijne vijandenhet ondervinden zullen - ik heb nooit gewankeld of geweifeld en ben nooit een stapteruggegaan. En toch, wat is mijn leven geweest? Vol wraakzucht vanmijne vijanden,vol miskenning van zoovelen, die mijne vrienden moesten wezen. Zie, als men zoode wereld in hare boosheid heeft leeren kennen, en het menschdom in zijnebedorvenheid des harten, dan komt er wel eens twijfel op aan de standvastigheiden de volharding van velen, die den strijd eindelijk opgeven, omdat zij geene krachtmeer hebben tot volhouden.’‘Den strijd opgeven!’ hernam FAESSEN, onwillekeurig ingenomen door de

gevoelens, welke SLATIUS uitte, wiens onwrikbare doorzettingskracht trouwens bijhem, zoowel als bij de meesten zijner geloofsgenooten, bekend was, ‘den strijdopgeven: - ik zou het eveneens niet, als ik geroepen was, er een te strijden, zoo alsgij het bedoelt. Maar dat is voor mij niet weggelegd; - en ik gevoel het, juist dat ishet, wat mij het leven weldra zal maken tot een ondragelijken last, dat ik magteloosben als een hulpeloos wicht; dat ze mij ter neêrgesmeten hebben als eenen, wienhanden en voeten gebonden zijn. O,’ ging hij met klimmende drift voort, ‘dat isbitterder dan de felste strijd!’‘Niemand is magteloos, dan wie 't zichzelven

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 371: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

79

waant,’ hernam SLATIUS ernstig; ‘maar menig is er, die het doel wil en de middelenniet.’‘Menig wil het doel en heeft de middelen niet,’ hervatte FAESSEN.‘Of kent ze niet,’ sprak SLATIUS.‘Ook dat,’ ging FAESSEN voort. ‘O, dat mij iemand die wetenschap gaf!’De oogen van SLATIUS vonkelden; hij begreep, dat hij zijn oogmerk bereiken zou,

en juist het gesprek, hetwelk hij in deze oogenblikken met FAESSEN hield, deed hemnog sterker daarnaar verlangen. Als ondanks zichzelven voelde hij zich door dateenvoudige, edele gemoed aangetrokken, en wel is het een bewijs voor de heiligheidder deugd, dat zelfs de misdaad behoefte gevoelt, zich door hare ondersteuning teversterken. Hetzelfde gevoel, dat vroeger STOUTENBURG bezielde, toen hij het komplotdoor de toetreding van zijnen broeder als het ware veredelen wilde, drong nu ookSLATIUS, al het mogelijke te doen, om er den braven zeeman, al ware het ook zijnsondanks, in te wikkelen.‘Dat mij iemand die middelen gaf,’ herhaalde deze; ‘hoe zou ik ze gebruiken! Eén

is er misschien nog, - een enkel -. Maar neen!’ ging hij met bitterheid voort, terwijlhij opstond, en als in zijne eigene gedachten verzonken, het vertrek op en nederging;‘mij zal dat niet gegeven worden. En toch - waarom moet het zoo wezen? - Eendoel? - Ik had een doel, zoo heilig als er ooit een was; waarin de engelen in denhemel hun welgevallen zouden hebben - en ze hebben er mij van weggescheurd,en ik moet zwijgen en dragen - tot alles uit is-. O, God de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 372: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

80

Heer alleen weet het, wat jammer ze mij hebben aangedaan!’‘FAESSEN,’ sprak SLATIUS, terwijl hij insgelijks opstond on naar hem toetrad, ‘dat

is de taal niet, die den man voegt. Dragen en zwijgen tot het uit is, - dat zijnslavenwoorden. Hebt gij dat gevonden in onze heilige leer. Zoudt gij ons warefondament van zaligheid verwerpen - de vrije wil? En waar de wil is bij den vrijenman, daar volgt ook de daad. Zie, gij zoekt naar middelen; - ik zeg u, ze zullen u inruime mate gegeven worden. Ik zelf heb gezocht en heb gevonden, hoe hopeloosmij ook alles toescheen, en wat is al uwe ellende in vergelijking met de mijne? Eenstofje aan de weegschaal. Zijt gij gelasterd, verbannen, veroordeeld als ik; metvrouw en kinderen tot den bedelstaf gebragt als ik; hebt gij honger en armoedegeleden, omzwervende in vreemde landen, als ik? En toch, ik heb nooit gewanhooptaan de eeuwige waarheid, aan het eeuwige regt, dat eenmaal weêr zal en moetheerschen, en dat oogenblik is gekomen.’Zoo sprekende was SLATIUS langzamerhand in meer en meer opgewonden

stemming geraakt; het vuur, waarmede hij sprak, zijne natuurlijke welsprekendheid,vereenigd met de levendigheid zijner dweepende overtuiging, sleepten FAESSEN alsmet geweld mede, en het was hem, alsof zich eene helder lichtende toekomst voorhem opende, toen hem, voor het eerst sedert de vernietiging van al zijne schoonedroombeelden van geluk en levensvreugde, met vaste overtuiging gesproken werdvan een middel om te herwinnen wat hij had verloren.‘En welke zijn die middelen, die mij in ruime

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 373: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

81

mate zullen gegeven worden?’ vroeg hij, als in angstige verwachting SLATIUSaanziende.‘Ik mag ze u vooralsnog niet in hunnen geheelen omvang mededeelen; maar

zóóveel kan en mag ik u zeggen, de triomf van ons heilig en dierbaar geloof is voorde deur, en daarmede het herstel van regt en geregtigheid. Gij weet, hoe nu bijnavier jaren de godslasterlijkste leeringen de harten verpesten, hoe de gewelddadigstetirannij eerst het grijze hoofd van OLDENBARNEVELD heeft doen vallen en daarnahonderden der beste en trouwste burgers van den staat in droeve ballingschap heeftgezonden; hoe duizenden zuchten onder verdrukking en gewetensdwang. En nu,gij hebt het zelf ondervonden, de schreeuwendste willekeur zit op het kussen. Maar,Goddank, daar zijn er nog velen in den lande, die den strijd zullen durven wagenvoor waarheid en geloof: langzamerhand is hun aantal aangegroeid, en, zoo zij ooknu nog in het geheim werken, om den haat te ontgaan van de magtigen die op hunverderf loeren, hun werk zal niet lang meer verborgen blijven in de duisternis, maarzij zullen optreden in het voile licht, en dan - dan zullen allen, die wel denken enhun land lief hebben, zich aan hen aansluiten als een enkel man, en het regt zal dedwingelandij vervangen, en de ware leer zal zegevieren, gelouterd door de zwarebeproevingen, die zij heeft doorgestaan.’Met ademlooze belangstelling had FAESSEN naar deze woorden geluisterd, en

was het wonder, dat hij, in de omstandigheden, waarin hij verkeerde, meêgesleeptwerd door die voorstelling? Hij wist, dat er onregt geschiedde, niet alleen aan hem,maar aan velen der zijnen; hij wist, dat zijne

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 374: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

82

geloofsgenooten verdrukt, gekerkerd en verbannen waren, en meermalen reeds,maar vooral in de laatste dagen, was zijn ingeschapen gevoel van billijkheid krachtigdaartegen opgekomen, en nu - het was alsof hem eensklaps een lichtstraal toeblonkin die duisternis.‘O, zou er mogelijkheid zijn tot zulk eene toekomst?’ riep hij uit; ‘kan het wezen,

dat er uitzigt is op verlossing, en dat zoo nabij?’‘Ik verklaar u, het is zoo,’ SLATIUS met ernst; ‘de dag der wrake is gekomen, en

maant ook u daartoe.’‘Wrake zoek ik niet,’ sprak FAESSEN zacht, en schudde langzaam het hoofd’ mij

dunkt den Heere alleen is de wrake; doch als er een strijd zal wezen tusschen hetregt en het onregt, dan is mijne keuze gedaan, en men kan op mij vertrouwen,wanneer en waar het zijn moge.‘Ik wist het,’ hervatte SLATIUS met inwendige, voldoening; ‘ik heb u niet verkeerd

beoordeeld. Daarom heb ik u gevraagd, hier te komen; want het is noodig, dat allenzich aaneensluiten, die het wel meenen. Ik zal u meer zeggen, doch vóór alles, -deze geheimen zijn niet enkel de mijne, en zoolang het oogenblik van handelennog niet gekomen is, moeten ze geheimen blijven. Zweer mij dus eerst, dat gijhierover met niemand spreken zult, dan zoo noodig met hen, waarmede ik u inaanraking zal brengen, of die ik u noemen zal als met onze plannen bekend.’‘Dat zweer ik u, SLATIUS, zoo waar ik hoop zalig te worden sprak FAESSEN ernstig,

terwdjl hij hem de regterhand toereikte.‘Nu dan’ vervolgde SLATIUS, ‘zoo zal ik u

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 375: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

83

meer mededeelen. Het kwaad zal aangetast worden in zijn hartader: van de ontrouweregering gaat het uit, dáár zal de slag treffen.’‘DeGommaristische regenten van het kussen?’vroeg FAESSEN; ‘Goddank!Wanneer

dat geschiedt, kan alles weêr goed worden.’‘Dat is eene hoofdzaak,’ vervolgde SLATIUS; ‘alle gebannen predikanten keeren

terug; die gevangen zijn worden verlost; de kerkers, waarin de onzen al zoo langzuchten, worden opengebroken. Dingsdagmorgen zal er een slag geslagen worden,die plotseling allen zal wakker schudden, en die weêrgalmen zal door al deGëunieërde Gewesten.’‘Dingsdag morgen?’ herhaalde FAESSEN.‘Ja,’ antwoordde SLATIUS; ‘dan zal ook u uwe taak gegeven worden, die VAN DYCK

of GERRITSu nader zullen openbaren.’‘Maar van waar, SLATIUS, komt u tot dat alles de magt?’ vroeg FAESSEN; ‘wie drijft

dat spel; zijt gij sterk genoeg, om zoo iets te ondernemen?’‘O, heb daarvoor geene zorg’ antwoordde SLATIUS; ‘die dat drijven, zijn magtiger

dan gij en ik, en wanneer ik ze al niet dadelijk noem, geloof mij, gij zult ze naderhandzien., met eene magt bekleed grooter dan één hunner voorvaderen ooit voor dezengehad hebben, en ze zullen u en velen met u voor de trouw aan hen bewezen,mildelijk loonen.’Een oogenblik stond FAESSEN in gedachten verzonken, en toen, als eensklaps

door een onverwacht denkbeeld getroffen, riep hij uit:‘O, ik begrijp u, SLATIUS! Gij behoeft mij niet meer te zeggen, en reds had ik het

verwacht en ik, had het gehoopt: - de Prins is het, die zich eindelijk wil losmakenvan de Gommaristen-partij,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 376: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

84

die hem zoolang verblind en bedrogen heeft. O, ik wist het wel, ik heb het altijdgeweten; - daar was eene stem in mijn hart, die het mij zeî: dat edele heldenbloedkan zich niet verloochenen. MAURITS kan geen dienaar van die tyrannieke huichelaarszijn of blijven, al is hij een korten tijd gedwongen geweest, het te schijnen. Hoedikwijls heb ik het gezegd: honderdmaal heb ik mijn leven gewaagd voor hem envoor de Staten, maar God weet het, met vreugde zou ik het geven, om hem vrij temaken van dat laffe gebroed, dat om hem heen kwezelt, en hem, den dappersteder dapperen, misleidt en verblindt en bedriegt op de schandelijkste wijze!’SLATIUS verstomde bij het hooren van deze woorden, die hem zoo onverwacht

en zoo onwelkom in de ooren klonken. Met schrik zag hij, dat hij te ver gegaan was;maar zoo plotseling overviel hem die ontdekking, dat hij, niettegenstaande zijnemeer dan gewone tegenwoordigheid van geest, geen dadelijk middel zag, om hetgevaar, waarin hij zich en de zijnen zoo onvoorzigtig gebragt had, af te weren. Ineen oogenblik vlogen hem allerlei gedachten door het hoofd. Hij zegende het toevaldat hij in zijne mededeeling nog niet verder gegaan was, want hij was op het puntgeweest, den geheelen aanslag aan den bootsman mede te deelen, en hij twijfeldeer niet aan, of deze zou bij de gevoelens, die hem blijkbaar bezielden, volstrekt nietgeaarzeld hebben, alles te openbaren; en zich niet verpligt hebben geacht, zijnegelofte van geheimhouding te houden. Hij wist nu letterlijk niet wat te doen, en zouin dit oogenblik niet voor een moord zijn teruggedeinsd, als hij daarmeê de zekerheidvan FAESSEN's stilzwijgen had kunnen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 377: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

85

koopen. Aan terugtreden viel niet te denken; immers, hij wist niet zoo dadelijk hoe;toen hem plotseling het denkbeeld inviel, dat ook zoo juist met zijn karakterovereenkwam: namelijk, zich door overmaat van stoutheid en bedrog uit dezeverlegenheid te redden. Hij herinnerde zich op eens, dat FAESSENmet eenige anderendoor COORENWINDER, in den Haag zou gebruikt worden, tot het aanstoken van hetoproer, tot het aanhitsen van het gemeen bij de plundering der woningen van deRegenten, en dat hij dus bij den prinsenmoord in het geheel niet tegenwoordig zouzijn. Nu hij derhalve begreep, niet meer te kunnen terugtreden, besloot hij stoutwegte werk te gaan, en het overige aan het toeval over te laten; het was trouwens deeenige weg, die hem overbleef. Naauwelijks had dus FAESSEN uitgesproken, of hijviel hemdriftig in de rede met de woorden:‘Zwijg hiervan, FAESSEN! Laat geen woord van die gedachten u meer over de

lippen komen! Gij weet nu, dat gij handelen kunt en waarvoor. Ja, het is zoo als gijzegt: de Prins is met ons: - hij rekent op ons, op u, op allen; maar nog eens, zwijgdaarover tegen iedereen.’‘Maar hoe en wat zal ik doen?’ vroeg FAESSEN.‘Dat zal VAN DYCK u zeggen,’ viel hem SLATIUS met gejaagdheid in de rede; want

hij gevoelde, dat hij niet veel hanger met FAESSEN spreken moest, daar hij iederoogenblik VAN DYCK en GERRITS terug verwachtte, waardoor misschien de zaakbedenkelijk zou kunnen worden, als hij hen niet eerst had ingelicht; ‘dat zult gijnaderhand hooren; voor het oogenblik weet gij genoeg; - tot later dus.’‘Tegen dingsdag alzoo is er iets op handen,’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 378: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

86

sprak FAESSEN bedaard, terwijl bij zijn hoed opnam en naar de deur ging.‘Nog iets,’ voegde SLATIUS hem haastig toe, terwijl hij de hand aan de klink van

de deur sloeg, om haar te openen; ‘nog iets: mogelijk zullen daar, dingsdagmorgen,als de - maar dat zult gij later hooren, - doch mogelijk zullen daar vreemde geruchtenloopen, misschien zal men uitstrooijen, dat Prins MAURITS gevaar loopt, - of dat hijvermoord is geworden - maar laat u door niets afhouden en -’‘Moet dat gerucht uitgestrooid worden?’ vroeg FAESSEN.‘Ja, ja,’ antwoordde SLATIUS, gretig dit denkbeeld opvattende; ‘wij zullen 't

verspreiden, dat de Prins gevaar loopt; - of wel, het kan zijn, dat men ons daarvanwil beschuldigen - in één woord, daar kunnen geruchten loopen van allerlei aard;maar geloof niets, - niets! Houd vol in den strijd; want ik zeg het u, er zal er eengestreden worden, waarvan alles voor ons afhangt. Nu moet overwonnen worden,of wij zijn voor altijd verloren!’‘Reken op mij, SLATIUS,’ antwoordde FAESSEN, die bij zijne volslagen onkunde van

hetgeen hij te verwachten had, die onduidelijke uitdrukkingen volstrekt niet begreep;‘ik weet, dat wat wij doen zullen, regt is, en, mijn woord is mij heilig, ik zal geenvoetbreed wijken.’‘Vaarwel dan,’ sprak SLATIUS, ‘weldra hoort gij meer;’ hij liet daarop den bootsman

de deur uit, sloot ze weder digt, wierp zich met een zwaren zucht, die zijn gemoedlucht scheen te geven in zijn armstoel neêr, en bleef eenigen tijd, met de beidehanden voor het gelaat, in diep gepeins zitten. Langzamerhand evenwel verhelderdezijn blik,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 379: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

87

en hij rigtte zich weêr op, terwijl hij als tot de slotsom zijner gedachten gekomen,halfluid sprak: ‘'t Was het eenige, het eenige mogelijke; en buitendien - wat zal heter dan nog toe doen, als de dwaas te midden van de plundering van den Hage, opeens hoort, dat wij het zijn, die zijn prins doorschoten hebben!’Op dit punt dus, zoo het scheen, volkomen gerustgesteld, ging hij weder ijverig

aan het schrijven.FAESSEN had intusschen het huis verlaten, en begaf zich langs eenen omweg

weder naar zijne tegenwoordige woning, in diep gepeins over hetgeen hij gehoordhad. Nu eerst, nu hij niet meer onder den onmiddellijken invloed van dengeestdrijvenden SLATIUSwas, kwam hem het vreemde en onverwachte van het plan,waarvan hij zoo op eens deelgenoot was geworden, voor den geest. Hoe meer hijer evenwel over nadacht, des te meer werd hij er mede ingenomen; want niet alleenhad het schreeuwende onregt, dat hem was aangedaan, zijn gemoed voorbereidtot het gretig aannemen van ieder middel, dat hem dienstig kon wezen, om zich metkracht daartegen te verzetten, maar hij gevoelde zich nu op eens weder bevrijd vanden drukkenden last der doodende magteloosheid, die zijne ziel in de laatste dagenals het ware meer en meer verlamde, en hem op den duur als dreigde te verstikken.Hij gevoelde zich weder zichzelven bewust; zijne vroegere geestkracht ontwaakte,en zelfs het gevaarlijke en avontuurlijke der zaak prikkelde hem metonweêerstaanbaren drang. Iets, misdadigs zag hij er in het geheel niet in: de tijdvan woeling en partijschap, waarin hij leefde, wijzigde de algemeene denkbeeldenhieromtrent zoo geheel en al, dat hij in de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 380: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

88

laatstverloopenmaanden, dusdanige ondernemingen was begonnen te beschouwenals een strijd, waarin de sterkste de overhand behield, en de zwakkere uit het bewind gedrongen werd: - in 1619 had de Arminiaansche partij het onderspit gedolven,nu zou denkelijk het oogenblik van herstelling voor haar gekomen zijn, en hij zouhet eene lafhartigheid geoordeeld hebben, terug te blijven nu hare wakkerste strijderswerden opgeroepen. Wat hem bovendien alle twijfeling zou hebben ontnomen, ookal ware die bij hem opgekomen, - de Prins zelf, dit was hem bepaaldelijk te kennengegeven, wist van den toeleg, ja, stond waarschijnlijk in 't geheim aan het hoofd.Bij de warme vereering, die hij voor MAURITS koesterde, in wien hij nooit eenigeandere aansluiting aan de partij der Gommaristen had kunnen onderstellen ofbegrijpen, dan die, welke de omstandigheden hem uiterlijk dwongen te doen blijken,lag in dit denkbeeld voor hem niets ongerijmds.En meer nog dan dit, boven alles doortintelde hem een onbeschrijfelijk zalig

gevoel, als hij er aan dacht, hoe hij weldra met opgeheven hoofde voor DUIFJE zoukunnen verschijnen; hoe hij niet meer als een van de verdrukte en gesmade partijdoor haren vader zou kunnen afgewezen worden, als een, die in deze troebele tijdengeen steun voor haar kon zijn, en haar niet zou kunnen beschermen in het gevaar.Dan, als het regt weêr de overhand had verkregen in de Republiek, dan zou hijaanspraken kunnen doen gelden boven velen; hij zou den togt met de prinsenvlootmede maken, hij zou - hij wist het zelf niet wat en hoe, hij had idealen van goud enzonnegloed voor zijn geheele leven - hij was reeds op dit oogenblik bijna gelukkig.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 381: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

89

Onder deze denkbeelden was hij de Hoogstraat genaderd, en sloeg juist den hoekvan eene steeg om, die naar de markt geleidde, toen twee mannen daaruit tevoorschijn trad en, die hem staande hielden en aanspraken.Hij herkende VAN DYCK, die juist van den zwaardveger ABRAHAM WOUTERS

terugkwam, en zich nu met CORNELIS GERRITS weder naar SLATIUS begaf.‘Hoe is 't, FAESSEN?’ vroeg GERRITS.‘Zijt gij bij mijn zwager geweest?’‘Ik kom er juist van daan,’ was het antwoord.‘En?’ viel VAN DYCK hem nieuwsgierig in de rede.‘En hij heeft mij de plannen, die er voor dingsdag gemaakt zijn, geopenbaard.

Wel heeft hij mij de heilige gelofte afgenomen, dat ik er met niemand over sprekenzou, dan met hen, die van de zaak wist'en, doch mij tevens daarbij gezegd, dat ikvan u, VAN DYCK, nadere inlichtingen zou krijgen, en daarom oordeel ik u dit te mogenzeggen.’‘Alzoo heeft hij u alles gezegd?’ hernam VAN DYCK voorzigtig.‘In 't generale, ja,’ hernam FAESSEN; ‘maar de tijd was te kort om in 't particuliere

veel te zeggen.’‘Ook van den Prins?’ vroeg VAN DYCK.‘Ook dat,’ hernam FAESSEN. ‘maar als een diep geheim, en wilde, dat ik daar van

zoo min mogelijk zou reppen.’Zoo sprekende waren zij langzaam een eindweegs te zamen opgewandeld.‘En heeft SLATIUS U ook reeds eenige opdragt gegeven?’ vroeg VAN DYCK, die eer

hij zich verder uitliet, onderzoeken wilde, wat FAESSEN van de zaak wist, en hoe hijer over dacht.‘Alleen, dat ik dingsdag morgen vroeg in den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 382: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

90

Hage zijn moet, en dat daar de omkeering in de regering zal plaats hebben, die wijmede ondersteunen zullen. En ik verzeker u, JAN FAESSEN zal de laatste niet wezen,als er wat gedaan moet worden.’‘Dan zal ik u morgen nader zeggen, wat gij zult te doen hebben,’ hervatte VAN

DYCK. ‘Doch nog iets: - wij hebben nog een paar kloeke gasten noodig: weet gij diete vinden?’FAESSEN bedacht zich eenige oogenblikken.‘Niet aan een ieder zou ik zaken van zoodanigen gewigtigen aard durven

vertrouwen,’ sprak hij aarzelend; ‘daar zijn heethoofden genoeg, maar, -’‘Wanneer ik mij niet bedrieg,’ vie! hem nu CORNELIS GERRITS in de rede, ‘heb ik u

gisteren in het Lands Welvaren hooren spreken met eenigen, die mij voorkwamenals niet ongeneigd, om een stout stuk te willen uitvoeren.’‘Tot dusverre is, zooveel ik weet, daarover niet gesproken,’ hernam FAESSEN;

‘maar nu weet ik wel, wie gij bedoelt: het waren drie matrozen, die evenveel redenhebben als ik., om die bittere woorden te spreken, welke gij gehoord zult hebben.Zij hadden zich bij de Heeren van Rotterdam aangemeld, om goede getuigenissente hebben over hunne conduite en gepresteerde diensten aan den lande, omdat zijdie noodig hadden, om zich aan te melden voor de Prinsenvloot, en die zijn hunmede geweigerd geworden, omdat ze gesoupconneerd werden, aan verscheidenegeheime Arminiaansche bijeenkomsten te hebben deelgenomen, zoo als ookwerkelijk het geval was. Daarover spraken wij gisteren, zoo als ik mij nu herinner,en wel dachten wij over een plan, om te trachten tot ons regt te komen, - -’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 383: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

91

‘En dat was?’ vroeg VAN DYCK.‘Wij meenden naar Zijne Excellentie in den Hage te gaan, en dien te spreken,

doch 't kwam ons te gewaagd voor, en buitendien - wat zou 't gebaat hebben?’‘Schade en schande!’ hervatte VAN DYCK; ‘mij dunkt gij hebt nu beter middel in

handen, en als de zaken goed gaan, zijt gij van eene kapiteinsplaats zoo zeker alswij hier te zamen spreken.’‘Zooveel wensch ik niet eens,’ hernam FAESSEN, wien het denkbeeld evenwel niet

weinig toelachte, van welks verwezenlijking hij nu voor het eerst de mogelijkheidbegon te veronderstellen.‘Maar wie zijn die maats, waarvan gij spreekt,’ vroeg VAN DYCK; ‘zijn dat mannen

om op te rekenen?’‘Wanneer ik hun met de zaak bekend mag maken,’ antwoordde FAESSEN, ‘geloof

ik, dat ik voor hen kan instaan als voor mij zelven. Twee daarvan, ten minste, hebik in Indië voor heeter vuur gezien, dan hier te verwachten is; den derden evenwelheb ik eerst later hier leeren kennen.’‘Wemu,’ sprak VAN DYCK na eenig nadenken, ‘verg van hen een eed van

geheimhouding, en vraag hun dan, of zij geneigd zijn, dingsdag morgen mede eentogt te doen ten faveure van den lande. Wanneer zij toestemmen, geef dan eenigenadere aanduidingen, doch niet meer dan noodig is, en vooral zwijg geheel en alover den Prins; het dunkt mij te gevaarlijk daarvan te reppen, en het is ook nietnoodig. Geef mij ook hunne namen,’ vervolgde hij, te gelijker tijd zijn zakboekjeuithalende.‘Het zijn,’ antwoordde FAESSEN, ‘JEROEN EWOUTSZ, PIETER JANSZ, en JAN ENGELEN.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 384: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

92

VAN DYCK teekende die drie namen op. ‘Kunt gij ze nu dadelijk vinden?’ vroeg hij.‘Op het oogenblik zijn zij niet in de stad,’ hervatte FAESSEN; ‘maar ik kan ze vinden

in Vlaardingen, waar ze morgen blijven.’‘'t Ware best, er dan dadelijk heen te gaan,’ sprak VAN DYCK; ‘misschien vindt gij

ze dan dezen avond, of anders morgen. 't Kan dan evenwel wezen, dat ik u nietmeer zien mogt,’ voegde hij er na eenige oogenblikken bij, ‘en bij nader overlegdunkt het mij het eenvoudigste, dat gij nu maar dadelijk weet, wat gij verder zult tedoen hebben. - Let wel op hetgeen ik u zeggen zal.’Bij deze woorden las hij met aandacht een en ander na in zijn aanteekenboekje,

en vervolgde:‘Wanneer ik u geen nader bescheid doe, ga dan overmorgen, dat is zondag,

'sochtends vroeg, met de maats, die gij zult aannemen, naar Overschie in hetveerhuis, waar de schuit afvaart; daar zult gij een koffer vinden, die u, als gij mijnnaam aan den waard noemt, zal afgegeven worden. Neem dien mede naar denHage, en breng hem in de herberg de Helm, in het Noordeinde, waar gij eene vrijekamer voor mij zult bestellen, en den waard zeggen, dat hij dien koffer, waarin mijnepapieren en boeken zijn, daar bewaren moet tot mijne komst. Neem dan verder metde andere maats uwen in trek op het Spui in de herberg waar HetWapen van Utrechtuithangt, en wacht mij daar af. Mogt gij daar geene plaats kunnen bekomen, ga dannaar het Sotje in het Achterom.’‘En wanneer ik de anderen niet mogt vinden, of als zij niet geneigd waren den

togt mede te doen?’ vroeg FAESSEN.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 385: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

93

‘Ga dan alleen en doe hetzelfde,’ hervatte VAN DYCK, te gelijker tijd een gevuldengeldbuidel uit den zak halende, ‘en daar gij verteringen zult te maken hebben, zalik u daartoe in de eerste plaats het noodige geven. Later zullen de ruime belooningenvolgen, zoo als u SLATIUS welligt gezegd zal hebben.’‘Dat heeft hij niet,’ hernam FAESSEN; ‘maar ik behoef geen geld en dus -’‘Er is geld genoeg,’ hervatte VAN DYCK. ‘en gij moet goede sier maken; buitendien

zult gij welligt de anderen daarmede kunnen winnen. Ziedaar vijftien goudenpistoletten: gebruik die, waar het noodig is.’‘'t Kan voorkomen’ sprak FAESSEN en stak het geld, dat VAN DYCK hem gaf, bij

zich. Nadat deze hem nog eens kortelijk herhaald had, wat hem te doen zou staan,namen zij afscheid van elkander; VAN DYCK en GERRITS zetten hunnen weg voortnaar het huis van SLATIUS, en een uur daarna was FAESSEN op weg naar. Vlaardingen,waar hij tegen den avond aankwam, maar eerst den volgenden morgen de driegenoemdematrozen aantrof, die hij werkelijk, zoo als wij later zien zullen, met weinigmoeite tot deelneming in het waagstuk overhaalde.Niet weinig was VAN DYCK verwonderd, toen hij, bij SLATIUS teruggekeerd, van

dezen vernam, hocdanig FAESSEN zich over den Prins had uitgelaten, en niet dannadat hij en CORNELIS GERRITS zich naauwkeurig van woord tot woord hun gesprekmet den bootsman te binnen gebragt harden, stelden zij zich weder hieromtrentgerust, overtuigd, dat hun geen woord ontvallen was, hetwelk op den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 386: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

94

aanslag op MAURITS betrekking had. VAN DYCK was evenwel in het geheel niet metde zaak ingenomen, en meer dan eens verwenschte hij het toeval, dat hem FAESSENhad doen ontmoeten voordat hij SLATIUS gesproken had. Hij besloot daarom bij naderinzien naar het Lands Welvaren te gaan, in de hoop, daar FAESSEN nog te zullenaantreffen, met het bepaalde voornemen hem onder een of ander voorwendsel vande zaak af te houden, daar hij er werkelijk gevaar in zag. Deze was intusschen reedsvertrokken, en daar bij de verdere beraadslaging de beide anderen en ookCOORENWINDER, dien men in den loop van den avond insgelijks met de toedragt derzaak bekend gemaakt had, er geene groote zwarigheid in vonden, en bovendienookde drie matrozen op dat oogenblik waars chijnlijk reeds door FAESSEN zoudenzijn aangenomen, besloot men, daar er nu niets meer aan te veranderen viel, alleste laten zoo als het was, en op het toeval te vertrouwen, dat hun tot nu toe zoo welgediend had.De volgende dag, Zaturdag de 4; de February, werd nu besteed tot het in

gereedheid brengen van al wat verder noodig was; de geladen pistolen met eenigander geweer werden in doeken gewonden en in een koffer gepakt, dien SLATIUSnog dienzelfden dag naar het veerhuis te Overschie liet brengen; een bode werdnaar Leiden gezonden, om bepaaldelijk aan de BLANSAERTEN te doen weten, dat zijzich maandag middag in de herberg de Helm in den Hage hadden te bevinden, metde maats uit Leiden. Des avonds vereenigden zich de zaamgezworenen voor hetlaatst ten huize van. SLATIUS, waar zij in het gezelschap van diens huisvrouw enzijne

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 387: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

95

zuster, de vrouw van GERRITS, en van de twee Remonstrantsche predikantenCORNELIS GEESTERANUS en GERARDUS VELSIUS, tot laat in den nacht bijeenbleven.De beide laatstgenoemden, waarvan de eene vroeger op een dorp bij Gorkum

en de andere in Rockanje in het land van Voorne, had gestaan, waren dien avondtoevallig bij SLATIUS gekomen; wij zullen later met een enkel woord vermelden, hoezij hierover in het vervolg in ongelegenheid zijn geraakt, daar aan tafel, hoewel inbedekte termen, toespelingen op den aanslag gemaakt zijn, ‘zeggende onderanderen,’ zoo als wij ergens vermeld vinden, ‘denzelven SLATIUS tegens CORNELISGERRITS, dat hij hoopte, dat het (denoterende den voorsz aanslag) wel gheluckensoude, brochte hem daarop een glas wijns, 't welk GERRITS hem daarop bescheidtdede, ghelijck oock daerop droncken de voorsz andere van 't geselschap.’Meer werd er evenwel gedurende het avondeten niet over dit onderwerp

gesproken, en temiddernacht namen de gasten afscheid van elkander, vast besloten,om den volgenden morgen, elk van zijnen kant een begin van uitvoering te maken.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 388: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

96

Hoofdstuk VI. Een bange avond voor Olsveen en Duifje.

Wij zijn nu genaderd tot Zondag den 5den February, waarop de voornaamstevoorbereidingen getroffen waren, die tot de uitvoering van den schandelijken aanslagdienen moesten. Veel hebben wij gevergd van het geduld onzer lezers, die ons tothiertoe gevolgd zijn langs de verschillende kronkelpaden, welke wij moestendoorloopen tot het trapsgewijze ontwikkelen en aan het licht brengen van alles watvoorafgegaan is. Wij hopen, dat het ons gelukt mag zijn, uit de tallooze duistere,deels onvolledige, deels elkander tegensprekende bronnen, die wij hebben moetenraadplegen, een geheel te vormen, dat hun een trouw beeld weêrgeeft van dentoestand, waarin zich de onderscheidene hoofdpersonen bevonden op het oogenblikder plotselinge en onverwachte ontknooping van het drama, in hetwelk zij iederhunne rol speelden.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 389: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

97

Met weinige trekken slechts willen wij nog een kort overzigt daarvan geven, alvorenstot het vermelden dier ontknooping over te gaan, en ons te dien eindeachtereenvolgens op de onderscheidene punten verplaatsen, waar wij, in den loopvan dien dag, al de zaamgezworenen zullen kunnen aantreffen.Het is omtrent kwartier voor achten in den morgen; de lucht is dik bewolkt, en

afwisselende regenvlagen dwingen een klein reisgezelschap, dat te Overschie aanhet Veerhuis het uur van het vertrek der schuit naar 's Hage verbeidt, nu en dan dewijk te nemen, hetzij onder den grooten kapluifel aan den waterkant, hetzij in degelagkamer, voor zoover hare ruimte niet wordt ingenomen door eene menigtekisten en balen, die achtereenvolgens door den schipper en zijne knechts aan boordgegebragt worden. Drie mannen, die zich door hun uiterlijk als matrozen doenkennen, hebben met elkander plaats genomen op eene bank voor het huis, waarzij den tijd voor een groot gedeelte zoek brengen met het ledigen van eene fleschsterken drank, en het voeren van een luidruchtig gesprek met den kastelein, dieniet ongenegen schijnt te wezen, zijn voordeel te doen met de blijkbareonverschilligheid, waarmede die maats de goudstukken behandelen, waarvan zijrijkelijk voorzien zijn. Het zal onzen lezers niet moeijelijk vallen, in die drie ruwegasten, de drie matrozen HARMAN HARMANSZ., JAN KLAASZOON en DIRK LEENDERSZ.,terug te vinden, die den vorigen maan dag door SLATIUS in Het Lands Welvarenwarenaangenomen, terwijl zij welligt even spoedig CORNELIS GERRITS herkennenzouden in den man, die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 390: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

98

in zijnen mantel gewikkeld, op eenigen afstand vandaar met ongeduldige schredenheen en weder stapt. Zij waren vóór zeven uur uit Rotterdam vertrokken, daarGERRITS tijdig genoeg in Overschie wilde komen, om daar FAESSEN, zoo hij hoopte,met eenige anderen, aan te treffen, daar niemand sedert diens vertrek uit Rotterdamiets van hem vernomen had. Hij vond zich in die verwachting evenwel teleurgesteld,en daar hij in het Veerhuis den hem welbekenden koffer nog zag staan, die depistolen bevatte, begreep hij, dat de bootsman er om eene of andere, hem onbekendereden- nog niet geweest was. Reeds meer dan eens was hij den binnenweg, dieover Nieuwland naar Vlaardingen loopt, een eind opgewandeld, maar zonder ietsvan de verwachten gewaar te worden, totdat hij eindelijk, ontevreden over datonverklaarbaar uitblijven, en morrende over den mistigen nevel, die hem belette vergenoeg uit te zien, om welligt nog hunne nadering te bespeuren, aan het tweemaalherhaalde luiden der bel moest toegeven, en met zijne makkers plaats nemen inde schuit. Hij had er een oogenblik aan gedacht, de kist zelf mede te nemen, daarhem die op het noemen van den naam van VAN DYCK door den veerman zou zijnafgeleverd geworden; maar hij vreesde bij nader inzien, dat dit verwarrmg zou geven,indien FAESSEN en de zijnen later komen mogten en haar niet vindende, welligt inonzekerheid zouden kunnen geraken, wat hun te doen stond. Hij voer dus met dedrie matrozen af, en bereikte na den middag 's Hage, waar zij, volgens afspraakmet VAN DYCK, in de herberg 't Sotje, in het Achterom gelegen, hunnen intrek namen.Omtrent een uur later reed een wagen, mede

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 391: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

99

van de zijde van Rotterdam komende, 's Hage binnen, hield stil op het Spui voorHet Wapen van Utrecht, en zette daar insgelijks vier mannen af, die bestemd warenals handelende personen in het gevaarlijke spel op te treden, namelijk JAN FAESSEN,met zijne drie maats, JEROEN EWOUTS, JAN ENGELEN en PIETER JANSZ.Door een of ander toeval opgehouden, waren zij te laat uit Vlaardingen vertrokken,

en hadden alzoo de schuit te Overschie gemist. Daar zij evenwel zooveel mogelijkop den bepaalden tijd in 's Hage wilden zijn, en buitendien verlangend waren, daariets naders aangaande den uit te voeren aanslag te vernemen, waarvan hun noggeene bijzonderheden bekend waren, hadden zij in Overschie een wagen gehuurd,waarop zij den koffer, die hun door den veerman afgegeven was, hadden geladen.Nadat zij in Het Wapen van Utrecht hunnen intrek genomen hadden, bragten zij,toen de duisternis gevallen was, den koffer naar den Helm, in het Noordeinde, waarFAESSEN tevens, ingevolge afspraak, eene kamer huurde voor VAN DYCK. Den avondbragten zij verder in Het Wapen van Utrecht in onderling gesprek door, in de hoop,dat VAN DYCK nog tot men zou komen, om hun nadere inlichtingen te geven. Diehoop bleek evenwel ijdel te zijn, en toen het ongeveer middernacht geworden was,begaven zij zich ter ruste.SLATIUS, STOUTENBURG, VAN DYCK, COORENWINDER en VAN DER DUSSEN hadden

inmiddels dienzelfden dag nog eene bijeenkomst ten huize van laatstgenoemde,na welker afloop SLATIUS zich op weg begaf naar Bleiswijk, waar hij in de JonstgaerdeMICHIEL BONTEBAL aantrof, die daar eenige misnoegden van de Arminiaansche partij,meest afge

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 392: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

100

zette schouten en secretarissen der omliggende dorpen, had bescheiden, om dienavond nog het noodige te bespreken, aangaande het in beweging brengen derdorpelingen, zoodra het sein daartoe door de gebeurtenissen in 's Hage zou gegevenworden. Van den voorgenomen prinsenmoord bleven zij overigens geheel onkundig.VAN DER DUSSEN bleef te Rotterdam, even als CORS JANSZ. VAN ALPHEN, om daar

naar omstandigheden te handelen. VAN DYCK ging nog dienzelfden avond naar 'sHage op weg, doch door het onstuimige weder en den regen, die met stroomennederviel, op zijne wandeling belemmerd, kwam hij niet dan zeer laat in den Helmaan, zoodat hij een bezoek aan de verschillende gasten, die hij nu reeds in 's Hageveronderstelde, en waaronder hij waande, dat ook de BLANSAERTEN en WILLEMPARTHY, met die uit Leiden, zich bevonden, tot den volgenden morgen uitstelde.De laatstgenoemden bleven intusschen rustig te Leiden, en terwijl de overigen,

onbewust van het gevaar, dat hun van dien kant dreigde, al de hier-voren beschrevenmaatregelen namen, hadden zij van hunne zijde vastgesteld, dat zij den volgendendag het beloofde geld bij VAN DYCK in 's Hage zouden gaan in ontvangst nemen, endaarna, uiterlijk dingsdag morgen vroeg, het geheele komplot aan de Justitieopenbaren.COORENWINDER had VAN DYCK tot Overschie uitgeleide gedaan, om daar onderzoek

te doen, of de koffer was afgehaald geworden, en keerde naar Rotterdam terug,om die welkome, tijding aan STOUTENBURG mede te deelen, die voornemens wasden volgenden morgen met hem naar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 393: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

101

's Hage te vertrekken, daar hij voorgaf, dien avond nog met ADRIAAN VAN DER DUSSENover onderscheidene te nemen maatregelen te moeten spreken.Nadat wij op deze wijze onzen lezers bekend hebben gemaakt met den

algemeenen toestand op den meergenoemden zondag, willen wij den draad vanons verhaal weder opvatten, en treden te dien einde met hem de woning binnenvan onzen ouden bekenden OLSVEEN, dien wij in de laatste hoofdstukken slechtseen enkelen keer en als ter loops vermeld hebben.Het was ongeveer zes uur in den avond; de schemering was ten gevolge van de

zwaar bewolkte lucht, en van den onophoudelijken regen, reeds in volslagenduisternis overgegaan, en nog dachten OLSVEEN en DUIFJE er niet aan, het licht inde gelagkamer op te steken, waar zij te zamen bij de kagchel gezeten waren. Nueens in gepeins verzonken, dan weder het langdurig stilzwijgen voor een korten tijdafbrekende, hadden zij, terwijl hunne gedachten her- en derwaarts dwaalden, nietop het voorbijsnellen van den tijd gelet. Hun gesprek had langzamerhand eenzachten, droefgeestigen tint gekregen: zij spraken over lang vervlogen dagen, overDUIFJE's kindschheid, over hare moeder, die zij ter naauwernood gekend had, overhonderde herinneringen aan zaken en gebeurtenissen, die niets-beteekenend zijnin het oogenblik, waarin zij werkelijk bestaan of voorvallen, maar die zulk eenewonderbare aantrekkingskracht voor den droomenden geest verkrijgen, wanneerze eenmaal behooren tot dat geheimzinnige rijk, dat wij het verleden noemen, waarinwij zoo bekend zijn en zoo vreemd tevens, zoodat het ons vaak ongeloofelijkvoorkomt, dat wij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 394: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

102

zelf in die rijke schilderij, welke de verbeelding ons in sommige uren der eenzaamheidzoo levendig voor den geest kan tooveren, als handelende personen, mede onzerol gespeeld hebben. En van waar mag het komen, dat de herinnering, wanneer zijons zoo geheel en al, met al ons denken en gevoelen, in lang vervlogen dagenterugvoert, altijd, zelfs bij hare gelukkigste beelden, iets weemoedigs heeft, terwijlde toekomst zoo zelden somber gekleurd is en meest altijd helder schittert in dezonnestralen der hoop?Verzonken in het terugblikken op verloopen tijden, was onze goede kastelein, in

eene stemming geraakt, waarin evenwel noch het heden noch de toekomst hem inaarigename kleuren toelachteu, en die droefgeestige stemming werd door sommigeuiterlijke oorzaken op dat oogenblik nog vermeerderd. Het weder was den geheelendag somber, treurig en regenachtig geweest; slechts een enkele bezoeker had hijna afloop van de morgengodsdienstoefening in de Hulck gezien, en nu, daar deregenvlagen hoe langer hoe heviger werden, was het te voorzien, dat hem eenlange, eenzame avond voor de deur stond. Hie gedachte was voor hem, die aantoespraak en bedrijvigheid behoefte had, zeer onaangehaani, en terwijl hij zoo naarhet plassen van den regen zat te luisteren, en te turen op den witten muur tegenoverhem, op welken het flaauwflikkerende schijnsel van het vuur allerlei onduidelij'keen vlugtige figuren teekende, die als bewegelijke schimmen opkwamen enverdwenen, voelde hij meer en meer eene beklemdheid zonder reden en zondernaam, alsof het een voorgevoel was van hetgeen hem nog dien avond overkomenzou.‘DUIFJE,’ sprak hij, eindelijk het stilzwijgen af-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 395: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

103

brekende, ‘laat ons licht aansteken; al lang genoeg. is het duister, en het is mij dezenavond zoo zonderling droef te moede; - ik weet niet wat dat zijn mag.’‘'t Is donker en treurig daarbuiten, vader,’ sprak DUIFJE, eene reden voorwendende,

die zij echter, zonder te weten waarom, wel gevoelde dat de ware niet was; ‘dat zalu welligt droef maken. Hoor, hoe de regen afstroomt van de dakgoot, en leêg eneenzaam is het op straat; - zoolang wij hier zitten is er niemand voorbijgegaan.’‘'t Kan zijn, mijn kind,’ sprak OLSVEEN, ‘dat dit de reden is. Hoe laat is het?’‘'t Zal niet ver van zeven uur zijn, vader,’ antwoordde zij, twee aangestoken kaarsen

op een armblaker plaatsende; en daarop naar haren vader toegaande, die nog altijdbij de kagchel zat, sloeg zij den arm liefkozend om zijn hals, en kuste hem op hetvoorhoofd, als wilde zij den donkeren nevel der zwaarmoedigheid, die daaropuitgebreid lag, verdrijven.‘Zie, vader,’ hervatte zij, ‘hoe nu alles er al veel vrolijker uitziet; donkere dagen

geven donkere gepeinzen, en dus zal 't nu beter worden, nu 't licht is. Gij gaat zekerniet meer ter kerke, niet waar?’‘Ik dacht het eerst te laten, kindlief,’ antwoordde OLSVEEN, ‘en de somberheid, die

mij neêrdrukte, hield mij meê terug; doch nu 't nog tijd is, meen ik er nog heen tegaan; - ik mag den Sabbath des Heeren niet gaarne eindigen zonder Zijn woordgehoord te hebben.’DUIFJE scheen hiermede maar half tevreden te zijn.‘Vader,’ sprak zij, ‘merk toch, bid ik u, op, dat onstuimige stormweder; wij kunnen

er bezwaarlijk doorgaan.’ En te gelijker tijd trad zij aan het

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 396: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

104

venster, en trachtte te zien, hoe het was met den regen, doch zij zag niets dan haareigen vriendelijk gelaat en het licht der kaarsen, teruggekaatst in de spiegelendeglasruit. Buiten was het geheel nacht geworden.‘Van morgen heb ik het uitgesteld,’ hernam OLSVEEN, ‘hopende op beter weêr

voor dezen avond; maar daarom wil ik dat nu niet doen; en zòò is het weêr dan ookniet, dat men er het huis des Heeren om moet verzuimen. Maar ik spreek hier voormij zelven, DUIFJE; voor u deugt het daar buiten niet.’‘Vaderlief,’ sprak nu DUIFJE op min of meer angstigen toon, ‘blijf liever thuis, of

wel, laat mij met u gaan! GUURT zal immers het huis wel bewaken. Ik weet niet watmij is, maar - ik zou liever met u gaan.’OLSVEEN zag haar verwonderd aan. ‘Kom, kom, dwaas kind,’ zeide hij eindelijk

lagchende; ‘wat vreemde gril is dat? Hoor dien wind loeijen; is dat weêr voor eenmeiske als gij? Ik zelf zou er voor terugblijven, maar 't hart dringt er mij heen: ikvoel, dat ik van vele onaangename gepeinzen verlost zal worden, als ik zal opgegaanzijn met de gemeente in het huis des gebeds, en daarom ga ik.’Zoo sprekende had hij een zwaren lakenschen schanslooper en een

breedgeranden hoed uit een hangkast in het voorhuis gekregen, en zich daarmedetegen het onstuimige weêr gewapend; terwijl GUURT, deoude dienstmeid, intusschende luiken voor de vensters had gesloten, en het licht, dat zij als naar gewoonte ineene lantaarn boven de voordeur had aangestoken, op last van OLSVEEN wederuitgeblazen, ten bewijze, dat de taveerne gesloten was, en geene bezoekers meerwerden toegelaten.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 397: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

105

‘Zoo ga dan, vader’ sprak DUIFJE, die verstandig genoeg was, om te trachten hetongewone, angstige gevoel, dat zich van haar hadmeester gemaakt, te bedwingen;‘God de Heere zal zeker het woord zegenen, dat gij zoo verlangend zoekt. Ik zalhier blijven en u afwachten.’Toen zag zij nog eens met zorg na, of al de knoopen van den zwaren overjas wel

behoorlijk gesloten waren, zette de ruige kraag daarvan overeind, stak het vrij zwarePsalmboek in een van de Wijde zakken, en bragt daarop haren vader naar devoordeur, die zij voor hem opende.‘En gij komt spoedig weêr, vader?’ vroeg zij vloijond, terwijl zij de armen om hem

heensloeg, en zich op de teenen ophief om hem te kussen.‘Zeker, mijn kind, dadelijk; vòòr half negen ben ik weêr bij uantwoordde OLSVEEN,

haar vriendelijk in de helder blaauwe oogen ziende. En terwijl hij daar zoo eenoogenblik voor de half geopende deur stond, was het alsof eene stem heminfluisterde: ‘Ga niet weg, ga niet weg van uw kind; want wie zegt u, dat gij ze terugzult zien!’Dat alles gaf den braven kastelein in latere jaren ruime stof tot uitweiding, wanneer

het gesprek op bange voorgevoelens viel. Nu evenwel trachtte hij zooveel mogelijkdat vreemde denkbeeld verre van zich te bannen; één oogenblik weifelde hij, maardrukte haar toen een langen, langen kus op den mond, zag nog eens naar haar om,en stapte de straat op. De regen was op dat oogenblik wel een weinig mindergeworden, maar toch nog hinderlijk genoeg; hij verborg zich dus zooveel mogelijkin zijn beschermend opperkleed, trok den hoed diep in de oogen, en verdweenspoedig in de duisternis.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 398: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

106

DUIFJE sloot de deur, en keerde in de gelagkamer terug. Peinzend bleef zij hier eenpoos in het vuur staren, en toen zij weder opzag, en als gedachteloos rondkeek,kwam haar dat vierkante, holle vertrek zoo leêg en zoo eenzaam voor, en de hoekenachter de breede eikenhouten schenkkas schenen haar zoo duister en de hoogebruine zoldering, met de lange dunne balken, slechts ter naauwernood verlicht doorde flikkerende vlam der kaarsen, die door den togt heen en weder bewogen werd,was zoo somber, en door den breeden schoorsteen huilde de wind met zulkevreemde en klagende geluiden, dateen heimelijke en onverklaarbare angst haarbekroop, en het haar onmogelijk maakte, daar alleen te blijven. Zij nam dus het lichtmet zich, en ging naar eene kleine achterkamer, waar de oude GUURT zich op haarverlangen bij haar voegde, en in den hoek bij den haard ging zitten spinnen, terwijlDUIFJE den zwaren huisbijbel voor zich op de tafel legde, en de gewijde bladerenopensloeg, deels om zich door het lezen daarvans diadeloos te stellen voor hetgemis der godsdienstoefening, die het ruwe weder haar belette bij te wonen, deelsomdat haar kinderlijk geloovend gemoed wel wist, dat zij dààr de beste opwekkingen opbeuring vinden zou. En het was een waar genot voor de oude GUURT, dat zijin vrome aandacht mogt luisteren naar de heilige woorden, die haar wardenvoorgelezen, een genot, dat menigeen met haar zou hebben willen deelen; wantzeker, zelden was de taal van het Evangelie der liefde gevloeid van onschuldigerlippen, en inniger gevoeld door een reiner gemoed.De weldadige uitwerking van het; Heilig Woord deed zich dan ook weldra, ten

minste eenigzins

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 399: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

107

in DUIFJE'S ziel gevoelen, en naarmate hare aandacht meer en meer werd geboeid,vergat zij de angstige beklemdheid, die haar ter neêrdrukte. Langer dan een uurhad zij hare lektuur voortgezet, slechts nu en dan afgebroken, wanneer een hevigewindvlaag gierende langs het huis vloog, en de muren deed trillen. Dan hield zij stil,en hief het angstig luisterend gelaat op, en het snorrende spinnewiel der oude vrouwverstomde, en men hoorde niets dan het loeijen van den storm, die in hevigheidscheen toe te nemen en het kletteren van den regen op de luiken, en het knarsenvan een klapperend venster in de buurt, dat door den wind regelmatig heen en weêrgeslingerd werd. Eindelijk, na eene lange tusschenpozing weder voortlezende,hoorde zij het eentoonige spinraadje langzamerhand verstommen; zij keek op, enzag hoe de oude GUURTmet den half gesponnen draad tusschen de vingers zachtjeswas ingesluimerd; zij hield dus op met lezen, en, starende op de kleine, helderevlammetjes, die tusschen den half verkoolden takkebos op den haard speelden,bleef zij in diep gepeins verzonken.Eindelijk was het uur gekomen, dat OLSVEEN moest terugkeeren; reeds eenigen

tijd geleden was de klok van den grooten toren verstomd, die hare negen doffeslagen op de wilde vleugelen van den storm door de lucht had voortgezweept, enhet was een blij geluid geweest voor DUIFJE, die nu opstond, nog eenige blokjes opden haard wierp, en een stoel daarbij schoof, waarop zij den warmen, gebloemdenkamerjapon gereed legde, dien zij wist, dat haren vader des avonds altijd zoo welkomwas. Voordat zij de rust van de oude GUURT stoorde, die het avondeten moestopzetten, wilde zij nog zoolang wachten,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 400: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

108

totdat zij hem de voordeur hoorde binnen komen. De oogenblikken evenwel verliepen;een kwartier ging langzamerhand voorbij, en morrende tegen den langen duur derpredikatie en tegen het onstuimige weder, waardoor zij meende, dat haar vader nogmeer werd opgehouden, begon haar de tijd lang te vallen. Reeds tweemaal had zijgemeend, de deur te hooren openen, en was naar voren gesneld; maar alles wasstil en doodsch, en als zij luisterend aan het venster ging staan, in de hoop, dat zijhet geluid van zijne naderende voetstappen zou opvangen, vernam zij niets danhet klagen van den wind en het ruischen van den regen. Eindelijk sloeg het in deverte negen uur, en nu ging haar ongeduld plotseling in hevigen angst over, daarzij nu stellig overtuigd was, dat de godsdienstoefening lang geëindigd moest wezen,en zij even zeker wist, dat het slechte weder haren vader in geen geval zouweêrhouden, om zoo spoedig mogelijk tot haar terug te keeren. De gedachte aaneenig onheil drong zich op eens met kracht in haar gemoed, dat er te vatbaardervoor was, daar zij nu de oorzaak meende te begrijpen van die angstige gejaagdheid,welke haar den geheelen avond zoo had gepijnigd; zij snelde naar de achterkamer,en wekte haastig de oude dienstmaagd, die met een kreet van schrik opsprong, enzonder in de eerste oogenblikken te begrijpen, wat er gebeurde, en niet regt wetendeof zij waakte of droomde, een verward verhaal begon te doen van een akelig visioen,dat zij gehad had in haren slaap, en hoe zij op een kerkhof was geweest, en hoezij daar haren me ester met zijne gestorvene vrouw in lange zwarte kleederen hadzien op- en neêrgaan over hoogten en laagten, en hoe de bazuinen hadden ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 401: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

109

blazen, als het loeijen van den wind op dat oogenblik over de daken.Toen zij eindelijk tot klaar bewustzijn kwam, en uit de woorden van DUIFJE, die

nagenoeg niet naar haar luisterde en haar telkens in de rede trachtte te vallen,begrepen had, wat er gaande was, barstte zij in jammerkreten uit, en dreef doorhare uitroepingen van schrik en vrees den angst van het arme kind tot den hoogstentop.Geen van beiden wist op dat oogenblik, wat te doen: in pijnlijke verwachting verliep

de eene slepende minuut na de andere, en telkens hoopten zij, het welbekendegeluid van OLSVEEN's terugkomst te hooren: maar vruchteloos. Met bange inspanningscherpten zij zich de verbeelding om oorzaken te bedenken, die tot dat langeuitblijven aanleiding konden geven: de meest onwaarschijnlijke zelfs werdenverondersteld, en gaven gedurende eenige oogenblikken hoop, om in de volgendeweder als onmogelijk verworpen te worden. Zoo werd het half tien, en eindelijk,nadat nogmaals een half uur verloopen was, dat het arme DUIFJE eene eeuwigheidhad toegeschenen, was het haar onmogelijk langer te wachten en wilde zij zelveuitgaan, om te trachten, haren vader te vinden, hoewel zij niet wist, waar zij hemzou zoeken.Hier verzette zich GUURT evenwel ten sterkste tegen. ‘Hoe zoudt gij,’ sprak zij, ‘in

den donkeren nacht den weg vinden, waar gij bij den dag zoudt dwaien, en wat zouuw vader zeggen, als hij, mogelijk door eene toevallige oorzaak opgehouden,terugkwam, en hij wist u dolende in den stortregen en in dien woedenden storm?Hij zou 't besterven, als hij het vernam. En daarom kunnen wij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 402: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

110

ook niet te zamen gaan; want wat zou het wezen, als hij kwam en ons beiden nietvond? Neen, kind, dat kan niet zijn; maar ik wil alleen gaan, hoezeer 't mij pijnt, uzoo bang achter te laten.’‘O, wat zou dat?’ viel DUIFJE haar in de rede; ‘doe dat maar, GUURT, doe dat maar;

in Gods naam, zoek waar hij zijn mag; want ik weet niet wat dat te beduiden heeft!’En bevende van zenuwachtige gejaagdheid, hielp zij GUURT zich in haren

regenmantel wikkelen, en een zwaren bonten doek om het hoofd binden, om haarzooveel mogelijk tegen den regen te beschermen, dien evenwel geen van beidenop dit oogenblik veel telden.‘Ik zal naar de kerk gaan,’ zeî GUURT, ‘en daar navragen, en als ik niets te weten

kom, zal ik tot CORS JANSZ. gaan, die meermalen met uw vader uit de kerk hier komt;misschien is hij nu voor dit maal naar diens huis meêgegaan.’‘Maar dan had hij immers hier voorbij moeten komen;’ sprak DUIFJE; ‘doch 't kan

ook wezen, GUURT; doe maar zoo als gij zegt, en ga naar CORS JANSZ. - hij weetmogelijk wat er is - ga maar, en kom spoedig weêr, want ik weet niet meer wat ikhopen moet of vreezen.’Zoo sprekende waren zij de deur genaderd, die DUIFJE opende, en uitziende in

den stikdonkeren nacht, hield zij GUURT nog eenige oogenblikken tegen. Zonder teletten op den snerpenden wind, die de koude regenvlagen in het huis joeg, bleef zijmet ingehouden adem luisteren; maar zelfs geen ver verwijderde voetstap klonkhaar tegen, en even vergeefs trachtte haar vorschend oog door de zwarte duisternis,die haar omgaf, heen te dringen. Zij za-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 403: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

111

gen het vruchtelooze van die ppging in, en zonder zich, zoo het scheen, verder omregen of wind te bekommeren, ging de oude GUURT de straat op, en verdween langsdenzelfden weg, dien OLSVEEN eenige uren te voren had ingeslagen.Nadat DUIFJE de deur eenvoudig met de klink had gesloten, om haren vader zoo

spoedig mogelijk te kunnen doen binnenkomen, scheen het haar, alsof zij eenigzinskalmer was geworden: het geheel lijdelijk afwachten had ten minste opgehouden,en hoe weinig uitslag ook van de handeling te wachten scheen, er was tochgehandeld, en dat denkbeeld gaf haar meer rust. Daarbij trachtte zij zich zelve nogzooveel mogelijk te overreden, dat een onbekend toeval de oorzaak van hetoponthoud haars vaders kon wezen, en hield de hoop levendig, dat hij nog voor deterugkomst van GUURTweder tfhuis zou kunnen zijn. Met die gedachte vervuld, bleefzij voor in de gelagkamer aan het raam zitten, waar zij, hoe vruchteloos dat pogenook was, telkens weder op nieuw door het opengeslagen vak van een dervensterluiken zocht uit te zien, en dan weder onbewegelijk, en alsof zij het angstigkloppen van haar hart zocht te bedwingen, bleef luisteren naar ieder geluid, dattusschen het voortdurend loeijen van den wind door, haar oor scheen te treffen.Langzamerhand verliep de tijd, en eindelijk begon zij met schrik op te merken, datook GUURT niet wederkwam; nu werd het haar hoe langer hoe banger om het hart;zij begon als het ware de oogenblikken te tellen, en met ieder oogenblik klom haarzielsarigst hooger en hooger. Het sloeg elf uur. GUURT was wel twe'emaal zoolangweg geweest, als zij noodig had om naar de kerk, ja zelfs naar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 404: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

112

CORS JANSZ. te gaan. Voor dit uifblijven kon zij geene reden vinden, en, wat bij devreesselijke overspanning, waarin zij verkeerde, geen wonder was, nu begon zijzich allerlei onbepaalde voorstellingen te maken van eenig geheimzinnig gevaar,dat haar in de eenzaamheid, waarin zij zich bevond, eene grenzelooze vrees aanjoeg.Roerloos zat zij daar, en waagde het naauwelijks, een blik om zich te slaan; ieder

ritselend geluid, zoo als het oor ze zoo vaak in den nacht waarneemt, iedere vallendesteen in de verte, iedere plotselinge rukwind, deed haar het bloed stollen in deaderen, en reeds naderde het uur van half twaalf, en nog zat zij bij het vensterraamonbewegelijk, als vreesde zij, dat het minste geluid, dat zij zelve zou maken, haareen doodelijken schrik op het lijf zou jagen.Eensklaps evenwel helderde haar angstige blik op; scherper nog werd op eens

haar gehoor: zij meende een geluid in de verte vernomen te hebben als vannaderende voetstappen; toen werd het weder voor een oogenblik stil, alsof er eenzachtere grond, welligt door den regen doorweekt, werd betreden; eenige angstigeoogenblikken volgden, en toen - met een kreet van geluk sprong zij op; zij hoordeeen zwaren stap onmiddellijk bij de huisdeur, die te gelijker tijd geepend werd. Eerzij nog den tijd had gehad, jer heen te Snellen, klonk diezeifde stap haastig doorden gang, de kamerdeur opende zich, - en STOUTENBURG trad binnen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 405: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

113

Hoofdstuk VII. Stoutenburg en Duifje.

Verbaasd bleef hij aan den ingang van de kamer staan, daar hij volstrekt niet gedachthad, op dit late uur nog iemand der huisgenooten wakende te vinden, en vooral nietvoorbereid was op hetgeen hij in het volgende oogenblik vernemen zou. DUIFJE'svreugde daarentegen ging eensklaps in bittere teleurstelling over, toen zij hemherkende, te meer daar zij STOUTENBURG, die slechts een zeer enkelen keer dennacht in de Hulck had doorgebragt, in het geheel niet verwacht had. Daar vlooghaar evenwel als een lichtstraal het denkbeeld door het hoofd, dat hij haar ietsomtrent haren vader kwam mededeelen.‘O Goddank, dat gij komt ADRIAENSZ,’ riep zij onder den invloed van die gedachte

uit; ‘weet gij, waar mijn vader is?’ Te gelijk naderde zij hem, en zag hem als metsmeekend verlangen aan.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 406: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

114

‘Uw vader, DUIFJE?’ vroeg STOUTENBURG, met klimmende verbazing: ‘Uw vader? -Zeg mij, wat is hier geschied? Ik heb niets van uwen vader vernomen.’Dat was te veel voor het arme kind. Tot nog toe had de overspanning van het

wachten, ja, de overmaat van angst, haar nog kracht gegeven; maar nu, toen deblijde verwachting van een oogenblik op eens teleurgesteld werd, en de straal vanhoop, dien zij had zien schitteren, zoo plotseling was vernietigd, begaf haar demoed, en met den wanhopigen kreet: ‘O God, o God, wat ongeluk zal hemoverkomen zijn! Mijn vader, mijn arme vader!’ zonk zij op een stoel neder, sloeg debeide handen voor het gelaat, en barstte in een stuiptrekkend snikken los.Nog volstrekt niet van zijne eerste verwondering bekomen, bleef STOUTENBURG

haar een - oogenblik onbewegelijk aanzien, en trad daarop, terwijl hij mantel enhoed, die van den regen doorweekt waren, op eene bank wierp, naar haar toe, nogbesluiteloos wat te doen.‘DUIFJE,’ sprak hij eindelijk, ‘zeg mij toch, wat is het, dat u zoo hevig aandoet? -

Zie, ben ik niet bereid u te helpen? Wat kan ik doen? Wat is hier gebeurd?’Het duurde een poos, eer DUIFJE in staat was eenig antwoord te geven; de tijd

snelde langzamerr hand voorbij, totdat hij eindelijk na veel vragen en raden, uit haartamelijk verward en onzamenhangend verhaal eenigzins de reden van hare wanhoopkon gissen.‘'t Is vreemd en onverklaarbaar’ sprak hij nadenkend, en terwijl beiden daarop

eenige oogen-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 407: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

115

blikken het stilzwijgen bewaarden, doorwoelden allerlei gedachten zijn brein. Hoezeerhij geene bepaalde reden voor het lange wegblijven van OLSVEEN wist te bedenken,schreef hij het toch niet dadelijk aan eene zoo zorgwekkende oorzaak toe, als DUIFJEscheen te ver onder stellen; hij begreep, dat het zeer wel mogelijk was, dat alleszich later op de eene of andere natuurlijke wijze zon ophelderen, en terwijl hij datdenkbeeld vasthield, en dus juist geene groote bekommering voedde, kon hij nietnalaten, het bitter bedroefde DUIFJE aan te zien, en de opmerking te maken, dathare schoonheid, zoo mogelijk, nog verhoogd werd door de uitdrukking vanzieleangst, die op haar gelaat te lezen was.‘DUIFJE,’ sprak hij eindelijk, alsof hij tot eenig besluit gekomen was, ‘geef niet al

te veel toe aan bange vreeze. Wie weet, of niet eene zeer eenvoudige oorzaak uwvader hier of daar terughoudt, zoodat wij hem elk oogenblik kunnen zien weêrkeeren.Bij een zijner vrienden kan iets gebeurd zijn, dat zijne tegenwoordigheid noodigmaakt, of zijn bijstand vordert.’‘Neen, neen,’ snikte DUIFJE, het hoofd schuddende, ‘dat is het niet; dat kan het

niet zijn: - hij zou 't mij hebben laten weten.’‘En kan dan niet de boodschapper verkeerd gegaan zijn, of in dit ruwe weder 't

geheel verzuimd hebben? - Alles van dien aard is mogelijk!’STOUTENBURG sprak die woorden te meer op 'overtuigenden toon, daar hij zelf

de waarschijnlijkheid van dergelijk vermoeden aannam, en vandaar kwam het danook, dat DUIFJE zich door het gevoel van hoop liet leiden, dat ons zelfs in de meestvertwijfelde gevallen niet verlaat, en ons nog aan

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 408: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

116

den laatsten stroohalm doet vastklemmen. Zij hief het gelaat op, en terwijl een straalvan vreugde door hare tranen henen blonk, zag zij STOUTENBURGmet een dankbarenblik aan.‘Zou 't mogelijk zijn, ADRIAENSZ?’ vroeg zij bevend; ‘zou 't mogelijk zijn? O, God

geve, dat het waar zij, wat gij zegt!’‘O, het is waar, het moet waar zijn!’ viel STOUTENBURG haar met aandrang in de

rede; ‘zie, ik heb er de vaste overtuiging van. Wees nu kalm en bedaard; laat onswachten op uw vader - hij komt weêr!’‘Ach God, ik wil het zoo gaarne hopen, en vertrouwen hebben’ ging het bedroefde

kind voort, terwijl zij biddend de handen zamenvouwde; ‘het zou te vreesselijk zijn!Maar ik kan, ik kan mijn angst niet bedwingen.’Daar sloeg het in de verte twaalf uur; wild en spookachtig weêrgalmden die slagen,

enkele helder en duidelijk, andere als weggevaagd door de vlagen van denstormwind.‘Twaalf uren!’ riep DUIFJE, met schrik uit, ‘en waar mag GUURT blijven; wat is dat

toch, dat ook zij niet weêrkomt?’‘Laat ze blijven waar zij schuilt!’ riep STOUTENBURG op meer onbezorgden toon

dan hij tot nog toe gevoerd had, terwijl hij digter tot haar naderde en haar met eeneonbeschrijfelijke uitdrukking aanzag; ‘zij zal terugkomen; wees daarvoor onbevreesd!En ben ik dan niet hier, om u te beschermen, waar 't noodig ware? Ben ik u danniets, DUIFJE??’En te gelijker tijd vatte hij haar bij de hand.DUIFJE ontzette, zonder te weten, waarom op

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 409: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

117

het hooren van die stem; met schuchtere vrees sloeg zij de oogen op, en ontmoetteden blik van STOUTENBURG, welke plotseling als een bliksemstraal uit eene loodzwartewolk in hare ziel drong. Bevende rees zij langzaam overeind, terwijl zij hem metstrakke oogen, waarin geen spoor van tranen meer te zien was, aanstaarde. Watop dat oogenblik door hare ziel ging, wist ze niet; maar een vreesselijke angst maaktezich van haar meester, en toen zij de ijskoude aanraking van STOUTENBURG's handvoelde, ontsnapte haar een kreet van ontsteltenis.‘Wat is het, ADRIAENSZ? Laat mij,’ stamelde zij, en kon van ontzetting geen woord

meer uitbrengen, terwijl zij vruchteloos poogde, hare hand uit die van STOUTENBURGte bevrijden.‘Neen, ik laat u niet gaan!’ riep deze plotseling met ontembare hartstogtelijkheid

uit; ‘hier, hier, in mijne armen is uwe plaats I Zou ik dagen en weken lang vruchteloosdeze gelegenheid gezocht hebben, om ze dadelijk weêr te verliezen? O, wees demijne, DUIFJE, wees de mijne!’ ging hij voort, terwijl hij het doodelijk ontstelde kind,dat zich vruchteloos poogde los te scheuren, in zijne armen: klemde. ‘O, gij zult het,ik wil het!’ vervolgde hij met klimmende drift; ‘mogelijk is mij nog maar een enkeledag levens gegeven, en ik wil er geen meer; maar dien éénen dag wil ik om u, endan - vernietiging voor eeuwig!’En met reuzenkrachten boog hij haar naar zich toe, en drukte een brandenden

kus op haar bleek gelaat.‘O, om Gods wil,’ gilde zij als in doodsangst, ‘laat mij, laat mij, ADRIAENSZ; - wat

heb ik u gedaan!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 410: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

118

‘Wees de mijne, DUIFJE!’ herhaalde hij nog eens op woesten toon.‘Neen! Neen!’ kreet zij, met eene wanhopige poging, om zich uit zijne armen los

te scheuren; maar hare krachten begaven haar, zij voelde hare gedachten verwardworden, en met den uitroep: ‘Help, vader, help!’ zou zij ter neêr gestort zijn -Daar viel een donderende slag van den metalen klopper op de voordeur, terstond

door een tweeden en derden gevolgd.‘Verdoemenis!’ brulde STOUTENBURG, terwijl DUIFJE met een kreet van

onbeschrijfelijke dankbaarheid weêr tot bezinning kwam, en sidderende staan bleef,daar de krachten haar ontbraken, om naar de deur te gaan, waar zij meende, dathaar vader aanklopte. Eene enkele sekonde van doodsche stilte volgde, waarinniets gehoord werd dan het razende huilen van den wind daar buiten.Weder viel de daverende slag van den klopper.‘Wat is dat?’ riep STOUTENBURG ontzet; maar toen terstond daarop eene stem van

buiten, die zich klaarblijkelijk door het sleutelgat, ol door eene re at der deurverstaanbaar poogde te maken, zijnen naam riep, sprong hij als een tijger naar dezijde van het voorlmis en wierp daarbij een blik zoo vol verbeten woede op DUIFJE,dat zij sidderend ineenkromp.‘Weg!’ riep hij haar toe met eene stem, die bijna onhoorbaar was, en hem scheen

te stikken in de borst, ‘weg van hier! Ik zal gaan zien, wie daar is.’.De angst van DUIFJE keerde terug, toen zij gewaar werd, dat het haar vader niet

was, die aanklopte, en toen zij diezeifde stem nogmaals

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 411: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

119

‘STOUTENBURG!’ hoorde roepen, en onmiddellijk daarop, den persoon, die daarbuitenstond, en die eindelijk al tastende den deurknop gevonden had, de klink hoordeopligten en haastig het huis binnentreden, gaf de vrees voor een nieuw naderendgevaar haar krachten, en ijlings vlugtte zij het vertrek uit naar de achterkamer, waarzij hevig ontsteld op den stoel, dien zij zoo kort geleden verlaten had, nederzeeg.Eer STOUTENBURG de kamerdeur had kunnen bereiken, had de onverwachte

bezoeker haar geopend, en trad met haastigen stap binnen.‘COORENWINDER!’ riep STOUTENBURG met verbazing, ‘wat is er gaande? Wat

beteekent dit?’‘Wat er gaande is, sprak deze haastig, ‘weet ik niet: maar ik vrees, dat wij verraden

zijn.’‘Verraden!’ riep STOUTENBURG, terwijl eene doodelijke bleekheid zijn gelaat

overtoog; ‘hoe? Door wien? Waarom?’‘Was hier iemand bij u?’ vroeg COORENWINDER, terwijl hij zijne blikken door het

vertrek liet dwalen.‘Neen, neen!’ antwoordde STOUTENBURG ongeduldig; ‘ik was alleen - ik kwam juist

van boven - maar wat is er? In 's duivels naam, spreek toch!’‘Ik kwam hier,’ hernam COORENWINDER, ‘in het denkbeeld, dat gij het welligt ook

reeds weten zoudt: de waard uit de Hulck is gevangen genomen,-’‘Gevangen genomen? En waarom?’ riep STOUTENBURG.‘Ik vrees het ergste,’ antwoordde COORENWINDER; ‘ik was in Het Lands Welvaren,

toen iemand binnenkwam met de tijding, dat OLSVEEN, bij het

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 412: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

120

uitgaan der kerk, door de geregtsdienaren bij den Schout was gebragt; daar washij omtrent een half uur in 't verhoor geweest, en was toen naar de Kasteleinijegevoerd. Ik bleef nog eenigen tijd, om te hooren wat er van gezegd werd, totdatweder een nieuw binnenkomende verhaalde, dat er een gerucht liep van eeneconspiratie om den Prins te vermoorden, en dat die inhechtenisneming daarmedein verband kon staan; - waar dat gerucht vandaan kwam, wist evenwel niemand tezeggen’STOUTENBURG stond als verplet, bij die onverwachte tijding, die zijne hoop voor

de toekomst nu ten tweeden male in rook deed verdwijnen.‘Wie kan de verrader zijn?’ riep hij uit; ‘dat schuilt hier in Rotterdam!’‘Ik kan 't niet gissen,’ hervatte COORENWINDER; ‘hier in Rotterdam is op 't oogenblik

niemand meer dan CORS JANSZ VAN ALPHEN, dien ik niet kan verdenken. Uw neefVAN DER DUSSEN’ -‘Daar kom ik op het oogenblik vandaan,’ hervatte STOUTENBURG.‘SLATIUS is ten twee uur naar Bleiswijk vertrokken ging COORENWINDER voort.‘Daar valt mij eensklaps de ellendeling te binnen,’ riep STOUTENBURG uit, ‘- hoe is

zijn naam? - die hier langen tijd in de Hulck gewoond heeft en eergisteren doorSLATIUS is aangeworven.’‘JAN FAESSEN?’ hernam COORENWINDER; ‘die weet van 't eigenlijke opzet niets af,

en buitendien, ik heb in Overschie vernomen, dat hij en drie andere maats hedenmorgen met den koffer van VAN DYCK naar den Hage zijn gereden. Ik heb zelf denvoerman gesproken, die hen in het Wapen van Utrecht heeft afgezet, en daar totvier uur met hen gebleven is.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 413: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

121

‘Dan begrijp ik er niets van,’ hernam STOUTENBURG. ‘en bijna zou ik gelooven, dathet maar een van die losse geruchten is van eenen voorgenomen aanslag op denPrins, die, zoo als wij wel weten, in de laatste maanden door het land verspreid zijn.Maar hoe het zij,’ vervolgde hij, met drift den mantel omslaande en den hoed op hethoofd drukkende, ‘wij mogen toch die waarschuwing niet in den wind slaan, indienhet eene waarschuwing is.’‘Voorzeker neen,’ sprak COORENWINDER; ‘ik beken, dat mij dit alles een geheimen

angst aanjaagt.’‘Mij dunkt het beste,’ hernam STOUTENBURG, een oogenblik nadenkende ‘dat ik

terstond naar den Hage ga; daar kan ik voor het aanbreken van den dag aankomen,en zal onmiddellijk met VAN DYCK onderzoeken, wat er kan gebeurd zijn. Blijf gij hieren vorsch na, wat er mogt uitlekken omtrent den gevangen kastelein.’‘Dat dunkt mij goed,’ antwoordde COORENWINDER; ‘maar hoe zult gij op dit uur in

den nacht vertrekken kunnen? - 't Is bijna eene onmogelijkheid om te voet te gaan.’‘Daar zal ik over denken,’ hernam STOUTENBURG; ‘welligt kan VAN DER DUSSENmij

een van zijne paarden geven.’Hoewel hij dit half twijfelend uitte, wist hij zeer goed, dat hem dit middel ten dienste

stond; maar hij wilde aan COORENWINDER niet openbaren, dat hij juist dien avondmet VAN DER DUSSEN alle voorzorgen beraamd had, om te kunnen ontvlugten,Wanneer de aanslag ontdekt mogt worden. Zij hadden te dien einde het schipgehuurd van

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 414: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

122

zekeren JAKOB BELTJES, een schipper, die door zwareboeten ter oorzake vansmokkelarij, was verarmd, en wien VAN DER DUSSEN eene groote som gelds beloofdhad, indien hij zijn vaartuig met twee knechts, ieder oogenblik voor hen beschikbaarhield.Buitendien stonden bij VAN DER DUSSEN dag en nacht twee gezadelde paarden

op stal, om van dit middel, als 't hun meer raadzaam voorkwam, ook partij te kunnentrekken, terwijl hij levens van een koerier der Heeren Staten voor grof geld eenegeschreven vergunning had weten magtig te worden, om te allen tijde van dag ennacht, de poort voor zich te doen ontsluiten.Toen hij alzoo in der haast met COORENWINDER dit besluit genomen had, kwam

hem eensklaps DUIFJE in de gedachte. Waar was zij gebleven? Had zij iets gehoordvan hun gesprek? Snel, en zonder zich den tijd te gunnen, COORENWINDER iets tezeggen, ging hij den gang door naar de achterkamer; - hier verspreidden deglimmende kolen op den haard nog even schijnsel genoeg om het vertrek teverlichten: hij zag rond - het was ledig.‘Waar gaat gij heen?’ vroeg COORENWINDER, die hem op den voet gevolgd was.‘Nergens,’ antwoordde hij haastig; ‘ik wilde slechts zien, of zich toevallig hier

iemand ophield.’‘Is er dan iemand in huis?’ hernam COORENWINDER.‘De dochter van den huize en de dienstmeid,’ antwoordde STOUTENBURG,

achtereenvolgens twee deuren, die naar den kelder en naar eene kleinemiddelkamerleidden, openende; ‘maar ik zie niets; alles is ledig en stil.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 415: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

123

Daardoor kwam hij tot de geruststellende overtuiging, dat DUIFJE bij heu binnentredenvan COORENWINDER naar hare kamer boven in huis gevlugt was, en zich daar hadverborgen.Juist wilde hij zich hiervan ten overvloede gaan overtuigen, toen zij met

plotselingen schrik iemand aan de voordeur meenden te hooren.‘Hier, - hierheenr riep STOUTENBURG, half luid, terwijl hij COORENWINDER bij den

arm greep: te gelijker tijd deed hij de achterdeur open, die in den kleinen tuin vande Hulck uitkwam, welken zij ijlings doorliepen tot aan een hek, dat eene openingin de omheining en te gelijker tijd eene kleine brug afsloot, over de smalle gracht,welke den tuin aan dien kant van de achterstraat scheidde. Zonder zich te bedenken,trapte STOUTENBURG het ligte hekwerk ineen, en een oogenblik daarna verwijderdenbeiden zich met haastige schreden in de rigting van de straat, waar ADRIAAN VANDER DUSSEN woonde.Het gerucht aan de voordeur was veroorzaakt door de terugkomst van de oude

GUURT, die met al de kenteekenen van de hevigste gejaagdheid, zoo schielijk hethare jaren en de vermoeijenis, die haar naauwelijks toeliet zich staande te houden,het haar vergunden, de gelagkamer binnensnelde. Hier vond zij DUIFJE niet, die zijtoch daar verwacht had, en met ontzetting zag zij rond: - die veelvuldige nattevoetstappen op den houten vloer, die plas regen water bij den stoel, waaropSTOUTENBURG den doorweekten mantel had nedergeworpen, die bijna uitgebrandekaars, die met eene lange zwarte pit nog slechts een flaauwen rooden schijnverspreidde, die doodsche stilte, die afwezigheid van

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 416: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

124

DUIFJE dat alles sloeg haar op eens eene doodelijke beklemheid om het hart. Eenoogenblik stond zij als vastgeworteld aan den grond, naauwelijks hare oogenvertrouwende; daarop wilde zij naar de achterkamer Snellen, toen een kreet vanontzetting en van vreugde tevens haar ontsnapte, daar zij plotseling DUIFJE, bleekals een lijk en onbewegelijk, in de deur zag staan.Wel mogt dat gezigt de oude vrouw ontzetten, want zoo had zij hare jonge

meesteres nooit vroeger gezien; sidderende staarde zij op die roerlooze houding,op dat strakke gelaat als uit mariner gehouwen, waarin de anders zoo heidere oogenmet akelig doffen gloed vonkelden, en waarlangs het schoone blonde haar afgolfde;doorweekt van den regen, die ook van hare kleederen afdruppelde. Hoe beangstigdehaar die onnatuurlijke kalmte bij dat jagen van dien boezem, dat getuigde vaninwendige aandoeningen, onderdrukt, met eene ijzeren kracht, waartoe men datteêre ligchaam niet in staat zou gerekend hebben.Maar de herinnering aan de ontzettende tijding, die zij bragt, deed haar weder tot

zich zelve komen; zij snelde op DUIFJE toe, en stortte zich met den uitroep: ‘O God,mijn arm kind, wat heb ik u vreesselijks te melden!’ al snikkende in hare armen.Kalm en bedaard rigtte DUIFJE haar op, en de kamer irigaande, bragt zij haar bij

een stoel, haar met zacht geweld dwingende, zich daarop neêr te zetten.‘GUURT,’ sprak zij toen met eene stem, die, hoewel bijna onmerkbaar, sidderde,

‘ik ben voorbereid op wat gij mij zeggen zult. Ik weet alles;

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 417: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

125

dus spreek spoedig, want ik heb weinig tijd tot hooren.’En zij wist werkelijk alles; naar de achterkamer gevlugt, die slechts weinige

schreden verwijderd was van de plaats, waar STOUTENBURG en COORENWINDER ingesprek waren, in de doodsche stilte van den nacht, en terwijl haar gehoor door dezeriuwachtige overprikkeling, waarin zij zich bevond, boven mate was gescherpt,was haar niets ontgaan van wat er gesproken werd; maar zij had het gehoord alsin een droom: - zooveel ontzettende woorden volgden slag op slag op elkander, dathare ziel als het ware verdoofd werd, en geene kracht genoeg bezat, om er zicheene duidelijke voorstelling van te maken. Haar vader gevangen, gewikkeld in eenaanslag op prinsenmoord, ANDRIAENSZ plotseling in een onbekend schrikverwekkendwezen veranderd; FAESSEN een zamenzweêrder en met hem in verbinding - al diedenkbeelden dwarrelden haar als zwevende schaduwen door het moede hoofd, engeheel instinktmatig was zij, toen STOUTENBURG en COORENWINDER na hun haastiggesprek van vertrekken spraken,;de achterdeur uitgevlugt, en had zich, uitonbestemde vrees voor hunne nazoeking, in den tuin verborgen. Kort daarop hadzij de beide mannen dezelfde deur zien uitkomen, en hen in de duisternis, op geenedrie schreden afgtands, voorbij hooren gaan en den tuin weder verlaten. Toen waszij het huis weêr binnengetreden, en zonder te weten, wat zij deed of doen wilde,zonder kracht om te kunnen nadenken, maar met eene ontzettende kalmte in hethart, daar de maat van haar lijden te vol was om op eens begrepen te worden,staarde zij het binnenkomen van de oude GUURT aan, naar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 418: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

126

wier verhaal zij nu luisterde, alsof liet eene volslagen onmogelijkheid was, dat haariets nog ontzettenders zou kunnen worden verkondigd. Dat verhaal, door snikkenen tranen afgebroken, kwam omtrent op het volgende neêr:Nadat GUURT ten tien ure de Hulck had verlaten, had zij zich naar de kerk begeven,

die evenwel reeds lang uit was; hier had zij niets vernomen, en tengevolge van denregen, die met stroomen nederviel, was er ook niemand daar, bij wien zij navraaghad kunnen doen. De koster, bij wien zij aanklopte, herinnerde zich wel, OLSVEENgezien te hebben, maar had verder geen acht op hem geslagen. Hierop was zij naarCORS JANSZ VAN ALPHEN gegaan, met de flaauwe hoop, daar haren meester aan tetreffen; - hier was hij evenwel niet, en zoodra CORS JANSZ het vreemde berigt vanzijn uitblijven had gehoord, had hij aangeboden, met haar op weg te gaan, om tetrachten eenige inlichtingen in te winnen. Dit was hun dan ook spoedig gelukt; CORSJANSZ namelijk had zich naar eene taveerne begeven, in de nabijheid van de kerk,waar hij vermoedde, eenige bezoekers te zullen vinden. Hier was zij in het voorhuisblijven staan; nadat zij ongeveer tien minuten gewacht had, was CORS JANSZ haastignaar buiten komen loopen, had haar bij den arm gevat, en zonder een woord tespreken, met haar het huis verlaten. Toen zij eenige schreden de straat opgegaanwaren, was hij stil blijven staan, en had zij meenen op te merken, zooveel dit in deduisternis mogelijk was, dat hij zeer verschrikt en gejaagd was. ‘GUURT,’ had hijeindelijk gezegd, ‘wat dit beduidt, kan ik slechts gissen; maar ik hoor daar vertellen,dat OLSVEEN gevangen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 419: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

127

is genomen bij het gaan van de kerk naar huis; als het waar is, wat ik met zekerheidveronderstel, dan is hij een man des doods, en,’ had hij er bevende bijgevoegd ikook, wanneer ik niet onmiddellijk de vlngt neem.’ Te ver geefs had zij er opaangedrongen, iets naders van hem te vernemen: hij verklaarde, niets meer tekunnen of te mogen zeggen; daarop was zij met hem naar huis gegaan, waar zijeen hartverscheurend tooneel had bijgewoond, daar CORS JANSZ. onderdejammerkreten zijner vrouw haastig van kleeding was verwisseld, en met dehonderdmaal herhaalde verzekering, dat hij geene verklaring geven mogt, maar indoodsgevaar verkeerde, zich van zijne vrouw en kinderen had losgescheurd, enzich op weg begeven, zonder te zeggen waarheen. Zij was hierop nog eenigen tijdbij de radelooze vrouw gebleven, en eindelijk henen gegaan, een langen omwegnemende langs het huis van den Schout en langs de Kasteleinije, in de hoop vanwelligt daar nog iets te vernemen. Alles was evenwel donker en stil geweest, en zijhad niet den moed gehad, om aan te kloppen maar was weder huiswaarts gekeerd.’DUIFJE had dit geheele verhaal aangehoord zonder een enkel woord te spreken

of één geluid te geven, Stom en roerloos stond zij daar, met de oogen op de oudedienstmaagd gevestigd, en de ijskoude hand tegen het gloeijend voorhoofd gedrukt,als een beeld van smart, in hare zwijgende wanhoop een pijnlijk contrast opleverendemet de troostelooze GUURT, die hare droef heid in luide jammerkreten en door eenvloed van tranen lucht gaf.‘GUURT,’ sprak zij, toen deze haar verhaal geëindigd had, ‘ik had de tijdingen al

verwacht, die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 420: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

128

gij komt brengen; - ik wist al wat vreesselijks en onbegrijpelijks er gebeurd is. - Vraagmij niet,’ vervolgde zij, toen GUURT haar in de rede wilde vallen; ‘vraag mij niet hoeen van wien ik het weet; ik kan u dat nu niet zeggen. De tijd vliegt voorbij, en ik hebveel te doen - blijf hier tot ik weêrkom; ik wil alleen zijn, GUURT!’Te gelijker tijd nam zij een der lichten van de tafel, verliet het vertrek, en ijlde de

trap op naar hare kamer, waar zij de deur achter zich digt sloot. Hier hoopte zij haregedachten te kunnen verzamelen, en kracht genoeg te hebben, om bedaard na tegaan, wat zij doenmoest; maar naauwelijks begon zij zich het gebeurde eenigermatete herinneren., of eene zpnderlinge en beangstigende verwarring maakte zich vanhaar meester; het was alsof haar verstand te hevig geschokt was, om geregeld tekunnen werken; het eene denkbeeld verdrong het andere, eer het nog half gevormdwas, en wat het pijnlijkste van dien toestand was, zij gevoelde zelve die verwarringharer gedachten, en het was haar eene volslagene onmogelijkheid, zich er aan teontworstelen; zij begreep, en als een looden en verpletterende last drukte het ophare ziel, dat de oogenblikken kostbaar waren; dat welligt het behoud van harenvader van haar doen of laten afhing; dat er spoedig besloten en krachtig gehandeldmoest worden - en zij was magteloos als een kind, en zij had niet het vermogenzich uit die magteloosheid op te beuren. Dat waren oogenblikken van een duldelooslijden, dat haar, zij gevoelde het zelve, wanneer het lang aanhield, het verstand zoukrenken. Doch eindelijk hernam de natuur hare regten en behaalde

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 421: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

129

de overwinning op de overspanning, waarin zij verkeerde. Op eene onverklaarbarewijze wendden ziek hare gedachten langzamerhand van den maalstroom vanschrikbeelden af, die haar martelden, en werden geleid op het gesprek, dat zij dienavond met haren vader had gevoerd; zijn beeld teekende zich in den donkerennacht, die haar omringde, zoo duidelijk en zoo helder af, met al zijne liefde voorhaar, met al den eenvoud van zijn vroom gemoed, dat een onbeschrijfelijkweemoedig, maar weldadig gevoel zich van haar meester maakte; haar hart opendezich: het was, of een straal van licht uit den hemel op haar nederdaalde, en haarherinnerde aan den Vader daarboven, die haar niet verlaten zou; - zij zonk nederop de knieën, en barstte uit in een stroom van tranen, die den ijzeren band, welkehare borst tot stervens toe benaauwde, deed springen, en kalmte hergaf aan harengeest, die nu vrijelijk opwaarts steeg tot den Heer, en zich uitstortte in het innigsteen vurigste gebed, dat ooit van hare smeekende lippen gevloeid was.Toen zij weder oprees had zij hare bedaardheid geheel en al herwonnen; zij

gevoelde, dat haar de kracht geschonken was, om te volbrengen, wat noodig zouwezen. Een bepaald voornemen had zij nog niet, maar nu spande zij alle vermogensharer ziel in, om te overwegen, wat haar te doen zou staan. Zij trachtte zich alleste herinneren, wat op zulk eene onverwachte wijze, die van hoogere beschikkinggetuigde, tot hare kennis gekomen was; eerst nog was het eene verwardezamenmenging, maar langzamerhand kwam er'orde in hare herinneringen, het eenewoord, de eene uitdrukking na de andere keerden in haar geheugen terug, totdateindelijk het ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 422: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

130

heele gesprek dat zij maar al te duidelijk had gehoord, doch dat zich in den beginnetot een chaos in haren geest had opgehoopt, nu met eene verwonderlijke klaarheidte voorschijn trad, en, om zoo te zeggen, geene enkele lettergreep voor haar verlorenwas.Maar toch -, welke ontzettende raadsels bleven er ook nu nog voor haar

onoplosbaar; hoevele vragen onbeantwoord! Welk geheimzinnig verband was ertusschen al wat zij gehoord had, en tusschen zoovele omstandigheden, waarop zijvroeger naauwelijks gelet had, en die haar nu eene gewigtige beteekenis schenente verkrijgen? Het onverwachte vertrek van FAESSEN, waarvoor haar tot nog toegeene reden bekend was, die ongewone ernst van haren vader in de laatste dagen,dat verblijf van STOUTENBURG ten zijnen huize, dat alles deed zich nu in een geheelander licht aan haar voor. Haar helder oordeel, dubbel gescherpt door den drangvan het oogenblik, bragt haar langzamerhand tot het begrip van de toedragt derzaak, dat, zoo al niet geheel juist, toch niet verre van de waarheid verwijderd was.Zij kwam tot de overtuiging, dat er een ontzettend komplot gesmeed was, om denPrins te vermoorden, en dat haar vader, zoowel als FAESSEN, zijdelings daaringewikkeld waren. Dat de eerste tot dadelijke medewerking hierin zou hebbentoegestemd, zij gevoelde het, dat was onmogelijk; dat FAESSENmet de ware toedragtder zaak onbekend was, dat had zij STOUTENBURG zelf tot COORENWINDER hoorenzeggen; maar welke listen waren er gebruikt, om die beiden mede te slepen, en, -wat haar met doodelijken angst vervulde, - wat zouden de gevolgen zijn, als datschrikkelijk opzet werd uitgevoerd!

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 423: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

131

Te midden van die pijnlijke onzekerheid, waarin zij te vergeefs rondzocht naariemand, die liaar een stenn kon wezen, vestigden zich meer enmeer hare gedachtenop FAESSEN, en de overtuiging, dat ook zijn leven hier op het spel stond, drong metkracht in haar gemoed. Meer en meer trad zijn beeld, dat dieper en inniger dan zijhet zelve wist, in hare ziel gegrift stond, te voorschijn; luider en luider sprak eenestem, die het haar zeide, dat hij die steun was, dien zij zocht; een sluimerend gevoelontwaakte in haar binnenste - haar hart had gesproken, en al begreep zij ook dietaal niet in hare volle beteekenis, het was alsof het haar uit den hemel werdtoegeroepen, dat van hem alleen redding te wachten was. En van dat oogenblik afaan was het, alsof een ongekend gevoel haar eene plotselinge verandering haddoen ondergaan. Zij was niet meer het zwakke en hulpelooze kind, dat on derworpenen gelaten het bevende hoofd gebogen zou hebben onder den harden slag van hetnoodlot, de teêre bloem, die bezweken zou zijn onder de ruwe vlagen van den storm:- de liefde, die haren boezem doortintelde, had hare krachten verdubbeld, en haareindelijk moed gegeven tot de volvoering van een besluit, waarvan zij zich in heteerste oogenblik met schrik had afgewend, en dat haar met eene vrees had vervuld,die zelfs de dringendste overreding niet had kunnen overwinnen.Zij was namelijk langzamerhand tot de overtuiging gekomen, hoezeer ook een

natuurlijke angst dat denkbeeld trachtte te verwijderen, dat haar geen beter middeloverbleef, dan nog in hetzelfde oogenblik naar 's Hage te gaan, dáár FAESSEN opte zoeken, en hem alles te verhalen, wat zij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 424: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

132

gehoord had. Dan alleen was het mogelijk, dat het grijwelijk opzet verijdeld werd,waarvan zoowel hij als haar vader onvermijdelijk het slagtoffer zouden worden; vanhem alleen kon zij te weten komen, wat er gedaan moest worden om het onheil,dat hun allen dreigend boven het hoofd hing, af te wenden; zij had de vasteovertuiging, dat hij het doen kon, en geen oogenblik kwam er twijfel bij haar op, ofhij het zou willen. Wel was het eene vreesselijke reis, die zij zou ondernemen, enkromp haar het hart ineen, als zij den storm hoorde gieren langs de daken, en aande zwarte duisternis dacht daarbuiten; maar als zij zich daarbij herinnerde, dat iedereseconde, die voorbijsnelde, verloren was, en zij zich de mogelijkheid voorstelde,dat elk oogenblik het opzet kon verraden of geopenbaard worden, en dan een zelfdevreesselijke slag de onschuldigen zoowel als de schuldigen kon treffen, danverdween iedere bedenking, en dan week iedere vrees, om plaats te maken vooreen gevoel van angstige gejaagdheid, dat haar als voortzweepte, om den kortentijd, die haar Welligt nog overbleef, te gebruiken.Vast besloten, het uiterste te wagen, maakte zij zich gereed tot haar vertrek;

weinige oogenblikken waren haar voldoende, om zich, zooveel er de mogelijkheidtoe bestond, tegen den regen, die nog altijd met stroomen neêrviel, door eene zwareoverkleeding te beveiligen, daarop wierp zij zich, voordat zij de kamer verliet, nogeenmaal biddend op de knieen, om van den hemel kracht af te smeeken tot hetvolbrengen, en zegen op demoeijelijke en gevaarvolle taak, die zij ging ondernemen.Toen stond zij op, nam uit eene kleine lade het weinige

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 425: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

133

geld, dat in haar bezit was, en begaf zich naar beneden. Hier vond zij de oudedienstmaagd nog altijd bitter schreijende en geduldig op haar wachtende in deduistere achterkamer bij de uitgedoofde overblijfselen van het vuur. Sprakeloos vanverbazing staarde deze haar aan, toen zij aan de zware, digt over het hoofdgetrokken kap en de omgeworpen doek bemerkte, dat DUIFJE op het punt stond hethuis te verlaten.‘GUURT,’ sprak deze, oogenschijnlijk zoo kalm mogelijk, ‘als ik weg ben, sluit dan

zorgvuldig het huis - ook de achterdeur, en zie de vensterluiken na, en wat er ookgebeuren moge, laat niemand binnen: let wel op - niemand; zelfs ook niet ADRIAENSZals hij huiswaarts mogt keeren voegde zij er, onwillekeurig sidderend, bij. ‘En wanneerer iemand, wie 't ook zij, naar mij mogt vragen -’‘Maar in Gods naam!’ kreet GUURT, terwijl zij sidderend opstond, ‘wat gaat gij

doen? Waar gaat gij heen?’‘Wie ook naar mij mogt vragen, vervolgde DUIFJE opmeer dringenden en haastigen

toon, alsof zij zoo spoedig mogelijk een einde aan het gesprek wilde maken, ‘zegaan niemand, dat ik weggegaan ben.’‘Waarheen dan toch - waar gaat gij heen?’ jammerde de oude vrouw, terwijl zij

DUIFJE smeekend bij de hand greep; ‘o, wat ik u bidden mag, blijf, of laat mij met ugaan!’‘Het kan niet zijn, goede GUURT,’ sprak DUIFJE bewogen met haren jammer; ‘ik

mag niet blijven, en kan u ook niet zeggen, waar ik henen ga; dat is een geheim,dat u te zwaar zou zijn om te dragen.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 426: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

134

‘Maar waarom kan ik niet met u gaan? vroeg GUURT angstig; ‘gij kunt niet alleengaan: - hoor dien storm huilen in den schoorsteen, 't is stikdonkere nacht daarbuiten!’‘'t, Is een verre weg, dien ik te gaan heb, GUURT.’ sprak DUIFJE ernstig, ‘en God

weet, of ik zelve er de kracht toe zal hebben, maar gij zoudt het zeker niet. Enbuitendien - wanneer eens mijn vader morgen onverwachts terug mogt komen, enhij vindt mij niet, GUURT,’ en hare stem beefde bij die woorden, en hare oogen vuldenzich met tranen, ‘dan moet er toch iemand zijn, die hem zeggen kan, dat ik weêrkom, dat ik gegaan ben, om hem - om hem te redden, te redden - van den doodmogelijk!’ riep zij uit, terwijl zij hevig ontroerd de oude vrouw om den hals viel, ensnikkende het gelaat op haren schouder verborg. Maar slechts weinige oogenblikkenduurde die aandoening, de laatste strijd, dien hare zielskracht tegen de zwakkenatuur te strijden had, en eer nog de troostelooze dienstmaagd een woord hadkunnen uiten, had zij zich hersteld, en voelde zich krachtig, door de herinnering aande grootte van den pligt, dien zij had te vervullen.‘Vaarwel, GUURT.’ sprak zij, zich de tranen afwisschende; ‘de tijd dringt, ik moet

gaan: denk om wat ik u gezegd heb, en bid voor mij als ik weg ben.’‘Dat zal ik, mijn kind, dat zal ik,’ stamelde GUURT. ‘als 't dan wezen moet, - zoo

ga dan; - God zij met u!’Zoo sprekende waren zij naar de voordeur gegaan, die GUURT opende. Een

oogenblik stond DUIFJE op den drempel, en toen zij naar buiten

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 427: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

135

zag in den kouden donkeren nacht, en toen de wind haar eene kille regenvlaag inhet gloeijende aangezigt joeg, voer eene plotselinge huivering haar door de leden,en hare hand beefde, toen zij die der oude vrouw tot afscheid drukte. Zij sprakevenwel geen woord meer, drukte zich zoo veel mogelijk de kap voor het gelaat,en een oogenblik daarna was zij verdwenen.GUURT sloot de deuren en de vensterluiken, zoo als haar bevolen was, en wij

behoeven wel niet te zeggen dat zij den geheelen langen nacht wakende en biddendedoorbragt. Iedere rukwind deed haar beven, ieder geluid ontzette haar, en angstiguitziende naar het aanbreken van den morgen, zat zij verzonken in nadenken over,de geheimzinnige gebeurtenissen van dien avond, en in hevige bezorgdheid overhet arme DUIFJE, zich zelve de bitterste, maar te late verwijtingen te doen, dat zijhaar alleen had laten vertrekken.Doch wat zou het geweest zijn, indien zij geweten had, hetgeen onze lezers welligt

reeds hebben vermoed: dat hare en DUIFJE'S vrees voor OLSVEEN ijdel was, en dathem eigenlijk volstrekt geen onmiddellijk gevaar dreigde. Zie hier hetgeen er wasgebeurd:Zoo als wij bij gelegenheid van FAESSEN'JS bezoek bij den heer VAN HOLY vermeld

hebben, was de J ustitie toen reeds onderrigt, dat er eene geheime predikatie ophet platte land had plaats gehad. Met zijnen bekenden ijver had de Schoutnasporingen gedaan ommeerder inlichting te verkrijgen, en was het hem uit allerlei,deels tegenstrijdige berigten waarschijnlijk voorgekomen, dat OLSVEEN op denbewusten Zaturdag, met SLATIUS naar Rot-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 428: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

136

terdam was goreden, hetgeen onze lezers zich trouwens herinneren zullen, datwaarheid was, en daarenboven meende hij uit alles te kunnen opmaken, dat dekastelein met de verblijfplaats van den onruststokenden leeraar, dien hij hier of daarop het platte land verborgen waande, bekend was.In den loop van den Zondag was hij na bedaard overwegen en vergelijken van

alle op de zaak betrekking hebbende stukken tot die overtuiging gekomen, en daarhij hier den eersten draadmeende te zullen vinden, waaraan hij zijn nader onderzoekin de volgende week zou kunnen vastknoopen, besloot hij OLSVEEN terstond bij zichte ontbieden. De bode, dien hij afzond, vernam nog voordat hij aan de Hulck kwam,toevallig, dat OLSVEEN zich in de kerk bevond, ging dus daar heen, wachtte hem bijhet uitgaan op, en gelastte hem, mede naar de woning van den heer DUYN te gaan.Hier zou alles zich waarschijnlijk nog zeer tot onderling genoegen geschikt hebben,indien niet de arme kastelein bij dat onverwachte verhoor zoo geweldig geschriktware, en zich in zijne verwarring zoodanig versproken, en zulke tegenstrijdigeantwoorden had gegeven op de strikvragen van den doorslepen Justitiebeambte,daf deze aanleiding genoeg meende te vinden, om hem j krachtens zijne regterlijkemagt, in liecktenis te nemen, en voorloopig naar de kasteleinije buiten toegang testellen, ten einde zijn verhoor den volgenden morgen voort te zetten. Wel beloofdehem de cipier later op zijn smeeken, dat hij iemand naar de Hulck zou zenden, omkennis te geven van het gebeurde; maar een naar huis keerende bode, wien hij metdie boodschap belastte, begreep, daar hij toevallig aan het andere einde der stadwoonde, dat hij in

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 429: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

137

het onstuimige stormweder eene genoegzame verontschuldiging had, om devervulling van dien last, dien hij trouwens van weinig gewigt rekende, tot denvolgenden morgen uit te stellen.Er bestond dus volstrekt geene betrekking tusschen de zamenzwering tegen den

Stadhouder en de inhechtenisneming van den waard uit de Hulck, en wanneer wijCOORENWINDER en STOUTENBURG hooren gewagen van loopende geruchten vanvoorgenomen prinsenmoord, dan was het niet dan zeer natuurlijk, dat zij die inverband bragten met deze toevallige omstandigheid, die hun juist daarom zooveelschrik op het lijf joeg.Dat overigens zulke geruchten in dien tijd door het land geloopen hebben, klinkt

zeker vreemd.., doch hoe onverklaarbaar het ook zij, van waar zij hunnen oorspronghadden, het blijft eene stellige waarheid, dat zij bestonden, zoo als uit de opgavenvan meer dan een schrijver, die in die dagen leefde, blijkt. Even waar is het echter,dat hoegenaamd niemand, dan de door ons opgenoemde personen, eenige kennisvan den aanslag droeg.Na deze korte oplieldering keeren wij tot DUIFJE terug.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 430: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

138

Hoofdstuk VIII. Duifjes togt naar 's Gravenhage.

Wel was het eene moeijelijke en schijnbaar hare krachten te boven gaandeonderneming, die nachtelijke togt, waarvan de bezwaren zich bij iederen voetstapmeer beangstigend aan haar voordeelen; doch het was, of hare kracht, zoowel vanligchaam als van ziel vertienvoudigd werd door het denkbeeld, dat het behoud vanal wat haar dierbaar was op aarde in deze oogenblikken van haar afhing. Diegedachte dreef haar met verdubbelden spoed voort door de eenzame stad, en deedhaar de onstuimigheid van het weder niet tellen, en de ruwe onbegaanbaarheid derstraten niet achten, die, in het geheel niet, of hier en daar zeer gebrekkig geplaveid,haar in ieder ander geval, zelfs bij dag, een onoverkomelijken hiriderpaal zoudengeschenen hebben; die gedachte maakte haar sterk om ieder gevoel van angst tebedwingen, in omstandigheden, waarvan de enkele

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 431: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

139

voorstelling haar vroeger een doodelijken schrik in het harte zon hebben gejaagd.Slechts ééne vrees scheen nog plaats te kunnen vinden in haar gemoed: de vreesnamelijk, dat eene of andere noodlottige toevalligheid haar plotseling tegen zoutreden, en haar beletten te volvoeren, wat zij, des noods, gaarne met opoffering vanhaar leven zou betalen.Daarom was het dan ook, dat haar een kille schrik het bloed in de aderen deed

stollen, toen zij, een eind de Hoogstraat opgegaan zijnde, eensklaps verscheidenevoetstappen met Snellen doch geregelden tred, uit de verte hoorde naderen, entegelijkertijd het flaauwe licht eener lantaren in de donkere straat ontwaarde. Bevendevan angst sloop zij ter zijde in een steegje, op welks hoogte zij zich juist bevond;met ingehouden adem en met de hand op de borst gedrukt, alsof zij het hoorbaarkloppen van haar hart wilde bedwingen, klemde zij zich tegen den ingang van eenhuis om zich te verbergen voor hen, die daar naderden. Weinige oogenblikken, diehaar evenwel, eene eeuwigheid schenen, verliepen, terwijl de voetstappen alduidelijker en duidelijker werden; - eindelijk werd tegenover haar de muur van hetsteegje flaauw verlicht - één oogenblik nog van duldeloozen angst, en toen ontgliptehaar een diepe zucht, en werd haar een loodzware last van het hart gewenteld, toenzij de haastige schreden voorbij hoorde gaan, en zich met spoed verwijderen. Hetwas de gewapende wacht, die hare ronde deed en in het ruwe, stormachtige wederspoorslag genoeg had, om zich niet op te houden, en veel regts of links te zien,zoodat zij ook DUIFJE niet ontwaarde, die bleek en sidderend de drie donkere,spookachtige

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 432: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

140

gestalten voorbij zich heen zag gaan, welke lange schaduwen op de overliggendehuizen wierpen, terwijl de plassen op den doorweekten weg het heldere schijnselvan de lantaarn weêrkaatsten, die om zich heen de neêrstroomende regendroppelenvoor een oogenblik in een kring van flikkerend licht deden schitteren. Kort daaropwerd alles weder stil, en de duisternis nog ondoordringbaarder dan te voren. Immervoorwaarts ijlde zij, totdat eindelijk de poort aan het einde van de Delfsche vaartzich als eene reusachtige, zwarte massa flaauw tegen den donkeren hemelafteekende. Dankbaar, dat zij aan het gevaar van ontdekt te worden, hetwelk haarin de stad het meeste dreigde, ontkomen was, betrad zij het zware plaveizel op hetplein, ging den aangrenzenden toren voorbij, waarin zich de portierswoning bevond;toen zij plotseling, tot op eenige schreden genaderd, met een kreet van ontzettingstaan bleef, daar zij bemerkte - iets waaraan zij volstrekt niet gedacht had, - dat depoort gesloten was. Een oogenblik stond zij als verplet, en toen, alsof zij dehopelooze waarheid niet gelooven kon, stak zij bevende de handen uit, en betastteals werktuigelijk de druipnatte deur, den breeden sluitbalk en den zwaren grendel,die haar gevangen hielden, en haar onverbiddelijk den eenigen weg afsloten, dietot het behoud van haren vader leiden kon. Op hetzelfde oogenblik sloeg het tweeuren, en het was, of die hol weêrgalmende toonen haar toeriepen om spoed temaken, en haar met grijzenden spot herinnerden aan het voortijlen van den tijd. Inde vreesselijkste gejaagdheid, en zonder te kunnen nadenken, of een middel te kunnen vinden, dat hier uitkomst geven zou, wendde

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 433: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

141

zij hare schreden regts en links; maar de breede grachten ter weerszijde van depoorten deden haar al spoedig het vruchtelooze harer poging; om hier een uitwegte vinden, inzien. Toen was het, alsof de maat van haar jammer overstroomde, alsofieder oogenblik, dat voorbijsnelde, tiendubbele waarde kreeg, alsof de laatste vonkvan hoop werd uitgedoofd: in stommewanhoop keerde zij naar de gesloten poortdeurterug, greep met hare teedere handen den massieven grendel, die, muurvast enonbewegelijk, met hare zwakke pogingen om hem te verroeren scheen te spotten,en toen, alsof zij zich van hemel en aarde verlaten gevoelde, begaf haar dezielskracht die haar tot hiertoe had staande gehouden, en zij drukte het gloeijendevoorhoofd tegen den killen ijzeren slotplaat, en barstte in stuipachtig snikken uit.Doch hoor! Eensklaps klonk haar in de verte een vreemd geluid in de ooren:

scherp luisterend hief zij het hoofd op, en smoorde hare snikken in de borst; meeren meer naderde het langs den Oppert; het was duidelijk de hoefslag van eendravend paard, nu en dan helder en scherp klinkend op de ongelijke steenen, danweder zich dof verliezend in den doorweekten grond. Onwillekeurig snelde zij terzijde, en terwijl een straal van hoop in haar gemoed drong, was het, alsof eene stemin haar binnenste haar toeriep, dat er redding nabij was. Angstig verborg zij zich terzijde van de poort in een duisteren hoek tegenover de woning van den portier, enbijna op hetzelfde oogenblik verscheen de nachtelijke ruiter aan het einde van destraat, hield voor de deur van den portier met forsche hand zijn paard op, datplotseling in zijn loop gestuit, zich met moeite staande

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 434: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

142

hield op de gladde, natte keijen, wierp zich uit den zadel; trad tastende in deduisternis de drie steenen trappen op, die naar een naauw deurtje leidden, en, naeen poos ongeduldig en toornig naar den klopper gezocht te hebben, liet hij dientweemaal met daverend geraas op den metaien knop neêrvallen. Eenigeoogenblikken verliepen, die hoe kort ook, voor zijn ongeduld nog te lang schenen,en reeds had hij den klopper weder in de hand, om zich ten tweedenmale aan tekondigen, toen een flaauwe lichtstraal door een klein venster boven de deurschemerde dat onmiddelijk daarop geopend werd, en doorgang verleende aan hethoofd van den portier,‘Wie klopt daar?’ vroeg hij luid en op den toon van iemand, die met weêrzin in het

diepst van zijnen slaap gestoord was geworden.‘Open de poort, meester GYSBERT, en haastig’ riep de ruiter ongeduldig.‘Voor wien? Voor wat?’ hernam de portier, alsof hij nog niet regt zijne gedachten

verzameld had.‘Voor eene bode, een ijlbode aan de Heeren Staten,’, antwoordde de andere op

denzelfden haastigen toon; ‘ik moet voor dat de dag aanbreekt in den Hage zijn.’‘Wat DUIFJE op dien oogenblik gevoelde, is ons moeijelijk te beschrijven. Zij had

de stem herkend, die haar in de laatste dagen zoo gemeenzaam was geworden,en haar geen uur geleden zoo duivelsch in de ooren had geklonken, want die ruiterwas ilio-mand anders danWILLEM VAN STOUTENBURG, die in dien tusschentijd bij VANDER DUSSEN geweest was, en nu op weg was naar 's Hage, om daar, zoo als hij metCOORENWINDER had afgesproken, inlichtingen in te winnen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 435: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

143

Hevig ontsteld, vroeg DUIFJE zich af, wat die togt te beduiden mogt hebben. Haareerste denkbeeld was, dat hij hare vlugt ontdekt had, en haar achternajaagde, eneene koude rilling overviel haar bij die gedachte; maar weldra stelde haar deovertuiging, dat zij aan niemand haar voornemen geopenbaard had, hieromtrentgerust. Dat hij evenwel eenig geheimzinnig, schandelijk opzet koesterde, dat zij nietdoorgronden kon, daarvan hield zij zich overtuigd, en het denkbeeld; dat het hemden ellendigen booswicht, gelukken zou, die poort voor zich te doen openen, dievoor haar gesloten was, drong haar een gevoel in 't hart, alsof zij voor het eerst inhaar leven moest twijfelen aan de hemelsche regtvaardigheid. Intusschen luisterdezij met gespannen aandacht, in stilte biddende, dat het haar gegeven mogt worden,in hetgeen volgen zou, een middel op te sporen, dat zou kunnen leiden tot eenigeuitkomst. Een oogenblik dacht zij er aan, om wanneer de portier verschijnen zou,haren schuilhoek te verlaten, hem met STOUTENBURG's plannen bekend te inaken,en zijne hulp in te roepen, maar in hetzelfde oogenblik verwierp zij dat voornemenweder. - Wat zou zij, onbekend en weêrloos, vermogen tegenover dien man, die,zij gevoelde het, wanneer alles voor hem op het spel stond, voor geene misdaadterug zou deinzen, en wien het geene moeite kosten zou, zich in dien eenzamen,afgelegen hoek van de eenige getuige, die hem verraden kondoor een moord teontslaan. Was het wonder, dat zij sidderend terugbeefde, en huiverde, zich aan zulkeene uitkomst te wagen?Terwijl die gedachten haar pijlsnel door 't hoofd ijlden, had intusschen de portier

zijn onderzoek voortgezet.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 436: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

144

‘Hebt gij een verlof tot uitgaan bij u?’ vroeg hij.‘Ja, ja, - een verlof, al wat gij wilt, kommaar beneden, en sta niet langer te teemen

voor dat venstergat, oude droomer!’ hernam STOUTENBURG op nog ongeduldigertoon. ‘Ik heb haast, en de tijd is kostbaar; of verbeeldt gij u misschien, dat ik met dithondenweêr een pleizierrid ga doen.De stellige en bevelende toon, waarop de onbekende sprak en de vrees, een

bode van de Heeren Staten te doen wachten, schenen eindelijk den portier toteenigenmeerderen spoed aan te sporen; immers hij verliet bij STOUTENBURG's laatstewoorden het venster, en kwam kort daarop met eene lantaren in de eene en dezware sleutelbos in de andere hand aan zijne deur, waar hij het geschreven bewijs,dat STOUTENBURG hem toereikte, aannam en bij het licht onderzocht, waarop hij hetaan dezen terug gaf, die onmiddellijk weder te paard steeg, en al vast ongeduldigtot bij de poortdeur reed, waar hem de portier, grommende en morrende over denregen en den guren nachtwind, volgde. Langzaam draaide hij den zwaren sleutelom, die knarste in het slot; en zette daarna de lantaren bij zich neder, om de poortte openen, maar het was hem met inspanning van alle krachten niet mogelijk, dezware deuren, die, gezwollen door den aanhoudenden regen als onbewegelijkvastgeklemd bleven, te doen wijken.‘Open dan toch in 's duivels naam!’ riep STOUTENBURG, bevende van ongeduld;

‘de eene minuut na de andere verloopt met dat getalm, en ik zeg u nog eens, datik dringenden haast heb!’‘Hoor, vriend,’ hernam nu de portier, die eveneens ongeduldig begon te worden,

en zijne po-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 437: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

145

gingen opgaf, waarvan hij het vruchtelooze inzag; ‘ik wil 't gaarne gelooven, dat gijhaast hebt; maar ik sta hier in dit heidensch weêr ook niet voor mijn genoegen, engij begrijpt dus wel, dat de poort al lang open en weêr gesloten zou zijn, als ik eralleen kans toe zag. Zij is door den regen zoo vastgeklemd, dat wij er misschienmet ons beiden nog geen beweging in zullen krijgen. Wilt ge het beproeven? - Datis het eenige, wat ik er op weet!’Hoewel in zijn binnenste dit oponthoud verwenschende, begreep STOUTENBURG,

dat hem geene keus overbleef. Hij reed dus terug naar de portierswoning, waar hijafsteeg en zijn paard aan de leuning der stoep vastbond, en spoedde zich naar depoort, die dan ook weldra voor de inspanning hunner vereende krachten moestwijken.‘En nu, licht mij spoedig een oogenblik met uwe lantaren bij,’ sprak STOUTENBURG,

naar zijn paard terugkeerende; ‘ik heb in haast moeten opzadelen, en eer ik dentogt voortzet, wil ik zien of alles in orde is.’DUIFJE had dit alles met een kloppend hart aangehoord, en het zelfs gedeeltelijk

kunnen zien. Zij begreep nu, dat zij, wanneer er nog redding mogelijk was, ditoogenblik niet mogt laten voorbij gaan. Bevende verliet zij haren schuilhoek, en metgejaagde schreden, en zpo digt langs den muur gaande als haar mogelijk was, inde hoop, dat hare donkere kleeding haar mede tegen eene ontdekking zou vrijwaren,ijlde zij op de openstaande poort toe.‘Wie gaat daar? Wat was dat?’ schreeuwde STOUTENBURG plotseling op den toon

der hevigste ont-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 438: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

146

zetting, terwijl hij den ontstelden portier hij den arm greep, en met bevenden vingernaar de poort wees.‘Waar? Wat?’ vroeg deze, een angstigen blik in de aangegeven rigting slaande.‘Ik zeg u, dat daar iemand was!’ riep STOUTENBURG hem hevig hij den arm

schuddende; ‘ga kijken; ga in de poort! Ik heb eene donkere gestalte voorbij ziengaan.’‘Wat zoudt gij gezien hebben!’ hernam de portier, zich met geweld losrukkende;

‘wat dolle inbeelding! Is dit een nacht, dat zich iemand hieromtrent zou ophouden?Gij hebt uwe eigene schaduw langs den muur zien zweven.’‘Gij liegt, oude grijskop!’ brulde STOUTENBURG hem toe. ‘Wien hebt gij hier in huis,

die ons is komen beluisteren?’‘Beluisteren?’ vroeg de portier, hem scherp in de oogen ziende; ‘bij mij is niemand:

ik ben alleen in huis. Wat spreekt gij van beluisteren?’STOUTENBURG begreep op eens, dat de plotselinge schrik hem een woord had

doen zeggen, dat meer dan onvoorzigtig was.‘Terug!’ riep hij den portier toe, terwijl hij in den zadel sprong, ‘laat het geweest

zijn wat het wil! Al was het de Satan in eigen persoon: ik moet voort, voort!’En te gelijker tijd drukte hij zijn paard de beide sporen in het lijf, dat het steigerend

vooruit sprong, en voortrende door de donkere poort.De weinige oogenblikken, die met dit alles waren verloopen, waren evenwel

genoegzaam geweest voor DUIFJE, om het dreigende gevaar te ontkomen; zij hadSTOUTENBURG's uitroep gehoord, en bijna ijbhoofdig van angst, was zij voortgesneld,en had in

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 439: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

147

weinige minuten den weg bereikt, waar zij zich in de duisternis tegen alle ontdekkingveilig kon achten. Uit den grond van haar hart dankte zij nu God, die het zoo gevoegdhad, dat STOUTENBURG in Zijne handen zelf het middel was geworden, dat haarredding had aangehragt, waar zij geene uitkomst gezien had.Daar zij wist, dat hij haar op den voet zou volgen, zocht zij voor eenige

oogenblikken eene schuilplaats, die de zwarte duisternis echter bijna overbodigmaakte, en toen hij weldra op zijn snuivend ros in vollen galop voorbij rende,vermoedde hij weinig, dat daar in het kreupelhout ter zijde van den weg, het zwakkekind verborgen was, op wier verderf hij het had toegelegd, maar dat binnen weinigeuren het middel zou worden, dat tot de ontdekking van zijne misdaden zou leiden.Als met vernieuwde krachten ging zij nu voorwaarts, den regen naauwelijks

achtende, dien de wind haar in het aangezigt joeg, en zonder te letten op den zwarenaardweg, waar zij op enkele plaatsen als door het water waden moest; want zijgevoelde, dat iedere voetstap haar nader bragt tot het heilige doel, dat zij moestbereiken. Eindelijk, nadat zij een paar uren gegaan had, begori de regen te bedaren,en toen het eerste schijnsel van den dageraad aanbrak, hield hij geheel op, enonderscheidde zij in de verte den grijzen toren van Delft, nog half in den nachtelijkenschemer verborgen. Hare vrees, dat de poort nog zou gesloten wezen, en zij dusgenoodzaakt zou worden een langen omweg om de stad te maken, bleek ijdel tezijn, en toen zij de lange, eenzame grachten van Delft langs ging, en de zwareslagen van de toren-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 440: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

148

klok het uur van zevenen verkondigden, dankte zij God, die haar als bovennatuurlijkekrachten gegeven had, om nog het laatste gedeelte van hare moeijelijke taak tevervullen, en den weg af te leggen naar 's Hage, waarvan zij nog ongeveer anderhalfuur verwijderd was.Wel viel het haar bang en zwaar, en werd het haar op 't laatst te moede alsof het

uitgeputte ligchaam haar alle verdere dienst zou weigeren; wel gevoelde zij allengshare krachten verminderen, zoodat zij eindelijk het vurige gebed ten hemel zond,dat het haar ten minste mogt gegeven worden, zich zoolang staande te houden,totdat zij haren vader en FAESSEN had kunnen redden, en dan zou zij met vreugdehaar leven gegeven hebben; maar Hij, die haar tot hiertoe had geholpen, bleef haarook tot het laatste nabij, en het was nog geen half negen geslagen, toen zij 'sGravenhage, het einde van haren kommervollen togt bereikte, en met onuitsprekelijkgeluk, van een voorbijganger op haar vragen ten antwoord kreeg, dat zij zich reedsop het Spui bevond, waar zij wist, dat zij het Wapen van Utrecht, het verblijf vanFAESSEN, zoeken moest.Vijf minuten later las zij die woorden op het uithangbord van een huis, voor hetwelk

zij stond.Vreemd en voor haar zelve onverklaarbaar was de beklemdheid, die in dit

oogenblik plotseling haar hart benaauwde. Was het, dat nu op eens het volle gewigtvan den stap, dien zij ging doen, haar voor den geest stond; of faalden hare krachtennu het beslissende tijdpunt gekomen was? Of wel, was het eene stem uit haarkloppend hart, die haar toeriep, dat zij in het volgende oogenblik te zamen zoukomen met den jongen bootsman,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 441: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

149

die, zij gevoelde het, in hare ziel eene plaats had ingenomen, die hij, wat er ookgebeuren mogt, nooit meer verliezen zou? Wie zal het zeggen? Zij zelve had dentijd niet, het zich af te vragen; want minder seconden dan wij gebruikt hebben, omdeze regelen te schrijven, waren voldoende geweest, om haar het ontzettend beeldvan haren vader in den kerker voor den geest te roepen, en dat beeld verdrong ineen oogwenk alle andere gedachten, en dreef haar iedere andere vreeze uit hetgemoed. Zij opende de deur, en trad de gelagkamer binnen.‘Heeft hier de bootsman FAESSEN intrek genomen?’ vroeg zij bevende aan een

man, dien zij bezig vond, knielende voor de schoorsteenplaat, een pas aangelegdvuur aan te blazen.Hij keek bij die woorden op, en zag haar van top tot teen met een onderzoekenden

blik aan.‘Een bootsman FAESSEN?’ sprak hij eindelijk kortaf, ‘dien ken ik niet.’‘O, hij moet hier zijn,’ riep DUIFJE op smee kenden toon uit; ‘is hier dan in de laatste

dagen niemand ingekomen, - of is hij weder henengegaan? - Ik bid u, zeg het mij;ik moet hem sprekenzoo schielijk het zijn mag.’De dringende en angstige wijze, waarop zij die woorden uitte, schenen indruk te

maken. Deman stond op, en toen hij, naderbij komende, den zielenangst opmerkte,die op het bleeke en schoone gelaat van het meisje te lezen stond, kwam er eengevoel van medelijden bij hem op.‘Moet hij hier wezen?’ vroeg hij op zachteren toon; ‘ik zeg niet neen; maar ga daar

zitten, meiske; gij schijnt moê geloopen; ik zal 't gaan hooren.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 442: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

150

Daar zijn hier verscheidene gasten in huis; maar ik ken ze by name niet. Twee zijner uitgegaan van de vier, en twee zijn er boven. Ik zal gaan zien, of er een FAESSENbij is. Zal ik hem dan hier roepen?’‘Ik - ik zou hem zoo gaarne afzonderlijk spreken stamelde DUIFJE, terwijl een

gloeijend rood onwillekeurig hare wangen overtoog.‘Nu, nuhervatte de knecht lagchende; ‘hij zal niet beter verlangen.’Te gelijker tijd verliet hij de kamer, ging de trap op, en keerde kort daarna terug

met JEROEN EWOUTS, die bij het binnenkomen een nieuwsgierigen blik op DUIFJEwierp, alsof hij niet begrijpen kon, welk vrouwelijk wezen zoo vroeg in den morgenin de vreemde stad naar zijnen vriend FAESSEN kon komen vragen, dien hij bij deboodschap, welke gebragt werd, op de bovenkamer alleen had gelaten.‘Daar is een bootsman FAESSEN boven, zusje,’ riep de knecht haar uit den gang

toe; ‘hij is alleen; ga hier maar de trap op, naar de voorkamer regts!’Met een hevig kloppend hart volgde DUIFJE den haar aangewezen weg naar boven,

ging naar de deur der voorkamer, die zij opende, en trad het vertrek binnen, waarFAESSEN bij het raam stond, niet een blik vol nieuwsgierigheid naar de deur ziende,in afwachting van het bezoek, dat hem was aangekondigd.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 443: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

151

Hoofdstuk IX. Duifje en Faessen

Vruchteloos zouden wij pogen, de verbazing en den schrik van FAESSEN te schetsen,toen hij daar plotseling DUIFJE, die hij sedert zijn vertrek uit de Hulck niet meer gezienhad, maar wier beeld geen oogenblik uit zijne gedachten was gebannen geweest,voor zich zag staan. Het was hem, alsof eensklaps al het bloed hem naar het hartstroomde; eene koude rilling overviel hem van het hoofd tot de voeten, alsof er ietsontzettends gebeurenmoest, dat hem, die niet wist wat vrees was, met een ongekendgevoel van angst vervulde.‘DUIFJE! riep hij uit, ‘om Godswil, wat beteekent dat? Hoe komt gij hier - hier -?’En het scheen hem toe, dat hem de adem in de keel dreigde te verstikken.Het arme DUIFJE was ten einde van hare krachten; zij was niet in staat, een geluid

voort te bren-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 444: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

152

gen; plotseling begon zij hevig te beven, zag met een verwarden blik het vertrekrond en zou terneêrgestort zijn, als zij niet nog even de kracht had gehad, metwankelende schreden een nabijstaanden stoel te bereiken, waarop zij, in bitterschreijen uitbarstende, neêrzonk.Dat was te veel voor onzen goeden zeeman: de tranen sprongen hem in de oogen,

toen hij die ontzettende smart zag van het geliefde wezen, dat hem heilig en dierbaarwas boven alles in de wereld. Hij vloog op haar toe, en bevende van gejaagdheid,terwijl hij zijne dooreenwoelende denkbeelden te vergeefs tot de oplossing van datonbegrijpelijke raadsel zocht te dwingen, vatte hij hare hand, waarmeê zij hetsnikkende gelaat bedekte, en zag haar met onbeschrijfelijke aandoening in deblaauwe oogen, alsof hij daar lezen wilde, wat haar mond hem niet scheen te kunnenzeggen.‘Wat is er toch gebeurd, DUIFJE?’ vroeg hij nogmaals op smeekenden toon; ‘zeg

mij toch in 's Hemels naam, hoe gij hier komt - wat heeft dat alles te beduiden?’‘O, ik zal u alles vertellen,’ snikte eindelijk DUIFJE, toen zij een weinig tot zich zelve

gekomen was; ‘alles! Goddank, Goddank, FAESSEN, dat ik u gevonden heb! O, hebmedelijden met mij,’ ging zij voort, terwijl zij de door hare tranen benevelde oogentot hem opsloeg; ‘daar is een vreesselijk ongeluk, dat over ons allen komen moet!’FAESSEN's verbazing steeg ten top bij die woorden, waarvan hij den zin onmogelijk

doorgronden kon; maar hoe weinig licht zij hem dan ook verschaften, zij warenvoldoende, om hem zijne bezijining geheel te hergeven; want hij was de man niet,om

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 445: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

153

lang onder den indruk van eene oogenblikkelijke ontsteltenis te blijven, vooral niet,wanneer hij begreep, dat hij helpen en handelen moest.‘Een groot ongeluk!’’ riep hij uit, hare woorden werktuigelijk herhalende, terwijl hij

hare hand losliet, en haar vragend bleef aanstaren. Plotseling vloog hem eenegedachte door het hoofd.‘Uw vader, DUIFJE?’ riep hij uit; ‘is uwen vader iets overkomen?’’Gevangen!’ barstte zij jammerende uit, ‘gevangen! Mijn arme, arme vader -!’FAESSEN viel van de eene verbazing in de andere; hij had het ergste gevreesd,

en hoewel hij DUIFJE's komst in 's Hage daardoor wel niet verklaren kon, had hijverwacht, den dood van OLSVEEN te vernemen.‘Uw vader gevangen, DUIFJE!’ riep hij uit; ‘het is niet mogelijk; maar, ik smeek u

toch, wees bedaard, en geef mij eenig licht in de zaak. Zeg mij, wat er is! Alles ismij even verward en onbegrijpelijk!’‘O, ik zal het, - ik zal bedaard zijn,’ hernam DUIFJE, al hare zielskracht

bijeenroepende, terwijl zij zich de tranen afwischte; ‘de tijd dringt - wij hebben ergeen te verliezen. FAESSEN, zie, ik weet, wat u hier in den Hage gevoerd heeft: ikweet, wat opzet er gevormd is, en daar is ook mijn vader in meêgesleept: maar hoe- begrijp ik niet!’Bij de eerste woorden, die zij van dat onderwerp repte, sprong FAESSEN verschrikt

terug: eene donkere wolk overtoog zijn gelaat; hij begon, hoewel maar schemerend,eenig licht te zien in de duisternis, die DUIFJE's komst omhulde; maar hij kon nietbeseffen, hoe zij tot de ontdekking van dat ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 446: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

154

heim was gekomen, tot welks bewaring hij door een zwaren eed gebonden was.‘Wie zegt u, dat mij eenig opzet hier naar den Hage gevoerd heeft?’ sprak hij op

ontevreden toon.‘Wat hersenschimmen heeft men u in het hoofd gepraat? Wie beschuldigt uwen

vader en waarvan?’‘O, faessen,’ viel hem DUIFJE smeekend in de rede, ‘geloof niet, dat ik zonder

grond spreke; ik weet niet, wat gij te verbergen of te verzwijgen hebt, maar op eenevreesselijke wijze is mij een geheim geopenbaard, en God de Heer heeft het zoogevoegd, dat de raadslagen der boozen nog zullen kunnen verijdeld worden.’‘Geloof mij, DUIFJE,’ hernam FAESSEN, ‘gij spreekt over dingen, die, zoo ze al

bestaan, u geheel nuttelooze vreeze aanjagen. Wat weet gij van raadslagen derboozen?’‘Zoek 't niet te verbergen, FAESSEN,’ hernam zij; ‘ik bid u, spreek zoo niet. Daar is

meer, dan gij mogelijk weet of vermoedt. En als ik u SLATIUS, COORENWINDER, CORSJANSZ. en anderen noem, zult gij gelooven, dat het geene hersenschimmen zijn, diemij schrik aanjagen.’FAESSEN verbleekte bij die woorden; somber en dreigend werd zijn gelaat. ‘Wie

heeft u dat alles gezegd?’ vroeg hij op strengen toon; ‘wie is die ellendeling, diegeheimen als deze aan vrouwen verklapt?’‘Hier heeft Gods hand gewerkt, FAESSEN.’ antwoordde DUIFJE, die nu al hare

bedaardheid en zielskracht herwonnen had, ‘Hij heeft mij in 't geheim getuige doenzijn van een onderhoud, dat mij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 447: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

155

ontzettende dingen verraden heeft. Luister, ik zal u alles zeggen!’En daarop begon zij hem het verhaal te doen van hetgeen haar op den vorigen

angstvollen avond overkomen was. Van STOUTENBURG'Sgedrag jegens haar zelve,repte zij niet, en hoewel bij dit gedeelte van haar verhaal de zamenhang minderduidelijk was, ontging dit voor het oogenblik aan den diepgetroffen bootsman, diehaar ademloos van ongednld stond aan te hooren.In het eerst drukte zijn gelaat eenigen twijfel uit, toen zij van de waarschijnlijke

reden sprak van de gevangenneming haars vaders. Maar toen zij verder ging, enverhaalde wat COORENWINDER met duidelijke woorden gezegd had van eeneconspiratie om den Prins te vermoorden, gloeide en kookte het in zijn binnenstevan verontwaardiging; zijne lippen beefden, maar hij sprak geen woord, enkrampachtig klemde hij zich vast aan de tafel, waarbij hij stond; - en toen DUIFJEverder ging, en haren vreesselijken zielenangst beschreef, en hij hoorde van dienlarigen, folterenden togt, dien zij ondernomen had, alleen om bij hem hulp en steunte vinden, verlaten als zij was van de geheele wereld, en toen hij dat vertrouwenlas in die hemelreine blikken, die zonder dat zij het wist, den koortsgloed der liefdeal feller en feller door zijne aderen joegen, toen maakte een alles overweldigendgevoel zich van hem meester, en hij was op het punt van neêr te storten aan devoeten van het schuldelooze kind, dat hem in haren vromen moed een ideaal was,dat hij zou kunnen aanbiddeu als eene heilige uit den hemel.Dat hij het op dit oogenblik niet deed, maar de stem van den bruischenden

hartstogt smoorde in zijn

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 448: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

156

binnenste, was ten deele een gevolg van het fijn gevoel, dat in zijn eerlijk gemoedwoonde, en dat het hem onmogelijk maakte, nu van zich zelven te spreken, en doordie onverwachte bekentenis zijner liefde het argelooze DUIFJE, dat zoo vol kinderlijkvertrouwen haar lot aan hem overgaf, te doen terugschrikken voor den stap, dienzij had gedaan, maar daarenboven waren de omstandigheden zoo dringend, washet schrikbeeld, dat plotseling voor hem oprees, zoo ontzettend, dat zijne gedachtenzich in hetzelfde oogenblik met kracht daarheen wendden. In het eerst was al wathij gehoord had, hem als een droom; hij kon aan de werkelijkheid niet dadelijkgelooven.‘Maar is het waar, DUIFJE?’ riep hij uit, met driftige schreden door de kamer op en

neêr gaande; ‘kan het waar wezen? Er is iets op handen: want waarom zou ik hetu verbergen, nu gij het de mannen, die gij daar noemt, zelve hebt hooren zeggen:ik heb mij mede verbonden tot herstel van regt en vrijheid, die schandelijk vertrapten vernietigd worden. God weet het, dat mijne bedoelingen zuiver en eerlijk waren,en dat het geene persoonlijke wraakgierigheid was, die mij aangezet heeft, hoewelik veel geleden heb, sedert ik u heb verlaten, en het onregt, dat mij is aangedaan,mijn hart heeft doen bloeden: maar niets is mij bekend van zoo afschuwelijkesnoodheid, als waarvan gij spreekt! Is het waar? Kan het waar zijn?’’Geloof het, FAESSEN, geloof het, wat ik u zeg,’ sprak DUIFJE dringend; ‘zou ik zoo

schandelijken laster spreken? Woord voor woord staat daar diep in mijne ziel, watCOORENWINDER en STOUTENBURG gezegd hebben.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 449: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

157

‘STOUTENBURG?’ vroeg FAESSEN, alsof eensklaps zijne aandacht op dien naam viel,‘dien neb ik meermalen hooren noeinen; den zoon van den Advokaat; hoe kwamdie in de Hulck?’‘Hij woonde bij ons sedert de predicatie te Bleiswijk stamelde DUIFJE, diep

blozende, want zij had het nu ingezien, dat STOUTENBURG om harentwille bij harenvader zijnen in trek had genomen. ‘Ik heb nooit geweten, wie hij was - hij noemdezich ADRIAENSZ., en was met ons, zoo als -’Zij wilde er bijvoegen ‘zoo als gij met ons geweest zijt,’ maar zij voleindigde hare

woorden niet.‘Was hij het, die met u naar de Jonstgaerde ging, en met u terugreed naar

Rotterdam?’ vroeg FAESSEN, terwijl hij met vonkelende blikken voor haar bleef staan,want hij voelde de brandendste ijverzucht weder met laaijen gloed in zijn hartontvlammen. De tooverkracht der liefde had hem in één oogenblik alles helder doeijdoorzien; het was hem, of er nu een licht voor hem opging, of hij nu den geheimenafkeer kon verklaren, dien STOUTENBURG hem van het eerste oogenblik af aan hadingeboezemd; hij gevoelde nu, dat alles waar was, waar moest zijn, wat hij hoordevan de schandelijke plannen, die deze man op 't oog had.‘Ja, diezeifde is het, waarvan gij spreekt,’ hernam DUIFJE bevende, ‘o hij is slecht,

hij zal ons allen ongelukkig maken; gij kunt immers geene gemeenschap met hemhebben?’‘Neen, zoo waar ik leef, niet!’ riep FAESSEN uit; ‘nu begin ik de waarheid in alles

te zien. Daar was mij gezegd, dat er een slag zou geslagen worden, die wegalmenzou door de Geuniëerde Gewesten: maar die ellendelingen hebben 't wel zorg-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 450: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

158

vuldig vermeden, mij te doen blijken, wat er gaande was. Hebben ze mij zelfs nietgezegd, dat de Prins van de geheele zaak wist, en meê was in 't geheim? God deHeer zij gebenedeid in alle eeuwigheid,’ ging hij voort, een dankbaren blik ten hemelslaande, dat ik bijtijds gewaarschuwd ben!’Terwijl hij zoo sprak, ratelde er een zwaar rijtuig voorbij. Onwillekeurig zag hij

naar buiten, en sprong op het raam toe, toen hij de karos van den Stadhouder insterken gang aan de overzijde van het Spui zag voorbij draven. He voorlooper meteen korten hellebaard gewapend, en in de liverei van Nassau gehuld, en de beidepages, ter zijde van het portier staande, verkondigden, dat het de Prins zelf was,die van het Binnenhof komende, langs dien weg naar Rijswijk reed.‘Zie, DUIFJE, zie!’ riep hij uit, ‘daar, daar is hij!’ en eene geweldige aandoening

maakte zich van het overspannen gemoed van den wakkeren zeeman meester,toen hij den vorst zag, wien hij van het oogenblik, dat hij zijnen naam had kunnenstamelen, onbegrensde liefde had toegedragen, en die hem nu, door het gevaar,dat hem boven het hoofd zweefde, nog dierbaarder scheen te zijn.‘Den Prins vermoorden!’ riep hij met opgewondenheid uit. ‘Ellendelingen, - den

Prins MOURINK vermoorden!’En hij barstte in een zenuwachtigen lach uit, terwijl de tranen hem in de oogen

sprongen.Op dit oogenblik doortintelde DUIFJE het zaligste gevoel haars levens; zij was het

groote doel nabij gekomen, dat zij voor eenige uren vreesde nooit te zullen bereiken,en schoon zij het zich zelve niet bekende, het denkbeeld maakte haar onbeschrijfe-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 451: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

159

lijk gelukkig, dat zij die uitkomst verkregen had door de stem van haar hart op tevolgen, die haar terstond had toegeroepen, dat zij zonder aarzelen haar vollevertrouwen op FAESSEN moest stellen. Met een blik, waarin innige liefde te lezenwas, zag zij naar hem op, terwijl hij zich de tranen uit de oogen wischte, alsschaamde hij zich, dat zij ze gezien mogt hebben.‘En wat is nu best te doen?’ vroeg zij eindelijk.‘Wat te doen?’ herhaalde hij; ‘laat ons overleggen. Ik denk tot VAN DYCK te gaan

in den Helm, ik zal hem zeggen, dat ik alles weet, dat ik weiger, aan zoo schennigepraktijken deel te nemen, dat -’‘O doe dat niet,’ riep DUIFJE angstig uit Waagu aan hunne woede niet! Geloof mij,

zij zullen niets ontzien; - uw leven wel het minste, en -’Hoe klonk die stem als hemelmuzijk in de ooren van FAESSEN. Hij zag haar aan,

en toen hare blikken de zijne ontmoetten, sloeg zij ze wel met maagdelijkeschroomvalligheid neder, maar toch, schoon geen van beiden in woord of teekenhet geheim hunner ziel verraadden, de gelieven hadden elkander wederkeerigbegrepen, en wederkeerig voelden zij zich sterker door het onbegrensde vertrouwen,dat in hunne harten ontkiemd was.Zij hadden zich intusschen te zamen aan de tafel nedergezet, maar geen ander

denkbeeld dan het hooge gewigt van het oogenblik hield hunne ziel bezig. Geenander gevoel dan het vaste bewustzijn van mannelijke kracht zetelde op hettrouwhartige gelaat van FAESSEN, en sprak luide uit zijne

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 452: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

160

oogen, terwijl hij, als overleggende, welke middelen het best zouden zijn, op DUIFJE'sbleek en ernstig gelaat staarde, dat zij nadenkend in de hand liet rusten.‘Zij zullen niets ontzien, DUIFJE?’ ging hij, haar in de rede vallende, voort, terwijl

een minachtende glimlach om zijne lippen speelde; ‘daar draag ik juist geene grootebezorgdheid voor; maar wat ik meer vreeze, is dat zij mijne woorden zullen in denwind slaan, en gaan hunnen weg zonder mij.’‘Dat zullen ze zonder twijfel,’ hervatte DUIFJE. ‘en ik kan geene rust hebben, zoolang

het lot van mijn vader van hun handelen afhangt. Als zij hun vreesselijk opzet tenuitvoer brengen, of thun gelukt of niet, dan is hij verloren, en’ - voegde zij er aarzelendbij - ‘met hem welligt nog verscheidene, die zij hebben meêgesleept, en evenonwetend gelaten hebben van de ware toedragt. En dan, dan zal toch één oordeelde schuldigen en de onschuldigen treffen!‘Gij hebt gelijk, DUIFJE,’ sprak FAESSEN opstaande; ‘maar dan is er ook maar één

middel te kiezen, en dat zonder lang verwijl: al wat wij weten, te openbaren aan deJustitie. Maar mag ik, kan ik dat doen?Wel weet het de Heere, dat mijne bedoelingenrein zijn, zoo als zij tot nog toe in deze geheele jammerlijke zaak waren; - maar toch,ik heb een duren eed op Zijnen keiligen naam gezworen, dat ik mij aan niemanddaarover zou uitlaten, dan aan hen, die er mede bekend waren. Weet gij het, watontzettende kracht het eens gezworen woord voor den man heeft?’‘O, FAESSEN riep DUIFJEmet aandrang uit, ‘hoe zou God u dat euvei kunnen duiden!

Dat kan Zijn wil niet wezen, dat gij zóó de onschuld zoudt

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 453: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

161

overgeven aan de gewetenlooze snoodheid der boozen!’‘Ik geloof het ook niet, DUIFJE,’ hervatte FAESSEN ernstig, ‘en ik zal ook doen, wat

ik geloof, dat Zijn vinger mij hier aanwijst; maar toch, ik kan het niet, voordat mijgeen ander middel meer overblijft; voordat ik beproefd heb, op andere wijzen voor,te komen, wat ik door dat uiterste nog altijd kan beletten.’‘Wat middel zou dat zijn?’ vroeg DUIFJE in bangen twijfel; ‘ik zie hoe langer hoe

donkerder in alles, hoe meer ik doordenk. Morgen, hebben zij u gezegd, zou dievreeselijke slag door 't land weêrgalmen; - o, wie zegt het u, dat zij niet heden nogvoornemens zijn, hun schrikkelijk besluit te volvoeren? Gij kent hunne plannen niet.Wie weet, of de Prins nog een uur zijn leven veilig is!’FAESSENwas getroffen door, de waarheid van die opmerking, en zijn besluit stond

vast, onmiddellijk alles aan het licht te brengen. Plotseling rees DUIFJE op; - hareoogen schitterden. ‘O, gij moet het doen, gij moet het doen,’ riep zij op den toon derdankbaarste overtuiging uit; ‘zie, de Heer zelf geeft u dien weg aan; want Hij heeftgewild, dat de boozen hun eigen graf zouden graven voor hunne voeten! Hebbenzij u niet gezegd, dat Prins MAURITS in persoon bekend was met den toeleg, waarzij u insleepten? Zult gij dus uwen eed verbreken, wanneer gij met hem daaroverspreekt? O, tot den Prins moet gij gaan, en hem zelf alles zeggen wat gij weet!’‘Dat is de vinger Gods!’ sprak FAESSEN ernstig en plegtig. ‘Hij heeft het zoo gewild.

Wel zou ik niet teruggedeinsd zijn, als de overtuiging mijns harte 't mij ten pligt gezethad, maar nu zie

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 454: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

162

ik, dat alles Zijne bestiering is, en dat dit de weg is, dien Hij mij voorschrijft. Ja, totden Prins MAURITS zelf moet ik gaan! Dat heeft een engel u in 't hart gezonden,DUIFJE,’ ging hij in vervoering voort, terwijl hij met beide handen de hare vatte, enzijne oogen haar zeiden, dat zij de engel was, die hem had gered.Sprakeloos stond hij nog een oogenblik vóór haar, als wilde hij alle zijne gedachten

verzamelen, om zijn laatsten twijfel te overwinnen.Eensklaps vloog hem een somber denkbeeld door den geest.‘Maar’, riep hij uit, ‘zal ik daardoor niet uwen vader in 't verderf brengen? Hoe,

indien 't eens waar mogt wezen, dat hij in 't opzet deelde, indien hij schuldig ware-’Een oogenblik stond DUIFJE als verplet door die gedachte, maar terstond hief zij

het hoofd weder op, en met de volle overtuiging van hare kinderliefde sprak zij:‘Neen FAESSEN, dat is niet mogelijk! Mijn vader kan in zoo schandelijke zaak nietgewikkeld wezen. De ontdekking van de waarheid moet hem redden!’‘Gij hebt gelijk, DUIFJE,’ hernam FAESSEN; ‘ook heb ik hem nooit verdacht. Hij is

onschuldig in dit alles gewikkeld, zoo als ik was. En nu wil ik geen oogenblik wachten:de tijd is gekomen en dringt tot spoed.’Tegelijkertijd wierp hij den mantel om, zette den hoed op het hoofd, en trad naar

de deur.‘En gij, DUIFJE?’ sprak hij, op eens stilstaande, en haar vragend aanziende; ‘waar

zult gij zijn, als ik weêrkom?’‘O, bekommer u over mij niet,’ hernam zij, ‘ik zal hier blijven en op u wachten.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 455: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

163

‘Gij moet ruste nemen, DUIFJE,’ sprak hij op zorgenden toon; ‘waarlijk zij zal u niette onpas komen; en wel hebt gij ze verdiend. Ik zal de vrouw van den waard tot uzenden, en haar zeggen, dat ze u verzorge.’‘Doe dat,’ antwoordde DUIFJE, hem glimlagchend toeknikkende; ‘ik voel, dat ik

rust noodig heb; maar de Heere zij geloofd,’ voegde zij er met dankbareblijmoedigheid bij, ‘dat Hij mij kracht gegeven, en mij tot hier zoozeer gezegendheeft.’‘En Hij zal het nog verder doen,’ sprak FAESSEN met innige overtuiging ‘en nu

vaarwel, DUIFJE, en bid, dat ons voornemen ten goede moge keeren.’‘Wel zal ik dat,’ hervatte zij, de handen vouwende, en toen FAESSEN haar daarop

nogmaals vaarwel toeriep, en het vertrek verliet, lag in den blik, waarmede zijafscheid van hem nam, en dien zij daarna nog lang, als in zalige gedachtenverzonken, op de deur gevestigd hield, zooveel innige erkentelijkheid en liefdeopgesloten, dat de goede zeeman met den hemel in het hart de trap afging, enternaauwer nood in staat was, aan de waardin, die hij in het benedenhuis ontmoette,in tamelijk verwarde woorden zijn verlangen te kennen te geven, dat zij DUIFJE eenewarme kamer, en al wat zij verlangen mogt, zou doen geven.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 456: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

164

Hoofdstuk X. Faessen bij prins Maurits

In de gelagkamer binnengetreden, kwam FAESSEN evenwel terstond weder tot zijnevolle bezinning, toen bij zijne drie makkers bij een vond, die rondom het vuur gezeten,bezig waren met ontbijten.‘Hoe is 't, bootsman,’ sprak EWOUTS, terwijl hij hem spotachtig aanzag; ‘hebt gij

tijd kunnen vinden, nog weêr hier te komen? Blijft gij met ons, zoo zet u daar, endoe als wij.’ Te gelijk wees hij met de punt van het broodmes, dat hij in de handhield, naar een stoel, die in zijne nabijheid bij het vuur stond.‘Met u blijven zal ik wel,’ antwoordde FAESSEN; ‘maar hier niet langer: wij moeten

er dadelijk op uit. Ik heb u wigtige zaken te zeggen.’‘Hebt gij die dààr vernomen?’ vroeg EWOUTS lagchende, met het mes naar den

zolder wijzende.‘Dat heb ik,’ antwoordde FAESSEN ernstig;

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 457: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

165

‘lach vrij en maak u vrolijk, want waarlijk ik zeg u, gij zult geen uur ouder zijn, of gijzult in het stof kruipen als een worm, en danken God, die meer genade aan onsgedaan heeft, dan wij verdienen.’Allen zagen bij die woorden verwonderd op, en bleven hem vragend aanstaren.’Zoo zeg ons, wat er gebeurd is, of gebeuren moet,’ sprak JAN ENGELEN

nieuwsgierig.FAESSEN schudde het hoofd. ‘Dat laat zich niet zoo tusschen vier muren openbaren’

sprak hij; ‘zie, ik geef u nog tien minuten tijd, daar ik nog iets te doen heb; maarhoudt u dan gereed. Wij moeten onmiddellijk van hier: onder weg zal ik u alleszeggen.’Hierop riep hij den waard, liet zich pen en papier geven, en zette zich schielijk

aan het opstellen van een kort geschrift, dat de voornaamste punten behelsde, diehij den Prins wilde openbaren, om hem dit te doen ter hand stellen, wanneer hij hemniet in persoon mogt kunnen spreken.De overigen zetten zwijgend hunnen maaltijd voort, nu en dan nieuwsgierige

blikken op hem werpende; maar al zeer spoedig stond de een na den ander op, enmaakte zich tot vertrekken gereed, zoodat, toen FAESSEN met schrijven geëindigd,en het papier toegevouwen en bij zich gestoken had, zij bereid waren, gezamenlijkmet hem de deur iuit te gaan.‘Wat rijke karos was dat’ vroeg hij aan den knecht, die op de stoep stond, ‘dien

ik zoo straks hier voorbij zag rijden?’‘De karos van den Prins van Oranje,’ antwoordde deze.‘Was de Prins er zelf in?’ vroeg FAESSEN op onverschilligen toon.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 458: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

166

‘Zeker,’ hernam de knecht; ‘Zijne Excellentie rijdt dagelijks naar zijne stallen teRijswijk, en komt gewoonlijk tegen den middag terug. Gij kunt hem dan weêr hiervoorbij zien komen, wanneer hij ten minste niet langs het Zuideinde rijdt.’‘Ik zal er naar uitzien,’ hervatte FAESSEN, den knecht groetende, en den weg naar

het Zieken inslaande.Binnen weinige minuten hadden zij het Lazarushuis bereikt, toen ter tijde het

laatste gebouw van 's Gravenhage aan dien kant, en gingen den weg naar Rijswijkop, zonder dat er nog vele woorden tusschen hen gewisseld waren.‘Mannen,’ sprak nu FAESSEN eindelijk, ‘gij weet, tot wat onderneming ik u heb

opgeroepen; ik heb u eerlijk en zonder terughouding gezegd, wat men mij hadmedegedeeld: wij zouden de vrijheid van religie en de vrijheid van 't land helpen totstand brengen; de Gommaristen en de tirannieke Regenten zouden verdrevenworden, en ons goed regt ons worden teruggegeven met de bevrijding derconscientiën. Maar ziet, ik heb u misleid, onwetend wat er eigenlijk gaande was,zoo als ik ook zelf misleid was geworden.’Met de grootste verbazing zagen de drie matrozen hem aan, terwijl hij zoo sprak.‘Wat is er dan gaande, FAESSEN?’ vroegen zij als uit éénen mond. ‘Wat heeft men

voor?’‘Ik zal het u zeggen,’ hernam hij; ‘'t is een schelmstuk, zoo zwart, dat ik mij liever

aan stukken zou doen houwen, dan er willens en wetens toe meêwerken. Deverraderlijke Spanjool zou geen schandelijker praktijk hebben bedach.’En daarop verhaalde hij hun met korte woor-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 459: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

167

den, wat hem van den toeleg tot prinsenmoord was ter oore gekomen. Eenegloeijende verontwaardigingmaakte zich van de overigenmeester, toen zij begrepen,hoe listig zij als werktuigen zouden zijn gebruikt geworden, tot de uitvoering eenerdaad, die zij allen evenzeer verfoeiden, en hoemen van hunne goede trouwmisbruikgemaakt had, om hen, zonder dat zij het vermoedden, in eenen aanslag te wikkelen,die, behalve het misdadige, dat er in gelegen was, hun leven op zulk eene roekeloozewijze op het spel zette.‘En waarom verlaten wij dan nu den Hage?’ vroeg EWOUTS driftig; ‘met het

ontloopen van het gevaar is hier niet genoeg gedaan!’‘En denkt gij dan, dat ik hierhenen ga, om 't gevaar te ontloopen?’ hervatte FAESSEN

half verwijtend. ‘Ik Oordeel, dat wij dadelijk den geheelen toeleg moeten openbaren.’‘Dat meen ik ook,’ sprak EWOUTS stilstaande; ‘zoo laat ons zonder marren de

Justitie informeren.’‘Niet tot de Justitie,’ hervatte FAESSEN, maar tot den Prins MAURITS zelven moeten

wij gaan, en ik zal u zeggen waarom. Wij zijn niet genoeg van alle bijzonderhedenonderrigt, en 't is niet onmogelijk, dat de aanleggers van het boevenstuk plannenhebben, die wij niet kennen, en terwijl wij de heeren van het Geregt opzoeken, diemaar al te vaak zeer langzaam in hunne resolution zijn, is misschien zijne Excellenceen wij zelve reddeloos verloren. Haarenboven is er nog iets: ik vertrouw zoo zeker,of 't mij uit den hemel is geopenbaard, dat het waarheid is hetgeen ik u gezegd heb;maar ik heb aan SLATIUS een duren eed gezworen, dat ik met niemand over dentoeleg zou

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 460: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

168

spreken, dan met hen, die er mede bekend waren, en, zoo als hij mij zeide, wist dePrins van de zaak. Er kon een misverstand bestaan, hoewel, ik herhaal het u, ikmijn leven zou verpanden, dat het niet zoo is, maar wanneer het werkelijk zoo zijnmogt, dan zal het zich ophelderen, zoodra wij den Prina hebben gesproken, en zoogaan wij den spoedigsten en zekersten weg, zonder dat wij ons ooit iets zullenkunnen verwijten.’Allen stemden volkomen met de gezonde taal van den bootsman in, en nadat

deze hun had gezegd, dat de Prins te Rijswijk was, zetten zij blij-moedig hunnenweg derwaarts voort, en ruim een kwartier later bereikten zij de stallen van denStadhouder, die zich ongeveer ter plaatse bevonden, waar later door FREDERIKHENDRIK het huis Nieuwburg, ook het huis te Rijswijk genoemd, is gebouwdgeworden, dat sedert ook reeds is afgebroken, en onder het bestuur van WILLEM Vvervangen door de nog bestaande gedenknaald ter gedachten is aan denRijswijkschen vrede opgerigt.Bij die stallen stonden twee gebouw en, die hoewel uitwendig onaanzienlijk en

van hoogen ouderdorn getuigende, inwendig van al de gemakken dier dagen voorzienwaren. Een daarvan, het kleinste, bevatte een paar kamers, waar de Prins zichgewoonlijk ophield, terwijl het grootste ingerigt was tot woonplaats voor de reedsmeermalen genoemde Jonkvrouw MARGARETHA VAN MECHELEN met hare kinderen,welken hij, - de geschiedenis is daar, om het te bewijzen, - in stille afzondering eenevoortreffelijke opvoeding gaf, het kroost van den grooten Stadhouder waardig.Op het oogenblik, waarvan wij spreken, stond

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 461: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

169

juist een harer bedienden bij het hek aan de brug over de Zandvaart, die het terrein,waarop de stallen gebouwd waren, van den rijweg afscheidde, en antwoorddetoestemmend op de vraag van FAESSEN, of de Prins zich daar bevond.‘Wees dan zoo goed,’ vervolgde deze, ‘aan zijne Excellentie te vragen, of wij bij

hem kunnen toegelaten worden.’‘Dat zal bezwaarlijk gaan,’ antwoordde de lakei, met nieuwsgierige bevreemding

de vier mannen aanziende, die zoo eenvoudig zichzelven bij den vorst kwamenaanmelden; ‘Zijne Excellentie is ten een ure weder op het Hof in den Hage, en wordthier niet gaarne dan om pressante besognes gestoord.’‘O, het is eene pressante besogne, waaromwij komen,’ hervatte FAESSEN dringend;

‘de Prins zal het evenzoo oordeelen, als hij ons gehoord heeft. Zeg hem, dat wijzaken van het uiterste gewigt hebben mede te deelen, en die geen uitstel lijden’De overtuigende toon, waarop de zeeman sprak, en zijn open en rondborstig

gelaat misten hunne uitwerking niet op zijn toehoorder.‘Wanneer 't zoo is, als gij zegt, zal ik doen wat gij verlangt, en u aandienen,’ sprak

hij; ‘wacht hier, tot ik wederkom.’Te gelijker tijd ging hij het huis binnen, dat hij eenige oogenblikken later weder

verliet, zijne schreden naar de stallen rigtende. Na tien minuten keerde hij tot devier matrozen terug, die het waarschijnlijk niet opmerkten, dat de trouwe dienaardien tijd niet alleen gebruikt had, om aan hun verzoek te voldoen, maar ook uitargwanende voorzigtigheid zich den korten houwer op zijde gehangen had.‘Zijne Excellentie is bij de jonge paarden,’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 462: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

170

sprak hij, ‘en zal u, zoodra hij uit den stal komt, te woord staan.’‘Moge 't niet te lang duren,’ sprak FAESSEN, in gespannen verwachtiug naar de

deur van den stal turende.Die wensch werd vervuld, want naauwelijks had hij den tijd gehad, ongeduldig te

worden, toen de Stadhouder den stal uittrad, vergezeld door een page, envoorafgegaan door zijn prachtigen windhond, die onmiddellijk op de vreemdebezoekers toeging, en zich al snuffelende van de reden hunner onverwachte komstscheen te willen overtuigen.‘Gij hebt verlangd mij te spreken, vrienden,’ sprak MAURITS op minzamen toon,

terwijl hij de vier mannen naderde, die in eerbiedige houding met ontbloote hoofdennog op dezelfde plaats bij den ingang waren blijven staan. ‘Wat hebt gij mij wigtigste verzoeken, dat van zoo pressanten aard is?’FAESSEN was in de eerste oogenblikken meer onthutst door de tegenwoordigheid

van den Stadhouder, dan hij het zich voorgesteld had; maar spoedig hervatte hijzijne kalmte bij de gedachte, die hem met dankbaarheid vervulde, dat de Hemelhem had uitgekozen, om de redder te zijn van den vorst, aan wien hij zoo met zijnegeheele ziel gehecht was.‘Wij hebben Uwe Excellentie niets te verzoeken, sprak hij eenigzins aarzelend;

‘maar eene openbaring te doen, die U alleen betreft, die’ - vervolgde hij weifelend,met een blik op den lakei en den page, ‘die alleen voor Uwe Excellentie geen geheimbehoeft te wezen’Eene vlugtige wolk overtoog het gelaat van MAURITS, terwijl zijn doordringende

blik als in de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 463: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

171

ziel van den jongman, die voor hem stond, trachtte te lezen. Dacht hij op dit oogenblikaan den sluip-nioordenaar, die bijna veertig jaren geleden te Delft evenzoo dengrooten Zwijger met woorden van onderdanigheid genaderd was? Hoe het zij, evenvlugtig als zij was opgekomen, verdween ook weder die aandoening, die wij geenevreeze kunnen noemen bij den onversaagden krijgsman, die nooit vreeze gekendhad.‘Gaat terug!’ sprak hij, zich tot zijne dienaars wendende, die aan zijn bevel

gehoorzamende niettemin met angstige oplettendheid iedere beweging van devreemdelingen bleven gadeslaan. ‘En nu,’ sprak hij, nader tot FAESSEN tredende,terwijl hij hem scherp in de oogen zag, op eene wijze, die zonder het minstewantrouwen te verraden, toch zeker het wapen zou hebben doen neêrzinken uit dehand van den moordenaar, die het tegen hem had willen opheffen, ‘en nu, wat isdat geheim, waar- van gij spreekt?’FAESSEN had al zijne tegenwoordigheid van geest herwonnen.‘Eene vraag, Prins,’ sprak hij eerbiedig maar vast, ‘waarop ik U bidde mij te

antwoorden. Is U iets bekend van een toeleg, die in een der volgende dagen in dezeGrewesten moet ten uitvoer gebragt worden, ten dienste van den lande en van UweExcellentie?’De Prins fronsde de wenkbraauwen, en, na eenige oogenblikken FAESSEN en

zijne makkers vragend aangeziente hebben, sprak hij op een toon die half vanontevredenheid, half van verbazing getuigde:‘Een toeleg! Een toeleg ten dienste van den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 464: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

172

lande! Waar spreekt gij af? Kennis draag ik van alles wat ten oorbaar der Republiekgeschiedt, maar zeg mij klaarder wat gij bedoelt, en met wat regt gij zoo spreekt!’‘Ik zal 't kortelijk zeggen,’ hervatte FAESSEN; ‘wij zijn voor eenige dagen

aangenomen, om deel te nemen aan een exploit, dat dien en moet, om de regeringin alle steden te veranderen, de Gommaristen van 't kussen te dringen, de gebannenpredikanten weder in het land te brengen, en de vrijheid te herstellen’De Prins zweeg eenige oogenblikken van verbazing, toen FAESSEN ophield te

spreken‘‘Dus heb ik conspirateurs voor mij?’ vroeg hij langzaam en afgemeten, terwijl hij

bedaard de armen over elkander sloeg, en hen met straffen blik een voor eenaanzag.Het woord en de bedoeling waren hard, doch FAESSEN gevoelde, dat het verwijt

gegrond was, hoewel zijn eigen geweten hem volkomen vrijsprak. Pier hief hij hethoofd op, en beantwoordde den strengen blik des Stadhouders met een kalm oog.‘Zoo kan men 't noemen, Prins,’ sprak hij ernstig; ‘maar als goede patriotten deden

wij, wat wij meenden, dat goed was! Daar gebeurt onregt in den lande, en ook wijhebben 't ondervonden, hoe -’‘En is er dan geene Justitie meer in de Zeven Provincien?’ riep de Prins heftig

uit. ‘Wie heeft het regt, zoodanige, schennige stukken te over leggen, als gij mij daarnoemt, en zich zelven tot regter te maken?’‘Een oogenblik nog, Uwe Excellentie,’ riep FAESSEN op smeekenden toon, toen

hij den Prins

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 465: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

173

een gebaar zagmaken, alsof hij zich in toorn van hen wilde afwenden; ‘één oogenblikslechts; - dit is het nog niet, wat wij U zeggen moeten. Is daarin door ons misdaan,wij zullen 't boeten; het is niet over ons, dat wij spreken willen. Maar toen ons dietoeleg werd geopenbaard, is ons plegtig daarbij te verstaan gegeven, dat hij medewas ontworpen door Uwe Excellentie, die van alles af wist, en onze hulp in dezenbehoefde. Wij zijn bedrogen, en kwaad vermoeden krijgende, zijn wij hier heengekomen, om zekerheid te winnen.’Het gelaat van MAURITS helderde merkbaar op bij deze eenvoudige woorden, die

zoo geheel den stempel der waarheid droegen.‘En wie zijn die schandelijke oproerstokers, die simpele lieden zoo listiglijk

bedriegen?’ sprak hij op ernstigen doch meer verzachten toon.Zonder regtstreeks op die vraag te antwoorden, ging, FAESSEN voort: ‘En nu, - nu

wij volkomen zekerheid hebben, dat uwe Excellentie hier geheel vreemd aan was,nu zie ik ook, dat alles waar is, wat ik nog geen uur geleden, door de bijzondereschikking Gods vernomen heb; - want nog heb ik u niet alles gezegd - hetvreesselijkste nog niet, - wat zij voor ons geheim gehouden hadden, want zij wistenhet wel,’ ging hij meer en meer opwonden voort, ‘zij wisten het wel, hoe wij diemededeeling zouden ontvangen hebben, - zie, het is bijna niet te zeggen: maar nu- nu, in dezen oogenblik welligt, loopen ze rond, om, God weet het, om UweExcellentie op te zoeken en - te vermoorden! Dat is het!’Hijgende van aandoening, had de brave zeeman die laatste woorden uitgesproken,

en het was hem niet

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 466: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

174

mogelijk, er nog iets bij te voegen. Met vlammende blikken zag hij den Prins in hetkalme, edele gelaat, en wrong in zenuwachtige overspanning den breeden boordvan zijn hoed, dien hij in de handen hield, in elkander. MAURITSwas bleek geworden,want zelfs den onversaagdsten is het niet gegeven, met volkomen onverschilligheidde plotselinge overtuiging te erlangen, dat hij op den rand van zijn graf gestaanheeft; maar dit was dan ook het eenige uiterlijk teeken, waardoor zijne inwendigeaandoening zich openbaarde.‘Mannen,’ sprak hij na eenige oogenblikken zwijgens, met eene zachte, kalme

stem, ‘ik dank u, en ik dank den Heere God, voor wat Hij in deze ure aan mij doet.Rekent er op, dat ik uwe trouw en gehechtheid aan mijn persoon zal weten tevergelden; voor het oogenblik zullen wij maatregelen nemen, om het opzet tevoorkomen, dat men gesmeed heeft, en het land te beveiligen tegen die verfoeijelijkeaanslagen, waarvoor ik zelf tot nu toe genadig bewaard gebleven ben. - Laatonverwijld de karos aanspannen,’ vervolgde hij, zich tot zijne dienaars keerende,‘en laat u geen woord ontvallen van wat gij mogelijk gehoord mogt hebben; vooralniet tegen de Jufvrouw van MECHELEN.’Toen de page en de bediende vertrokken waren, om zijn last ten uitvoer te

brengen, wendde hij zich weder tot FAESSEN, terwijl hij langzaam het breede pleinvoor het huis op en neder ging, waarbij deze, zonder veel op de strenge eischender etiquette te achten, hem ter zijde bleef, en de overigen, deels naar denStadhouder luisterende, deels in fluisterend gesprek, op korten afstand volgden.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 467: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

175

‘Nog is mij veel duisters en onbepaalds,’ sprak hij, ‘in hetgeen gij mij zoo onverwachtopenbaart, maar de nadere hijzonderheden zullen bij later onderzoek wel aan hetlicht komen. Wie is degene, die u de eerste opening van de zaak gedaan heeft?’‘HENDRIK SLATIUS;’ antwoordde FAESSEN.‘Ik ken dien naam,’ hervatte MAURITS peinzende; ‘als mijn geheugen mij niet

bedriegt, de giftige Arminiaansche prediker. Zou hij de aanlegger van het stukwezen?’‘Aan mij heeft hij slechts een klein gedeelte geopenbaard,’ antwoordde FAESSEN.

‘in hoeverre hij zelf met alles bekend is, weet ik niet.’‘En zijn u nog andere deelnemers bekend?’ vroeg de Prins.FAESSEN aarzelde. Hoewel hij geen oogenblik had getwijfeld, om datgene voor

regt te houden, wat hij nu gedaan had, was het hem een onbeschrijfelijk pijnlijkgevoel, om nu reeds tot in de kleinere bijzonderheden de aanklager te zijn, vanwiens verpletterende getuigenis het leven en de dood van velen zouden afhangen;het was hem, als zag hij nu eerst regt in welke onteerende en bloedige gevolgende stap, waartoe hij was overgegaan, hebben zou. Nu het gevaar afgekeerd was,boezemde zijne natuurlijke goedhartigheid hemmedelijden in voor hen, wier verderfhij had voorbereid, ook al was het zijne innige overtuiging, dat hij hier slechts hetwerktuig was geweest in hooger hand.‘MAURITS merkte zijne aarzeling op, en scheen er de reden van te begrijpen‘Wat ik u vrage,’ sprak hij ernstig, ‘zal u welhaast door de Justitie nader en

uitvoeriger gevraagd worden. Van het oogenblik af, dat mij dit

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 468: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

176

alles is toevertrouwd, moet ik hare hand wapenen met onyerbiddelijke gestrengheid,want niet alleen is mijn leven hedreigd geworden, maar het welwezen der Republieken de heiligste belangen, waarvoor ik te waken heb, staan op het spel. Gij hebt mijhet leven gered, en ik zal dat nooit vergeten,’ voegde hij er met eenige aandoeningin de stem bij, ‘maar daarbij kan het niet blijven. ‘Ik moet alles doen wat gedaan kanworden, om den slag, die welligt nog het vaderland dreigt, af te wenden, en daarinmoet ieder goed Patriot het Geregte ondersteunen.’Terwijl hij zoo sprak, had FAESSEN het papier te voorschijn gehaald, dat hij kort

te voren in het Wapen van Utrecht geschreven had.‘Zoo begrijp ik ook, dat ik zal moeten doen,’ sprak hij, op de laatste woorden van

den Prins antwoordende, ‘ik heb, voor ik hier heen kwam, alles op het papier gesteld,wat ik van, de zaak wist, - hier is het.’Met deze woorden reikte hij het geschrift aan MAURITS over, terwijl ter zelfder tijd

het rijtuig uit den stal reed, en in de nabijheid van den Stadhouder stil hield.‘En is u de hoofdaanlegger bekend?’ vroeg de Prins, een oogenblik stil staande,

voordat hij zijne schreden naar het rijtuig rigtte. ‘Kunt gij daaromtrent de Justitieinformeren?’‘Ik meen, dat ik hem ken,’ antwoordde FAESSEN, ‘en zoo zult gij het ook daarin

geschreven vinden - de heer VAN STOUTENBURG.’Alsof plotseling een angel hem door het hart gedreven werd, schrikte MAURITS op

bij het hooren van dien naam.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 469: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

177

‘STOUTENBURG - BARNEVELD!’ riep hij uit, terwijl een sombere en dreigende ernst zichop zijn voorhoofd zetelde; ‘groote God, moet ik dien weêr op mijnen weg ontmoeten!Moet er dan een strijd tusschen ons zijn en blijven op leven en dood!’Hierop wendde hij zich eensklaps af, en ging met haastige schreden op de karos

toe, waarvan de page het portier geopend had. Hier bleef hij een oogenblik aan detrede staan.‘Gaat nu terstond naar den Hage terug,’ sprak hij daarop tot de vier zeelieden,

die hem gevolgd waren; ‘neemt uwenweg over Voorburg, en verzuimt geen oogenblikmet tot mij te komen op het Hof, waar ik u wachten zal.’‘Kunnen wij,’ vroeg FAESSEN aarzelend, terwijl hij een blik sloeg op den page en

op den koetsier, de eenige personen, die den Prins schenen te zullen vergezellen,‘kunnen wij niet met u gaan.? Wie weet wat daar dreigt.’MAURITS glimlachte bij het hooren van die woorden, die de bezorgdheid voor zijne

persoon den braven zeeman in den mond gaf.‘Men moet ons niet te zamen zien, mijn trouwe vriend,’ sprak hij minzaam, ‘en

wat mijne veiligheid aangaat, gelooft gij, dat de Heere nu minder waakt dan een uurgeleden? Vaar wel!’Dit zeggende, reikte hij hem de hand toe, die FAESSENmet innig gevoel aangreep

en aan zijne lippen drukte, en steeg in het rijtuig, na aan den koetsier bevolen tehebben, zoo snel door te rijden als de weg en de krachten der paarden het zoudentoelaten. Eenige sekonden later was hij om den hoek uit het gezigt verdwenen, ensloegen FAESSEN en zijne makkers met verhaasten tred den weg naar Voorburg in,om van daar naar 's Hage terug te keeren.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 470: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

178

Hoofdstuk XI. Stoutenburg komt in 's Hage.

Zoo als wij gezien hebben, was VAN DYCK den vorigen avond laat in de Helmaangekomen, en had de kamer betrokken, die FAESSEN voor hem besproken had,en waar hij den koffei met de wapen s vond. Door vermoeidheid overmand, had hijzich onmiddellijk te bed begeven; maar het duurde niet lang, of de overspannentoestand, waarin hij in de laatste dagen verkeerd had, en waarvan de invloed ookin zijnen slaap bleef voortduren, wekte hem uit zijne eerste onrustige sluimering.Allerlei verwarde en onzamenhangende denkbeelden doorwoelden en doorkruistenzijn brein, en evenmagteloos om ze te verbannen, als om ze tot een geregeld geheelte brengen, bragt hij het grootste gedeelte van den nacht door in dien koortsachtigentoestand tusschen waken en droomen, waarin de geest niet in staat is, uit dehonderde beelden, die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 471: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

179

zich opdringen en weêr verdwijnen, het ware te onderscheiden van het valsche.Ontelbare malen begon hij het beraamde plan te overdenken, en naar gelang zijnegedachten vorderden, nam langzamerhand alles leven en beweging aan, en washet hem, alsof de voorbereiding reeds tot uitvoering was gekomen, en zag hij zichen de zijnen handelend, en zette in den droom datgene voort, waar hij wakend overhad liggen peinzen. En telkenmale was het hem, alsof onbekende en onvoorzienebeletselen zich stelden tusschen hem en zijn doel; hinderpalen zonder naam ofvorm rezen op onverklaarbare wijze voor hem op, en als hij te mid den zijnerhopelooze inspanning om ze uit den weg te ruimen, ontwaakte, was er een geruimetijd noodig, eer het loeijen van den wind daarbuiten en het kletteren van den regentegen het venster, hem herinnerden, waar hij zich bevond, en hem tot het bewustzijnbragt, dat hij slechts geworsteld had tegen een beangstigend droombeeld. Eindelijk,afgemat naar ligchaam en ziel, viel hij tegen vijf uur in een diepen slaap, waaruit hijzelfs niet gewekt werd door het geluid van hoefslagen, die voor de deur ophielden.Niet dan nadat de ruiter, die zich zoo on ver wacht aan de Helm aanmeldde, voorde tweede maal aangeklopt had, ontwaakte hij, en sprong met schrik overeind. Dedag was nog niet aangebroken, alleen eene naauwe schemering kondigde denadering van den dageraad aan, en eerst toen de lantaren, waarmede de stalknechtnaar buiten kwam, eenig licht in het vertrek wierp, kwam hij tot klare bezinning, enonderscheidde hij duidelijk een verward gedruisch van voetstappen en stemmen inden gang. Als door een onbestemd gevoel gedreven, stond hij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 472: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

180

haastig op, en nog naauwelijks had hij den tijd gehad, eenige kleederen aan tewerpen, toen hij voetstappen naar boven en regt op zijne kamer hoorde aankomen.Een oogenblik daarna werd er aangeklopt, en terwijl hij zonder te antwoorden, alsinstinktmatig naar den koffer gesneld was, waarin zich de pistolen bevonden, omzich te verzekeren, dat hij behoorlijk gesloten was, werd de denr geopend, enSTOUTENBURG trad met een licht in de hand binnen.‘Wat is dat! Zijt gij het, Heer WILLEM!’ riep VAN DYCK uit, op een toon, die half van

geruststelling, half van ontzetting getuigde. ‘Wat is er gaande? Wat voert u hier zooonverwachts?’‘Stil!’ antwoordde deze, terwijl hij binnen trad en de denr haastig sloot; ‘ik zal het

u zeggen - ik moest u onverwijld spreken. Wat het beteekent, weet ik zelf nog niet;maar luister, ik zal u verhalen, wat er gebeurd is.’Zoo sprekende, had hij het licht op de tafel gezet en den mantel afgeworpen, en

begon nu aan VAN DYCK, die brandende van nieuwsgierigheid voor hem stond,verslag te doen van hetgeen in Rotterdam was voorgevallen.In diep nadenken verzonken, bleef VAN DYCK nog eenige oogenblikken zwijgen,

nadat hij het geheele verhaal had aangehoord.‘Wat of dat beduiden mag?’ sprak hij eindelijk. ‘Laat ons bedaard overleggen, hoe

hierin eenige zekerheid is te verkrijgen.’Peinzende ging hij een paar malen de kamer op en neder, terwijl STOUTENBURG

zich in een armstoel uitstrekte, en even eens het stijzwijgen bewaarde.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 473: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

181

‘Vreemd is de zaak voorwaar,’ sprak VAN DYCK eindelijk; ‘want met geenemogelijkheid kan ik begrijpen, hoe de waard uit de Hulck in eenige betrekking kanstaan tot onzen toeleg. Gij hebt eenige weken bij hem gewoond; - kan het zijn, dathem een of ander ter oore gekomen is?’‘Door mij onmogelijk!’ antwoordde STOUTENBURG. ‘eergisteren morgen, heb ik

hem nog gesproken, en hij is niet slim genoeg, om iets te kunnen verbergen; hijkent mij alleen onder den naam van ADRIAENSZ., en ik ben ten stelligste overtuigd,dat er bij hem geen zweem van vermoeden kan bestaan.’‘Buitendien,’ hervatte VAN DYCK. ‘wanneer hij een spie of aanbrenger ware, zou

hij nietgevangen genomen, maar juist daarom te meer op vrije voeten gelaten zijn.Er moet dus op hemzelven suspicie van een of anderen aard gevallen zyn.’‘Mijn eerste vermoeden,’ hernam STOUTENBURG, ‘is gevallen op de vier matrozen,

die wij 't laatst hebben aangenomen. Een van hen, en zoover ik weet, niemandanders, staat in eenige betrekking tot OLSVEEN; hij heeft een paar maanden bij hemgewoond; ik weet evenwel ook zeker, dat hij hem in den laatsten tijd niet gezien ofgesproken heeft. - Zijn al de aangeworven maats reeds hier in den Hage?’‘Ik vermoed het, maar kan 't met zekerheid niet zeggen,’ antwoordde VAN DYCK;

‘ik ben gisteren avond te laat hier gekomen, om ze op te zoeken.’‘Dan vrees ik nog, dat 't daar schuilt!’ riep STOUTENBURG opspringende. ‘Waar is

dat volk? Wat hebben wij begonnen met die aan te nemen!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 474: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

182

‘Toch kan ik 't niet gelooven,’ sprak VAN DYCK, langzaamnet hoofd schuddende, naeenig nadenken. ‘Als ik alles bedaard overdenk, dan is die bootsman FAESSEN, dienwij hebben aangenomen, onmogelijk in de gelegenheid geweest, aan iemand ietste openbaren. Een half utir nadat wij hem gesproken hebben, was hij op weg naarVlaardingen, zoo als ik zelf vernomen heb in Het Lands welvaren, waar hij t'huiswas, en daarenboven,’ ging hij voort, op den koffer wijzende, - ‘zie, daar staat hetbewijs, dat hij in den Hage is gekomen: de koffer is door vier man uit Overschie hiergebragt. Waarom zou hij die drie maats hebben aangeworven, en dat gewigtigestuk, dat op eens alles aan den dag kon brengen, uit de handen hebben gegeven,als hij eenig opzet had, ons te verraden?’STOUTENBURG moest de juistheid van deze reden er in g erkennen; hoewel hem

het gebeurde nog altijd even onverklaarbaar bleef.‘Maar,’ hervatte VAN DYCK eindelijk, het denkbeeld, dat hij eenige oogenblikken

te voren geuit had, weder opvattende, ‘wat waarborg hebben wij voor het gerucht,alsof OLSVEEN juist voor deze zaak in hechtenis genomen is? Ik mag het bepeinzenzooveel ik wil, daar is niemand, van de onzen, die, al wilde hij ook den verraderspelen, beginnen zou met den waard uit de Hulck, die er hoegenaamd niet medein betrekking staat, aan te jdagen, en ons of SLATIUS, die even gemakkelijk teapprehendeeren waren, er buiten te laten. Er moet eene andere reden zijn, waarommen juist hem heeft gevat.’‘'t Kan wezen, dat gij gelijk hebt,’ sprak STOUTENBURG, half overtuigd door de

bedaarde woorden van VAN DYCK, die niet ligt, welk gevaar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 475: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

183

er ook scheen te dreigen, zijne koele bezinning verloor, ‘en nu doet het mij leed,dat ik in plaats van toe te geven aan de opwelling van het oogenblik, niet liever inRotterdam gebleven ben, om daar eerst nader te onderzoeken, wat er van de zaakis.’‘Laat daar COORENWINDER gerust voor zorgen,’ sprak VAN DYCK; ‘het eenige

bezwaar, dat gij er van gehad hebt, is die nachtelijke rid, die zeker alles behalveaangenaam geweest is, en u eenige uren vroeger hier gebragt heeft, dan uwvoornemen was. Evenwel,’ ging hij voort, ‘misschien is het eene voorbeduiding ofwaarschuwing, om op onze hoede te wezen, en daarom zullen wij haar, dunkt mij,niet geheel en al in den wind slaan. Het beste, wat wij doen kunnen, is, zelve tegaan onderzoeken, of de maats alle gekomen zijn, en dan onze laatste schikkingente maken tegen morgen.’‘Tegen morgen,’ herhaalde STOUTENBURG als werktuigelijk ‘morgen - 't is mij

tusschenbeide, als of die dag nooit komen zal! Waarom hebben wij het niet eenpaar dagen vroeger gesteld; dan was 't nu geschied, en de kans van verraden teworden, bestond niet meer.’VAN DYCK zag hem bij het hooren van deze woorden met eenige bevreemding

aan.‘Hoe is 't, Heer WILLEM?’ sprak hij. ‘Twijfel en moedeloosheid nu wij op het punt

zijn, tot ons doel te geraken!’‘Moedeloosheid?’ viel STOUTENBURG hem eenigzins geraakt in de rede; ‘zoek die

bij kinderen en memmen; - maar twijfel, - ja, ik beken het, dien kan ik sedert dezennacht niet bannen uit mijne gedachten: 't is mij te moede, alsof mij een onheil gespeldwas geworden!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 476: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

184

‘Die nacht zonder ruste en die togt door storm en regen,’ hervatte VAN DYCK. ‘heeftu zwaarmoedige denkbeelden in 't hoofd gejaagd. Waarlijk, gij rilt als van koortse;laat vuur aanleggen en u iets tot verkwikking geven, eer wij uitgaan.’‘'t Kan wezen,’ hernam STOUTENBURG, die werkelijk op dat oogenblik blijkbaar te

vergeefs de voortdurende koude huivering, welke hem door de leden voer, zochtte bedwingen; ‘maar ik zal geen ruste hebben, voor dat deze dag ten einde is; hetligt mij op de ziel, dat ik een voorspook gezien heb bij het uitrijden van de poort teRotterdam.’En in somber nadenken verzonken, bleef hij voor het venster staan, en zag naar

buiten, op de doodsche, eenzame straat, nog slechts ter naauwernood door heteerste daglicht beschenen, dat langzamerhand door de regenwolken begon tebreken.VAN DYCK antwoordde niet: als onwillekeurig drongen zich de droombeelden, die

zijnen slaap veron trust hadden, aan zijnen geest op, en een ongekend gevoel vanzwaarmoedigheid maakte eich van hem meester.Die stemming evenwel was te zeer in strijd metzijn vast en besluitvol karakter,

om langen tijd de overhand te behouden, en in waarheid bestond er dan ook op datoogenblik geene bepaalde reden tot die wankelmoedigheid, welke zoowel bij hemals bij STOUTENBURG, meer een gevolg was van de uiterlijke toevalligeomstandigheden, die, zonder dat zij het zich konden verklaren, een somberen tintaan hunne ge dachten gaf. De doodsche stilte van dit vroege morgenuur, alleen nuen dan afgebroken door eene snerpende windvlaag, die den regen tegen de kleinevensterruiten joeg, waar de matte ochtend-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 477: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

185

schemering slechts met moeite door heen drong, de ligchamelijke vermoeijenissenvan de laatste dagen, de spanning, waarin zij verkeerden, en die meer en meertoenam, naarmate het gewigtige oogenblik naderde, het onverwachte van hunnezamenkomst, door zulk eene raactselachtige aanleidhag te weeg gebragt, dat alleswas de oorzaak van eene tijdelijke afmatting, beide van ziel en van ligchaam.VAN DYCK was de eerste, die zich als met geweld losscheurde uit die sombere

overpeinzingen.‘Wat staan wij hier beiden, Heer WILLEM,’ riep hij uit, ‘en halen ons dwaze en

singuliere gedachten in 't hoofd, die den moed verslappen en de kracht verlammen!Is er een gevaar, zoo laat ons 't onderzoeken, en is 't er niet, waartoe ons danverpijnen en kwellen zonder reden!- Hoe laat mag 't nu wezen?’‘Hoe laat?’ vroeg STOUTENBURG, als uit een diep gepeins ontwakende; ‘het is zoo

even zeven uur geslagen. - Maar gij hebt gelijk, VAN DYCK; 't is meer dan tijd, om tehandelen als mannen, en niet te suffen als grijzen. Ik ben moê en mat, en het gloeitmij daarbinnen als hellevuur vervolgde hij, terwijl hij de hand tegen het voorhoofddrukte; ‘maar dat zal voorbijgaan; laat ons zien, wat ons te doen staat.’‘Mijne opinie is,’ hervatte VAN DYCK, die zich geheel hersteld had, ‘dat wij ons

begeven naar het Sotje, waar wij CORNELIS GERRITS met de zijnen zullen vinden, envan daar naar 't Wapen van Utrecht. Wij moeten ons overtuigen, dat alles in ordeis; maar laat ons eerst nog eenige oogenblikken er afnemen, om ons te verkwikken.'t Is nog vroeg, en de dag is lang, en 'twerk is veel.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 478: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

186

Dit zeggende, begaf hij zich zonder antwoord af te wachten naar de gelagkamer,waar hij den knecht gelastte, eenig ontbijt gereed te maken, en keerde daarop wedernaar STOUTENBURG terug.Inmiddels was de dag geheel aangebroken; de regen had opgehouden, de

bewoners van het huis geraakten in beweging, en het begon levendig op straat teworden. De oude veerkracht van VAN DYCK was teruggekeerd, en toen zij in hetvolgende oogenblik gezamenlijk de pistolen en het overige geweer uit den koffernamen, om te onderzoeken, of alles behoorlijk geladen en gescherpt was, verdwenende laatste sporen van doffe moedeloosheid, en bespraken zij met kalm overleg demaatregelen, die nog in den loop van den dag te nemen waren.Een kwartier later verlieten zij de Helm, na aan den waard last gegeven te hebben,

hen in het Sotje te doen roepen, indien er gedurende hunne afwezigheid iemandnaar hen kwam vragen, daar zij volgens een briefje, dat VAN DYCK ontvangen had,ieder oogenblik de komst van de BLANSAERTENmet tweemaats uit Leiden te gemoetzagen.In het Sotje vonden zij, wel is waar, CORNELIS GERRITS met de drie matrozen, die

bij het vuur zaten te ontbijten, maar al spoedig bemerkten zij, dat de laatsten juistniet in de stemming waren, die zij verlangden. Zoo als wij vroeger gezien hebben,waren het ruwe klanten, die zich door de belofte van eene rijke belooning gereedelijkhadden laten overhalen, om een gevaarlijk stuk te ondernemen, al wisten zij, datzij er het hoofd aan waagden, maar bij wie de ware geestdrift, de opgewondenheid,die dergelijke ondernemingen alleen met kracht doet

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 479: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

187

ten uitvoer brengen, ten eene male ontbrak. Wel is waar, dachten zij er niet aan,van hun plan af te zien, maar die volharding was hoofdzakelijk een gevolg van demaatregelen van CORNELIS GERRITS, die op last van VAN DYCK en COORENWINDERgeen geld ontzag, om hen goeden sier te doen maken. De vorige avond was danook tamelijk luidruchtig doorgebragt, en eene zekere ontspanning was er het gevolgvan, die veel verschilde van de opgewonden geestdrift, die VAN DYCK bij henveronderstelde.CORNELIS GERRITS was hem en STOUTENBURG reeds in den gang te gemoet

gekomen, en antwoordde op zijne vraag, of allen in den Haag waren en goedenmoed hadden:‘Tegenwoordig zijn ze; - ten minste, die ik meêgebragt heb, en wat de courage

aangaat, daar zal 't hun niet aan falen; maar 't zal geen lang uitstel moeten lijden,of ik zou niet gaarne voor hun goeden wil blijven instaan, als ze veel over de zaakgaan nadenken.’VAN DYCK fronste de wenkbraauwen bij het hooren van die woorden; wederom

kwam hem zijn droom met die overal oprijzende hinderpalen in de gedachten..‘Wat reden hebt gij, om dat te vermoeden?’ vroeg hij eenigzins wrevelig. ‘Zij

spreken toch niet van terugtreden, hoop ik?’‘Dat juist niet,’ antwoordde GERRITS; ‘maar 't ware vuur zit er niet in. 't Is volk, dat

een korten tijd met grof geld in de hand gehouden kan worden, doch ik geloof, datze overmorgen met even weinig gewetensbezwaar op ons zouden loshouwen, alsze 't morgen op den Prins zullen doen.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 480: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

188

‘Gij zijt toch wel overtuigd, dat zij geene verraderlijke plannen koesteren, of inRotterdam misschien niet over een of ander geklapt hebben?’ vroeg STOUTENBURG.bij wien de vorige vermoedens weder opgewekt werden.‘Daarvoor is geen gevaar,’ hernam GERRITS; ‘zij zijn veel te vrij en open in hunne

gesprekken, dan dat ik zoo iets niet reeds lang bemerkt zou hebben. Maar laat onsnaar binnen gaan; - 't is hier koud, en gij kunt ze dan zelve spreken.’Zij traden daarop gezamenlijk in de kamer, waar de drie matrozen aan het ontbijt

zaten, dat zij rijkelijk besproeiden met een mengsel van heet water en brandewijn.VAN DYCK en STOUTENBURG werden als oude bekenden begroet, en uitgenoodigd,deel aan het maal te nemen, en weldra begou een gesprek, waaruit hun tenduidelijkste bleek, hoe juist GERRITS gezien had, en hoe noodig het was, dat de zaakspoedig haar beslag kreeg.De woorden van VAN DYCK evenwel, die niet diarig was met beloften voor de

toekomst, en het uitzigt op rijke belooningen wist te openen, misten hunne goedewerking niet, waartoe de verzekering niet weinig bijbragt, dat hunne taak van dealler-gemakkelijkste zou zijn, daar hij zelf met de maats uit Leiden het feit zouvolvoeren, en zij slechts als wachten zouden worden opgesteld.Nog waren zij in een druk gesprek gewikkeld toen er een boodschap van den

kastelein uit de Helm aan VAN DYCK gebragt werd, dat er twee mannen uit Leidenwaren gekomen, die op hem zaten te wachten.‘Dat zijn de BLANSAERTEN,’ sprak hij opstaande, terwijl een glans van vergenoegen

zich over zijn ge-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 481: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

189

laat verspreidde. ‘Alles keert ten goede, Heer WILLEM. Laat ons naar de Helmterugkeeren; in dien tusschentijd kan GERRITS naar het Wapen van Utrecht gaan,en aan FAESSEN zeggen, dat wij allen na den middag ten vier uur, in de duinen, linksvan den Schevelin gerweg bijeen zullen komen, om de laatste punten te regelen.’Daar hij geene noodelooze onrust wilde verwekken, oordeelde hij het niet

raadzaam, CORNELIS GERRITS en zijne makkers bekend te maken met de tijding, dieSTOUTENBURG uit Rotterdam had medegebragt, en met de vermoedens, welke zijeen oogenblik omtrent FAESSEN gekoesterd hadden, maar die terwijl hij den moeden het vertrouwen der overigen door zijne woorden opwekte, ook onwillekeurig uitzijn eigen gemoed verdwenen waren. Om evenwel volkomen zekerheid te erlangen,verzocht hij GERRITS, hem berigt te komen brengen, zoodra hij FAESSEN gesprokenhad.Daar deze dus volstrekt geene reden had, om zich bijzonder te haasten met het

overbrengen van een last, die eerst in den namiddag moest worden uitgevoerd,bleef hij na het vertrek van STOUTENBURG en VAN DYCK nog een half uur met zijnemakkers zitten praten, zoodat het omtrent tien uur was, toen hij in het Wapen vanUtrecht kwam, juist een kwartier nadat FAESSEN met de drie matrozen het huisverlaten hadden. Veronderstellende, dat zij eene wandeling waren gaan doen,waarvan zij welhaast zouden terugkeeren, zette hij zich in de gelagkamer neder,om op hunne tehuiskomst te wachten, weinig vermoedende, dat een paar schredenvan daar, DUIFJE OLSVEEN in een diepen slaap lag gedompeld.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 482: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

190

Hoofdstuk XII. De ontdekking.

VAN DYCK en STOUTENBURG waren inmiddels naar de Helm, teruggekeerd, waar zijABRAHAM BLANSAERT en WILLEM PARTHY vonden, die den vorigen namiddag reedsuit Leiden vertrokken, maar ten gevolge van ket slechte weder onder weg geblevenwaren, en kunnen togt eerst des morgens, toen het weder opgeklaard was, haddenvoortgezet.‘Welkom hier, mannen,’ sprak VAN DYCK, binnentredende, en met eenige

bevreemding voegde, hij er bij: ‘zijt gij beiden alleen hier gekomen? Waar is uwbroeder, BLANSAERT, en de overige maats?’‘Mijn broeder zal ten elf uur met twee man, bij de Weiden van den heer VAN KETEL

zijn,’ antwoordde ABRAHAM, met een zijdelingschen blik op PARTHY, want van alhetgeen, hij zeide, was geen Woord waar. ‘Wij zouden reeds gisteren avond allen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 483: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

191

hier geweest zijn, als de ontzettende slagregen, die in Leiden sedert den middagniet ophield, het ons niet belet had. Ik ben evenwel tegen zes uur nog met PARTHYop weg gegaan, om u berigt te brengen; maar wij zijn niet verder gekomen dan 'tHuis den Deijl, waar wij den nacht doorgebragt hebben.’‘Zijn uwe makkers welberaden, en weten zij wat zij te doen hebben?’ vroeg

STOUTENBURG.‘Ik heb hun alles gezegd,’ antwoordde BLANSAERT; ‘zij zijn bereid, den aanval te

doen: wees daaromtrent volkomen gerust.’‘Wanneer gij nog wapens noodig hebt,’ ging VAN DYCK voort, ‘hier zijn er genoeg.’

Te gelijker tijd ontsloot hij den koffer, en nam er eenige pistolen en ander geweeruit.‘Die zijn niet noodig,’ antwoordde BLANSAERT; ‘ze zijn allen van geweer voorzien:

ieder man heeft een pedarm en een welgeslepen knijf; - met vuurroeren kunnen zeniet omgaan.’‘'t Is ook beter, dat er zoo weinig mogelijk geschoten wordt,’ sprak STOUTENBURG.‘Dit roer is 't mijne,’ ging VAN DYCK voort, met een zeker welgevallen een der

pistolen opnemende, waarvan hij de lont op de behoorlijke lengte rigtte; ‘ik wil hopen,dat er na dit geen schot meer zal noodig wezen. Ik zal de overige pistolen aan deRotterdammer matrozen geven.’‘Verder hebben mijne maats om de beloofde belooning gevraagd,’ hervatte

BLANSAERT; ‘ze zijn stout genoeg, maar juist omdat ze het eerst bij de zaak zullenwezen, willen ze te voren reeds goed betaald zijn.’‘Gij hebt gelijk,’ antwoordde VAN DYCK: ‘er zal na 't volbrengen van het feit dan

ook wel

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 484: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

192

niet veel tijd overblijven, om afrekening te houden.’Hierop nam hij een zak met goudgeld uit den koffer.‘Wij zullen die zaak nu maar in eens vereffenen,’ ging hij voort. ‘Het beloofde geld

is afgepast; - ziehier zeven briefjes: in ieder daarvan zijn twee en twintig en eenehalve gouden pistolet. Ik had die vroeger reeds gereed gemaakt in deveronderstelling, dat gij vier maats zoudt aangebragt hebben. Doch 't geld is er nueenmaal, verdeelt het dus onder uw vijven. Daarenboven heb ik hier nog vierJakobuspenningen voor de verteringen, die gij dezer dagen gemaakt hebt. Mij dunkt,daarmede zal ieder tevreden zijn.’‘Volkomen,’ spraken BLANSAERT en PARTHY als uit éénen mond, terwijl de eerste

met inwendige vreugde het geld in den binnenzak van zijn wambuis verborg. ‘Enwat is er nu nog heden voor ons te doen?’‘Blijft nu voorloopig bij ons, dan kunnen wij straks te zamen naar buiten gaan,

waar wij de anderen vinden zullen; wij zullen dan alles nader overleggen. Ik hebhier eene toespraak van SLATIUS, die uw broeder dezen middag kan voorlezen, alswij ten vier ure allen te zamen in de duinen bijeen zullen zijn. Laat u beidenintusschen wat te eten en te drinken geven, en spaar den buidel niet, daar is geldgenoeg.’Het is onbegrijpelijk, en wanneer wij niet de overtuigende bewijzen hadden, dat

de zaak zich nagenoeg letterlijk zoo heeft toegedragen als wij het hierbovenbeschreven hebben, zou het ongeloofelijk schijnen, dat zelfs nu, noch bij VAN DYCK,noch

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 485: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

193

bij STOUTENBURG vermoedens oprezen, dat er op zulk eene listige wijze misbruikvan bun vertrouwen gemaakt werd. Het schijnt, dat zij beiden, na de verschillendeteleurstellingen van de laatste uren, eene soort van behoefte gevoelden, om alleste gelooven, wat een goeden uitslag voorspelde, terwijl VAN DYCK's grootezorgeloosheid omtrent geldzaken hier nog toe medewerkte, daar het hem volkomenonverschillig was, of hij een handvol goud meer of minder uitgaf.Het voorstel om bij hen te blijven stond den beiden bedriegers maar half aan,

daar zij zeer goed wisten, dat JAN BLANSAERT op het gezegde uur niet te vinden zouwezen; maar daar zij geene achterdocht wilden verwekken, bleef hun op hetoogenblik niets anders over, dan er genoegen mede te nemen, en rekenden zij erop, dat zij nog wel een middel zouden weten te vinden, om aan het gevaar vanontdekking, dat hun bedreigde, te ontkomen.Het toeval diende hun echter in deze omstandigheid wonder wel. Terwijl zij naar

beneden gegaan waren, om in de gelagkamer te overleggen, wat hun te doen stond,herinnerde zich STOUTENBURG, die met VAN DYCK boven was gebleven om de wapensweder in de koffer te bergen, dat COORENWINDER ieder oogenblik te wachten was.‘Wij kunnen niet weten,’ sprak hij, ‘wat tijdingen hij brengen zal. 't Dunkt mij niet

raadzaam, dat die beiden, die zoo ik vreeze, luttel noodig hebben, om hunnenmoedte verliezen, kwaad nieuws hooren, of bij onze overleggingen tegenwoordig zijn.’‘Gij hebt gelijk,’ sprak VAN DYCK, een oogenblik nadenkende; ‘ik geloof, dat het

beter is, hen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 486: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

194

te verwijderen: wij zien ze toch om vier ure weder.’Hierop begaf hij zich naar heneden, en onder voorwendsel, dat hij met

STOUTENBURG nog eenige zaken had af te doen, stelde hij hun voor, dat zij beidenalleen naar buiten zouden gaan, om JAN BLANSAERT af te wachten, en drong er zelfsop aan, spoed te maken, voorgevende, dat het beter was, dat deze, als hij misschienvroeger kwam dan het bepaalde uur, iemand vond, die hern terstond eenigeinlichtingen kon geven.Wij weten reeds, dat er niet veel aandrang noodig was, om hen met dit voorstel

genoegen te doen nemen, dat hen zoo juist van pas uit hunne verlegenheid redde.Met gretigheid maakten zij er gebruik van, en nadat VAN DYCK hun nog op het hartgedrukt had, te zorgen, dien middag bij tijds in de duinen te komen, namen zijafscheid van hem, weinig vermoedende, dat zij hem voor het laatst gezien hadden.Zoo waren zij dan eindelijk tot het doel gekomen, dat zij zich van den beginne af

hadden voorgesteld, en dat zij dien dag nog niet hadden gehoopt te bereiken. Tothet laatste oogenblik toe, hadden noch de beide BLANSAERTEN, nochWILLEM PARTHYgeloofd, dat het plan werkelijk den volgenden dag ten uitvoer zou gebragt worden,en daardoor alleen zijn dan ook de verkeerde maatregelen begrijpelijk, die zij namen,en die ongeloofelijk zouden schijnen, indien wij ze niet van woord tot woord in degeschiedenis vonden opgeteekend.In plaats dat JAN BLANSAERT, zoo als men zou hebben kunnen verwachten, met

hen mede gekomen was naar 's Hage, om terstond na de bekomen zekerheid, dentoeleg aan de Justitie te openbaren,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 487: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

195

bleef hij te Leiden achter; ja, zelfs hadden zij nog geen bepaald plan gevormd,wanneer en aan wien zij de zaak bekend zouden maken, in de blinde overtuiging,dat het daartoe nog steeds tijd genoeg zou wezen. Wel overlegden ABRAHAM enWILLEM PARTHY nadat zij de Helm verlaten hadden, of het niet raadzaam ware, nuniet langer te wachten, doch daarbij bekroop den eerste de vrees, die trouwens bijbedaard overleg tamelijk ongegrond zou gebleken zijn, dat men zoodoendeaanleiding zou kunnen vinden, om zijn broeder, die dan niet tot de aanbrengers zoubehooren, onder de medepligtigen te tellen, en dien ten gevolge besloten zij, eerstnaar Leiden te gaan om hem af te halen, en dan gezamenlijk naar 's Hage terug tekeeren. De uitvoering van dit plan, dat hun waarschijnlijk het leven zou gered hebben,mislukte ten gevolge van hunne eigene onbezonnenheid. Nadat zij te zamen in deduinen het ontvangen geld in drie deelen hadden verdeeld, gingen zij de stad wederin, en begaven zich naar de herberg het Wapen van Gorinchem, waar zij zich eenmaaltijd lieten gereed maken. De verzoeking, om goeden sier te maken, was bij 'tbezit van zooveel goud, sterker dan hunne gewone voorzigtigheid, en verscheideneuren verliepen, en menige keer was de wijnkroes gevuld en weder geledigd, voordatzij met een zekeren schrik tot het besef kwamen, dat zij geen oogenblik langermoesten toeven, om huiswaarts te keeren. Het was evenwel reeds avond, eer zijLeiden bereikt hadden, en te laat om nog dien dag aan hun voornemen gevolg tegeven. Wij zullen later zien, waardoor zij er den volgenden dag in verhinderd zijngeworden.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 488: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

196

Intusschen waren VAN DYCK en STOUTENBURG in de Helm achtergebleven, waar zijin gespannen verwachting de komst van COORENWINDER te gemoet zagen. Het eeneuur na het andere verliep, en hunne bezorgdheid groeide meer en meer aan, vooraldaar zij niets vernamen van CORNELIS GERRITS en van de vier matrozen, tot wie zijhem gezonden hadden. Zonder dat zij het voor elkander wilden bekennen, kwamenlangzamerhand de vorige onheilspellende gedachten weder in hunnen geest op,doch hoe later het werd, des te minder wilden zij zich van daar verwijderen, daarCOORENWINDER elk oogenblik verschijnen kon, of eenig berigt zenden, dat voor henvan het hoogste belang kon wezen. Zoo was het twee uur geworden, en reedsbegon zich hunne ongerustheid in eenige onbepaalde bewoordingen lucht te geven,toen op eens de stem van COORENWINDER in het voorhuis klonk, en zij hem in 'tzelfde oogenblik de trap hoorden opgaan, en de kamerdeur naderen. Zonder tebedenken, dat hij misschien de brenger van noodlottige tijdingen wezen kon, enalleen vervuld met een gevoel van vreugde, van uit de pijnlijke pnzekerheid verlostte zijn, sprong VAN DYCK op, en opende haastig de deur.‘Goede tijding!’ riep COORENWINDER binnentredende, ‘goede tijding, vrienden! Ik

heb haast gemaakt, zooveel ik kon, maar 't was mij niet mogelijk, eerder te komen,en 't verheugt mij, u hier zamen te vinden. Ik weet alles! Weest onbezorgd; daar isgeen gevaar!’‘Dat is eene ware uitkomst, die gij ons komt brengen,’ sprak STOUTENBURG, op

een toon, die duidelijk te kennen gaf, welk een wigt hem bij die

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 489: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

197

woorden van 't hart viel; ‘wij begonnen het ergste te vreezen. Ga zitten en verhaalons wat gij gehoord hebt.’‘Dat zal ik,’ hernam COORENWINDER, zich neêrzettende, terwijl VAN DYCK en

STOUTENBURG met brandende nieuwsgierigheid naar hem bleven staan luisteren.‘Gij kunt begrijpen,’ vervolgde COORENWINDER, ‘dat ik al vroeg in den morgen op

het pad was, in de hoop van inlichtingen te verkrijgen, maar zonder dat ik wist, waarik ze eigenlijk zou zoeken. Bij de Kasteleinije, waar OLSVEEN was heengebragt, wasalles doodsch en stil, en nadat ik meer dan een uur daar had rondgeloopen in dehoop van iemand te zullen zien uitgaan, van wien ik, misschien iets zou kunnen teweten komen, gaf ik dat op, en ging naar de herberg, waar ik gisteren avond voorhet eerst van OLSVEEN's gevangenneming had hooren reppen; maar ook daar wistmen niets naders. Diezeifde geruchten werden er bepraat, doch zonder dat er eenigemeerdere grond was, om ze voor waar te houden. Wel dacht ik er over, zelf naarde Hulck te gaan; maar - ik wil 't gul uit bekennen - de vrees, dat er werkelijk eenegevaarlijke ontdekking gedaan mogt zijn, en de onzekerheid, of ik er misschien ingemoeid kon wezen, hielden mij terug. Nog zat ik te overleggen, hoe ik het een ofander zou kunnen opsporen, toen het toeval mij zoo uitmuntend diende, dat ik opeens uit alle onzekerheidkwam. Op het oogenblik namelijk, toen ik op het punt stondde deur uit te gaan, kwam er een bekende van den waard het huis binnen, die eenetijding bragt, zoo welkom alsof wij zelve hem op kondschap hadden uitgezonden.Hij was door de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 490: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

198

Hoogstraat gekomen, juist op liet oogenblik, dat twee heeren van het Greregt dedeur van de Hulck uitgingen, en door nieuwsgierigheid gedreven, was hij naar binnengegaan, om te vernemen, wat er gaande was. Hij vond er verscheidene buren, diehem met de grootste verbazing verhaalden, dat OLSVEEN den vorigen avond inhechtenis was genomen, maar, - wat mij tot nog toe onverklaarbaar is - ook zijnedochter was verdwenen. De heeren van 't Geregt, die, zoo 't schijnt, eene huiszoekinghebben gedaan, hebben niemand gevonden dan eene oude meid, die hun ondereen vloed van jammerklagten vertelde, dat hare meesterresse dien zelfden nachthet huis had verlaten; maar zij schijnt niet te weten, of ten minste niet te willenzeggen, waar zij heen gegaan was. Dat is ons dan trouwens ook vrij onverschillig.Van meer belang is het, welk onderzoek de Justitie heeft gedaan, en daaruit blijkt,dat wij volkomen gerust kunnen wezen. Al hetgeenmen OLSVEEN's dienstmeid heeftgevraagd, heeft betrekking op de predikatie van de vorige, maand, en op SLATIUS.Men heeft willen weten, of zij bij die vereeniging tegenwoordig geweest was; of zijSLATIUS kende, en of die in den laatsten tijd in de Hulck gewoond had; wie diezoogenoemde ADRIAENSZ. was, van wien zij sprak en dienmen blijkbaar, voor SLATIUShield. Daarop is het huis zorgvuldig doorzocht, en heeft men eenige boeken enpapieren meêgenomen. Zoodra ik dat alles gehoord had, wist ik genoeg, en mijdunkt, dat we nu op dit punt geheel en al zonder zorg kunnen zijn.’‘Zonder den minsten twijfel!’ riep VAN DYCK uit; ‘'t is wel eene blijde tijding, die gij

brengt;

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 491: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

199

COORENWINDER! Ik had heden morgen reeds vermoeden, dat er iets dergelijks zoukunnen gaande zijn; maar de zekerheid is oneindig meer waard. Doch, hoe 'tookzij, de geheele zaak is een bewijs te meer, hoe noodig het is, dat wij handelen, endat wij met spoed handelen. De Gommaristische persecutie rust niet en zal nietrusten, voor dat zij ons allen uitgeroeid, gekerkerd of verbannen heeft. 't Is meerdan tijd om ze te voorkomen: iedere dag uitstel is te veel!’‘Is alles gereed tegen morgen?’ vroeg COORENWINDER.‘Alles,’ antwoordde VAN DYCK; ‘straks ten vier uur komen wij bij een in de duinen;

daar zullen wij tie wapens uitdeelen en de laatste beschikkingen maken. JANBLANSAERT zal eene oratie voor de verzamelde gasten houden.’‘Zijn alle maats reeds in de stad?’ hernam COORENWINDER.Waarschijnlijk, hoewel ik de Leidenaars nog niet gezien heb, die ten elf uur moeten

gekomen zijn.’‘EN FAESSEN met de zijnen?’‘FAESSEN heeft gisteren avond met drie anderen de wapens hier gebragt,’

antwoordde VAN DYCK, op den koffer wijzende; ‘maar ook hen heb ik nog niet gezien.Wij zijn eerst opgehouden door BLANSAERT en PARTHY, en daarna door op uwe komstte wachten. Wij hcbben CORNELIS GERRITS naar hen toegezonden, maar hij schijntte vergeten, ons eenig berigt te brengen.’STOUTENBURG was al dien tijd in diep gepeins verzonken geweest.‘Was DUIFJE OLSVEEN verdwenen?’ vroeg hij eindelijk aan COORENWINDER.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 492: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

200

‘Ja,’ antwoordde deze; ‘zij moet het huis verlaten hebben, nadat zij van de oudemeid vernomen had, dat haar vader in hechtenis was: - ten minste zoo wordt verteld.’‘Zonderling!’ hernam STOUTENBURG in nadenken verzonken. ‘En wist men niet,

waarom zij gevlugt was?‘Gevlugt?’ sprak COORENWINDER. ‘Ik veronderstel, dat zij raad of hulp is gaan

vragen bij een harer bekenden. Ik had er nog niet over gedacht; maar nu herinnerik mij ook, dat wij haar heden nacht niet gezien hebben. Er was niemand in huisdan gij.’‘Er was niemand in huis dan ik,’ herhaalde STOUTENBURG als werktuigelijk. Allerlei

vreemde denkbeelden rezen bij hem op bij de herinnering aan hetgeen dien nachtwas voorgevallen, en het was alsof eene geheimzinnige stem in zijn binnenste hemtoefluisterde, dat die vlugt van DUIFJE niet zonder beteekenis was. Hij was evenwelverre van de waarheid te vermoeden; en daar hij ook eigenlijk den tijd niet had, omde vlugtige denkbeelden, die in hem oprezen, tot een geregeld geheel te brengen,drong hij ze met geweld terug, en sprak er verder niet over.‘Wat is er nu nog vòòr vier uur te doen?’ vroeg hij aan VAN DYCK, eensklaps zijne

gedachten eene andere rigting gevende.‘Niet veel,’ hernam deze; ‘alleen, dunkt het u niet goed, dat wij een van allen

terstond naar het Sotje of naar het Wapen van Utrecht gaan, om te hooren, of mendaar nu behoorlijk van alles onderrigt is? Het bevreemdt mij, dat CORNELIS GERRITSnog niet hier is. - Verder moeten de wapens

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 493: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

201

in doeken bijeen gepakt worden, om ze ongemerkt naar de duinen te kunnenmeênemen.’‘Wilt gij naar het Wapen van Utrecht gaan, COORENWINDER?’ vroeg STOUTENBURG;

‘ik ben in verscheidene dagen niet te huis geweest, en heb daar nog een en anderte verrigten.’‘Ik zal er wel heen gaan,’ antwoordde deze, ‘over een half uur ben ik weder hier,

en ga met VAN DYCK naar de duinen, waar wij dus elkander zullen weêr vinden.’‘Dan zal ik,’ hernam VAN DYCK, ‘u hier afwachten, en in dien tusschentijd de wapens

in orde brengen.’Hiermede namen zij van elkander afscheid; STOUTENBURG en COORENWINDER

gingen ieder hunnen weg, en VAN DYCK begaf zich terstond aan het werk, en namuit den koffer eenige wapens, die hij te zamen in eene doek knoopte.Weder geheel en al tot zijne gewone kalmte teruggekeerd, rigtten zich zijne

gedachten met innige zelfvoldoening op de zoo nabij zijnde vervulling van zijn doel.Onwrikbaar in zijn eens genomen besluit, had hij zijnen weg tot nu toe afgelegd, enzijne overtuiging, dat hij eene daad ging volbrengen, die de vrijheid zou redden enhet ware geloof zou doen zegevieren, had geen oogenblik gewankeld. Nog altijdbleef hij in zijne dweepende opgewondenheid het dooden van den tiran, als eenGode gevallig werk beschouwen. Toen hij dus hier in de een-zaamheid de laatstetoebereidselen maakte, en met bedaard overleg het kruid in de pan der pistolenstortte, en de scherpte van de houwers en priemen onderzocht, dacht hij met eensoort van dankbaar gevoel aan den dag van morgen, en hoewel hij zich

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 494: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

202

het gewigt van het oogenblik niet ontveinsde, kwam er geene de minste weifelingin, zijn binnenste op, toen hij, langzamerhand in diep nadenken verzonken, zich inzijne verbeelding op den weg van Rijswijk verplaatste, en het schot hoorde knallen,waarmede hij den Stadhouder in het hart zou treffen. Met een soort van wreedaardigwelgevallen herdacht hij alles, wat hij in de laatste jaren geleden had, alsof het hemgoed deed, die smartelijke wonden met eigen handen weder op te rijten, nu hetvooruitzigt van de schrikkelijke wraak, die hij nemen zou, al het bittere, dat door dieherinneringen in zijn hartstogtelijk gemoed werd opgewekt, in ruimemate verzoette.Zoo zat hij eenigen tijd in diep gepeins verloren, toen hij onverwachts door een

ongewoon gerucht van vele voetstappen op straat daaruit opgewekt werd, en terstonddaarop de voordeur hoorde openen en eenige personen binnentreden. Was heteen gevolg van de overspanning en van de bijzondere rigting zijner denkbeelden,of was het die geheimzinnige stem, die ons in gewigtige oogenblikken oponverklaarbare wijze en als bij ingeving toeroept, dat er een gevaar dreigt, die hemeensklaps opschrikte, en hem eenige seconden onbewegelijk, met ingehoudenadem, scherp deed luisteren naar hetgeen daar beneden voorviel? Plotselingovertoog eene doodelijke bleekheid zijn gelaat; met beide handen greep hijkrampachtig de tafel vast, waarvoor hij gezeten was, en als vreesde hij door hetminste geritsel zijne tegenwoordigheid te verraden, of wel iets te verliezen vanhetgeen hij zou kunnen hooren, boog hij zich voorover naar de zijde van de deur,en vestigde daar zijne strakke blikken op, waar-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 495: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

203

in de hevigste ontzetting te lezen was. Hij had duidelijk eene stem gehoord, die opstrengen toon naar den kastelein had gevraagd, en meende terstond daarop teverstaan, dat diezeilfde stem sprak van een koffer, die den vorigen dag daar in huisgebragt was. Zijne vreesselijke vermoedens werden tot zekerheid, toen hij duidelijkde woorden vernam: ‘Waar is die koffer, dien ik van u opvorder in naam van denHove van Holland?’Er was geen twijfel meer! Zonder te weten wat hij deed, vloog VAN DYCK overeind,

en naar het venster toe. Daar zag hij op de straat twee dienaars van het Geregtstaan, omringd door een hoop volk, dat nieuwsgierige blikken op het huis wierpwaar zoo even de Fiskaal en de Geweldige van het Hof binnengegaan waren. Hijzag, dat hij verloren was; als een bliksemstraal vloog hem die gedachte door hethoofd, en maakte hem voor een oogenblik als wozenloos. Geheel werktuigelijk ruktehij het deksel van den koffer open, om er de nog overige pistolen uit te nemen, enwierp er eenige op en onder het bed, zonder te begrijpen, dat het slechts tijdverlieswas. Dat alles duurde niet meer dan eenige weinige seconden; maar deze warenvoldoende, om hem tot bezinning te brengen, en hem zijne zielskracht entegenwoordigheid van geest te hergeven. Op eens zag hij het nuttelooze van zijnehandeling in, liet de wapens leggen, waarvan er eenige op den vloer gevallen enandere nog in den koffer gebleven waren wikkelde zich in zijn mantel, drukte denhoed diep in de oogen, greep een korten priem van de tafel, en trad de deur uit,vast besloten, zijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen, wanneer hij zich doorkoelbloedigheid niet meer kon redden.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 496: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

204

Op dat zelfde oogenblik hoorde hij in het voorhuis voetstappen, die de trap naderden,toen hij zich eensklaps herinnerde, dat in het achterste gedeelte van het huis eeneandere trap naar eene achterdeur in het Hertogstraatje leidde. Haastig begaf hijzich daarheen; maar vond toen hij beneden kwam, dien uitgang gesloten: er bleefhem dus niets anders over dan zich door overmaat van stoutheid te redden. Zonderzich een oogenblik te bedenken, ging hij den gang door, en stapte bedaard langsden Fiscaal, die in gesprek was met den Geweldige, naar de voordeur, waar zichtoen juist niemand bevond.‘Wie is die man?’ klonk plotseling de stem van den Fiscaal achter hern. VAN DYCK

klemde krampachtig het gevest van den priem, dien hij in de hand hield vast, maar,hoewel hem op eens al het bloed naar het hart terugstroomde, verliet hem zijnetegenwoordigheid van geest niet; zonder eenigzins zijnen gang te verhaasten, ofeenig blijk van onrust te geven, ging hij door, en juist trad hij de deur uit, toen hijeen der geregtsdienaars tot antwoord hoorde geven:‘Dat is, als ik wel zie, WILLEM VAN HOORN, die hier veel komt: ik ken hem sinds

jaren.’Die misvatting was voor het oogenblik VAN DYCK's behoud, en redde, zoo als wij

zien zullen, nog eenige anderen.Er werd verder geen acht op hem geslagen; zonder verhindering vervolgde hij

zijnen weg, en zoodra hij den hoek van de Papestraat bereikt had, verdubbelde hijzijne schreden, en ijlde naar het huis van STOUTENBURG in de Nobelstraat. Toevalligstond een bediende voor de geopende deur op den stoep.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 497: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

205

‘Is de Heer VAN STOUTENBURG hier?’ vroeg hij met drift.‘Ja,’ was het antwoord; ‘hij is achter in den stal, en zal wel aanstonds hier komen:

daar hij zich juist gereed heeft gemaakt om uit te gaan.’VAN DYCK had de laatste woorden niet eens gehoord; zoodra hij vernomen had,

waar hij STOUTENBURG kon vinden, stormde hij, zonder een woord te spreken, hethuis binnen, wierp den dienaar, die zich tegen die plotselinge indringing verzettenwilde, met een forschen stoot ter zijde, en ijlde den langen gang door naar den tuin.Hier vond hij STOUTENBURG aan den ingang van den stal.‘Spoedig, spoedig, heer WILLEM!’ riep hij hem reeds uit de verte toe, ‘vlugt! Er is

geen oogenblik te verliezen! Wij zijn verraden!’Als een donderslag klonken die woorden STOUTENBURG in de ooren. Sprakeloos

van schrik bleef hij VAN DYCK een oogenblik aanstaren; het was hem, alsof eenplotselinge nevel zich voor zijn ger zigt uitbreidde, alsof hem de adem verstikte inde keel.‘Verraden!’ gilde hij eindelijk met een vreesselijken vloek, terwijl hij VAN DYCK, als

in den waanzhi der vertwijfeling bij den arm greep, verraden! Gij liegt, VAN DYCK!Wie - wat -?’‘Talm niet, en vraag niet’ riep deze, zich met geweld losscheurende; ‘in 's hemels

naam, verlies geen oogenblik en red u! Denk, dat er de hals mede gemoeid is!Vaarwel, ik zal zien, of COORENWINDER nog te redden is.’Met deze woorden wilde hij zich in allerijl verwijderen. STOUTENBURG, die geheel

en al zijne bezinning scheen verloren te hebben, hield hem tegen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 498: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

206

‘Om Gods wil, VAN DYCK,’ kreet hij, ‘blijf! Blijf! Wat is er gebeurd? Wat kunnen wijdoen? Verraden zegt gij? Alles verloren?’‘Alles, zeg ik u!’ riep VAN DYCK; ‘Alles! De koffer is in handen van de Justitie; Nog

eens, vlugt! Daar is hier niets meer te doen, dan dat wij allen een goed heenkomenzoeken.’En met geweld zich een weg banende, snelde hij den stal in, rukte de achterdeur

open, en ijlde de straat op naar het Achterom, ten einde zoo mogelijk de anderennog te waarschuwen, voordat hij zelf de vlugt nam. Op de Groenmarkt gekomen,stroomde hem eene ontzettende volksmenigte te gemoet. Als aan den grondgenageld, bleef hij staan, zonder te denken aan het gevaar, waaraan hij zich zelvenbldotstelde, hoewel hij maar al te wel begreep, wat die oploop te beduiden moesthebben. Te midden van het gedrang des volks zag hij een stoet, die zich langzaamvooruitbewoog: het waren de dienaren van het Geregt, die de drie matrozen, welkezij in het Sotje gevangen genomen hadden, naar de Kasteleinije voerden.Hij begreep nu, dat het te laat was om nog, eenige pogingen te doen, en op

zelfbehoud bedacht, ging hij ijlings door, verliet den Haag, en kwam na een langenomweg gemaakt te bebben, midden in den nacht in zijne woning te Bleiswijk aan.STOUTENBURG was intusschen, toen hij alleen was, tot het volle besef van zijn

toestand gekomen. Als uit een vreesselijken droom ontwakende, zag hij plotselingde vernietiging van alle zijne uitzigten voor zich en vloog hem de gedachte aan hetdoodsgevaar, waarin hij zweefde, door het hoofd. De noodzakelijkheid, om zichdaaraan te onttrekken,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 499: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

207

gaf hem zijne veerkracht terug; hij begreep, dat alleen eene spoedige vlugt hemredden kon, en snelde het huis binnen.‘GREGORIO!’ riep hij tot zijnen kamerling, die op datzelfde oogenblik de trap afkwam,

‘GREGORIO! Is mijne vrouw op hare kamer?’‘Mevrouw is op het punt van naar de kerk te gaan,’ was het antwoord. ‘HERMAN

wacht aan de deur, om haar te vergezellen.’‘Wat toeft zij dan?’ hernam STOUTENBURG op wilden toon en stampvoetende van

gejaagdheid; ‘ga heen, en zeg haar, dat zij terstond vertrekke! Dat ik het wil!Terstond, zeg ik u!’Verschrikt door dit woeste bevel, ging de dienaar naar boven, en een oogenblik

later hoorde STOUTENBURG, die zich in een zijvertrek begeven had, WALBURG naarbeneden komen en het huis verlaten.‘Volg mij nu, GREGORIO!’ sprak hij kortaf tot den kamerling, die, ontzet over hetgeen

hij zag gebeuren, in den gang stond te wachten. Hierop ging hij naar zijne kamer,nam een korten ponjaard uit eene lade, en begaf zich met den bediende naar hetslaapvertrek zijner vrouw. Daar gekomen, zag hij een oogenblik rond, en trad toenregt op een kastje aan, dat in een der hoeken stond. Na eene vruchtelooze pogingom het te openen, stootte hij het scherpe staal met woeste kracht door het fijneebbenhouten paneel, dat aan splinters vloog, rukte de laden open, en maakte zichvan al de juweelen en verdere kostbaarheden meester, die hij daarin vond.Daarop gelastte hij GREGORIO, met hem te gaan, en verliet het huis, overleggende

langs welken weg

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 500: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

208

hij het veiligste zou kunnen vlugten, toen hem plotseling de, gedachte aan zijnenbroeder door den geest vloog.‘Dien zal ik ten minste redden!’ mompelde hij, als door eene onweêrstaanbare

kracht gedreven; ‘redden - als er nog redding mogelijk is!’Haastig wendde hij nu zijne schreden naar de Eaamstraat, toen hij terzelfder tijde

COORENWINDER bedaard, maar toch met zekere onrust op het gelaat, zag aankomen.‘Daar is iets gaande, vrees ik, heer WILLEM,’ sprak deze, toen hij hem genaderd

was; ‘ik heb tot nu toe te vergeefs naar FAESSEN en zijne maats gezocht: ik vreesdat er onraad is!’Toen was het, alsof er op eens een vlammende lichtstraal in STOUTENBURG's ziel

drong.‘Die is het, COORENWINDER!’ riep hij met eene raauwe stem uit, die hem scheen

te smoren in de borst. ‘O, ik wist het! Ik wist het! Vlugt, vlugt, als uw leven u lief is!FAESSEN heeft ons verraden!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 501: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

209

Hoofdstuk XIII. Groeneveld.

Aan de verschillende gebeurtenissen, welke wij in de voorgaande hoofdstukkenhebben geschetst, was GROENEVELD geheel vreemd gebleven. Slechts tweemaalhad hij zijnen broeder gesproken sedert het onderhoud, waarin deze hem hetnoodlottige besluit had afgedwongen, hetwelk hem medepligtig maakte aan hetsnoode ontwerp, dat hij met geheel zijn hart verfoeide. Beide keeren had hij getracht,STOUTENBURG te doen afzien van zijn roekeloos plan; alle gronden had hij uitgeput,die zijn regtschapen gemoed hem ingaf; op de roerendste wijze had hij hemgesmeekt, zijn eigen geluk en dat van de zijnen, niet op het spel te zetten, doorhardnekkig te volharden in een opzet, waarop de zegen des Heeren niet rusten kon;maar telkens waren zijne woorden afgestuit op de ijskoude onverschilligheid vanzijnen broeder wiens onzinnige wraakzucht zich

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 502: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

210

niet toomen liet door liet vooruitzigt van den eindeloozen jammer, dien de mislukkingvan zijn voornemen over zijn geslacht zou brengen; wiens halstarrige verblindingzelfs de mogelijkheid van die mislukking niet wilde erkennen. Hij besefte dan ookmaar al te wel het vruchtelooze van zijne pogingen, en met duldeloozen angst zaghij den slag te gemoet, dien hij niet bij magte was, af te keeren. Er was hem geeneandere keuze gelaten dan lijdelijk afwachten, indien hij zijnen broeder niet op hetschavot wilde brengen, en die overtuiging was hem eene zielemarteling, die allebeschrijving te boven gaat. Doch, hoezeer hij in zekeren zin medepligtig was, bleefhij standvastig bij zijn besluit, om geen verder deel hoegenaamd aan het komplotte nemen, en weigerde zelfs, demededeelingen van STOUTENBURG over de genomenmaatregelen aan te hooren.Al de kracht zijner ziel had hij noodig, om de denkbeelden, die hem dag en nacht

pijnigden, voor de zijnen te verbergen, en die kracht vond hij alleen in de zwakkehoop, die hij nog koesterde, datde vurige gebeden verhoord mogten worden, welkehij opzond tot den Hemelschen Vader, van wiens genadige bestiering alleen hij nogeene gelukkige uitkomst verwachtte.Het was omstreeks drie uren op den 6den Februarij, den dag, waarop de voorvallen,

in de laatste bladzijden vermeld, plaats hadden, dat wij hem met zijne vrouwaantreffen op eene der bovenkamers hunner woning, waarin wij reeds vroeger onzelezers hebben binnengeleid. Reeds sedert verscheidene dagen had ANNA meenenop te merken, dat er in het gemoed van haren echtgenoot iets omging,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 503: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

211

dat hij voor haar verborgen hield. Het scherpziend oog der liefde was niet misleidgeworden door den uiterlijken schijn van kalmte, die, zij zag het maar al te goed,meer een gevolg was van zelfbedwang dan van inwendige zielsrust.Terwijl zij, bij de tafel gezeten, zich met eenig vrouwelijk handwerk bezig hield,

kon zij niet nalaten, nu en dan met angstige bezorgdheid den blik te slaan opGROENEVELD, die bij het venster zat te lezen. Het ontging haar niet, dat zijne aandachthoegenaamd niet gevestigd was op het boek, dat hij in de hand hield, en dat zijnedenkbeelden, die eene sombere wolk op zijn voorhoofd verspreidden, op geheelandere onderwerpen waren gerigt.Eindelijk ontmoette haar oog het zijne, toen hij, als uit diep gepeins ontwakende,

het hoofd langzaam oprigtte. Geen van beiden verbrak het stilzwijgen; maar in denlangen sprakeloozen blik, dien zij op elkander vestigden, lag bij den eenen zooveelzielesmart, en bij de andere zulk eene innige bede om vertrouwen opgesloten, dateen onbeschrijfebjk gevoel van weemoed hun het hart vervulde. ANNA's oogenwerden vochtig, - zij wist zelve niet waarom; maar zij stond op, ging tot harenechtgenoot, sloeg hem de armen om den hals en terwijl zij op de knieën neêrzonk,verborg zij snikkend het gelaat aan zijne borst.‘ANNA, liefste mijn,’ sprak hij, met moeite zijne, ontroering bedwingende, terwijl

hij haar een kus op het voorhoofd drukte, ‘ANNA, wat deert u? Wat is het, dat u doetschreijen?’‘Ik weet het niet, - ik weet het zelve niet, REINIER,’ sprak zij, terwijl zij haar gelaat

opbeurde, en onder een glimlach hare tranen zocht te verber-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 504: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

212

gen; ‘ik ben onverstandig, maar ik ben zoo droevig, en ik voel mij dezer dagen hetharte zoo beklemd.’‘Zoo zeg mij, wat reden daartoe is, ANNA,’ hervatte GROENEVELD op deelnemenden

toon, terwijl hij haar liefderijk in, de oogen zag; ‘wat is het, dat u 't harte beklemt?’‘O, mogt het zonder reden zijn,’ antwoordde zij, te vergeefs de tranen

terugdringende, die haar oog verduisterden; ‘maar ik heb geen vrede gehad in delaatste dagen; - het is, alsof mij onophoudelijk eene stem daar binnen toeroept, datgij niet gelukkig zijt, REINIER, en ik heb, ach, hoevele malen, op uw gelaat zoekente lezen, en ik heb het gezien, dat die stem waarheid sprak.’‘Wat pijnt gij u zelve met zoo dwaze verbeelding, ANNA,’ hernam hij op zacht

verwijtenden toon. ‘Hoe kunt gij denken, dat ik ongelukkig zou zijn? Is mijn levenniet meer hetzelfde als altijd; - als het in de laatste jaren geweest is?’ voegde hij ereenigzins bitter bij.‘Ik weet het niet, REINIER,’ sprak zij, zaditkens het hoofd schuddende, ‘maar mijn

hart zegt het mij, dat er iets is, dat u kwelt en zorge, geeft. Dag aan dag en uur aanuur heb ik uwe blikken bespied, en ik weet het, daar gaat iets om in uwe ziel, datgij verborgen wilt houden voor allen. Ook nu, op het oogenblik, heb ik het; gezien,hoe gij langen tijd in donkere gedachten verzopken, hebt gezeten. O, wat is het, datu in deze dagen zoo dikwijls de somberheid op het voorhoofd drijft?’ ging zij metangstige gejaagdheid voort, terwijl GROENEVELD, die maar al te wel gevoelde, hoejujst haar blik had gezien, den moed niet had, haar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 505: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

213

tot andere gedachten te brengen. ‘O, zeg het mij; verberg het voor allen, maar nietvoor mij, voor uwe ANNA! Zie, is er ooit iets voor u in mijn hart besloten geweest?Heb ik ooit ééne gedachte, die ook niet de uwe is?’En te gelijker tijd zag zij hem met zoo liefdevollen blik aan, alsof zij hem smeeken

wilde, haar niet langer het vertrouwen te weigeren, dat hij haar vroeger nooit hadonthouden.‘Lieve ANNA,’ sprak hij op zachten toon, ‘wat vraagt gij naar iets, dat u angst zou

baren, als gij het wist? Heeft niet vaak de man zorgen en bekommeringen, die voorde vrouw te zwaar zijn te dragen? Neen, ik wil het u niet verbergen, dat mij 't gemoeddezer dagen vol is van gedachten, die ik evenmin verdrijven als openbaren kan, endie mij somwijlen tot somberen ernst stemmen, ook al zoek ik dat zoo weinig mogelijkte doen blijken. Maar vraag er niet naar: de tijd zal eenmaal komen, dat gij allesweten zult, en begrijpen, dat het bezorgdheid voor uwe rust is, die mij nu doetzwijgen.’‘En gelooft gij dan, REINIER,’ hernam ANNA, ‘dat ik nu rust heb, en mij niet duizend

schrikbeelden zal voorstellen, nog erger welligt dan de werkelijkheid? En ben ik nietsterk, REINIER; heb ik geen moed en kracht genoeg, om te dragen, wat ons wordtopgelegd? O, ik bid, ik smeek het u, is er eene nieuwe ramp, die ons boven 't hoofdhangt, zoo zeg mij wat het is, en kan 't wezen, laat mij u helpen, het gevaar afweren,dat daar dreigt!’‘Dat is niet in menschelijke magt, ANNA,’ hernam GROENEVELD somber, ‘en dat

juist is het, wat mij den boezem beknelt. Zie, ik heb mij geweld aan-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 506: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

214

gedaan zooveel ik verraogt, om u niet te doen bemerken, wat er omging in mijneziel; maar 't is vergeefsch geweest, en reeds meer dan eens heb ik bij mij zelvenoverlegd, of het niet beter ware, het u vooruit te zeggen, daar gij het toch eenmaalweten moet. Welligt ook is het mogelijk, dat ik te donker in de toekomst zie.’Die laatste woorden voegde hij er bij, toen hij den klimmenden angst oprnerkte,

die zich meer en meer op ANNA's gelaat teekende; maar de toon, waarop hij ze uitte,was niet geschikt, om haar gerust te stellen.‘O, om Gods wil, REINIER!’ riep zij uit, terwijl zij de handen smeekend

zamenvouwde, ‘zwijg nu niet langer: het wordt mij meer en meer bang om het hart.Zie, ik heb den moed om alles te hooren, en kan ik niet van ons weeren, wat onsdreigt, dan zal ik met u bidden, en God zal ons niet verlaten, REINIER!’‘Op Hem is mijn vertrouwen, ANNA,’ sprak GROENEVELD. ‘Hij kan uitkomst geven,

waar der menschen boosheid verderf dreigt te brengen over ons en ons huis. Wantdat is het, wat ik vreeze, en dat mij sedert vele dagen pijnigt: ik weet, dat er dooronze partij weêr nieuwe plannen gesmeed worden die geen goed einde kunnenhebben, en ik vermoed, dat het uur niet ver meer is, dat ze tot uitvoering zullenkomen.’‘Vermoedt gij het, REINIER?’ vroeg ANNA, die zich op eens een zwaren last van de

ziel voelde vallen. ‘Vermoedt gij het alleen, en hebt geene zekerheid?’‘Ik ken hunne plannen niet,’ antwoordde hij, ‘en wil ze niet kennen; maar zeker

weet ik, dat alles tot de uitvoering gereed is.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 507: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

215

‘Maar wat vreest gij dan, REINIER?’ vroeg ANNA, bijna gerustgesteld bij het hoorenvan die woorden, waarin zij geen onmiddellijk gevaar voor haren echtgenoot zag.‘Kan het opzet dienen om het regt en de ware leer te herstellen, dan zal de Heerhet zegenen.’‘Zijn vloek zal er op rusten, ANNA,’ hervatte GROENEVELD met somberen ernst; ‘'t

is lage wraak-zucht en blinde dweeperij, die zamenspannen in het duister, en geeneerlijke strijd, die God tot hulp en de waarheid tot wapen heeft. Daar is niets danjammer en verderf van te wachten.’‘En waarom het dan niet afgeweerd, REINIER?’ vroeg ANNA. ‘Is het regt, in

arrenmoede te wachten, terwijl de snoodheid hare lagen spant? Wat zwareverantwoordelijkheid kan dat op u laden!’‘Dat moet ik in Gods hand overlaten,’ sprak REINIER, met een diepen zucht, en op

een toon, die de bitterste zielesmart te kennen gaf; ‘ik kan mijn broeder niet verraden;want hij is het, die alles drijft?’ANNA boog zwijgend het hoofd; zij begreep, wat er in GROENEVELD's hart moest

omgaan, en met innige ontroering drukte zij zijne hand, die in de hare beefde, aanhare lippen.‘God stiere het ten beste,’ sprak zij eindelijk; ‘Zijne hand is magtig, waar onze

krachten te kort schieten. Maar ik dank u, REINIER, dat gij mij dit alles gezegd hebt.Ik had meer gevreesd dan dit, want ik vreesde voor u, en hoe droeve zaken gij mijook geopenbaard hebt -’Zij voleindigde den volzin niet, maar opstaande, omarmde zij hemmet de innigste

liefde, en terwijl hij haar met zijn krachtigen arm omklemde,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 508: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

216

en bij de zalige gerustheid, die hem uit hare vriendelijke oogen tegenstraalde, voorhet oogenblik alle zorgen vergat, sprak zij met het volste vertrouwen op detoekomst:‘O, als ik met u ben, en gij met mij, REINIER, geliefde mijn, wat gevaar zouons bedreigen?’Twee donderende slagen op de huisdeur, terstond door verscheidene andere

gevolgd, klonken als een ontzettend antwoord op die vraag.‘Groote God! Wat is dat?’ riep ANNA, doodelijk ontsteld opspringende.Te gelijker tijd hoorde zij de huisdeur openen, en de stem van STOUTENBURG, die

op luiden en hevigen toon naar zijnen broeder vroeg. Plotseling door een ontzettendvoorgevoel overvallen, stond GROENEVELD op, en wilde de kamer uitsnellen, om teonderzoeken, wat er gaande was; maar hij had de deur nog niet bereikt, toenSTOUTENBURG, die met woeste drift de trap was opgestormd, haar open wierp, enop eens voor hen stond, met al de kenteekenen van de vreesselijkste gejaagdheidop het gelaat.‘OmGods wil, wat is er gebeurd?’ riep GROENEVELD, ‘wat is u overkomen,WILLEM?’‘Het vreesselijkste, wat ons gebeuren kon!’ riep STOUTENBURG, hijgende van drift;

‘verraden zijn wij, - verraden!- O, die ellendelingen! Eeuwige verdoemenis over hen!’huilde hij, als in blinde razernij, terwijl hij de krampachtig gesloten vuisten dreigendten hemel hief.‘Verraden!’ riep GROENEVELD hevig verschrikt uit. Vader in den hemel, wat moet

dat wdrden! WILLEM, WILLEM, wat staat u te wachten! Vlugt, in Gods naam, vlugt,eer het te laat is!’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 509: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

217

‘En gij, REINIER, gij zelf,’ riep STOUTENBURG; ‘kom, gij kunt hier niet blijven. Iederoogenblik wachten kan ons noodlottig zijn. Voort, voort!’ En met die woorden greephij hem bij de hand, om hem met geweld met zich mede te slepen.ANNA had al dien tijd doodsbleek en roerloos van schrik daargestaan, als begreep

zij niet, wat er gebeurde. Die slag was te ontzettend en te onverwacht, om op eensin zijn vollen omvang begrepen te worden; hare gedachten verwarden zich, en toenzij STOUTENBURG eene poging zag doen, om REINIERmede te voeren, was het, alsofhaar een doodsteek in het hart gegeven werd. Met eene kreet van wanhoop vloogzij op haren echtgenoot toe, omklemde hemmet beide hare armen, en als ijlhoofdigvan angst, gilde zij, terwijl zij STOUTENBURG met afschuw en ontzetting aanzag:‘Neen, neen! REINIER, niet met hem! Ga niet met hem! Daar is een vloek over zijn

hoofd! o REINIER, ga niet met hem!’‘Hoor niet naar haar, REINIER!’ riep STOUTENBURG dringend, terwijl hij eene woeste

poging deed, om zijnen broeder uit ANNA's omarming los te rukken. ‘De oogenblikkenzijn geteld! In Gods naam, ga meê! Het zal niet lang duren, of dit huis zal bezetworden. Wij hebben geen tijd te verliezen!’‘Gij hebt gelijk, WILLEM,’ sprak GROENEVELD, die bij het klimmen van het gevaar

zijne bedaardheid hernomen, en in het bewustzijn zijner onschuld zijn moed nietverloren had; ‘gij hebt gelijk, en daarom haast u, eer het te laat is. Ik blijf hier: ik hebgeene reden tot vlugten.’‘Gij weet niet wat gij zegt, REINIER,’ sprak STOUTENBURGmet klimmenden aandrang,

geslingerd

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 510: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

218

tusschen de vrees voor zijn eigen leven, die hem tot spoed drong, en de hoop omzijnen broeder te kunnen redden. ‘Geloof het niet, dat gij hier veilig zijt. Daar zalgeen genade wezen, - voor niemand! Gij weet niet, wat er aan het licht zal komen!’‘Ik wil het niet weten, WILLEM hernam. GROENEVELD vastberaden, ‘maar ik weet,

dat gij geen oogenblik langer verwijlen moet., Doe geene moeite om mij; ik herhaalhet u, ik ga niet; ik kan rustig afwachten wat er gebeuren zal. Maar ga nu, ga,’vervolgde hij, hemmet zacht geweld dwingende, ‘denk niet ommij, maar om uzelven!Zorg dat gij in veiligheid komt, WILLEM. God zij met u!’Zijne stem beefde en zijne oogen vulden zich met tranen, toen het oogenblik van

scheiden daar was. STOUTENBURG staarde hem eenige sekonden aan, als onzeker,of hij verder moest aandringen of niet; maar toen hij zijnen broeder in het edele,kalme gelaat zag, begreep hij, dat zijn besluit genomenwas. Eene hevige aandoeningmaakte zich van hem meester: de ijskorst, die zijn hart omschanste, was gebroken,het was alsof hij plotseling in den afgrond van peilloozen jammer nederzag, dien hijvoor Me zijnen gegraven had, en met den woesten uitroep: ‘REINIER, o God, wat iser van ons geworden!’ stortte hij zich in zijns broeders armen, en klernde hem methevigheid aan zijne borst.Het was hun laatst vaarwel; de laatste maal, dat zij hier op aarde te zamen waren.Aan de dringende bede van GROENEVELD gehoor gevende, zag hij van zijn

voornemen af, om nog een oogenblik bij zijne moeder te verwijlen, uit vreeze, dateen zoo plotselinge schrik haar doo-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 511: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

219

delijk zou kunnen zijn. Met de wanhoop in het hart, geteisterd door de meer en meeropdringende schrikbeelden van het levensgevaar, dat hem bedreigde, in magteloozevertwijfeling over het verhrijzelen van al die droomheelden, wier vervulling hem eenuur te voren nog als zeker geschenen had, zette hij voor de laatste maal den voetop den drempel van zijner moeders woning, en sloeg eenzaam, en met een gevoelin zijn binnenste, alsof hij van God enmenschen verlaten was, denzelfden weg naarRotterdam in, waarlangs hij den vorigen nacht spoorslags was komen aanrennen.Een uur later waren alle toegangen van den Haag door afdeelingen gewapende

burgers bezet.Dat uur evenwel had zich ook GROENEVELD te nutte gemaakt, om aan het gevaar,

dat hem bedreigde te ontkomen.STOUTENBURG had namelijk het huis ter naauwernood verlaten, toen zijne moeder,

die, in de benedenkamer gezeten, van den, ouden bediende eene tamelijk verwardeopheldering ontvangen had omtrent hetgeen er in huis gebeurde, door den hevigstenangst gedreven, naar boven snelde, waar zij REINIER vond, die vruchteloos allepogingen aanwendde, om ANNA te bedaren, welke nu eerst tot het besef scheen tegerakeiv van den slag, die haar boven het hoofd hing.Te vergeefs zouden wij den gemoedstoestand van MARIA VAN OLDENBARNEVELD

trachten te beschrijven, toen zij niet de volle waarheid bekend werd gemaakt. Nietalleen werden op eene vreesselijke wijze de oude wonden opengereten, maar hetontzettende vooruitzigt, dat zich op eens voor haar opdeed, dat hare beide zonenhaar van het hart zou-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 512: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

220

den gescheurd worden, dat de eenige band, die haar nog aan de aarde hechtte, opzoo wreede wijze zou vaneen worden gereten, scheen haar op dat oogenblikvreesselijker dan al wat zij vroeger geleden had.En toch was de kracht, die in het moederhart woont, zelfs nu, bij de tachtigjarige

vrouw, nog bestand tegen dien onverwachten, geweldigen schok. Geen traanontwelde haar oog, geen klagt ontvloeide hare lippen; want haar heldere blik, doorbittere ervaring gescherpt, deed het haar beter dan den te kalm vertrouwendenREINIER of de radelooze ANNA inzien, dat er geene redding mogelijk, dat er geenegenade te hopen was, wanneer hij eenmaal zijnen vijanden in handen gevallen zouzijn, en de uitkomst leerde later maar al te wel, hoe juist zij geoordeeld had. Meteene ijskoude kalmte, die akelig afstak tegen de hartverscheurende woorden, diezij sprak, overtuigde zij haren zoon van de dringende noodzakelijkheid, om zich afte scheuren van wat hem het liefste was op de wereld. Met overspannen bedaardheidregelde zij de toebereidselen tot zijne overhaaste vlugt, en overlegde, Waarheenhij zich begeven zou, en gaf raad in alles; en toen hij eindelijk, toegevende aan haardringend - smeeken, na zich door verwisseling van kleederen zooveel mogelijkonkenbaar gemaakt te hebben, zijne ziels-kracht voelde bezwijken op het oogenblik,dat hij zich los moest scheuren, van de vrouw, die hij beminde als het licht zijneroogen, en die hem als waahzinnig van droefheid om den hals hing, en toen zijnoverkropt gemoed zich met geweld lucht verschafte, en hij uitbarstte in tranen terwijlhij een voor een zijne kinderen omarmde, die hij welligt

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 513: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

221

nooit zou wederzien, toen was zij het nog, die kracht genoeg had, om die laatsteoogenblikken te verkorten, en na hem in sprakelooze smart, de handen zegenendop het hoofd te hebben gelegd, hem te geleiden tot aan de deur, die hij nimmermeer zou binnentreden.Maar wie zal ons zeggen, wat er in hare ziel omging, toen zij teruggekeerd naar

hare kamer, die zij akelig en leêg vond als het graf, in haren armstoel nederzonk,en stuipachtig snikkende het gelaat in de handen verborg? Wat zij toen dacht, enwat vreesselijk zielelijden zij in die oogenblikken leed, is een geheim gebleventusschen haar en God; maar van dat oogenblik af was alle aardsch geluk voor haarverdwenen; haar hart was gebroken, en geen glimlach is meer over hare lippengekomen in de zes jaren levens, die haar nog opgelegd zijn geworden, voordat zijhet moede hoofd mogt te ruste leggen in het graf.ANNA zat als wezenloos in stomme wanhoop bij haar, en noch de vleijende

liefkozingen harer kinderen, die in de eenvoudigheid hunner onschuld menige vraagdeden, die haar de ziel doorboorde, noch de nu en dan opflikkerende hoop, dat hetREINIER zou gelukken, zich in veiligheid te stellen, waren in staat, haar uit dientoestand op te wekken.Met doffe onverschilligheid hoorde zij een uur later eene krioelende volksmenigte

voor de deur stilhouden, en terstond daarop de dienaren van het Geregt het huisbinnendringen. Reeds had de vreesselijke pijnbank haar akelig werk hegonnen, enSTOUTENBURG's naam aan de drie gevangen bootsgezellen ontlokt. De vlugt derbeide broeders werd bij het doorzoeken hunner woningen ontdekt, en verzwaarde

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 514: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

222

het gewigt der afgeperste getuigenis. Nog dienzelfden avond werd het huis vanGROENEVELD, zoowel als dat van STOUTENBURG door gewapenden bezet, en aanallen, die zich daarin bevonden, ten strengste verboden, ze te verlaten. Deleermeester van GROENEVELD's kinderen, die toevallig binnenkwam terwijl de Fiskaalvan den Hove zich nog daar bevond, werd gevankelijk naar de Kasteleinije gevoerd.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 515: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

223

Hoofdstuk XIV. Olsveen te 's Gravenhage.

Wij willen nu tot FAESSEN wederkeeren, en moeten te dien einde eenige schredenin ons verhaal terug gaan.Ingevolge den last van den Stadhouder had hij zich met zijne drie makkers over

Voorburg weder naar 's Gravenhage begeven, en zoodra zij zich aan het verblijfvan MAURITS op het Binnenhof aanmeldden, werden zij onmiddellijk bij hemtoegelaten. Zij vonden den Prins in gezelschap van den President, Meester NICOLAESCROMHOLT, en drie raden van den Hove van Holland, die hij terstond bij zich haddoen ontbieden, en aan wie hij de gewigtige ontdekking voorloopig in algemeenetermen had medegedeeld. Reeds was er in het geheim last gegeven, om eenekompagnie stadssoldaten onder de wapens te doen komen, en was den Provoostvan het Hof aangezegd, zich met eenige dienaars van de Justitie op het Binnenhofte vervoegen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 516: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

224

Bij het binnentreden van FAESSEN stond de Prins op, kwam naar hem toe, en maaktehem aan de hij hem zijnde heeren bekend, die, na hem wegens zijn gehoudengedrag geroemd te hebben, met de meeste naauwkeurigheid onderzoek dedennaar alle bijzonderheden, die eenigzins tot ontdekking der waarheid zouden kunnenleiden. Hierop werd besloten, de zaak vooreerst zoo geheim mogelijk te houden,waarbij men zelfs zoo ver ging, dat aan den Raad van State, die op dat oogenblikzitting hield, de ware toedragt der zaak niet geopenbaard werd, maar dat de Provoost,die tot inhechtenisneming de toestemming van dien Raad behoefde, alleenvergunning vroeg, om eenige personen te arresteren, die onlangs den Stadhouderop den weg onbehoorlijk bejegend hadden. Daar FAESSEN zich herinnerde, dat hemdoor VAN DYCK de herberg het Sotje was opgegeyen geworden, ingeval hij in Hetwapen van Utrecht geen onderkomenmpgt vinden, zondmen, den Fiscaal en eenigegeregtsdienaars, zoowel daarheen als naar den Helm, zoodat des namiddags tendrie uur, zoo als wij in het vorige, hoofdstuk gemeld hebhen, de koffer met hetmoordtuig in beslag genpmen, en CORNELIS GERRITS met, de drie Retterdammermatrozen in verzekerde bewaring gebragt waren.Uit het verhaal van FAESSEN bleek het al zeer spoedig, welk gewigtig aandeel

DUIFJE OLSVEEN aan de ontdekking van het verraad had gehad, en wij behpevenwel niet te verzekeren, dat FAESSEN, zoodra het regterlijk verhoor was afgeloopenen de Prins zich naar zijne vertrekken had begeven, deze - gelegenheid aangreep,om een woord ten gunste van OLSVEEN in het midden te brengen. De Pre-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 517: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

225

sident hoorde hem met de meeste oplettendheid aan, en daar hij wist, dat in diedagen te Rotterdam, de instructie beginnen zou over de geheime predikatie teBleiswijk, kwam hij weldra voor zich zelven tot de overtuiging, dat de kastelein uitde Hulck, welke, zoo als hij nu vernam, daarbij tegenwoordig geweest was, alleenvoor die zaak in hechtenis was genomen. Reeds was besloten, dat den volgendendag twee der tegenwoordig zijnde raadsheeren, namelijk JOHAN DEDEL en REINIERVAN PERSYN, vroegtijdig naar Rotterdam zouden gaan, om daar zooveel mogelijkinlichtingen in te winnen, en aan dezen werd nu te gelijkertijd opgedragen, omtrentOLSVEEN het noodige onderzoek in het werk te stellen, en hem tot een nader verhoor,waaruit men hoopte, dat zijne onschuld aan het komplot spoedig blijken zou, naar's Hage te doen brengen. FAESSEN had niets liever gedaan, dan naar DUIFJE tesnellen, om haar dit alles mede te deelen, doch het werd hem niet vergund, daarer strenge last gegeven was, dat de vier aanbrengers voorloopig op de Kasteleinijezouden verblijven, en met niemand daarbuiten in aanraking mogten gebragt worden.He teleurstelling, die hij hierdoor ondervond, werd evenwel merkelijk verzacht, toende heer VAN PERSYN, die hem net belangstelling had aangehoord, en welligt in zijngemoed las hoezeer hem die zaak ter harte ging, hem aanbood, zelf tot DUIFJE tegaan, en haar voor te stellen, haren intrek in de Kasteleinije te nemen, waar devrouw van den cipier haar eene verblijfplaats zou kunnen geven. Met innigedankbaarheid nam hij dit aanbod aan, en kort daarop verlieten de Raden het Hof,en begaf zich de heer VAN PERSYN naar het Wapen van Utrecht,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 518: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

226

waar hij aan DUIFJE's bange onzekerheid een einde maakte, door haar de geheeletoedragt der zaakmede te deelen, en haar, zooveel hij mogt, gerust te stellen omtrenthet lot van haren vader.Zoo als men wel begrijpen kan, had zij den dag in angstige spanning doorgebragt.

Door de vreesselijke vermoeijenis van den nacht overweldigd, was zij kort na hetvertrek van FAESSEN in een vasten slaap gevallen, die echter slechts eenige urengeduurd had, daar hare denkbeelden in den droom weder de overwinning over deligchamelijke afmatting behaalden, en sterker en sterker hegonnen te werken enzich te vermenigvuldigen, totdat de beelden, die haar in den slaap voor den geestgetooverd werden, haar eindelijk geheel tot de werkelijkheid schenen terug te voeren,en zij omtrent ten twaalf uren ontwaakte.Nadat de eerste verwarring van gedachten voorbij was, en zij begreep waar zij

zich bevond, en onder welke omstandighedeu zij in dat voor haar zoo vreemdeverblijf was gekomen, was het haar onmogelijk langer te verwijlen zonder teonderzoeken, welke de uitslag van FAESSEN's bezoek bij den Prins geweest was.Zij stond op en ging de deur uit, toen zij op eens beneden in het voorhuis eenebekende stem meende te hooren. Het was, die van CORNELIS GERRITS, welke reedssedert tien uur in de gelagkamer op FAESSEN en zijne miakkers had zitten wachten,en nu juist aan den waard zijn voornemen te kennen gaf, den Rijswijkschen wegop te wandelen, ten einde hen daar welligt aan te treffen. Een oogenblik later hoordezij hem werkelijk het huis verlaten, en nadat zij zich overtuigd had, dat er zich geeneandere bezoekers bevonden, waagde

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 519: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

227

zij het, naar de vrouw van den waard te gaan, en van haar inlichtingen in te winnen.Hier vernam zij, dat noch FAESSEN noch een der andere matrozen teruggekomenwaren, en tevens, dat de vreemdeling, die zoo even vertrokken was, daar twee urenlang had gezeten, en met blijkbaar ongeduld herhaalde malen buiten de deur wasgaan zien, of de door hem verwachten nog niet terugkeerden. Tot hare grootevreugde had men geen woord van hare aanwezigheid gerept, en nadat zij tendringendste had verzocht, dat men daarover met niemand, wie het ook zijn mogt,spreken zou, keerde zij naar de bovenkamer terug, waar zij geduldig, maar ingespannen verwachting, de terugkomst, van FAESSEN bleef verbeiden.Twee malen werd zij uit hare overpeinzingen die beurtelings van beangstigenden

of meer bemoedigenden aard waren, opgewekt, en met schrik tot de werkelijkheid,die haar omringde, teruggevoerd. Eerst toen zij CORNELIS GERRITS hoordeterugkomen, die na weinige woordenmet den kastelein gewisseld te hebben, wedervertrok, en kort daarna, - het was toen ruim twee uren, - toen haar plotseling diezeifdestem in de ooren klonk, die in den vorigen akeligen nacht het vreesselijk geheimaan STOUTENBURG had geopenbaard. Op eens rees dat ontzettende voorval wedervoor haren geest op, en hoe klopte haar het hart, toen zij COORENWINDER met dehevigste gejaagdheid naar de vier matrozen hoorde vragen. Sidderend van angst,luisterde zij naar het gesprek, dat op luiden toon tusschen hem en de bewoners vanhet huis werd gevoerd. Zij hoorde, hoe hij met klimmende drift naar verschillendeomstandigheden onderzoek deed, en zegende

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 520: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

228

de voorzorg, die zij genomen had, toen zij hem de vraag hoorde doen, of er niemandbij een der matrozen geweest was, voor hun vertrek uit de herberg, hetwelk doorden waard ontkennend werd beantwoord. Zij begreep nu, dat er iets gewigtigsgaande moest wezen, en hoewel zij nog niet regt kon gissen, wat het was, en harenieuwsgierigheid op het hoogste gespannen werd, klopte haar het hart weêr ruimertoen zij kort daarna COORENWINDER de huisdeur met geweld hoorde digtslaan, enzich met gejaagde schreden verwijderen.Onder zoodanige omstandigheden, door klimmend ongeduld gepijnigd, en

geslingerd tusschen hoop en vrees, bragt zij nog eenige uren door, en zaglangzamerhand de zon ten ondergang neigen, zonder dat zij iets van FAESSENvernam, totdat eindelijk, omstreeks zes uur, de heer VAN PERSYN in het Wapen vanUtrecht kwam, en haar met alles wat er gebeurd was, bekend maakte. Haar eerstegevoel was dat, van eene onuitsprekelijke dankbaarheid jegens God, haar eerstewoord tot den heer VAN PERSYN was eene vraag naar het lot van haren vader. Metde meeste voorkomendheid stelde hij haar gerust, en nadat zij hem op zijn verzoekhet verhaal gedaan had van de wijze, waarop zij tot de ontdekking van den toeleggekomen was, en hem niets verzweeg van den moeijelijken togt, dien zij hadondernomen, om FAESSEN op te zoeken, toen het hem duidelijk gebleken was, dathet behoud van des Prinsen leven eigenlijk geheel aan haar te danken was, toenkon er bij hem geen twijfel meer overblijven, dat zij door die daad, welkeomstandigheden zich ook later mogten opdoen, ook haren vader zou gered hebben.Hij deelde haar zijne overtuiging mede,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 521: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

229

en vervulde daardoor haar hart met de zaligste hoop; en toen hij haar daarbij hetvooruitzigt opende, dat zij welligt den volgenden dag haren vader zou kunnen zienen spreken, en haar voorstelde, in 's Hage te blijven en haren intrek te nemen in deKasteleinije, nam zij dat aanbod met de innigste dankbaarheid aan. Weinigeoogenblikken later volgde zij hem daarheen, en werd met de liefderijkste zorg ende hartelijkste belangstelling door de vrouw van den gevangenbewaarderopgenomen. Hier hoorde zij welhaast, dat ook FAESSEN zich in datzelfde gebouwbevond; doch hoe vurig zij ook in stilte naar zijn bij zijn verlangde, en hoezeer zijhoopte, dat hij van haar verblijf daar ter plaatse zou hooren, was er toch een gevoelin haar binnenste, dat zij zelve misschien moeijelijk zou hebben kunnen verkiaren,doch dat haar belette, naar hem te vragen, of den wensch naar zijnetegenwoordigheid aan eenigen persoon ter wereld uit te drukken. Met het zaligedenkbeeld vervuld, van weder met den geliefde onder een dak te wonen, en rijkaan hoop voor de toekomst, sluimerde zij dien avond in, met een gebed op de lippenvoor haren vader en voor FAESSEN.Haar rustige slaap werd gelukkigerwijze niet gestoord door het onophoudelijke

rumoer, dat om haar heen gehoord werd. Hen geheelen nacht bleef het onderzoekvoortduren; deuren werden ontgrendeld en weder gesloten; beurtelings werden degevangenen, die in den loop van den nacht nog met de bedienden van GROENEVELDen STOUTENBURG, den waard uit de Kolder, en eenige anderen vermeerderd waren,voor de regters gebragt, en na min of meer scherpe ondervraging weder teruggeleid.Overigens was daarbuiten alles in rep en roer: na de eerste

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 522: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

230

gevangennemingen was het geheim van de ontdekte zamenzwering als een loopendvuur door de stad verspreid; alle toegangen van den Haag waren door gewapendenbezet en de bruggen opgehaald; in onderscheidene rigtingen werden huiszoekingengedaan; tot diep in den nacht was er eene ontzettende volksmenigte op de been,die gedeeltelijk de geregts-? dienaars bij het opsporen der verdachten volgde,gedeeltelijk bijeenschoolde voor de woningen der OLDENBARNEVELDS, voor degevangenis en op het Binnenhof, voor de woning van den Prins.Nog voor het aanbreken van den dag waren renboden gezonden naar de naastbij

zijnde veeren en naar de voornaamste grensplaatsen, vestingen en forten, die denlast overbragten, dat op alle verdachte personen naauwkeurig moest gelet worden,en waarbij voorloopig STOUTENBURG, GROENEVELD en SLATIUS als de voornaamstemedepligtigen werden opgegeven.De verhooren duurden den geheelen morgen voort, waardoor meer en meer licht

in de zaak verspreid werd. CORNELIS GERRITS, die zoo als wij weten, vrij uitvoerigmet de verschillende omstandigheden bekend was, weigerde in den beginne eenigeopening daaromtrent te doen, of trachtte door zijne antwoorden de regters op hetdwaalspoor te brengen; hij werd evenwel, zoodra men hieryan de overtuiging had,volgens de barbaarsche regtspleging van dien tijd, zoo vreesselijk gepijnigd, dat hijna meer dan twee uren bewusteloos tusschen leven en dood gezweefd te hebben,alle kracht van geest en ligchaam scheen verloren te hebben, en zonder den wil ofhet vermogen om zich langer te verzetten, in doffe stompzinnigheid alles vertelde,wat men van

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 523: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

231

hem verlangde te weten. Omstreeks ten zes uur in den morgenstond vertrokken debeide hierboven genoemde Raden van den Hove naar Rotterdam, om zoo mogelijkADRIAEN VAN DER DUSSEN op te sporen, en nog nadere bijzonderheden aangaandede geheele zaak te weten te komen. Ingevolge hunnen last, deden zij ook OLSVEENvoor zich verschijnen, na van den Schout vernomen te hebben, welke de reden vanzijne inhechtenisneming was, en zij behoefden dan ook geen kwartier tijds, om voorzichzelve van zijne volslagene onwetendheid aangaande het komplot ten volleovertuigd te zijn. Haar hun evenwel de meeste omzigtigheid was aanbevolengeworden, oordeelden zij het niet raadzaam, hem omtrent de ware toedragt derzaak in te lichten, zoodat hij nog dien zelfden, middag naar 's Hage werd vervoerd,zonder regt te begrijpen, wat daarvan de reden kon wezen. De diepsteneêrslagtigheid had zich van den goeden kastelein meester gemaakt, toen hijRotterdam verlaten moest, zonder een enkel woord van afscheid te hebben kunnenspreken met DUIFJE, die hij waande, dat door de boodschap, welke hij haar denvorigen avond gezonden had, van zijn lot was onderrigt geworden. Na de verhooren, die hij had ondergaan, vreesde hij, wel is waar, niet voor zijn leven of voor eenlangdurig gemis zijner vrijheid; maar er waren hem toch te veel voorbeelden vanvervolging, inkerkering en beboeting van de leden zijner partij bekend, dan dat hijniet met diepe bekommering de toekomst zou te gemoet zien. Vooral was hij bezorgdvoor DUIFJE, en wanneer hij er aan dacht, welken angst zij om zijnentwil zou uitstaan,en hoe eenzaam en verlaten zij zich gevoelen zou, nu hij, die in alles haar steun enhaar

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 524: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

232

raadsman was, haar was ontrukt, dan werd het hem bang om het hart, en met hetbitterste zelf-verwijt veroordeelde hij zijne eigene onvoorzigtigheid en zijnenoverdreven geloof sij ver, die hem hadden bewogen, op dien noodlottigen avondnaar Bleiswijk ter preke te gaan. In die droevige gemoedsstemming kwam hij in deKasteleinije te 's Gravenhage aan, en zette zich onder de somberste overpeinzingenneder op de houten zitbank, het eenige meubel in de kleine cel, welke hem tot verblijfwas aangewezen, en waarvan de zware met ijzer beslagen deur zorgvuldig achterhem werd toegegrendeld. Maar wie beschrijft zijne verbazing en zijne ontroering,toen weinige minuten later diezeifde deur weder geopend werd, en zijn geliefdeDUIFJE hem met een luiden gil van blijdschap in de armen vloog, nog eer hij den tijdhad, te onderscheiden of hij waakte dan of hij droomde.‘DUIFJE, mijn kind, in Gods naam wat is dat?’ riep hij uit, zoodra hij woorden vinden

kon om zijne verbazing lucht te geven. ‘Hoe komt gij hier?’‘O vader, lieve vader!’ riep DUIFJE, hem als in verrukking aan haar hart drukkende,

en schreijende van geluk; ‘God dank, dat ik u weêrzie, en dat alles zoo ten bestegeschikt is!’‘Wat is ten beste geschikt, mijn kind,’ vroeg OLSVEEN, haar met ver wondering

aanziende; ‘hoe wist gij, dat ik hier was? Wat is er toch gaande?’‘Weet gij dan nog niets van alles, wat erinde twee laatste dagen gebeurd is,

vader?’ vroeg DUIFJE; ‘heeft niemand u een woord daarvan verhaald?’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 525: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

233

‘Ik begrijp niet, wat gij zeggen wilt’ hervatte OLSVEEN; ‘maar weet gij dan niet, hoeik twee dagen lang in hechtenis geweest ben; en reeds verscheidenemalen verhoordben geworden over de predikatie van SLATIUS?’‘Alles, alles weet ik,’ hernam DUIFJE, ‘en gij moogt het gelooven, dat ik angsten

en zorgen genoeg daarover gevoeld heb; maar, de Heere zij gebenedeid, alles zalzich keeren ten goede! Haar zijn gruwelijke zaken aan het licht gekomen; maarFAESSEN heeft alles gered.’‘Gruwelijke zaken? En FAESSEN alles gered?’ vroeg OLSVEEN, de schouders

ophalende, en regts en links ziende, alsof hij den draad zocht, om een uitweg uitdien doolhof te vinden.‘O, ik zal u alles vertellen, vader!’ sprak DUIFJE; ‘zie, ik ben zoo zalig, dat ik weêr

bij u ben: ik heb zoo vreesselijke uren beleefd!’En te gelijker tijd kuste zij hem nogmaals met innige liefde, en zette zich toen op

de bank naast hem, en hield zijne hand in de hare, en zag hem aan met een blik,die van onuitsprekelijk geluk getuigde, - meer dan duizend woorden hadden kunnendoen.‘Hebt gij vreesselijke uren beleefd, DUIFJE, mijn kind?’ vroeg OLSVEEN eindelijk,

na een oogenblik zwijgens. ‘Wat heeft men u leeds gedaan? Zoo vertel mij alles, ikbrand van nieuwsgierigheid, want ik versta uwe redenen niet.’DUIFJE was eindelijk genoeg bedaard geworden, om hem een verhaal te doen

van hetgeen haar overkomen was, sedert hij de Hulck verlaten had, en, vruchtelooszouden wij pogen, de verbazing van den goeden kastelein te schetsen toen hij zooop

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 526: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

234

eens met die voor hem geheel onverwachte gebeurtenissen bekend gemaakt werd.Met eenkloppend hart hoorde hij DUIFJE aan; met de uitdrukking van den hevigstenzielenangst op het gelaat hingen zijne blikken aan hare lippen; krampachtig klemdenzich zijne vuisten zamen, toen zij hem van STOUTENBURG's nachtelijke tehuiskomstsprak, en van de vreesselijke ontmoeting, die zij met hem gehad had; en toen zijeindelijk van de reddende uitkomst gewaagde, maakte zijn overkropt gemoed zichin een stroom van tranen lucht., en drukte hij haar snikkend aan zijne borst, terwijlhij slechts de woorden: ‘Goddank, Goddank, mijn DUIFJE, mijn lieve kind!’ stamelenkon.En toen zij voortging, en hem het verhaal deed van dien moeijelijken en

gevaarlijken togt tot redding van haren vader, van den Prins en van FAESSEN, zooheldhaftig ten uitvoer gebragt, en met zoo zegenrijke uitkomst bekroond, toenvervulde een ongekend gevoel van vaderlijken trots zijne borst, en diep geroerd,staarde hij met bijna eerbiedige bewondering op het zachte kind, dat in dievreesselijke oogenblikken eene zielskracht had ontwikkeld, die, hij gevoelde hetmaar al te wel, hem zelven, onder zulke verschrikkelijke omstandigheden, ontbrokenzou hebben.‘De naam des Heeren zij geloofd!’ sprak hij eindelijk, terwijl hij een dankbaren blik

ten hemel sloeg, en de handen biddend zamenvouwde. ‘Wat zou er van onsgeworden zijn, indien Hij niet had gewaakt in de ure des gevaars!’‘Hij heeft mij kracht gegeven, om te volbrengen,’ hernam DUIFJE op een toon van

innige dankbaarheid, ‘en telkens als ik meende, dat, ik zou

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 527: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

235

bezwijken heeft Hij mijne gedachten geleid op u, en ik voelde weêr moed en sterkteop nieuw.’‘Wonderbaarlijk zijn de wegenGods,’ vervolgde OLSVEEN langzaam en in nadenken

verzonken, terwijl hij haar liefderijk in de heldere blaauwe oogen zag. ‘Hoe meer ikalles naga, hoe dankbaarder ik dat erken. Wat al omstandigheden hebben moetenzamenloopen! Maar hoe is FAESSEN gewikkeld geworden in die conspiratie, waarhij toch later zoo grooten afkeer van toonde? Ik had dat nooit kunnen denken.’‘Hij is er nooit in gewikkeld geweest, vader,’ sprak DUIFJE met eenige drift; ‘hij

heeft nooit geweten, wat men in den zin had.’‘Heeft hij u dat zelf gezegd?’ vroeg OLSVEEN; want op eens drong zich, als een

zelfverwijt, de gedachte aan hem op, dat hij door zijn laatste onderhoud met FAESSENde oorzaak geweest was, dat deze, door de verijdeling zijner wenschen verbitterd,zich tot misdadige stappen had laten verleiden.‘Dat behoefde niemand mij te zeggen; ik zou het toch geweten hebben’, hernam

DUIFJE. ‘O, als gij hem gezien hadt, vader, toen ik hem den schandelijken toelegopenbaarde! Hoe zijne oogen schitterden van verontwaardiging, en hoe bereid hijwas, te doen, al wat gedaan kon worden, om den Prins te redden. En ook om u teredden, vaderlief,’ vervolgde zij, terwijl zij vleijend den arm om hem henen sloeg enhem liefdevol aanzag. ‘O, zijn wij hem niet veel verschuldigd, dat hij zoo dadelijk enzoo krachtig handelde?’‘Ik geloof het, DUIFJE, wat gij zegt,’ antwoordde OLSVEEN; ‘denk niet, dat ik ooit

aan FAESSEN getwijfeld heb. Maar dunkt het u niet,’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 528: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

236

ging hij op vriendelijken toon voort, ‘dat hij nog ruim zooveel verschuldigd is aan u?Gelooft gij niet, dat gij hem eigenlijk het leven gered hebt?’DUIFJE zweeg eene korte wijl, en keek strak voor zich uit, terwijl een glans van

zalig genoegen zich over haar gelaat verspreidde, alsof een beeld voor haar oprees,dat hare ziel met hemelvreugde vervulde. Daarop sloeg zij de blikken op harenvader, en zag hem vragend aan; sneller joeg haar het bloed door de aderen; hareoogen vulden zich met tranen.‘Heb ik dat?’ riep zij uit, terwijl zij op eens het gloeijende gelaat aan de borst van

haren vader verborg. ‘Ik, heb ik hem gered? Zoudt gij dat ineenen vader!’OLSVEEN glimlachte bij het hooren van deze woorden, waarvan hij de beteekenis

maar al te wel verstond, en die hem met innige vreugde vervulden. Dat hij, na alleswat hij van DUIFJE gehoord had, en bij de zoozeer veranderde omstandigheden,waardoor FAESSEN ontwijfelbaar eene geheel andere toekomst te gemoet zou gaan,hoegenaamd geen hinderpaal tegen de vervulling zijner wenschenmeer in den wegzou leggen, is ligt te begrijpen; meer nog, het was nu zijne vurigste hoop, dat DUIFJEde toegenegenheid van den jongen bootsman mogt beantwoorden, daar hij vastovertuigd was, dat hij haar levenslot nooit in waardiger handen kon nederleggen.Daarom maakten hem die woorden en de toon, waarop zij uitgesproken werden,zoo gelukkig. Hij herkende maar al te wel de uitdrukking der innigste liefde, die zichwel verbergen wilde, maar zich niet verbergen kon.‘Zou ik dat niet meenen, DUIFJE?’ vroeg hij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 529: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

237

op denzelfden, vriendelijken toon, en alsof hij hare geheimste gedachten zoo gaarnewilde bespieden. ‘En waarom zou ik niet?’Hij sprak er evenwel niet verder over, maar in den loop van den avond. dien zij

te zamen doorbragten, had hij gelegenheid genoeg, om hare geheimste gedachtenop dit punt te raden, daar het onschuldige kind nooit iets voor haren vader hadverborgen gehouden, hoewel zij het nu in dit geval waarschijnlijk zou getrachthebben, indien zij geweten had met welke zorg en met welke onbemerktekunstgrepen de goede kastelein den verspieder speelde, om tot de overtuiging tekomen van eene waarheid, die hij boven alles wenschte.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 530: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

238

Hoofdstuk XV. Faessen beloond.

Dien dag was het FAESSEN noch zijnen makkers vergund geweest, met iemand inaanraking te komen, en hoe gaarne hij dus ook tot DUIFJE wilde gaan, van wierverblijf in de Kasteleinije hij onderrigt was, hoezeer hij ook verlangde, OLSVEEN tespreken, hij moest zijn ongeduld met kracht matigen en zich aan den ijzeren wil derJustitie onderwerpen. De geheele dag ging voor hem voorbij onder omstandigheden,die eene pijnlijke tegenstelling vormden met het geluk, dat hij zoo gaarne had willensmaken. Herhaalde malen werd hij door de regters ontboden, om met deverschillende gevangenen voor te komen, om hij de verhooren tegenwoordig te zijn,die, bij het weinige licht, dat er nog omtrent de zaak was opgegaan, tot de kleinsteen schijnbaar nietigste bijzonderheden werden uitgestrekt. Meer dan eens had hijin de pijnkamer moeten verschij-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 531: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

239

nen, om de verschillende getuigenissen, door de onmenschelijkste martelingen aande rampzalige beschuldigden ontwrongen, te bevestigen of te ontzenuwen.Wel werd hij door allen, die hem bejegenden, met achting en welwillendheid

toegesproken, wel had menig woord van loftuiting en warme dankbaarheid hemdoen gevoelen, op welken hoogen prijs zijne handelwijze geschat werd; maar toch- de ontzettende jammer, waarvan hij ooggetuige was, en die hij nog voor zoomenigen ongelukkige in het verschiet zag opdagen, drong zich telkens als eensomber beeld voor zijnen geest, en hij had al de kracht zijner redeneering noodig,om zich te overtuigen, dat die ellende niet zijn werk was, dat hij berusten moest inden wil der Voorzienigheid, die hem als het middel had gebruikt om hare plannenuit te voeren. Veel had hij er in die oogenblikken voor willen geven, wanneer dat lotaan een ander ware ten deel gevallen, wanneer hij nooit iets van de zamenzweringnoch van den weg, die ter ontdekking leiden moest, had vernomen. Met somberegedachten vervuld, die zelfs door de herinnering aan het geliefde wezen, dat in zijnenabijheid sluimerde, niet verhelderd werden, begaf hij zich dien avond ter ruste.Den volgenden morgen werd hij gewekt door het statige klokkengelui, dat aan de

gemeente verkondigde dat de plegtige bededag, aangebroken was, die den 21stenJanuarij door de Staten van Holland was afgekondigd geworden, ten einde denzegen des hemels in den op handen zijnde veldtogt tegen de Spanjaarden af tesmeken. Die dag had nu door de wonderbare bestiering Gods eene dubbelebeteekenis gekregen. De bededag was een dankdag te-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 532: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

240

vens. Duizenden bij duizenden stroomden naar de bedehuizen, die te klein warenom de ontelbare menigte te bevatten. Ook FAESSEN had voor zich en zijne driemakkers de vergunning verzocht en verkregen, om zich aan te sluiten aan debiddende schare. Het was hem eene innige behoefte, zijn hart uit te storten in hethuis des Heeren; hij gevoelde, dat hij daar vrede en rust zou kunnen vinden. Enwerkelijk was hem dat uur ten zegen. Toen hij daar te midden van die duizenden,in ootmoed neêrgebogen, de woorden van den leeraar hoorde, die, in de reddingdes Prinsen, Gods wonderbare wegen deed eerbiedigen, die niet, als velen zijnerambtgenooten in die dagen, iedere beproeving, die het volk werd opgelegd, aanden toorn Gods over de andersdenkenden toeschreef; die, hoezeer vervuld vanverontwaardiging, bij de veroordeeling van het pas ontdekte gruwelstuk, nog woordenvanmededoogenmet de gevallenen over had, henmeer op de vreugde der gereddendan op de misdaad der enkelen wees, toen keerde de kalmte weder geheel terugin zijn gemoed. En als hij den blik sloeg op het edele en rustige gelaat van denStadhouder, die de godsdienstoefening bijwoonde, en tranen van erkentelijkheidzag glinsteren in de oogen van zoo velen, die zonder zijn ras en besluitvol handelenin diepe ellende zouden gestort zijn, dan vervulde een ongekend gevoel vandankbaarheid zijn hart, dat hij geroepen was geworden, het werktuig te zijn totredding van zoo vele duizenden.De godsdienstoefening was geëindigd; nog rolden de statige toonen van het orgel

door de gewelven en zag hij langzamerhand de menigte zich verstrooijen, toen eenkamerdienaar van den Prins met

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 533: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

241

moeite door de uitstroomende schaar tot hem doordrong, en hem uitnoodigde, metzijne drie makkers voor zijne Excellentie te verschijnen. In een oogenblik waren deblikken der nieuwsgierige menigte op hen gevestigd, en wie zal het hun ten kwadeduiden, dat een streelend gevoel hun de borst vervulde, toen zij aan den eerbied,waarmede men voor hen plaats maakte, aan de welwillende woorden, die hier endaar hun oor troffen, konden opmerken, dat men in hen de vier wakkere zeeliedenherkend had, van wie de leeraar in zijne rede had gesproken, en over wier hoofdhij daarna in een warm gebed, dat weêrklank gevonden had in aller harten, denzegen des hemels had afgesmeekt.Den kamerdienaar volgende, begaven zij zich naar het Binnenhof, en werden

onmiddellijk bij den Prins aangediend en toegelaten. Zij vonden hem in een zijnerkleine vertrekken, in het gezelschap van verscheidene heeren, waaronder men dentachtigjarigen CORNELIS VAN AERSSEN, Griffier van de Generale Staten, NICOLAESCROMHOLT, President van het Hof van Holland, THOMAS VAN CASSIOPYN, voorzittendBurgemeester, en JOANNES LAMOTIUS, oudsten predikant van 's Gravenhage, denkapitein der Gardes en eenige andere officieren en hooge beambten opmerkte.Zoodra de vier matrozen binnentraden, kwam er eenige beweging in den kleinen

kring, die zich om den Stadhouder geschaard had, en met belangstelling wenddenzich aller blikken naar hen toe. MAURITS zelf kwam hun eenige schreden te gemoet.‘Weest welkom, mannen,’ sprak hij, terwijl een glans van genoegen en

welwillendheid zich over

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 534: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

242

zijn gelaat verspreidde; ‘weest welkom! Ik heb u hier doen komen, omdat het mijeene behoefte was, nadat ik God den Heere gedankt had voor mijne wonderbarebehoudenisse, ook u weêr te zien en te danken, wien ik, naast Hem, mijne reddingverschuldigd ben.’Noch FAESSEN noch zijne makkers waren in staat, op deze toespraak van den

Prins te antwoorden, schoon hun het hart dubbel snel klopte bij die woorden. Welwas het hun, nu zij daar tegenover den beminden Vorst stonden, alsof zij nu eersthet groote gewigt beseften van hetgeen door hen verrigt was; maar een gevoel,alsof zij oneindig meer hadden willen doen, alsof die redding, waaraan voor hengeen gevaar was verbonden geweest, te breed werd uitgemeten en door die weinigehartelijke woorden van den Vorst reeds te ruim beloond was, drong hun gemoedbinnen.‘Ik heb u bij mij geroepen,’ vervolgde MAURITS, ‘nu ik omringd ben van mijne

trouwste vrienden, waaronder ik voortaan ook u tellen mag. Ik wilde hen in degelegenheid stellen, u te zien en te spreken, want ik weet, dat gij hun, in het vervolg,altijd even welkom zult zijn als mij.’Een naauwelijks, hoorbaar gemompel van goedkeuring bewees, dat allen, die

daar tegenwoordig waren, met de woorden van den Prins instemden.‘Ik heb ook gewild,’ ging hij voort, ‘dat gij u altijd den dag van heden en de trouwe,

die gij mij bewezen hebt, herinneren zoudt. Draagt daartoe die penningen,’ en tegelijker tijd gaf hij hun ieder een gouden gedenkpenning met zijne beeldtenis enzijn wapen, aan een zilveren keten, die hem door zijnen thesaurier werden toegereikt;

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 535: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

243

‘draagt ze dagelijks en gedenkt mijner daarbij.’Met bevende banden namen FAESSEN en zijne maats het vorstelijke geschenk

aan, terwijl zij ter naauwernood eenige woorden van dank konden stamelen.‘En ten slotte,’ vervolgde de Prins, ‘is het mij een waar geluk, u nog eene goede

tijding te kunnenmededeelen. Ook het vaderland is niet ondankbaar geweest jegenszijne trouwe dienaren. - Nog gisteren avond hebben Hunne Hoogmogenden, inbijzondere zitting bijeengekomen, om kennis te nemen van het gebeurde, eenvoorloopig besluit genomen, waarbij u ieder eene gift van zeshonderd Carolusguldenswordt geschonken, eene ruime gage tot aan het einde van uw leven en een verzilverdrapier, dat gij, wij hopen het, gebruiken zult in de dienst van de Republiek; en om udaartoe in staat te stellen, heb ik u, in overleg met den Raad van State, benoemdtot scheepsluitenants, en u aan de verschillende kollegiën der Admiraliteit voor deeerste openvallende plaatsen aanbevolen, hopende, dat zoodanige beschikkingnaar uw genoegen zal zijn.’Met klimmende aandoening hadden de vier zeelieden deze woorden aangehoord,

en welke de gewaarwordingen van FAESSEN daarbij waren, zouden wij moeijelijkkunnen schetsen. Het was hem, alsof het met ieder woord meer en meer helder omhem henen werd; geregeld denken kon hij niet, maar een verward en onbepaaldvooruitzigt van een geluk, te groot dan dat hij het geheel zou kunnen overzien, reesvoor zijne verbeelding op.De tegenstelling tusschen de donkere toekomst, die hij eenige dagen geleden te

gemoet ging, en de

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 536: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

244

blijde vooruitzigten, die zich nu voor hem openden, was zoo groot, dat eene soortvan angstigen twijfel omtrent de vervulling van andere, nog veel dierbaarderwenschen, als onwillekeurig in zijne ziel oprees: - het was hem, alsof hij te gelukkigzou worden. Buiten staat, om het gevoel, dat hem overstelpte, lucht te geven, staardehij, als twijfelende aan de waarheid, de heeren, die den Prins omringden, aan, entoen de vorstelijke veldheer hem, na het einde van zijne toespraak, de hand toereiktemet de woorden: ‘En van u, luitenant FAESSEN, zijn ons reeds zoo uitmuntendeberigten over uwe vroegere bravoure ter oore gekomen, dat wij ook in het vervolgop u rekenen mogen,’ greep hij met beide handen die van den Prins, en drukte haaraan zijne lippen, onder den uitroep: ‘Ja, ja, in leven en dood! - God zegene uweExcellentie - het is te veel!’Dat was alles wat hij kon uitbrengen; zijn gemoed schoot vol, en de tranen

sprongen hem in de oogen. Als ontevreden over die ontroering, die hij zich schaamdete laten blijken, wendde hij zich plotseling ter zijde en, alsof hij zijne zwakheid wildeverontschuldigen, sprak hij tot den heer VAN CASSIOPYN, die zich toevallig juist voorhem bevond, terwijl hij zich de oogen met de vlakke hand afwischte: ‘Ik kan er niettoe doen! 't Is te veel geluks!’De Stadhouder sprak nu ook nog eenige verpligtende woorden tot de anderen,

en ook de overige heerenmengden zich in het gesprek, dat daardoor meer algemeenwerd, en waarbij nog naar menige omstandigheid gevraagd en menige gissingaangaande veel, dat nog in het duister lag, geopperd werd.Gedurende dit alles waren de gedachten van

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 537: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

245

FAESSEN meer en meer heengeleid naar DUIFJE en haren vader, of liever deherinnering aan hen was voortdurend zoo geheel en al zamengeweven met zijneschoone beelden voor de toekomst, dat hij zijn verlangen om hen te zien en tespreken niet danmet moeite kon bedwingen. Daarbij was hij nog altijd in het onzekereaangaande het lot van OLSVEEN, en het was hem eene ondragelijke gedachte, datdeze nog in den kerker zuchtte, terwijl hij zelf zoo nabij het toppunt zijner wenschengevoerd werd: eene herinnering, die zijn geluk als met een nevel overtoog.Die onzekerheid evenwel duurde niet lang. De President CROMHOLT, met wien hij,

zoo als men zich herinneren zal, den vorigen dag reeds over OLSVEEN gesprokenhad, trad naar hem toe, en terwijl hij naar verschillende omstandigheden onderzoekdeed, kwam het gesprek weldra op DUIFJE, waarvan FAESSEN gebruik maakte, omnaar het lot van haren vader te vragen.‘Die is terstond buiten alle vervolging gesteld,’ sprak CROMHOLT; ‘reeds gisteren

was het zoo goed als bewezen, dat hij van de zaak niets af wist, en de reden, waaromhij eigenlijk in hechtenis was genomen, is zoo luttel en verzinkt zoo geheel en al in't niet, in vergelijking met hetgeen het vaderland aan zijne dochter verpligt is, datveel grooter vergrijp daardoor zou worden vereffend. Maar bovendien, er is geenereden hoegenaamd meer om hem in hechtenis te houden.’‘Hij is dus -?’ vroeg FAESSEN.‘Hij is volkomen vrij,’ antwoordde de President; ‘alleen zullen wij van hem eischen,

zoo als wij dat doen van allen, die ook maar zijdelings in eenige

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 538: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

246

betrekking tot de zaak staan, dat hij zich voortdurend ter beschikking houde van deJustitie; men kan zijne getuigenis noodig hebben.’‘En is hij reeds ontslagen?’ vroeg FAESSEN, wien dit berigt met blijdschap vervulde.‘Ik was voornemens, zoodra ik van zijne Excellentie huiswaarts zou keeren, aan

den gevangenbewaarder zijne invrijheidstelling te gelasten,’ antwoordde CROMHOLT;‘maar ik zie, welk belang gij in hem stelt; - wilt gij hem zelf die tijding brengen, danzal ik u met genoegen eenige regelen schrifts aan den cipier medegeven.’Met vreugde nam FAESSEN dit aanbod aan, en ternaauwernood kon hij het

oogenblik afwachten, dat de Stadhouder het teeken gaf, waarop de daar verzameldeheeren, en ook hij met zijne makkers, zich konden verwijderen. De President voldeedhierop terstond aan zijn verlangen, door in een der nevenvertrekken eenige weinigewoorden, die het bevel tot OLSVEEN's vrijlating behelsden, op een blad papier teschrijven, dat hij hem ter hand stelde.Met haastige schreden verwijderde zich FAESSEN, en ijlde naar de Kasteleinije,

waar hij de order van den President van het Hof aan den cipier vertoonde, die hemonmiddellijk naar de kamer van OLSVEEN geleidde. Met een kloppend hart hoordehij den zwaren sleutel in het slot omdraaijen, en trad hij het vertrek binnen, daar hijgevoelde, dat in de volgende oogenblikken beslist zou worden, of op al het geluk,dat hem zoo onverwachts ten deel gevallen was, de kroon zou worden gezet, of dathet weder in het niet zou verdwijnen.Hij vond, zoo als hij reeds vermoed had, DUIFJE

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 539: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

247

bij haren vader, en een onbeschrijfelijk gevoel, eene mengeling van zalige vreugdeen van angstige twijfeling, doorgloeide zijne borst, toen hij weder in de nabijheidwas van het geliefde wezen, dat geheel zijne ziel vervulde.Het ontging hem niet, dat OLSVEEN in eene ernstige en droefgeestige stemming

verkeerde, hem anders zoo geheel vreemd, doch die een natuurlijk gevolg was vande verschillende aandoeningen, die hij in den laatsten tijd had ondervonden, en vande weinig opbeurende omstandigheden, waarin hij op dit oogenblik verkeerde. Zijngelaat verhelderde evenwel eensklaps, toen hij den jongen zeeman zagbinnentreden; hij sprong op, en snelde hem met de uitdrukking der levendigstevreugde te gemoet.‘Welkom, welkom, FAESSEN!’ riep hij hem toe, terwijl hij hem de beide handen

drukte. ‘Wij hadden u reeds zoo lang gewacht.’‘En reeds lang zou ik bij u geweest zijn,’ antwoordde FAESSEN, ‘indien ik er de

vergunning toe gekregen had, die ik zoo menigmaal heb gevraagd.’‘Ik wist het,’ hernam OLSVEEN; ‘men had mij gezegd, dat wij u niet spreken mogten.

Maar het is goed, dat men het nu heeft toegestaan; ik had het zoo vurig verlangd.Een ongelukkigen moet men zijne vrienden niet nemen. Nu zal ik weêr meer krachthebben, om te dragen, wat mij nog zal worden opgelegd.’‘En dat, zoo God wil, nu niet veel meer zijn zal,’ viel FAESSEN hem opgeruimd in

de rede; ‘want ik heb het bevel voor uwe vrijlating medegebragt.’ En te gelijker tijdreikte hij hem het geschrift van den President toe.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 540: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

248

Met een kreet van vreugde, wierp DUIFJE zich op het hooren van die woorden, harenvader om den hals, die met bevende hand het papier had aangenomen, hetwelk detranen, die zijn oog benevelden, hem beletten te lezen.‘Ik had het zoo spoedig niet verwacht,’ sprak hij, ‘hoezeer ik wel vertrouwde, dat

mijne onschuld aan het licht zou komen. Maar hoe langen tijd had het nog kunnenduren; - en reeds die weinige dagen, dat men mij de vrijheid genomen heeft, hebbenmij meer doen lijden, dan ik zeggen kan. En vooral was het die verdenking van zooschandelijke misdaad, die mij neêrdrukte. Zie, ik weet wel,’ ging hij op zachten toonvoort, ‘dat ik de plakkaten der overheid had overtreden, en dat ik niet ter preêke hadmogen gaan; - ik heb er in mijne eenzaamheid dikwijls genoeg over nagedacht; -maar wat ik daaraan heb misdreven, indien het een misdrijf is, in zoodanig gevalde geboden der menschen luttel te achten, dat heb ik in die uren dubbel geboet.En toch, wie weet, wat mij nog te wachten had gestaan, als de Heer niet zoo allesten beste geschikt had! - En dat heb ik, naast Hem, aan u te danken, DUIFJE, mijnkind,’ vervolgde hij, terwijl hij haar met diepe ontroering aan zijn hart drukte.‘O, dank het Hem alleen, die er mij de kracht toe gegeven heeft, lieve vader,’

sprak DUIFJE, hem aanziendemet een blik, waarin de teederste liefde met de innigstedankbaarheid te zamen smolt. ‘Ik ben zoo zalig, dat Hij mij uitverkoren heeft om ute redden.’Zullen wij het beschrijven, wat FAESSEN bij dit alles gevoelde. Zou het ons mogelijk

zijn, den loop

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 541: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

249

der gedachten te volgen, die als een bruischenden stroom zijn brein doorwoelden?Geslingerd tusschen de zaligste hoop op een geluk, dat hem zelfs nu in dit oogenbliknog als te groot, als onbereikbaar toescheen, en de vreeze voor een woord, dathem in een nacht van eeuwigen jammer zou terugwerpen, zag hij op het geliefdewezen, dat ook hem gered had uit het vreesselijk gevaar, dat hem dreigde. Hij wildetot haar spreken, woorden van liefde en dankbaarheid, en hij kon het niet: - hoe zouhij het hebben kunnen uitdrukken, wat met geene woorden was weêr te geven!OLSVEEN brak op nieuw het stilzwijgen. ‘En nu laat ons hoopvol in de toekomst

zien, die wij te gemoet gaan,’ sprak hij op meer opgeruimden toon. ‘Laat ons nietlanger hier blijven in deze droeve plaats, binnen deze muren, die mij het hartebeklemmen.’‘Hoe zalig zullen wij weêrkeeren in het huis, dat wij met zooveel jammer verlaten

hebben,’ sprak DUIFJE, terwijl een glans van vergenoegen haar in de oogen schitterdebij dat blijde vooruitzigt.‘Dat zullen wij, mijn kind,’ hernam OLSVEEN, in hare vreugde deelende; ‘en gij,

FAESSEN, trouwe vriend,’ sprak hij tot dezen, hem de hand toereikende, ‘ga met ons,en laat ons gelukkig zijn als vroeger!’‘Gelukkig als vroeger,’ herhaalde FAESSEN, die met een kloppend hart de hem

aangeboden hand drukte, terwijl dat denkbeeld hem op eens zijne bezinning scheenweêr te geven, en een straal van hoop op zijn eerlijk en trouwhartig gelaat schitterde.‘Gelukkig zijn als vroeger! Kan ik dat, OLSVEEN? 't Is waar, er is in dien tijd veelveranderd.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 542: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

250

Gij weet, met wat jammer in het hart ik ook uit dat huis ben heengegaan. Ik wasarm en verlaten: verlaten van God en de menschen, zoo het mij scheen, en nu,hoeveel is mij gegeven geworden! Want ik heb u nog niet alles gezegd: - ik heb eeren rang en rijkdom gekregen, meer dan ik verdiend had, en toch - zal ik met datalles gelukkig zijn? Gij weet het -’Zijne stem beefde, en zijn oog werd vochtig, terwijl hij die woorden sprak, en zijne

ontroering belette hem, voort te gaan; maar OLSVEEN had hem genoeg begrepen,en met innige vreugde vervulde hem dit bewijs van FAESSEN's onveranderde trouweliefde.‘Ik weet het, mijn goede FAESSEN,’ sprak hij op hartelijken toon, ‘doch ik weet ook

- ik geloof ook, dat gij nog gelukkig kunt zijn. Maar immers, het hangt van mij alleenniet af,’ en te gelijk zag hij DUIFJE aan met een vragenden blik, waarin allesopgesloten lag, wat woorden haar reeds niet meer behoefden te zeggen. ‘Zie, DUIFJE,’ging hij voort, terwijl zij, die nu alles begreep, het diep blozende gelaat aan de borstvan haren vader trachtte te verbergen, ‘om uwentwil is hij weggegaan van ons; wantik had hem een geluk, dat hij voor het hoogste hield hier op aarde, moeten weigeren,omdat ik het uwe niet in de waagschaal mogt stellen. Ik weet niet, of het goed was,wat ik toen deed; maar het is ons door eene hemelsche bestiering ten zegengeworden. En nu - ik zal hem niet meer van ons wegzenden,’ vervolgde hij op meeropgeruimden toon, ‘wanneer gij het niet wilt.’DUIFJE antwoordde niet: maar toen zij het hoofd bij die woorden van haren vader

weder oprigtte,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 543: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

251

zag zij FAESSEN aan met een blik waarin een eindelooze schat van liefde door haretranen heen schitterde.‘Heb ik dan goed in uw hart gelezen, DUIFJE, mijn kind?’ vervolgde OLSVEEN, haar

met diepe ontroering aan zijne borst klemmende. ‘Zoo geve u God zijn zegen! Neemhaar dan, FAESSEN - zij is het liefste, wat ik heb op aarde, - en maak haar gelukkig,die u reeds lang heeft lief gehad!’En toen hij met die woorden het beminde kind in de armen van FAESSEN voerde,

die, zalig van geluk, slechts de woorden ‘reeds lang heeft lief gehad?’ stamelenkon, waarin voor hem de hemel lag opgesloten, toen verdween uit zijnen geest alde geleden ellende, om plaats te maken voor het beeld der lagchendste toekomst,die ooit drie menschen door trouwe liefde en vriendschap vereenigd, heefttegengestraald.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 544: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

252

Hoofdstuk XVI. Epiloog.

Hoe gaarne zouden wij blijven verwijlen bij het liefelijke tooneel, dat wij op het eindevan ons vorig hoofdstuk geschetst hebben, en hoogstens nog daarbij vermelden,dat FAESSEN nog vele jaren met zijn DUIFJE gelukkig leefde, en twee jaren na deontknooping van ons verhaal, namelijk in April 1625, door de Generale Staten totscheepskapitein werd voorgesteld. Hoe gaarne zouden wij het gordijn doen vallenvoor de sombere tooneelen, die in de volgende dagen elders voorvielen, en onsvergenoegen, den taak des romanschrijvers te hebben afgewerkt, die zijnehoofdpersonen langs het kronkelende pad der verschillende lotsverwisselingengevoerd heeft tot eene gewenschte uitkomst, ware het niet, dat wij ons in de vorigebladen hadden voorgesteld, tot zekere grenzen ook historieschrijver te zijn, en onzelezers buitendien het regt hebben,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 545: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

253

rekenschap van ons te vorderen, aangaande het lot van zoo velen, die alshandelende personen in ons verhaal zijn opgetreden. Wij zullen aan die verpligtingvoldoen, schoon het onderwerp dezer laatste regelen hier en daar de barbaarschheidvan vroegere eeuwen in het geheugenmoet terugroepen, schoon het verhaal somberzal luiden als de toonen eener doodsklok.

Het duurde verscheidene dagen, na de door ons beschreven ontdekking, voordatmen, behalve de reeds gevangenen, een der andere zaamgezworenen kon magtigworden, niettegenstaande men van de zijde der Regering alle mogelijke pogingendaartoe aanwendde; niettegenstaande hooge prijzen gesteld werden op de hoofdendergenen, die men bij name kende, en de predikstoelen overal daverden vanaansporingen aan de Contra-Remonstranten, om de leiders en hand-langers derverfoeijelijke conspiratie op te sporen en aan de Justitie over te leveren. In minderdan eene week waren door het geheele land publicatiën verspreid en aan de puijender raadshuizen aangeplakt, waarbij eene som van vierduizend Carolus-guldenbeloofd werd aan dengene, die een der hoofdaanleggers levend in handen van hetgeregt bragt, onder welke hoofdaanleggers men ook de predikanten GEESTERANUSen VELSIUS begreep, die, zoo als onze lezers zich herinneren zullen, op den laatstenavond in Rotterdam, met SLATIUS en CORNELIS GERRITS te zamen geweest waren,en hoogst

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 546: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

254

waarschijnlijk door den laatstgenoemde bij het scherp verhoor, dat hij onderging,genoemd zijn geworden. Hoewel zij van hunne onschuld volkomen bewust waren,achtten zij het raadzaam, zich te verbergen, en het gelukte hun, het land uit te wijken.Later is evenwel die onschuld ten duidelijkste gebleken, zoodat zij geheel vrijverklaard zijn, en wij dan ook van VELSIUS vermeld vinden, dat hij tot zijnen doodtoe, te Rotterdam openlijk gewoond en verkeerd heeft.De eerste, dien men op het spoor kwam, was VAN DYCK. Wij hebben gezien, hoe

hij, na STOUTENBURG van de onverwachte ontdekking der zamenzwering verwittigdte hebben, den Haag verlaten, en zich naar zijne woning te Bleiswijk begeven had.Hij kwam hier in den nacht aan, en gebruikte den tijd, die hem overbleef, om allepapieren, die hij in bewaring had, en die eenigermate op de zaak betrekking hadden,te verbranden. Hij begreep maar al te wel, dat hij een der eersten zou zijn, die doorde gevangenen genoemd zou worden, en na met kalmte zijn hagchelijken toestandoverdacht te hebben, kwam hij tot het besluit, dat het vooreerst raadzamer was,zich te verbergen, dan eene poging tot ontvlugten te wagen. Hij werd hier te meerin versterkt, daar hij, zoowel te Bleiswijk als in de omliggende dorpen, verscheidenevrienden had, die, zonder aan het eigenlijke komplot te hebben deel genomen,geheel zijner partij waren toegedaan, en op wier trouw hij meende te kunnen rekenen.Hij begaf zich dien ten gevolge in den morgen van den 7den Februarij naar dengewezen Secretaris van Hazertswoude, VAN TOL, een dergenen, die tot demisnoegden behoorde, welke SLATIUS en BONTEBAL

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 547: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

255

hadden opgevorderd, om bij het uitbreken van onlusten, met eenige boeren naar 'sHage te trekken, om den nieuwen staat van zaken, die men wachtende was, tehelpen invoeren. Aan dezen openhaarde hij de geheele toedragt der zaak, en vondook werkelijk bij hem eene schuilplaats, waar hij zes dagen doorbragt, op middelenpeinzende om zich door de vlugt te redden, die evenwel, hij zag dit nu te laat in,dagelijks moeijelijker werd, naarmate het gerucht van hetgene gebeurd was, zichmeer en meer door het geheele land verspreidde, en de maatregelen, om deverdachten in handen te krijgen, in kracht toenamen. Eer hij evenwel een middelbedacht had om zich uit dien benarden toestand te redden, was hij reeds in hetgeheim verraden geworden, zoo het gerucht wil, door VAN TOL zelven.Op dingsdag den 14den Februarij, den dag, waarop ook de Staten van Utrecht

vier duizend gulden op zijn hoofd stelden, werd hij des morgens met het aanbrekenvan den dageraad door een ongewoon gerucht voor de huisdeur gewekt. Uit vreesvoor ontdekking, half gekleed te bed liggende, was hij in een odgenblik gereed, enzoodra zijn scherp luisterend oor hem van het nakende gevaar had onderrigt, bedachthij zich niet lang, greep een paar schaatsen, die hij op zijne tafel gereed had liggen,en zonder te letten op de hoogte der verdieping, sprong hij uit het venster van hetachterkamertje, waar hij zich schuil hield. Hij kwam behouden op den grond, en metzijne gewone koelbloedigheid, die altijd met het gevaar scheen te klimmen, zag hijom zich. Niemand was nog aan deze zijde van het huis te zien; vóór hem lagen dewijd-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 548: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

256

uitgestrekte weilanden met morgennevel overdekt, en door de smalle toegevrorensloten doorsneden. Daar zag hij nog het middel in, dat hem redden kon. Eéne keuzeslechts moest gedaan worden, doch waartoe hem maar weinige seconden tijdsgegeven waren, en waarvan toch leven of dood afhing. Zou hij te voet den wedloopwagen met zijne vervolgers over de gladbevroren vlakte, die vóór hem lag, of zouhij zich de schaatsen aanbinden, en zoodoende hen, die daarop zeker niet voorbereidwaren, buiten de mogelijkheid stellen, met hem in snelheid te wedijveren? In heteerste geval won hij bij het oponthoud, dat zij nogbij het doorzoeken van het huismoesten maken, een aanzienlijken voorsprong; maar zijne schaatsen warendaarentegen eenmiddel, om dien verloren tijd weder in te halen en later zijn voordeelte behouden.In veel minder tijd dan wij behoefden om het bovenstaande te schrijven, waren

die verschillende gedachten hem pijlsnel door het hoofd gejaagd, en had hij tot hetlaatste besloten. Met vaste hand bond hij zich de schaatsen, dat laatste middel vanzijn levensbehoud, aan de voeten, terwijl het toenemende gedruisch binnen dewoning hem het meer en meer dreigende gevaar deed beseffen: het verkeerdknoopen van een strik, het breken van een band kon zijn verderf zijn. Eindelijk rigttehij zich op van den kant der sloot, waarop hij zich had nedergezet, en had juist deeerste vlugge slagen op het spiegelende ijsvlak gedaan, toen een schelle kreet uithet venster der kamer, die hij zoo even verlaten had, tot hem doordrong, en hemverkondigde, dat hij ontdekt was.Toen begon een ijzingwekkende wedloop, waarin

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 549: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

257

hij, wel is waar, in het begin een groot voordeel boven zijne vervolgers had, maarwaarbij de kansen alleen van het toeval afhingen. Verwoed over het mislukken zijnerverrassing, gaf de Baljuw, die met de inhechtenisneming belast was, aan zijnedienaren en aan eenige boeren, die zich bij hen hadden aangesloten, bevel, zichzoo snel mogelijk langs de verschillende wegen, die de weiden doorsneden, teverspreiden, om den vlugteling het uitwijken te beletten, indien hij misschien vòòrzich een hinderpaal mogt ontmoeten. Hij zelf en eenige zijner onderhebbendenvolgden den weg langs de sloot, waarop VAN DYCK voortsnelde.Hoe zullen wij verder de verschillende oogenblikken van die vreesselijke jagt, die

meer dan anderhalf uur duurde, beschrijven; of die gedachten, die denonverschrokken VAN DYCK het koude zweet op het voorhoofd joegen, toen hij deovertuiging begon te erlangen, dat hij dien worstelstrijd onmogelijk tot het einde konvolhouden. Nu eens was hij genoodzaakt, dààr waar de invloeijende togtsloten hetbevriezen belet hadden, aan land te gaan, en een geheel eind over den hardengrond op de schaatsen, die zijnen gang belemmerden, voort te strompelen, danweder eindigde plotseling de sloot, waarop hij zich bevond, of boog zich inonmerkbare slingeringen zijdwaarts, en voordat zijn vorschend oog, dat angstigover de vlakte dwaalde, hem een uitweg had getoond, bemerkte hij met schrik, dathij zijne vervolgers weder eenige honderde schreden naderbij was gekomen, inplaats van zich van hen te verwijderen. Deze daarentegen verloren geen voetbreed:langzamer gingen zij op hunnen weg vooruit, maar des te zekerder, tot dat einde-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 550: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

258

lijk het net van sloten en dammen zich tot zulk een doolhof verwarde, dat VAN DYCK,die te vergeefs regts en links een uitweg zocht, plotseling tot de vreesselijkezekerheid kwam, dat het hem onmogelijk was, te ontkomen. Reeds hoorde hij, hoede Baljuw aan zijne dienaren, wien het eindelijk gelukt was, den vlugtende, hoewelop eenigen afstand, te omsingelen, de noodige bevelen gaf, om hem te grijpen, enrees het ontzettende schrikbeeld voor hem op van het lot, dat hem wachtte. En tochwas het niet de vrees voor den dood, die hem het bloed deed stollen in de aderen:hij had dien reeds te lang in het aangezigt gezien, om er voor te beven; maar hetwas het vooruitzigt van de gruwelijke martelingen, die de barbaarsche regtsplegingdier dagen voor hem in gereedheid hield. Hij wist, dat men zonder genade voor hemzou zijn, dat de onmenschelijkste folteringen, hem, den hoofdaanlegger der misdaad,tot bekentenis en tot het verraden van zijne medepligtigen zouden moeten brengen.Dat laatste denkbeeld vooral was hem, zelfs in deze oogenblikken, hetonverdragelijkste, en toen vatte hij het besluit op, te sterven voor de zaak, waarvoorhij geleefd had.De weinige minuten, die hij nog overig had, voordat hij kon bereikt worden, maakte

hij zich te nutte, om naar eene brug te snellen, die op een twintigtal schreden vanhem verwijderd was. Hier rigtte hij zich in zijne volle lengte op, enzag in de rondtenaar zijne verbaasde vervolgers, met een blik, waarin het wanhopige gevoel zijnermagteloosheid verdrongen werd door de uitdrukking van voldoening over dendoodelijken triomf, die hij over hen zou hehalen. Daarop boog hij zich langzaam

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 551: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

259

en met ijskoude, berekenende koelbloedigheid over de leuning heen, tot dat hijzeker kon zijn zich het hoofd te verpletteren in zijn val, en stortte zich voorover ophet ijs.Maar ook die laatste hoop werd hem benomen; het ijs minder sterk in de nabijheid

der brug, brak aan stukken, en hij zonk bewusteloos in de diepte. Toen hij wedertot zidi zelven kwam, lag hij zwaar geboeid aan den oever, te midden van hethoongelach zijner vijanden.Den volgenden dag werd hij naar 's Gravenhage gebragt en terstond ondervraagd.

Hij bekende vrijwillig het aandeel, dat hij zelf aan den toeleg had gehad; maar toenmen meer van hem wilde hooren, en van hem vergde, dat hij de namen dermedeschuldigen zou openbaren, stond hij de vreesselijkste pijnigingen door, zonderiemand te noemen; ja, zijne geestkracht schijnt hem ook toen zelfs zoo weinigbegeven te hebben, dat hij den tweeden dag te midden der hevigste folteringen nogzijne wraakzucht jegens het huis van Oranje zocht te koelen, door valschebekentenissen te doen, waarin hij Prins FREDERIK HENDRIK als medepligtige in dezamenzwering noemde. Dit was ten minste het algemeen verspreide gerucht en demeening van verscheidene geschiedschrijvers, daar al hetgeen hij op dien dagbeleden had, met de meest mogelijke zorg werd geheim gehouden.Zes weken later werd hij te 's Gravenhage onthoofd.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 552: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

260

Evenmin als VAN DYCK verloochende ook SLATIUS zijn karakter in zijne langdurigegevangenschap. Hij had zich de eerste dagen na de ontdekking van den aanslagop een der dorpen schuil gehouden, maar daar hij vreesde, hier zijn leven nietgenoegzaam zeker te zijn, begaf hij zich in het geheim naar Amsterdam, waar hijzich den 13den Februarij inscheepte naar Harlingen, en verder over Leeuwarden enGroningen naar Rolde trok, van waar hij voornemens was, door de moerassen overde grenzen naar Lingen te vlugten. Hij werd hierin evenwel verhinderd door zijnegevangenneming, die hij ongetwijfeld zou ontgaan zijn zonder de verkeerdemaatregelen, welke hij nam, ten gevolge van zijne angstige gejaagdheid, die hemzijne gewone tegenwoordigheid van geest deed verliezen.Wij willen hier het eenvoudige geschiedverhaal doen volgen, zoo als wij het bij

schrijvers van die dagen opgeteekend vinden.Zonder ongeval tot Rolde gekomen, ging hij eene herberg binnen, waar hij zich

eene kan bier bestelde, en vond daar eenige soldaten bij het vuur zitten, die onderhet bevel van den wachtmeester WILLEM BLAU, een zoon van QUIRYN BLAU, dengouverneur van Koeverden, door dezen laatste uitgezonden waren, om een konvooimet geld, dat van Groningen moest komen, af te wachten. In een boerenpij gekleed,met een roggebrood on-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 553: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

261

der den arm, waarin hij eenig geld verborgen had, en met een slechten, hangendenhoed op het hoofd, dien hij digt in de oogen drukte, trachtte hij zich zoo veel mogelijkaan hun gezigt te onttrekken, en in een hoek neêrgezeten, hoorde hij hun gesprekaan, dat op zich zelf genomen, volstrekt niet van dien aard was, dat hij er zich overbehoefde te verontrusten, maar door de omstandigheden, waarin hij verkeerde,hem een angst aanjoeg, die hem in 't verderf leidde. Daar het konvooi namelijk veellanger uitbleef, dan men verwacht had, hegonnen eenige sdldaten van demogelijkheid te spreken, dat het door den vijand kon overvallen zijn, die welligt doorverspieders was ingelicht geworden; - zoo kwam het gesprek langzamerhand opverkleede spionnen, die het land doortrokken enz., hetgeen SLATIUS, die zich juistdoor zijne vermomming minder zeker begon te wanen, met een doodelijken schrikvervulde. Zonder te bedenken, welke kwade vermoedens hij daardoor zou opwekken,maakte hij dus van een oogenblik gebruik, dat de soldaten naar buiten gingen, omuit te zien naar het verwachte konvooi, betaalde in der haast zijne kan bier, die hijnog niet had aangeroerd, en verliet het huis. Dit overijlde vertrek bragt hem terstondin verdenking bij den wachtmeester, die eenige oogenblikken later binnen trad, enden slecht gekleeden landlooper miste; de argwaan nam natuurlijk toe, bij het zienvan de volle kan, die hij had laten staan, en nu niet langer twijfelende, of dieverdachte persoon was een spion van den vijand, gaf hij aan een paar zijneronderhoorigen last, hem na te zetten en terug te voeren. Dit geschiedde, en weldrawerd SLATIUS, die in zijne verwarring

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 554: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

262

geheel onwaarschijnlijke antwoorden op de hem gedane vragen gaf, gevankelijk bijden wachtmeester gebragt. Hier verliet hem zijne buitengewone tegenwoordigheidvan geest en de stoutheid, waarmede hij altijd ieder gevaar minachtte; dadelijkereden van bezorgdheid was er op dat oogenblik voor hem niet, daar de verdenking,die op hem rustte, bij de waarschijnlijk zeer nabij zijnde aankomst van het konvooi,van zelve zou verdwenen ziju. Toen hij evenwel hoorde, dat men hem als spion inverzekerde bewaring wilde houden, dreef de angst van ontdekt te worden, hem tothet beproeven van een redmiddel, waardoor hem juist alle hoop op eene goedeuitkomst afgesneden werd. Hij bezwoer namelijk zijne onschuld, verklaarde dat hijeen reizend oculist was, meester HERMSEN genoemd, en smeekte den wachtmeester,hem los te laten, daar hij anders een man des doods was, omdat hij bij Amsterdameen moord had gepleegd, en zich daarom op de vlugt had begeven. Toen was zijnlot beslist; de krijgsman verklaarde, dat hij dan zooveel te meer zijn gevangeneblijven moest, en toen een half uur daarna het konvooi aankwam, werd hij medenaar Koeverden gevoerd, en aan den bevelhebber overgeleverd. Hij kreeg nu, maarte laat, zijne vroegere stoutheid en onhandelbaarheid terug; op de vragen, die hemgedaan werden, antwoordde hij niet, en toen men eenige dagen later, na hetdeswegen gedane onderzoek, uit Amsterdam de tijding kreeg, dat daar noch vaneenen voortvlugtigen meester HERMSEN, noch van eenigen gepleegden moord ietsbekend was, en bij het berigt van den ontdekten aanslag op den Prins, meer enmeer het vermoeden veld won, dat hij SLATIUS zou kunnen

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 555: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

263

zijn, iets, dat hij telkens met verachtende norschheid loochende, werd hij naar Zwolen van daar, den 12den Maart, naar Amsterdam gebragt, waar men hem terstondherkende.Den volgenden dag voerde men hem naar de Gevangenpoort te 's Hage, waar

hij ongeveer twee maanden gevangen bleef, gedurende welken tijd hij eene menigtegeschriften opstelde, die van zijn laag en verachtelijk karakter getuigden. Hetvoornaamste, en hetgeen ook in dien tijd het meeste gerucht maakte, was hetzoogenaamde Klaer vertoogh, waarin hij al de bitterheid, waarmede hij tegen deSocieteit der Remonstranten bezield was, ten toon spreidde. Geene lasteringenwerden hierin door hem gespaard, om de partij, waartoe hij behoorde, met dezwartste kleuren af te schilderen, en uit den toon, die in dit vrij uitgebreide stukheerscht, kan men ten duidelijkste opmaken, dat zijn streven alleen geweest is,zijne regters te believen, op hoop van daardoor den dood te ontgaan. Dit mogt hemevenwel niet gelukken, want nadat men van zijne laaghartigheid zooveel mogelijkpartij getrokken had, om inlichtingen, zoowel met betrekking tot het komplot, als totde inrigting van de voornoemde Societeit te verkrijgen, werd hij den 5den Mei terdood veroordeeld, en op denzelfden dag, tegelijk met de beide BLANSAERTEN enPARTHY te 's Gravenhage onthoofd.De gevangenneming van deze driemedepligtigen levert eene groote overeenkomst

op met die van SLATIUS; in zooverre namelijk, dat ook zij, alleen ten gevolge vanhunne in het oog loopende verwarring en gewetenswroegingen zich zelven ten valbragten.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 556: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

264

Den 7den Februarij, den dag nadat, zoo als onze lezers zich herinneren zullen, VANDYCK hun het laatste geld toegeteld had, hetwelk zij onderling verdeeld, en nog dienzelfden avond naar Leiden gebragt hadden, verlieten WILLEM PARTHY en ABRAHAMBLANSAERT, voor het aanbreken van den dag, de genoemde stad, om zich naar 'sGravenhage te begeven, ten einde de geheele toedragt der zaak aan de Justitie teopenbaren, en alzoo, nadat zij alle voordeelen genoten hadden, die er uit te trekkenwaren, zich zelven te redden door hunne medepligtigen ten val te brengen; terwijlzij daarenboven niet twijfelden, of de ontdekking van zulk een hoogstgewigtig feitzou rijkelijk beloond worden. Wie beschrijft dus hunne ontzetting toen zij, aan hetHuis den Deyl gekomen, plotseling de tijding vernamen, aldaar een half uur te vorendoor eenige reizigers uit 's Gravenhage aangebragt, dat er den vorigen middag eenuitgebreid komplot tegen het leven van Prins MAURITS was ontdekt, dat op ditoogenblik reeds vele schuldigen waren gevat, en alle maatregelen werden genomen,om hen, die ontkomen waren, of zich elders bevonden, door het geheele land tedoen opsporen, en gevangen te nemen. Zonder in hunnen doodelijken angst teoverwegen, of het misschien toch niet verkieslijk voor hen zou zijn, zich door eeneopenbaarmaking en mededeeling van al de bijzonderheden, ten minste vanstraffeloosheid te verzekeren, keerden zij in allerijl naar Leiden terug, waar zij JANBLANSAERT van het gebeurde verwittigden. Terstond daarop namen zij gezamenlijkde vlugt, en hadden werkelijk het geluk, ongemoeid binnen Grol te komen, dattoenmaals in handen der Spanjaarden was, en waar zij zich dus veilig konden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 557: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

265

wanen. Hunne gewone vreesachtigheid echter, door de beschuldigende stem vanhun geweten tot een voortdurenden angst opgevoerd, die hun dag noch nacht rustliet, tooverde hun het beeld van een gevaar voor den geest, waarmede zij, zoo alszij meenden, hier onophoudelijk bedreigd werden. Zij vreesden namelijk, dat deSpanjaarden, zoodra zij achterdocht kregen, dat zij Hollanders waren, hen zoudengevangen nemen, en achter de waarheid komende, hen, om de groote belooningte verdienen, die op hunne hoofden gesteld was, aan de Staten overleveren, enbesloten dus, te trachten, eene zeehaven te bereiken, en van daar met het geld,dat zij hadden bespaard, naar een vreemd land over te steken. De wijze, waaropzij dit plan ten uitvoer poogden te brengen, en hoe hun dit mislukte, willen wij onzenlezers mededeelen in den volgenden brief, die door een waard in Emden, denhoofdpersoon bij hunne gevangenneming, zes dagen daarna aan een zijnerbekenden in Amsterdam geschreven werd:

EERSAME VOORSIENIGE SR., SPECIALE VRIEND, &C.

Vorders is u.l. beter als mij bewust, wat schrickelick verraet op zijn Princelicke Excell.ende andere groote Heeren ende Potentaten, in 's Gravenhage voor de handtgheweest is, ende alzoo sommighe van die persoonen gevluchtet, zijn oock 3 hierbinnen Emden ghecomen, genaemt als volcht, Te weten, ABRAHAM QUERELS, endeJOHAN QUERELS, anders BLANCKAERT, twee ghebroeders, metWILLEM JANSZ. alle drievermaenders van de Arminianers, ghelijckse selve bekent hebben. Dese

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 558: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

266

3 zijn geapprehendeert gheworden, ende den 12. deses door Burgemeesteren endeRaedt, met Schipper PIETER WESSELS, verwaert zijnde met eenige soldaten, naerAmsteldam ghesonden. Soo 't u.l. niet verdriet te lesen, sal u.l. hier verhalen hoe,ende met wat middel hier dese 3 persoonen ghevanghen zijn geworden. Naer luijthare bekentenis, soo hebbense bekent, (ick schrijve nu maer soo vele haer reyseaangaet) datse, naer datse ghehoort hadden, dat dit verraedt gheopenbaert was,cito van Hollandt zijn verreyst, ende hebben alle binnen Grol gheweest, daer zijnsebanghe gheworden, meenende men soude haer vangen, om datse Hollanderswaren, zijn wederom naer Vollenhove ghereyset ende soo door Frieslandt endeGroeninghen op Delf-ziel gekomen, alwaerse 3 mael geïnbarqueert hebben, endehebben niet op de Knekke konnen aenkomen, maer altijdt te rugghe moeten keeren.Nu wil ick schrijven wat ick hier tot Emden ghesien, gehoort, ende selves gedaanhebbe.Dese 3 gasten zijn den 7. deses, ouden stijl, 's avonds met een wagen, van de

Knekke binnen Emden, geaccompaigneert met een Schipper van Medenblick,gekomen, ende hebben alhier des nachts gelogeert in den gulden Helm. Den 8.dito, 's morgens vroech met opsluyten van de Poorte, met een wagen van hiergevaren, om tot Stikhuysen te wesen. Bij Oldersum komende, is haer banghegheworden voor de Mansfelders: daer over dese, eensdeels om haer boosegheweten, anderdeels door vreese van plondering, den wagen hebben doenommekeeren, ende sy zijn wederom naer Emden gekomen, den voerman bevelende,hy soude haer in een ander Herberghe brenghen. Soo heeft de voer-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 559: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

267

man haer voor mijn logement gebracht. Ick haer aansiende voor gemeen rapaillie,mits slim gekleedt gingen (2 hadden maer slechte, swarte, linnen overtrecksels aen,diese nieuws gekocht hadden, ende de derde een witte bolck-vanger, alles om nietbekent te willen wesen) doe woude ick haer niet logeren: de Schipper, die bij haerwas, badt my ick soude haer logeren, sy waren treffelijcke Koopluyden, ende datsesoo slecht ghekleedt waren, haddense gedaen om te beter door MANS-FELTS volckte geraecken; doe heb ick se inghenomen. Ende terstont versochtense 2 of 3 dagenby my te blijven, ende dat mijn Dienaer haer een Kamer soude wijsen, een vueraenboeten, ende wat t' aenbyten setten: 't welc alles gedaen worde. Ende alsoo ickde dach-wacht hadde, en op 't Stadthuys moeste wesen, ben ick ontrent 9 uyren inbuys gekomen. Boven bij haer gaende, hebbe haer aengesproken, (doe hadde deSchipper haer al gesecht, dat ick haer niet hadde willen logeren,'t welck sy myvernieuwden, en deden haer excuse, datse soo slim moesten gedeedt gaen, omvan MANS-FELTS volck niet gespolieert te worden, 't welck ick haer contradiceerde,seyde, Hoe bonter gekleedt te gaen in dese tijden, in 't reys en, hoe beter.)Begeerden daer nevens van my, ick soude teghens de middach een heerlijckemaeltijdt voor haer laten prepareren, 't welck ick beval aen mijn Kock te doen. Ikging wederom na de wacht, quam tot half twaalf wederom in huys, om te eten, doehadden dese gasten gesecht, sy waren uyt te gaste genoodt, waerover ick toornighworde. Hoe quam een ander borger by my, seyde my, sy hadden by een Schippermet namen CLAES HEYNDRICKS, die seyl-ghereed lach om naer

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 560: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

268

Bajona en France te seylen, geweest, ende van hem begeert of hy haer niet totCalis in Vranckrijk, ofte tot Douveren in Enghelandt koste aensetten, sy woudenhem gheven wat hy begeerde: de Schipper hadde haer geantwoort, hy koste datniet doen. Doe hadden sy hem gheantwoordt. Sy vraechden daer niet na, ofse 100of 200 mijlen te Lande wederom reysden. Ick alle dese dingen hoorende, ende haerkleyn ghemoedt neffens haer onbestandicheydt siende, viel my terstont in, als ofmy het ingegeven worde, dat dese quantenmoesten culpabel aen dit verraed wesen,te meerder dewijle 2 daghen te voren Sr. PAUWELS DE WILLEM, Coopman vanAmsteldam, mij het Placcaet van de Hog. ende Mog. Heeren Staten Grenerael,tegens dese verraders ghepubliceert ('t welc ooc het eerste was dat hier quam,ende ik terstond bij den Drucker KALLEBACH, hier dede na-drucken, door dien datmendit exemplaer aen de Majest. van Denemarcken brenghen moeste) liet lesen. Icktot 12 uyren met mijn kinderen over tafel sittende, quamen dese 3 quanten, endevoorderden in aller haest, hare rekeninghe. Doe ben ik opgestaen, ende haergevraecht, waarom datse een maeltijt deden bereyden, als sy niet wouden inkomenende eten, daer nu alle dinck drie dubbelt duer was? Sy antwoorden my met eenverslaghen ghemoet, sij kostent niet beteren, waren op een ander plaets te gastegenoodt. Ende als mijn Soon haer het ghelach rekende, doe haddense 't samenverteert 26 stuyvers, ende sy waren so perplex, datse meenden het ware elckpersoon 26 stuyvers, ende waren paraet 3 mael 26 stuyvers te geven. Ende alssemijn Soon het geldt souden geven, beefden haer de handen, datse geen geldt kostenhou-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 561: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

269

den, want ick hadde haer gheseyt, waerom sy nu naer Vranckrijk oft Engelandtwouden? Daar kondense my niet op antwoorden. Doe hebbe ick met mijn bloottehooft uytgaende, den Schout voor zijn deur ghewenckt, ende hebbe hem in eenevan mijn buur-luyden huysen ghenomen, daer met dese Quanten geen suspityekosten nemen, hem seggende, hy soude op dese 3 quanten vlijtich acht nemen,ende haer bij den presiderenden Burghermeester brenghen, want ick twyfelde nietof sy waren culpabel aen 't verraet, dat op zijn Princelicke Excellencye voorhandenhadde geweest. Dese Schoute was scrupuleus. Doe seyde ik hem, indien hy niethet doen woude, ende haar seggen dat de Presiderende Burgermeester haerbegeerde te spreken, so woude ick selve na den Burghermeester gaen. Doe heeftde Schout wat couragie ghecregen, ende bleef voor mijn huys tot de klocke een,wandelen gaen. Dese verraders siende dat ick uyt ghegaen was, vraechden mijnSoon, waer ik met mijn bloote hooft heen gegaen was? Middelertijt sy uyt mijn huysgaende, ende voor de deur komende, sprack de Schout haer aen, ende woude haerbrengen by den presiderenden Burghermeester. De twee die ginghen door, de derdeseyde, sy bleven noch wel twee of drie daghen binnen Emden, wouden alsdan bijden Burghermeester comen, ende ging also wederom na den Helm, als wesendehet eerste huys daer hij in komen koste. Doe begeerde ick van de Schout neffensandere Borgeren, die ick dit al gheopenbaert hadde, hij soude hem doen bewaren,tot vorder bescheyt, dewijle de andere beyde hem ontloopen waren, dat worde doengedaen, ende dit was JOHAN QUERELS ofte BLANCKAERT. Desselvighen daechs

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 562: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

270

ontrent twee uyren na middaghe, quam de Major van Groeninghen, met namen JANVAN STAPPEN, met den Bode van de Provintien, met namen JAN BACKER, ende eenvoerman van Groeninghen, die dese quanten op Delf-ziel gebracht hadde in allerhaest van de Heeren van Groeninghen afgesonden, om dese quanten te vervolgentot Emden. Ende alsoo dese vorige bewaert was, gingh ick met haerluyden tot hem.De voerman ende ick hem kennende, te weten omdat de voerman hem gevoerthadde, ende ick, omdat hy tot mijnent gelogeert hadde: Belede terstont, dat hy deman was. He tweede zijn broeder ABRAHAM BLANKERT, vonden wij op d'Appel marct,in 't wapen van Leyen op 't bedde in zijn kleêren liggen, in een olick gat, 'snamiddaechs te 4 uren, die badt ons terstont, dat wy Godt voor zijn siele biddensouden, hoewel hy in 't scheep te gaen hier de couragieuste ende stoutste was. Dederde, WILLEM JANSZ., worde des nachts tusschen den 8. ende 9. deses, totBANKSTEDE in een dorp, by de Ripe gelegen, van den Commandeur Erentruyterssoldaten, die hem naergesonden worden, gevangen, ende 's morgens tot Emdengebracht, also dat dese 3 quanten hier hebben wesen moeten. Alsse hier te schepegebracht wierden, hebbense geweldich over my gedoleert ende geroepen, dat ikde oorsake was datse hier geapprehendeert waren. Ic twijfele niet, maer weetvoorseker, dat ic Gods ende de menschen, die Godes reyne onvervalschte woortvan harte liefhebben, een dienst daeraen gedaen, ende mijn geweten gequiteerthebbe, gelijck ick ook dese quanten serve int gesichte gesecht hebbe, &c.EMBDEN 14 Feb. olden stijls,Onder stontU. l. dienstwilligen H. St.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 563: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

271

Uit Amsterdam werden zij den 27sten naar 's Gravenhage gebragt, waar zijaankwamen eenige uren nadat het doodvonnis aan CORNELIS GERRITS en de driematrozen, die in het Sotje gevangen waren genomen, voltrokken was. Het spreektwel van zelf, dat zij niet gepijnigd werden, daar zij niet alleen volmondig allesbekenden, wat men verlangde te weten, maar daarenboven nog onschuldigen metde schandelijkste aantijgingen belasterden, alles in de hoop, zich daardoor bij hunneregters aangenaam temaken, en zoodoende genade te verwerven. Die hoop evenwelwerd verijdeld, zoo als wij hierboven reeds gezegd hebben.Van COORENWINDER's wedervaren valt ons weinig te zeggen. Terstond nadat

STOUTENBURG hem het noodlottige berigt had medegedeeld, had hij zich op de vlugtbegeven naar Overschie, waar hij veertien dagen lang verborgen bleef, maar eindelijkonverwachts betrapt werd, en den 21sten Februarij naar 's Gravenhage gevoerd,waar hij dezelfde straf als de overigen onderging.

Gelukkiger dan zij allen waren STOUTENBURG en VAN DER DUSSEN, die het aan hunnewelberaamde maatregelen te danken hadden, dat zij hun wis verderf ontkwamen.Terstond na zijne aankomst in Rotterdam, had STOUTENBURG zich naar VAN DER

DUSSEN begeven, en waren zij gezamenlijk overeengekomen, dat zij zich metGREGORIO, den kamerdienaar van den

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 564: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

272

eerstgenoemde, voorloopig zouden verbergen, tot dat het toezigt op de verdachtepersonen eenigzins zou verminderd zijn. Volgens sommigen hielden zij zich tien oftwaalf dagen op ten huize van een gewezen speelman in Rotterdam; zeker is het,dat zij eerst na verloop van dien tijd, aan boord van den vroeger door ons genoemdenJAKOB BELTJES, de stad verlieten. Verborgen in het vooronder, voeren zij de rivierop, kwamen niet dan zeer zelden te voorschijn, zoodat zij zelfs reeds tot bij Nijmegengenaderd waren, eer de schippersknecht hen gewaar werd, wiens stilzwijgendheidzij met eenige rijksdaalders kochten, onder voorgeven, dat zij verkleede geestelijkenwaren, die in 't geheim in het land waren geweest. Ongehinderd kwamen zij tot aanhet tolhuis bij Schenkenschans, waar zij eenige uren moesten blijven liggen, enwaar GREGORIO naar den wal gezonden werd, om te trachten, iets te vernemen vande geruchten, die daar liepen. Hier gebeurde evenwel iets, waarop zij niet gerekendhadden: eenige soldaten namelijk, die op de schans in bezetting lagen, en vroegerin Bergen op Zoom gediend hadden, toen STOUTENBURG aldaar gouverneur was,herkenden zijnen kamerdienaar, namen hem gevangen, vroegen hem naar zijnenheer, en dreigden hem met de pijnbank, toen hij zich onkundig hield. Hierdoor werdhij tot bekentenis gebragt, en werden terstond eenige soldaten naar het schipgezonden, om de beide vlugtelingen op te ligten. Heze zaten intusschen met denschipper in de boot, den tijd verdrijvende met visschen, toen zij, door het wegblijvenvan GREGORIO reeds eenigzins achterdochtig geworden, op de nadering der soldatenonraad vermoedden. Zonder zich te be-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 565: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

273

denken, sneed STOUTENBURG het touw los, waarmede de boot aan het schipverbonden was, dreigde den schipper, die hem dit wilde beletten, daar hij ongaarnezijn vaartuig en zijne lading prijs gaf, dat hij hem de hersenen verbrijzelen zou, indienhij den minsten tegenstand bood, greep met VAN DER DUSSEN de riemen, en inweinige minuten waren zij midden op de rivier, buiten het bereik van het krijgsvolk,dat het schip in beslag nam, en de vrouw en den knecht des schippers, die zich nogdaarop bevonden, naar de schans overbragten. Hierop begaven zij zich naar deoverzijde der rivier, waar zij op Kleefschen bodem aan wal stapten, en een wagenhuurden, die hen naar Goch bragt, waar Spaansche bezetting lag. Na eenige dagenhier vertoefd te hebben, werd hun een sterk geleide medegegeven naar Brussel,waar de Aartshertogin Isabella hen met onderscheiding ontving, en hen zelfs, kortentijd daarna, bij eene schriftelijke Akte in hare bescherming nam. VAN DER DUSSENbleef hier wonen, terwijl STOUTENBURG'S leven in het vervolg niet anders geweestis, dan eene aaneenschakeling van onrust en gejaagdheid. Verbeten spijt over demislukking zijner plannen, magtelooze wraakgierigheid, wroeging over de ellende,die hij over de zijnen gebragt had, pijnigden en vervolgden hem overal. Te vergeefszocht hij op eene reis door Frankrijk en Italië verstrooijing te vinden en de stem tesmooren, die hem dag en nacht aan een broedermoord herinnerde, totdat hij eindelijk,toen eene poging om na MAURITS dood in het land terug te keeren, mislukt was, delaatste vonk van eergevoel, die nog in zijnen boezem was overgebleven, in dollewraakgierigheid uitbluschte, en de wapenen tegen zijn vaderland aangordde.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 566: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

274

Toen in Augustus 1629 MONTECUCULI op zijnen vermaarden strooptogt, die denvijand in het hart der Republiek bragt, de stad Amersfoort plunderde, zag mentegenover het huis, waar Hollands Advokaat, JAN VAN OLDENBARNEVELD geborenwerd, een zwarte vaan wapperen, met een doodshoofd beschilderd, - deoorlogsstandaard van zijnen zoon WILLEM VAN STOUTENBURG.Het lag niet in het ondoorgrondelijk raadsbesluit der Voorzienigheid, die den

schuldige gespaard had, dat ook REINIER VAN GROENEVELD het jammerlijk lot, dathem dreigde, zou mogen ontgaan. Wij hebben gezien, hoe hij, toegevende aan desmeekingen zijner moeder, zich uit de armen der zijnen losscheurde, en 'sGravenhage gelukkig verlaten had, eer zijn huis door het Geregt was bezetgeworden. Begunstigd door de duisternis, bereikte hij Scheveningen, waar hij zichverborg bij een visscher, dien hij in vroegere dagen voor armoede en gebrek hadbeveiligd, en van wiens trouw hij verzekerd was. Heze was ook terstond bereid,alles ter zijner redding te beproeven, en bood hem aan, niettegenstaande de overtogtdoor den hevigen noord-westen wind met gevaar verbonden was, onverwijld metzijne pink in zee te gaan, en de vlugt te nemen naar Engeland of Hamburg. Zondereenigen twijfel zou hij behouden zijn geweest, indien hij dit aanbod had aangenomen;maar het scheen, dat zijn noodlot vervuld moest worden. Nog altijd verkeerde hij inhet denkbeeld, dat zijne vlugt hem als een bewijs van schuld zou aangerekendworden. Bij de geringe kennis, die hij droeg van den grooten omvang van het komplot,kon hij niet gelooven, dat alleen het verstrekken

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 567: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

275

van geld aan zijnen broeder, hem in zoo groote ongelegenheid zou brengen, dathij om die te ontgaan, tot eene vrijwillige, misschien eeuwige verbanning moestbesluiten, die, als een bewijs van grootere medepligtigheid geldende,hoogstwaarschijnlijk de verbeurdverklaring van al zijne goederen, een onherstelbareslag voor zijne kinderen, zou ten gevolge hebben. Toen hij dus, vervuld van diegedachten aan het strand stond, starende op de wilde branding en luisterende naarhet droevige huilen van den stormwind, dat zijne ziel met eene ongekendezwaarmoedigheid vervulde, voelde hij zich den moed ontzinken, om zijn leven tewagen, ten einde een gevaar te ontgaan, dat hem zoo groot niet voorkwam, als hettoch werkelijk was, terwijl eindelijk de edelmoedige gedachte, dat hij door die vlugtzijnen redder, op wien zijne verbitterde vijanden zich ongetwijfeld wreken zouden,welligt in het ongeluk zou storten, aan zijne onzekerheid een einde maakte, en hemhet besluit deed opvatten, zich ergens in het land te verbergen, totdat het grootstegevaar voor hem geweken zou zijn. Hij begaf zich te dien einde nog denzelfdennacht met den visscher op weg langs het strand naar Katwijk, waar deze een wagenvoor hem huurde, die hem naar Zandvoort en vervolgens naar Egmond bragt. Vanhier zette hij zijn togt voort naar Petten, en verder naar Texel, waar hij zich evenwelnog niet veilig genoeg waande. Hij liet zich daarom naar Vlieland overzetten, waarhij in de volgende dagen de noodigemaatregelen beraamde, om, indien hij vernemenmogt, dat de zaak eene ongunstige wending nam, naar Engeland te kunnenoversteken. Zoo ver mogt het evenwel niet komen. Reeds

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 568: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

276

zeer spoedig verbreidde zich in 's Gravenhage het gerucht, dat hij in Scheveningengezien was: terstond werden de naauwkeurigste nasporingen in het werk gesteld,en het duurde niet lang, of men had zijn spoor gevonden. Op het alleronverwachtstwerd hij den 18den Februarij door den Schout van Vlieland herkend, terwijl hij, inschippersgewaad vermomd, te midden van eenige visschers aan het strand zat: -den volgenden dag werd hij onder sterk geleide naar 's Hage gevoerd en op deGevangenpoort in hechtenis gezet.Bij de geheele instructie der zaak, welke nu volgde, bleef hij kalm en

onverschrokken, hoezeer hij den treurigen afloop spoedig genoeg kon gissen. Welmogt zijn geweten hem vrijspreken, daar hij geen regtstreeksch aandeel aan dezamenzwering genomen had; maar de noodlottige gevolgen zijner zwakheid warenniet te ontgaan. In weerwil van zijne volledige bekentenis, waarin de afschuwdoorstraalde, dien hij voor het komplot koesterde; in weerwil van de pogingen zijnervrienden, en van de bede om genade, door zijne rampzalige moeder, en zijnetroostelooze echtgenoote aan de voeten van den Stadhouder uitgestort, werd hetstrenge doodvonnis geveld, en den 28sten Maart binnen 's Gravenhage voltrokken.

De beklagenswaardige slagtoffers van de helsche berekeningen der beideBLANSAERTEN, de drie Leidsche fabrijkarbeiders, ondergingen hetzelfde lot, terwijlmet den dood van BONTEBAL die op den 3den Julij te Botterdam onthoofd werd, devreesselijke strafoefening besloten werd. Behalve STOUTENBURG en VAN DER DUSSENontkwam van de eigenlijke za-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 569: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

277

menzweerders alleen CORS JANSZ VAN ALFEN, van wien, sedert zijne overhaastevlugt in den nacht van OLSVEEN's gevangenneming, nimmer iets meer was gehoord.Zoodanig einde had de strafbare onderneming, die, wanneer zij gelukt ware, eene

onafzienbare reeks van jammeren had kunnen brengen over het vaderland, dat vanbuiten bedreigd door eenen vijand, die later toonde, krachts genoeg te bezitten, omden hardnekkigen worstelstrijd nog het vierde eener eeuw vol te houden, ternaauwernood hersteld was van de bloedige wonden, door inwendige verdeeldheiden partijhaat geslagen; eene onderneming, die, hoe loszinnig ook ontworpen, hoeroekeloos ook doorgezet, slechts weinige uren voor dat de vreesselijke slag geslagenzou worden, verijdeld werd door de onmiskenbare leiding der Voorzienigheid, dieniet wilde, dat de schitterende gedenkboeken der Republiek bezoedeld zoudenworden door eene bladzijde, waarop het woord ‘vorstenmoord’ te lezen was.

EINDE VAN HET TWEEDE EN LAATSTE DEEL.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 570: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

279

Aanteekeningen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 571: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

281

Aanteekeningen.

Bl. 3. ‘Besluit van de Staten.’Het octrooi, volgens hetwelk de Leidsche Hoogeschool het regt had, de lijken van

misdadigers, welke in de drie wintermaanden, in eenige plaats van Holland met dendood gestraft waren geworden, te mogen opeischen, is van den 19 December 1619.Kok, Vaderl. Woordenb. XXII Deel, bl. 70.Bl. 13. ‘JAN PIETERSZOON, SAMUEL DE PLECKER en GERRIT CORNELISZOON.’Deze drie mannen, welke op zulk eene schandelijke wijze in den aanslag getrokken

werden, waren als ijverige Remonstrantsgezinden bekend. Zelfs vinden wij van dentweede in zijn vonnis vermeld, dat hij ‘hem eenighen tijdt herwaerts heeft latengebruycken tot een Leraer ofte vermaner der Remonstranten, ende tot dien eynde,namentlick om te prediken, commissie becomen van UTENBOGAERT, EPISCOPIUSende GREVINCKHOVIUS, gewesene Predicanten in dese landen, ende daer vorenoock genoten seeckere beloninghen.’ Met betrekking tot dit laatste, vinden wij inhet Klaer vertoogh van SLATIUS, dat tot de lasten van de Societeit der Remonstrantenook gebragt werd eene som van 81 gl. en 5 stuivers, als toelage in het vierendeeljaar aan SAMUEL DE PLECKERE.Bl. 16. ‘de Schout WILLEM DE BONT.’Hoe deze hij de Remonstrantsche partij gehaat was, blijkt

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 572: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

282

onder anderen uit de hekeldichten van VONDEL. In zijn Haec libertatis ergo, leestmen onder anderen deze regels:

‘Schout BONT die grazelt vast, en blinkt in 't goude leder,En, als een tiger, op de onnozelheit verwoet,Parst wijn uit tranen, en laad smeer, bij zweet en bloetDer schaamle burgren, die zoo mannelijk zig queten.’

Waarbij in eene aanteekening gevoegd wordt: Schout BONT zet zijne diefleiders in't goed der vrome burgeren, die van de Predikanten, en het gepeupel, voorlandverraders en Prince-moorders alleen uit haat en bitterheid, worden uitgekreten.’In 1634 was DE BONT nog Schout te Leiden, blijkens het schimpdicht: ‘Aan alle

hondeslagers en hondebeuls enz.’ dat VONDEL in dat jaar op hem schreef, te vindenin zijne hekeldichten.

Bl. 17. ‘DIJCKGRAVE en BOEKHOVE.’In het vonnis van JAN PIETERSZ LYNDRAEYER lezen wij dat hij van ABRAHAM

BLANSAERT en WILLEM PARTHY heeft gehoord, ‘van de huysingen van de HeerenDYCKGRAVE ende BOEKHOVE te bezetten: den eenen, omdat hy een Krijghsman was,ende den andere, omdat hy een rechter over den advocaet was gheweest.’Van BOEKHOVE (of, zoo als zijn eigenlijke naam was, ‘BROEKHOVEN’) wordt ook in

VONDEL's Hekeldichten gezegd:

‘Dat hij 's Lands Vader, door de nijdt,Heeft helpen doemen, dat om reên,Zijn maats, en hem, bekent alleen.’Drukfaut in 't Papiere Gelt.

Bl. 18. ‘Het Plakkaat der Generale Staten.’Het plakkaat, waarvan hier wordt gesproken, werd door de Algemeene Staten

gepubliceerd, ‘om te stutten de onordentlicke opstijghinghe des gelds,’ en, zoo alshet in de considerans verder heet, ‘opdat dese Nederlanden niet en komen in sulckenconfusie, ende onverwinnelijcke schade als deselve ten tijde van Keyser MAXIMILIAANin den Jare 1489 zijn geraeckt, soo dat ten dien tijde alle ghevalueerde goudenPenningen zijn verleecht ende afghesedt de twee derden deelen, dat is van driegulden op eenen gulden. Insghelicks by onse tyden ontrent den Jaere 1579 in andereLanden, ende voornamentlijck in Vranckrijck, de gouden kroon was gheresen opses gulden, ende teffens op thien schellingen, dat is de rechte helft, wiert afghestelt.Dat mede in Duytsland, Polen, Pruyssen ende andere aenpalende Landen deGeldenin korte jaeren boven de helft syn gheresen; te weten den Ducaet van 56 op 130grossen, ende den Rijcxdaler van 35 op 80 grossen, enz.’Wie overigens naauwkeurig bekend wil wordenmet het muntwezen van die dagen,

raadplege daarover:

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 573: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

283

Beeldenaer, ofte Figuur-boek dienende op de nieuwe Ordonnantie van der Munte,gearresteert ende uit-ghegeven by de Hog. ende Mog. Heeren Staten Generael derVereenighde Nederlanden, van den een en twintigsten July 1622. In welckegherepresenteert zyn alle de figueren van de Goude ende Silvere Munte, coursende gangh hebbende in krachte derselver Ordonnantie, ende boven welcken geenetot anderen pryse ontfanghen ofte besteet sullen mogen werden. - 's Gravenhage1622, (voorhanden in de Kon. Bibl. te 's Hage).Bl. 32. ‘de Societeit der Remonstranten zal worden gezuiverd.’De woorden, die SLATIUS hierop laat volgen, vinden wij in eene der talrijke

brochures van die dagen als zijne eigene opgeteekend:‘Daer syn luyden,’ lezen wij daar, ‘die hem hebben hooren dreyghen, indien hy

tot zyn voornemen mochte gheraeken (welk voornemen wat het geweest zy, heeftdaerna de uytcomste geleert) dat hy alsdan zijn leet aan de Societeit soo soudewreken ende dieghene die hem (zo hy meynde) verongelyckt hadden, soo tebengelen nemen, dat zy 't heughen sonden.’Naem-scherm der Remonstranten teghen de naemschendelycke calumnien

uytgestroyt by den Hove Provinciael in Hollant, enz.Bl. 33. ‘De woorden van SLATIUS tot CLAESZOON.’Wij lezen in het vonnis van SLATIUS, dat CORNELIS GERRITS ‘sach ende bevont dat

deselve aenghenomen maets nu wat swaricheyts maecten, doordien sy hemCORNELIS GERRITS niet en geloofden, maer liever noch een ander souden willenspreken, versoeckende mitdsdien op hem gevangene (namelijk SLATIUS) dat hydeselve eens soude willen aenspreken, ende wat naerder openinghe doen. Datdienvolgende de voornoemde CORNELIS GERRITS ontboden hebbende een van devoorsz. aengenomen maets, namentlick JAN CLAESZ uyt Zuytlant, omme by hemgevangen te komen, hadde denselven JAN CLAESZ hem by hem gevangen vervoechtop zyn sondaechs int swart ghekleet, sodat hy ghevangen hem al lachende vraechde,hoe 't quam, dat hy op een werckendach so in zyn bruyn gingh, als een Rentier?Daerop de voornoemde JAN CLAESZ antwoorde met ongheschicte woorden, dat hygeen sin meer int wercken en hadde, ende dat hy het een ander hadde overgheset,enz.’BAUDARTIUS, XV boek, bl. 55.De beloften, welke wij SLATIUS, in zijn daaropvolgend gesprek met CLAESZ, in den

mond gelegd hebben, zijn nagenoeg letterlijk uit zijn vonnis t.a.p. overgenomen.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 574: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

284

Bl. 91. ‘PIETER JANSZ.’De naam van dezen varensgezel wordt bij sommige schrijvers opgegeven als

PIETER JANSZ BROECK, (zie de Levensbeschrijving van eenige voorname mannenen vrouwen bl. 219; alsmede den titel van het vlugschrift, in de aanteekening bij bl.242 vermeld.) In de verschillende vonnissen evenwel, waar zijn naam voorkomt,vinden wij hem eenvoudig als PIETER JANSZ. opgegeven.

Bl. 92. ‘De Helm in het Noordeinde.’‘Au coin du Noordeinde et du Hartogstraatje, à gauche en entrant par la petite

rue où se trouve maintenant (1853) une boutique où l'on vend du beurre, du fromageet autre laitage, est la maison, jadis l'auberge appelée den Helm, le casque, oùlogeait ADRIAAN ADRIAANSZOON VAN DIJK, qui avait été secrétaire de Bleiswijk et quifut un des principaux conjurés du complot formé en 1623, pour assassiner le princeMAURICE d Orange etc.................. .... les quatre personnes qui devaient les assisterlogeaient à l'auberge du Zotje, dans l'Agterom; mais quelle est la maison qui portaitce beau nom et qui devint historique en logeant ces conspirateurs, j'ai en vaincherché à la connaître.’ANTONIO LOPEZ DE FONSECA, la Haye. I pag. 278.

Bl. 137. ‘Geruchten van voorgenomen prinsenmoord.’‘Langh voor dat dit verraedt aen den dagh quam, hoorde men dat eenige

Remonstranten malkander troosten, dat haer verlossing na by was, maer dat hetbloedt kosten sou: wel 14 daghen te vooren, schreven eenige goede Luyden,woonende in de landen van Gulick en Bergh aen haer bekende in Holland, dat symet groote droeffenis en herten-leet van eenige onder de Spaensen en Papistenverstaen hadden, dat Prins MAURITS vermoort was.’JOH. VAN DEN SANDE, Nederlandsche Historien enz. I Boeck VII, bl. 269.BAUDARTIUS, die, zoo als op vele plaatsen van zijn werk blijkt, groote waarde

hechtte aan voorspellingen, welke in die dagen vrij algemeen waren, meent zelfs,dat de aanslag op Prins MAURITS reeds eenigen tijd te voren in Frankrijk voorzegdwas geworden. Hij zegt namelijk in zijn XV boek, bl. 28:‘Mijnen Franschen prognosticeur (hiermede bedoelt hij een zekeren PIERRE DE

LARIVEE le jeune uit Troijes) brocht my oock eenen suym in 't hooft, seggende in heteerste quartier van Februarius, Un bien grand fera bien de se garder, d'autant quesa mort le suyt, comme son ombre. (Meer en darf ik uit den selfden niet verhalen).Al het bovenverhaelde en verstond

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 575: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

285

ick niet. Ick en wiste niet waer het henen wilde. Tot dat men na dit flickeren enweer-lichten den Donderslach heeft vernomen, daermede men den Prince vanOranye meynde ter neder gheslagen te hebben.’

Bl. 166. ‘het Zuideinde’.Reeds voor 1400 was het zoogenaamde Zuideinde, onder welken naam men het

begin van de tegenwoordige Wagestraat verstond, reeds betimmerd. In een briefvan Ao. 1399 leest men reeds van ‘een huys in 't Zuyteynde van den Hage op tenDelfwech’ (DE RIEMER, Beschrijving van 's Hage bl. 76). Wij vinden bij dienzelfdenschrijver het bewijs, dat in den tijd, waarin ons verhaal voorvalt, aan detegenwoordige Wagestraat nog den naam van Zuideinde gegeven werd. In eenekeur, geordonneerd op de reinigheid van de straten van 1626, lezen wij, dat‘'t Sevende quartier sal wesen de Venestraet van deMarkt af, en voorts 't Zuyteinde

tot de Valbrugge toe, de nieuwe Molstraet, de Vlamestraet, de Lorlingstraet en deLaen.’

Bl. 166. ‘Het Zieken.’De benaming ‘'t Sieke,’ voor dit gedeelte van 's Gravenhage, was reeds in 1476

bekend, en ontleend aan het Leproozen- of Lazarushuis, aldaar gelegen.

Bl. 166. ‘de weg naar Rijswijk.’Te dier tijde vond men tusschen 's Hage, Rijswijk en Delft slechts een zandweg.

Een gedeelte daarvan is in 1518 het eerst met boomen beplant, zoo als blijkt uiteene akte van de ‘Camere van der Rekeninge in den Hage’ van den 16den Novembervan dat jaar, waarbij aan ‘de Sieckhuysmeesters van den Lasaryssen van den Hage’wordt toegestaan, dat zij ‘jegenwoirdich en toecomende zullen mogen tot heurenselfs costen doen bepooten die canten van den Heerwech an beyden zijden metwilligen, elsen oft popelgoenen oft andere bomen die dair toe best zullen dienen;Beginnende van der uyterste huysen van den Hage, streckende voirbij 't selveSiechuys naar Ryswyck toe tot an 't naiste bruggeken vast an noortwaerts vanRyswyck, enz.’Eerst in 1691, is de weg tot Delft geheel beplant en met klinkers bestraat.

Bl. 190. ‘De weiden van den Heer VAN KETEL.’Deze lagen aan den ingang van het Bosch, waar ook de prachtige huizinge van

den Heer VAN KETEL zich bevond, welke in dien tijd was overgegaan in het geslachtvan BREDERODE. De naam, die in den tekst voorkomt, was evenwel toen nogalgemeen in gebruik.

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 576: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

286

Bl. 207. ‘STOUTENBURG verlaat zijne woning.’‘Maer corts daerna becomt hy weder tijdinghen van de voorsz. VAN DYCK. dat een

van de coffers ontdekt was, daer de instrumenten in laghen, 't welck hy verbaestterstont den COORENWINDER communiceert, raedende alle beyde dat sy haer op devlucht begeven souden: tot hetwelck hy hem prepareerde, sijn vrouwe raedendenae de kercke te gaan, 't welk als sy oock dede, treedt hy in haer camer en beroofddie van alle de Juweelen een groote penninck belopende; waardoor sy oock sooverstoort was, dat sy hem voor een verrader scholt, sijn schilderye int vier wierp, eneen kleine Tronie t' eenemael uytkrabbende, verswerende oyt haer weder by hemte voeghen. Als hy dit bestelt hadde, is hy met syn knecht GREGORIO uytghegaen,naer syn broeder GROENEVELT, hem waerschouwende dat de moeyte, die daerontstont op haer huysen storten soude, en dat een yder sijn Hooft verseeckerenmost.’(WASSENAER, Historisch verhaal IV deel, bl. 105.)

Bl. 224. ‘De ware toedragt der zaak voor den Raad van State geheim gehouden.’‘De provoost van den Hove geeft aan, dat hem bij 't Hof Provinciaal van Holland

belast is, zekere personen, die Z. Exc. onlangs op den weg onbehoorlijk hebbenbejegend, gevangen te nemen in zekeren herberg alhier, en dat hij daartoe zoudegevangen nemen, die hij daar vonde en nog komen zouden: verzoekende daaropte verstaan de goede beliefte van den Raad. Hem is geantwoord 't zelve alzoo temogen doen.’Res. Raad van State, 6 Feb. 1623.‘Het is naauwelijks te betwijfelen’ zegt VAN DER KEMP (MAURITS VAN NASSAU, 4de

deel bl. 374), ‘dat hier op die samenzwering gedoeld wordt. Maar vreemd is het,niet alleen dat de Provoost tot die gevangenneming de toestemming des Raadsvroeg of vragen moest, maar tevens dat het uit alles blijkt, dat hij de ware toedrachtder zaak voor den Raad verzweeg. Immers van dat onlangs onbehoorlijk bejegenenvan Z. Exc. op den weg, was geen woord waar: en de koele toon van het besluitdes Raads, toont genoeg, dat dezelve met de waarheid van het voorgevallene nietis bekend gemaakt.’

Bl. 239. ‘Bededag, den 21sten Januarij door de Staten van Holland uitgeschreven.’Deze bededag was vastgesteld door Hunne Hoogmogende Heeren Staten

Generaal, die bij brieven van den 18 Januarij de verschillende gewesten daartoeaangeschreven hadden, met last ‘eenen yeghelycken op sekere pene te verbieden,ten voorschreven daghe eenigh handwerk oft lichtveerdighe exer-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 577: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

287

citie te doen. Ende daer benevens ordre te gheven dat de Predicanten vermaentworden in haere Predikatien tenzelven dage te doen, heure Text daer toe te nemenom de Gemeente te beter tot bidden te bewegen.’

Bl. 241. ‘CORNELIS VAN AERSSEN.’Dit was de vader van den vroeger door ons genoemden FRANçOIS; hij was toen

79 jaar oud, en was tot Griffier van Holland voor zijn leven benoemd. In 1621 washem de Heer VAN GOCH toegevoegd, die in October 1623 het geheele ambt overnam.VAN AERSSEN bleef evenwel zijne wedde en rang, en zitting in de vergadering totzijnen dood, behouden.

Bl. 242. ‘Gedenkpenningen en verdere belooningen aan de vier matrozengeschonken.’Wij moeten bekennen, dat wij ter wille van de romantische voorstelling eenigzins

van de waarheid, wat de chronologische naauwkeurigheid aangaat, zijn afgeweken.Eerst op den 18den Februarij, dus tien dagen later, vinden wij in de Resolutiën

der Staten Generaal, dat men aan elk gegeven heeft ƒ12 ‘om daarmede te koopeneen rappier.’Van de eenigzins uiteenloopende berigten, omtrent de verdere aan hen

geschonken belooningen, hebben wij voornamelijk WAGENAAR gevolgd. (X deel, bl.479), wiens opgave bijna woordelijk overeenkomt met die uit een geschrift, bij DAESARNOUTSEN in 1623 gedrukt, en getiteld: Het vierdaegsche licht van February, daerin te sien is de wonderlijcke ende grouwelijcke Haeghsche Tragoedie: ofte conspiratietegen het lieve vaderlandt ontdeckt door dese eerwaerdighemannen: JAN ENGHELEN,JAN FAES, JEROEN EWOUTS., PIETER JANSZ. BROECK.Daar lezen wij namelijk:‘Den selven dach zijn de Matrosen, dewelcke soo lange tot den Casteleyn goede

chier gemaeckt hadden, ontslagen ende van sijn Princelycke Excellentie vereertmet eenen gouden penninck, daer syn Wapen, Effigie ende advies op stonde, naergissinghe over 80 gulden aen gout wegende, daer beneffens een versilvertzydtgheweer. De Heeren Staten hebben elcks Hooft voor Hooft doen tellen 600guldens, met een Tractement van 15 gulden des maents, met eenen commissy-Briefdienstigh om aen alle Admiraliteyten tot haren faveur te couvereren om geavanceertte werden, om het eerste officie datter open valt, daer sy bequaem toe mochtenzyn, daer in voor anderen geavanceert te werden, zyn also met goet contentementnae Rotterdam getrocken, vertoonende haer wedervarentheyt, en hebben haerdadelyck seer excellent int staelgraen laten kleeden op syn scheeps, met eengrauwen Hoet verciert met eenen Gonden Bant, dragen haer alreede of syscheeps-capiteynen waren.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 578: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

288

Volgens andere opgaven weder ontvingen zij ‘boven haer voorrigh gelt (?) nochelkx 100 Pout-Vlaems met een medalie van goudt, ende een maent gagie endeJaergelt met eenen credentsbrief dienstich tot avaneement.’Deze opgave vonden wij in een klein vlugschrift van dien tijd, dat den volgenden

zonderlingen titel voert:Caleneeten, ofte Trouweloose voghelen, voortgecomen uit ten Arminiaenschen

Bogaert, ende onlancx gesien in het Grote-Groen-Olde-Berne-Velt ontrent denSlaenden Dyc van Stouten-Burch, Trachtende haer en eygen Thuyn ofte Nest vuylte maecken. Van de welcke, door sonderlinge voorsienicheyt Gods, vier schandelyckverjaecht ende vervloghen zijn, ende door den grooten Jacht-meester van de scherpesweerden in den Hollantschen Hage, Anno 1623 den 27 February, in plaetse vanvier Vastelavont Gansen den hals afgetrocken.Zoo als men zal opmerken, is die titel doorzaaid met eene soort van

woordspelingen, die aan UYTTENBOGAERT, HUGO DE GROOT, OLDENBARNEVELD,GROENEVELD, SLATIUS, VAN DYCK, STOUTENBURG en den Hollandschen tuin doendenken.Zeker is het, dat de vier matrozen scheepsluitenanten zijn geworden, en in 1625

door de Algemeene Staten aanbevolen voor openvallende kapiteinsplaatsen.(Res. St. Gener. 4 Maart en 8 April 1625).

Bl. 253. ‘Aansporingen om de leiders en handlangers der conspiratie aan de Justitieover te leveren’Het geheele land was, zooals ligt te denken is, in die dagen vervuld van het

ontdekte komplot. De meest overdrevene geruchten waren in omloop, waaronderwij vooral rekenen het voorgeven, dat de zamenzweêrders met den vijand in verbandstonden, hoewel men bekennen moet, dat tot het opperen van dit vermoeden weleenigen grond bestond. CAPPELLEN zelfs zegt: ‘Men hout het daer voor, dat ditvoorgenomen is met weten ende intelligentie van den vijant, te meer, alsoo sy belastwaeren, ende geresolveert sulx in 't werck te stellen, geduirende desen vorst; in 'svijants steden heeft men al voor eenighe dagen geseit, dat de Prins doot was, oockin eenighe van onse steden, dat hij doot, in andre, dat hij vermoort was.’(Gedenkschriften van Jonkheer ALEXANDER VAN DER CAPELLEN I. bl. 150).

Vooral in de vlugschriften, van welke het in dien tijd wemelde, treft men niet weinigoverdrijving aan. Zoo lezen wij in Het Haeghsche Discours, belanghende de grooteverraderij:‘Ja, so het aangegaen hadde, souden de stutten van onderen getrocken zijn,

ende het gheheel huijs over hoop gevallen hebben, alsoo datter een groote partijInwoonders vermoort, in de lucht ghevlogen, verbrant ende de rest van onseerfvijanden

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 579: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

289

overvallen, de welcke met duysenden op de Frontieren lagen, also op de proijloerende de welcke haer voor dese reijse door de hant des Almachtigen haer alsuijt den muijle ghetrocken is, want het wort voor vast ghesegt dat desen Moort vanallen de principale Hoofden onses vaderlants int op springhen ende verbrandenaller Magezijnen op den Biddach aengegaen soude hebben, och of God denMenschen hit generael in haer herte naer het leven inbeelde de groote ellende dewelcke uijt Boskruyt ende der selver brant ontstaen kan.’Wij meenen evenwel reden genoeg te hebben, alle berigten van verstandhouding

met den vijand voor ongegrond te verklaren: vooral daar hiervan met geen enkelwoord gerept wordt in een der vijftien doodvonnissen, en men toch zeker zulk eenegewigtige verzwarende omstandigheid, die daarenboven eene nieuwe vlek op deSpanjaarden zou wezen, niet onvermeld zou gelaten hebben.Dat de Contra-remonstranten, ijverig partij trokken van de ontdekte gruweldaad,

was ligt te verwachten: eveneens, dat de Arminiaansche partij zeer veel nadeeldaardoor zou lijden, daar het niet moeijelijk viel, velen te overtuigen, dat de aanslaguit den boezem der Remonstrantsche Societeit was voortgekomen. De drukperswerd dan ook bij deze gelegenheid niet gespaard om in proza en poëzij het ontdekteverraad voor te stellen, hetzij als een bewijs tegen de verdrukte partij, hetzij als eenbewijs van genadige afwending van den toorn Gods.Onder de bijzonderheden, die als zeer opmerkenswaardig door verscheidene

schrijvers van die dagen vermeld worden, behoort ook, dat de zon in acht dagenniet gezien was geworden, en op den 6den Februarij, toen het komplot geopenbaardwerd, weder door de wolken brak.

Zoo lezen wij bij BAUDARTIUS:

Merct dit wonder te deegh, ghij Mannen ende Vrouwen,De Sonn' heeft haar geschaemt dit bose stuc taenschouwen.Als sij acht dagen lanck haer aengesicht bedektEnd' haren guld'nen strael ons vaderlant ontreckt,De dach verduijstert bleef, tot het verraet ontdeckt,Van Bootsgesellen was, van God daertoe verweckt,Doe scheen sij weer seer blijd, o Grootste God verheven,Geeft ons een dancbaer hert, end' ons' Prins een lane leven.

Zoo luidt het ook in een volkslied uit den vroeger ons genoemden NederlandscheGedenck-Clanck:

Stem: Gaillarde Maurice, of waer mach mijn herteken wezen.

Merck toch! Wat een duijster wolckeHing den volcke

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 580: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

290

Van dit Land korts over 't hooft!Och, wat was hun quaets belooftDoe de lieve lichte son,Als bedroeft niet schijnen kon,Eer het quaetEn 't verraetOverluijdQuam borr'len uijt.

Bl. 253. ‘hooge prijzen op de hoofden der schuldigen.’In de eerste Publicatie van het Hof van Holland wordt aan dengene, die SLATIUS,

VAN DYCK, GEESTERANUS of VELSIUS zou aanbrengen, zoodat zij levend in handenvan het geregt vielen, 4000, en voor ieder anderen schuldige, 600 Carolus guldentoegezegd.De Staten van Utrecht beloofden dezelfde sommen, behalve voor het aanbrengen

der bovengenoemde personen, ook voor STOUTENBURG, GROENEVELD en VAN DERDUSSEN, blijkens het Plakkaat van den 4den Februarij 1623 (Utrecht was toen nogin den Ouden stijl, waarom men hier 14 Februarij moet lezen.) Den 16den Februarijwerden door het Hof van Holland de voornoemde sommen verhoogd, en op REINIERen WILLEM VAN OLDENBARNEVELD en ADRIAEN VAN DER DUSSEN 5000, opCOORENWINDER 4000, op ABRAHAM en JAN BLANSAERT elk 600 guldens gezet.Bl. 259. ‘VAN DYCK te 's Gravenhage onthoofd’Het volledigste berigt aangaande de teregtstelling van VAN DYCK, welke te gelijk

met die van GROENEVELD en COORENWINDER plaats had, vindt men in de volgenderegels, waarvan de schrijver voornamelijk uit AITZEMA en BAUDARTIUS geput heeft:‘Als nu de negen en twintigste dag van Lentemaand begon aan te lichten, liet

men twee Kompagniën soldaten van Delft in den Haage komen, die nevens delijfwacht van Prins Maurits, omtrent het schavot en 't Hof in volle wapens geplaatstwierden. Omtrent ten tien uuren voor den middag, bragt men de Gevangenen na 'tHof om hun 't vonnis des doods voor te leezen, en van daar naar de Geregtsplaatste leiden. De Heer VAN GROENEVELD ging los en ongebonden, ten vollen gekleed,met den hoed op 't hoofd, den mantel aan, 't rapier op zijde, welke genade hem, wilmen, op voorbede zijner Moeder en Huisvrouw, door den Prins bewezen was. Onder't gaan, toonde hij groote kloekmoedigheid, en ziende op de Kamers van 't Hof veellieden van aanzien voor de Glazen liggen, die na hem zagen en waaronder hijvermoedde dat Prins MAURITS was, groette hij hen met het ontdekken van zijn hoofden het buigen van zijn ligchaam, eerbiediglijk, gelijk

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 581: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

291

hij ook zijnen bekenden, die hij onder de aanschouwers zag, met groeten, het laatstevaarwel zeide. Onder 't leezen van 't vonnis behieldt hij den zelfden moed. Naa 'tleezen antwoordde VAN DYCK op de vraag, of hij niet alles, 't geen in het vonnisgesteld was door hem beleeden te zijn, bekend hadt. ‘Jaa, dat alles, en nog meerdaartoe, 't welk ik verzoeke dat men er ook in stelle, en een ieder voorleze.’ Maarmen brak dat gesprek af, en bragt hem en KOORENWINDER met der haast naar deGevangepoort terug; terwijl de Heer VAN GROENEVELD, in het gewaad en de houdingstraks beschreven, rustig ter dood ging. Op 't Schavot aan den Vijverberg koomende,kon men de allerminste verflaauwdheid in hem niet bemerken, maar hij deedt allesmet eene bedaarde vaardigheid. Hij zelve leidde zijn Mantel en Rapier af, nam zijnhoed van 't hoofd en smeet dien zijnen Kamerdienaar toe; deedt zijn kraag enponjetten af, die hij ter aarde wierp, ontknoopte zijn Wambuis, voorts zijn bovenlijf,zonder dat hem de Scherpregter aanraakte, en zich vervolgens met behulp vanzijnen Kamerdienaar, ontkleed hebbende, ging hij na 't zand, niets anders tot denvolke sprekende, dan deze weinige woorden, ‘Wraakgierigheid en kwade raadhebbenmij hiertoe gebragt. Heb ik iemandmisdaan, ik bid omChristus wille, vergeefthet mij.’ Zijn gebed zullende doen, knielde hij, niet na de plaats, gelijk gemeenlijkgeschiedt maar na de Kneuterdijk, ziende na zijns Vaders huis. Toen zette hij eenrood fluweelen Mutsje op 't hoofd, en hetzelve voor de oogen trekkende, hoordemen hem deeze woorden zeggen: ‘o God wat man ben ik geweest, en wat ben iknu!’ Waarop hij zijne handen zamen slaande, nog voegde, ‘Patientie!’ en naauwelijkswas er dit woord uit, of de Scherpregter van Haarlem sloeg hem met den eerstenslag het hoofd van 't ligchaam. Zijn Dienaar bestelpte het bloed met zand, bedektehet ligchaammet zijn Mantel, en trok het aan de eene zijde van het Schavot. Daarnahaalde de Geweldige, met zijne Dienaars te paard, KOORENWINDER, wel vastgebonden van de Gevangenpoort. Zoo haast kwam hij niet op 't Schavot, of hij zagmet treurige oogen, na het ligchaam des Heeren VAN GROENEVELD. Toen keerde hijzich na het volk, 't welk hij dus aansprak. ‘Met regt zegt de Apostel PAULUS, die staat,zie toe dat hij niet valle, en de heilige HIOB heeft ook met reden gezegd, dat demensch de ongeregtigheden opzuipt als de aarde het water. Beide deze spreukenheb ik aan mij zelven bevonden waaragtig te zijn. Maar daarvoor ontvang ik mijnregt. Bidt dan, beminde burgers, den Almagtigen God dat hij mij mijne zondenvergeeve. En heb ik u misdaan, vergeeft mij dat van gelijken. Eenigen deromstanders riepen: ‘Ja, Ja!’ en men hoorde hem verder zeggen: ‘Indien gij mij ookergens in hebt misdaan, dat vergeef ik u van harten. Helpt een Chris-

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 582: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

292

telijk gebed voor mij doen. Hiermede begeeve ik mij tot God.’ Daarop knielende enGod om genade hebbende aangeroepen, wierdt hij, door den Scherpregter vanDordrecht, geblind en onthoofd. Na KOORENWINDER's dood, bragt de Geweldige metzijn gevolg VAN DYK, niet alleen gebonden; maar ook aan een Dienaar vastgesloten(als kennende zijne kloekhartigheid). Op het schavot gekoomen, wierden vier vande pistolen, die hij tot den aanslag had uitgedeeld op een blok in stukken geslagen.Toen gaf hij zijn berouw den omstanderen met deeze woorden te kennen: ‘Ik hebtegen God, het vaderland en zijne Excellentie den Prins van Oranje zwaarlijkmisdaan, en 't is mij van harten leed. Daarom bid ik dat men 't mij vergeeve. Ikvergeeve ook alle menschen 't geen zij tegen mij misdeden. Ook bidde ik u, goedgemeente, blijft toch in vrede en liefde met malkanderen eendragtelijk om denalgemeenen vijand, den koning van Spanje, tegen te staan. Wagt u voor verderentwist.’ Eindelijk knielde hij voor 't zand, en verwachtte, nadat hij zijn gebed tot Godhad gedaan den slag van 't zwaard, hem door den scherpregter van Haarlemtoegebragt, die 't hoofd van 't ligchaam scheidde.’................ ‘Het lijk des HeerenVAN GROENEVELD wierdt in een zwart kleed gewonden, en door vier staatenbodenten zijnen huize gedraagen; gevolgd van zijnen Dienaar, die zijns Heeren kleederen,mantel, hoed, en 't geen hij verder had afgelegd, naadroeg. Men bragt hem denvolgenden nacht in de Hofkapelle, in 't graf van zijnen vader, zonder merkelijk gevolgter aarde.’Levensbeschrijving van eenige voorname Mannen en Vrouwen V. deel, bl. 247

en volgg. 2. druk.Bl. 261. ‘SLATIUS laat zijne kan bier staan.’Deze bijzonderheid heeft aanleiding gegeven tot een Hollandsch spreekwoord

van die dagen.‘Dese SLATIUS,’ zegt AITZEMA ‘heeft veel van hem doen spreken: omdat hy zyn

Bier verloopen, of wechgaende zyn kanne vol ghelaten hadde; daer deur occasiegevende, tot een spreekwoort aen alle dorstige gesellen: seggende: ick wil myn kanuytdrincken, en niet doen als SLATIUS,’ of, zoo als wij het bij anderen vermeld vinden:‘ick wil SLATIUS niet slagten en myn bier verloopen.’

Bl. 262. ‘SLATIUS na zijne gevangenneming.’‘De suspitije wies dagelicx, dat het SLATIUS was, waerop hy met eenighe Ruyters

na Zwolle geschict wiert met denWachtmeysterWILLEM DE BLAU, daer leyde hy hemstracx op het Bedde, met het aensicht na den muyr, op dat hem niemand soudebesien. Wie hem aensprack ofte wat vraechde,

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 583: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

293

die gaf hy quaet bescheyt, of sy schoon al treffelicke personen waren, die hem d'een of d' ander vraechden, hy seyde: Ghy en zyt myn competente richters niet, wathebt ghy my te vragen, ofte wat behoeve ick u te andwoorden? Als ick in Hollandcome, daer sal men my al te wel kennen.

Bl. 263. ‘SLATIUS in Amsterdam’‘Den 12den Maart’ (lezen wij in BRANDT's Historie der Reformatie) ‘wordt SLATIUS

(in Amsterdam aangekomen) naar 't leven in syn boerekleederen afgebeeldt, voortsin 't koper geëtst door KLAES JANSZ VISSCHER, die syn print straks uitgaf met eenlomp gedicht, dat de Remonstranten schendig overhaelde, alsof de Conspiratie uithunne boesem quam.’Men vindt dit gedicht in zijn geheel bij BAUDARTIUS.Hierop doelt ook voorzeker DE LA PISE op pag. 792 van zijn Tableau de l' Histoire

des Princes et Principauté d' Orange, met de woorden: ‘SLATIUS après sa mort (?)fut tiré en tailledouce en habit de Paysan avec un pot de biere à la main, avec cesvers:

S' il eut vuidé le pot sans fuir vistementNul soupçon n' y eut eu sur cest ord garnement.

In het origineele gedicht, dat vier en veertig regels lang is, luidt die plaats:

Want hadt hy met ghemack, syn Bier maer uytgesoppen,'t Geen hy het in de Can, en niet soo haest gaen loopen,Geen achterdencken was op desen vuylen Sloef,Veel min dat in die Py stack sulcken snooden Boef.

Bl. 263. ‘Het Klaer Vertoogh.’‘SLATIUS satt hy de twee maenden ghevangen, welcken tydt gheduyrende hy niet

ledich en satt, want hehalven dat hy vele stucken, desen aenslach betreffende, alsoock van het voornemen ende beleydt der Remonstranten, binnen en buyten Lantsresiderende, de Heeren heeft ontdeckt ende geopenbaert, so heeft hy oock velehier van gheschreven, d' welck de Heeren Staten van Hollandt endeWest-Vrieslandtomtrent drye maenden na zyn doot in openen druck gegeven hebben, zynde eenBoeck twaelf bladen pampiers groot. De Heeren Staten verdaren, dat sy derGemeynte in den openbaren druck hebben medegedeylt de rechte copye van sulcxals SLATIUS met zyn eyghen hand heeft geschreven ende onderteeckent in synghevanckenisse in 's Gravenhaghe, waer van d' originele gheschriften berustenonder den Raed Provintiael van Holland.’BAUDARTIUS XV boek, bl. 84.Volgens de Remonstrantsche schrijvers, zou SLATIUS zijne geschriften nog drie

dagen voor zijnen dood herroepen hebben, en deze herroeping, op een klein stukjepapier geschreven, in

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 584: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

294

een penneschacht hebben gestoken, welke hij in zijnen mond nam en vervolgenszijne vrouw, toen zij afscheid van hem nam, onder het kussen in haren mond bragt.Zij wist het geschrift behendig te verbergen en liet het nog denzelfden avond aanPASCHIER DE FIJNE lezen. Zoo luidt ten minste het verhaal, dat ook door BRANDT inzijne Historie der Reformatie wordt vermeld, die tevens deze wed erroeping in haargeheel mededeelt. Hoezeer nu ook deze geschiedschrijver het stuk op gezag vanPREVOSTIUS, die het naauwkeurig vergeleken zou hebbenmet andere handschriftenvan SLATIUS, voor echt houdt, gelooven wij er met grond aan te mogen twijfelen,daar het ons onmogelijk toeschijnt, dat een geschrift, 'twelk in vrij compressen drukbijna eene bladzijde gr. 8vo beslaat, met het schrijfgereedschap uit eene gevangeniszou hebben kunnen geschreven worden op een papiertje, klein genoeg om in eenepenneschacht te worden verborgen.

Bl. 263. ‘SLATIUS onthoofd.’‘Toen SLATIUS op de Rolle van het Hof kwam, om het vonnis des doods te hooren

leezen, verscheen hij aldaar met een gelaat, meer grommig en verstoort, dan bedeestof neerslagtig; met een stuursch gezigt zag hij den Raadsheer aan. Onder het leezenvan het vonnis, hoorde men hem met luider stemme, nu eens zeggen: Dat's nietwaar, ik heb dat niet bekend; dan wederom: Dat heb ik zo niet bekend; de Heerendoen er af en toe naar hunnen zin, 't is geen justitie, maar tyrannie. Sints eenigentijd hadt zich een gerugt verspreid, dat KORNELIS GEESTERANUS en GERARDUS VELSIUS,twee gebannenRemonstrantsche Predikanten, op denmaaltijd ten huize van SLATIUS,boven vermeld, tegenwoordig geweest waren, en op den goeden uitslag van denPrinsenmoord bescheid gedaan hadden. Hnnne naamen, als zoodanigen, stondenin het vonnis van SLATIUS. Doch als hij dezelve hoorde leezen, Dat is onwaaragtig,riep hij uit met een ontsteld gemoed: Ik heb dat niet bekend; ook zijn ze er nietschuldig aan. Zij hebben 't niet geweeten. Bij andere plaatzen hoorde men hemzeggen, met opzigt tot het vonnis: Daar staat veel in dat niet waar is. Naa dat SLATIUSzijn vonnis was voorgeleezen, wierdt zijn boekje, de klaarlichtende Fakkel betiteld,als een eerroovend en oproerig Lasterschrift, voor zijne oogen verscheurd.‘Straks hier na, op den vijfden Maij, bragt men SLATIUS na het schavot, met twee

Dienaars hand aan hand geslooten, zijne handen gebonden, en met een touwtusschen de beenen door gehouden en verzekerd, uitgedoscht in een donkerGanzegroen gewaat, hebbende het hoofd met eenen hoed gedekt en een bef omden hals. Met zulk een onverzaagd gelaat en houding tradt hij ten voorschijn, alsofhij alle vreeze des doods hadde afgeleid. Zich wendende tot de omstanders, sprakhij

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 585: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

295

dezelven aan in deze woorden: ‘Eerlijke vroome burgers, hier ziet gij dien HENRICUSSLATIUS, over welken men dus lang geroepen heeft, dien men zo heft naagetragt,zo vervolgd, na wiens bloed men zo heeft gedorst. Al ziet gij mij in dit Spaanschgewaat’ (doelende op zijne kleeding) ‘ik ben daarom nooit Spaansch noch Jesuitschin 't hart geweest. Ik ben zo snood een man nooit geweest, gelijk uit mijn vonnis zalblijken. Ik heb altijd naa gemaatigdheid getragt, en de geenen, die Middelaarsbehoorden te zijn, hebben u misleid. 't Is waar’ (ging hij voort) ‘dat ik in deze zaakben gekomen en ingewikkeld, en 't geen ik daar in misdaan heb, dat hoop ik, zal degoede God mij vergeven. Doch zijt verzekerd, en gedenkt er mij bij, dit Land hangteen groote plaag en straffe over 't hoofd.’ Op deeze woorden hoorde men zommigenuit het volk reopen: wij hoopen neen; anderen, men behoorde u in vier stukken tehouwen. Den Predikant LAMOTIUS, aangeboden hebbende om op het schavot voorhem het gebed te doen, wees hij van de hand, met te zeggen, ik zal zelf bidden.Doch van zoover men niets, dat bidden geleek, aan hem konde merken of hooren,beslooten zommigen hieruit, dat hij, zonder aanroepen van den Almagtigen, deeeuwigheid is ingetreden. Na het zand gaande, en zijnen hoed en bef weggeworpenhebbende, haalde hij uit zijnen zak een vuilen neusdoek, om daarmede geblind teworden. Doch als de scherpregter hem eenen anderen die schooner was, aanboodt,stak hij den zijnen wederom op, en bondt den anderen voor zijne oogen. Daaropknielde hij, en als hij zijne handen een weinig opbeurde, met oogmerk om den doek,die hem een eind over den mond hing, omhoog te schuiven, deedt de scherpregterzijnen slag, en hieuw hem, te gelijk met het hoofd, de regterhand af, en ook bijkansde linker, als die slechts aan een lap vels bleef hangen.’(KOK, Vaderlandsch Woordenboek XXVII deel, bl. 151)Wie begeerig is, meer te weten van de lotgevallen der overblijfselen van SLATIUS,

die twee malen, zoo men wil door zijne weduwe, van het rad op het galgeveldgestolen, en de eerste maal wedergevonden en er weder op geplaatst zijn, kan ditalles tot in haarkleine bijzonderheden, die wij liefst onzen lezers sparen willen, vindenbij BAUDARTIUS XV deel, bl. 57 en 58.

Bl. 270. ‘De BLANSAERTEN en PARTHY in Amsterdam gebragt.’‘Doe dese verraders,’ zegt BAUDARTIUS, ‘t' Amsterdam waren gebracht is er sule

een toeloop van menschen geweest om dese Monstra te sien, dat een yeder diese sien woude nadat

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 586: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

296

sy aldaer in de boeyen ofte ghevanckenisse ghebracht waren, eenen schellinck totbehoef der armen moste gheven. Ende heeft dit al eenen moyen penninckopghebracht. Soodat, na het oude spreeckwoordt, gheen dinck is so quaet, of tenis nog ergens goet voor.’

Bl. 271. ‘De BLANSAERTEN en PARTHY in de gevangenis en bij hunne teregtstelling.’De lafhartigheid en schijnheiligheid van JAN BLANSAERT blijkt ten duidelijkste uit

hetgeen hij in de gevangenis geschreven heeft, met de hoop zich daardoor te redden.In een zijner brieven eindigt hij, na de vuilaardigste lastertaal omtrent sommige ledender Remonstrantsche gemeente, met de woorden: ‘Dit heeft mij, ende vele soogheergert dat ik (God de Heere weet het) een walghe creech van deRemonstrantsche saecke. De goede en vroome wil ick niet te naer spreecken. Maarick weet er nog meer van den selven aerdt; enz.’Op de rolle gekomen, om de regterlijke uitspraak te vernemen, hoorde JAN

BLANSAERT zijn vonnis lezen met een bedroefd gelaat maar zonder tranen. Hij sprakgeen enkel woord, maar men zag hem, met buiging zijns ligchaams, den raadgroeten. ABRAHAM BLANSAERTwas bestorven van gelaat, doch anders wel te moede.Tweemaal vraagde hij, of hij zou begraven worden, hetwelk hem door den Griffierwerd toegezegd. WILLEM PARTHY had zich dien morgen in de gevangenis volgedronken. Men hoorde hem op de poort tegen ABRAHAM BLANSAERT zeggen. ‘Makkernog een glaasje.’ Allen verklaarden tot hun laatste oogenblik, en ook in hunnetoespraak op het schavot tot het volk gehouden, dat zij nimmer voornemens geweestwaren, den Prins van Oranje eenig leed te doen, maar dat zij alleen VAN DYCK haddenwillen bedriegen.

Bl. 271. ‘De vlugt van COORENWINDER.’‘In het Haeghsche Discours, belanghende de groote verraderij, enz dat slechts

weinige dagen na de ontdekking van den aanslag geschreven werd, lezen wij, onderandere, deels ware, deels onware bijzonderheden, het volgende:‘Den weert wert met den anderen seer scherp met dreygementen en woorden

geexamineert, maer niets willende belijden, het welcke der waarheyt ghelijck zijnde,soo werde dadelijk ordere gestelt om de soldaten op alle uytgangen van den Hagete setten. Soo haest niet ter plaetsen ghecomen zijnde, soo quam een van devoorseyde verraders, hebbende eenen wagen gehuert, meenende hem na Delft tebegeven; de soldaten, desen waghen siende, riepen Kivala (qui va là); desenmisdadiger dit hoorende sprong van den wagen ende salveerden hem met loopen;de Burgery quamen oock in de wapenen alsoo datter veel te doen was.’

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 587: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

297

Deze woorden kunnen, wanneer zij waarheid behelzen, op niemand andersbetrekking hebben dan op COORENWINDER daar VAN DYCK door de duinen,GROENEVELD naar de zijde van Scheveningen en STOUTENBURG door zijnen kamerlingGREGORIO vergezeld, de vlugt hadden genomen.Bl. 272. ‘STOUTENBURG's kamerdienaar gevangen.’Deze is later naar Holland gevoerd, zoo als blijkt uit het 1. deel bl. 163 der

Gedenkschriften van VAN DER CAPELLEN, waar wij onder Martius 1623 vermeldvinden:‘Op de propositie van het Hof noodende 't renvoy van den gevangenen Barnevelts

knecht etc; resolveert de Lantscap, dat men deselve op versoeck van de Generaliteitsoude scikken aen 't Hof van Holland; die de Judicature daervan heeft, tegen reversde non praejudicando, ende obligatie tot reciproque courtoisie in gelijcken cas. Totwelcken einde hij het Hof naer Hollant gezonden de substitut Momber GERRIT VOETHqui id obtinuit.’Bl. 273. ‘Het schip van JAKOB BELTJES in beslag genomen.’‘JAKOB BELTJES, schipper heeft geen kleyn behulp dese STOUTENBURGH en VAN

DER DUSSEN in 't vluchten gheweest, sijn schip approprieerende om dese bloethondente herberghen, en wech te voeren voor een seeckere somme ghelts, die hij in cortconde verdient hebben. Dat hij dit stuck aennam, was eensdeels omdat hij opt Landtghepyckeert was, dat sij hem eens op den Tol dapper ghenepen hadden, die dickwilsvan die schippers ghefraudeert wert, maert 't heeft hem gheen goet ghedaen, mitssijn schip, daar syn vrou en zes kinderen met syn eygen coopmanschappen inwaeren, gheconfisqueert is. Tot Goch zijnde sijn geld eyschende, wert afghewezenvan de verraders sijn klachte aen de Gouverneur met schelden int werck leggende,wiert in een gat gesmeten, daer hij eenighe dagen als een dol mensch in lach, enop dat hij niet t' eenenmael krancsinnich werden soude, wiert hij uytgelaten, en wasso gealtereert, dat men hem niet conde. Als sijn volc na Brussel gevoert was, ende hoope van gelt hem ontvlogen was, treckt hij heel beroijt na Wesel, alwaer hijnoch armelick leeft. Dit is 't loon dat sulcke verraders geven en krijgen.’(WASSENAER, Historisch Verhaal enz. IV. deel, bl. 112).Bl. 273. ‘STOUTENBURG in Spaansche dienst.’Deze bijzonderheden aangaande STOUTENBURG's overgaan tot den vijand terwijl

hij tegelijker tijd de katholieke godsdienst aannam, vinden wij bij verscheideneschrijvers vermeld. Dat

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw

Page 588: JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw · JanFaessen,historischeromanuithet beginder17deeeuw LodewijkMulder bron LodewijkMulder,JanFaessen,historischeromanuithetbeginder17deeeuw.D.A.Thieme,

298

hij een zwarten standaard met een doodshoofd hilderd voerde, leest men in WITSENGEYSBEEK en ENGELBERTS GERRITS Schoonheden en merkwaardige tafereelen uitde Nederlandsche geschiedenis V. Deel bl. 150.

Bl. 276. ‘De bede om genade voor GROENEVELD.De voetval van de moeder, de echtgenoote en het zoontje van den ongelukkigen

GROENEVELD voor den Stadhouder, deze treffende episode in het sombere drama,is algemeen bekend. Sommige der oudere geschiedschrijvers zwijgen er geheelvan, anderen schijnen er aan te twijfelen. SCHIMMEL heeft haar in een romantischkleed gehuld, BILDERDIJK, door partijhaat verhard, maakt er zichmet een schimpwoordvan af: ‘GROENEVELD,’ zegt hij, ‘voor wien zijne moeder pardon van MAURITS verzocht(met de bekende brutaliteit), ging rustig en welgemoed ter dood.’(Geschiedenis des Vaderlands VIII. deel bl. 99.)

Bl. 276. ‘De ontkomen deelnemers.’Onder dezen kunnen wij nog in zekeren zin ook den zwaardveger ABRAHAM

WOUTERS rekenen, van wien wij op bl. 66 van het 2de deel gesproken hebben, endie, zoo men voorgaf met medeweten, pistolen voor den aanslag geleverd had.‘Binnen Rotterdam zijn oock eenige van de Conspirateurs gevanghen, als ABRAHAM

WOUTERS, en BONTEBAL een afghesette te Sevenhuysen. Deze ABRAHAM eyscht 'snachts licht, met hetwelk hij de deuren verbrant tot dat hij passagie vondt, knooptzijn dinghen aaneen, en valt van boven neder: de brant overhandt nemende, verslindthet dack, en hij ontsluypt, in de stadt gheberght zijnde is hij verduystert. Zijn Huysvroublijvende in haer besit in de stadt, hij was zwaerdvegeer, diemen zeyde hetghereetschap geleverdt te hebben.’(WASSENAER Historisch verhaal VI deel bl. 155).

Lodewijk Mulder, Jan Faessen, historische roman uit het begin der 17de eeuw