48
FYSIO PRAXIS VAKBLAD VOOR DE FYSIOTHERAPEUT JAARGANG 24 • NUMMER 8 • OKTOBER 2015 DOSSIER Nijmeegse Vragenlijst PROFIEL Hoogleraar Cindy Veenhof OPINIE Doorgeslagen meetcultuur Aanstormend talent Jaco den Dekker Afstudeerprijs 15 28 31

FysioPraxis oktober 2015

Embed Size (px)

DESCRIPTION

 

Citation preview

Page 1: FysioPraxis oktober 2015

FYSIOPRAXISVA K B L A D V O O R D E F Y S I O T H E R A P E U T

JAARGANG 24 • NUMMER 8 • OKTOBER 2015

DOSSIER

NijmeegseVragenlijst

PROFIEL

HoogleraarCindy Veenhof

OPINIE

Doorgeslagenmeetcultuur

Aanstormend talentJaco den Dekker Afstudeerprijs

15 28 31

Page 2: FysioPraxis oktober 2015

Lifelong learning

Manuele Vaardigheden: Bovenste en Onderste LichaamskwadrantRefreshercursus (en meer) voor Manueel Therapeuten

Anderhalvelijns Fysiotherapie: Gericht Verwijzen‘Extended Scope’

Het grootste aanbod in bij- en nascholing

ww

w.s

omt.

nl |

033

456

073

7

Cursusaanbod

Exlusief bij

Kinderorthopedie voor Fysiotherapeuten

Page 3: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

3

REACTIES KUNT U MAILEN NAAR [email protected]

REDACTIONEELINHOUD

Kwaliteit door imitatieGezonde jonge kinderen leren door kijken, nadoen en uitproberen. Er wordt geen tienstappenplan gegeven om te leren lopen. Door vallen en opstaan komt een kind erachter dat een bepaalde beweging niet (optimaal) werkt en dat het blijkbaar anders moet. Door het bekijken en nadoen van personen in de omgeving leert het kind wat effi ciënt is voor het lopen. Een interessante bevinding is dat recreatieve tennissers een lichte stijging laten zien in hun tenniscapaciteiten na het kijken van de Wimbledon-uitzendingen. Bij het kijken naar deze beelden worden spiegelneuronen geactiveerd, en vuren neuronen alsof de recreatieve speler zelf op Wimbledon staat. Een spiegelneuron is een neuron dat niet alleen vuurt als je zelf een handeling uitvoert, maar ook als je iemand anders een handeling ziet uitvoeren. Zo ga je gapen als je iemand anders ziet gapen. Julius Yego leerde zelfs speerwerpen door enkel YouTube-fi lmpjes te bestuderen. Hij komt op dit onderdeel uit voor Kenia tijdens de Olympische Spelen in Rio de Janeiro. Als fysiotherapeut, docent of werkgever heb je grote invloed op de mindset van je patiënten, cursisten en collega’s. Ook bij hen zijn spiegelneuronen actief. Zelfs in een competitieve context blijkt dat tegenstanders elkaar onbewust gaan imiteren, ook als de uitkomsten hierdoor achteruitgaan.* Hoe zou dit imitatieproces bij Erben Wennemars gegaan zijn? Hoe gaan de genomineerden voor de Jaco den Dekker Afstudeerprijs hiermee om, wie imiteren zij? Tijdens de Dag van de Fysiotherapeut op 6 november a.s. laat Margriet Sitskoorn u ervaren welke krachten uw gedrag en dat van uw cliënten sturen. Zij is naast Erben en de afstudeerprijskandidaten een van de vele sprekers tijdens deze dag. In dit nummer stellen de afstudeerprijskandidaten zich alvast aan u voor en geven ze een voorproefje van hun lezing.

Namens de redactie,Caroline Speksnijder*Naber et al. PNAS, 2013

5 Agenda/Op de cover

6 Van de voorzitter

6 KNGF-kort

9 Kort nieuws

11 KNGF vraagt uw mening

12 KNGF-service

14 Ingezonden

15 Dossier Nijmeegse Vragenlijst

25 Promotie

26 Achter het nieuws

31 Opinie

34 Wetenschap – Jaco den Dekker

Afstudeerprijs

37 Wetenschap – summary

39 Specialistenkatern

25

Meer info vindt u op www.fysionet.nl

FysioPraxis is het offi ciële tijdschrift van het Koninklijk Nederlands Genootschap voor Fysiotherapie (KNGF) en verschijnt 10 keer per jaar.

REDACTIEADRESKNGFPostbus 248 3800 AE AmersfoortE: [email protected]

EINDREDACTIEMieke van DalenE: [email protected]: 06 502 43 735

REDACTIE Adri ApeldoornSaskia Bon (hoofdredacteur)Karin HaksLidwien van Loon (specialistenkatern)François MaissanCaroline Speksnijder

ADVERTENTIESBureau Van Vliet B.V.advertentietarieven op aanvraagFrank OudmanE: [email protected] Wijnhout E: [email protected]: 023 571 47 45I: www.bureauvanvliet.com

ABONNEMENTEN NIET-KNGF LEDENEen particulier abonnement kost per jaar € 106 en buitenlandse abonnees betalen € 45 voor een digitale versie (prijswijzigingen voorbehouden). Abonnementen kunnen op ieder moment starten en u betaalt aan het begin van het jaar voor het aanko-mend jaar. Beëindiging kan op elk moment, met inachtneming van één maand opzegter-mijn. Er volgt een verrekening naar rato

en teveel betaald abonnementsgeld wordt gecrediteerd.

ABONNEMENTEN / ADRESWIJZIGINGENKNGF, Postbus 248, 3800 AE Amersfoort T: 033 467 29 00E: [email protected]

VERANTWOORDELIJKHEIDDe redactie beslist over de samenstel-ling van FysioPraxis. De auteurs zijn verantwoordelijk voor de inhoud van de door hen geschreven artikelen en het KNGF voor het verenigingsnieuws.

AUTEURSRECHT© 2014 KNGF. Artikelen mogen alleen worden overgenomen en/of vermenig-vuldigd na schriftelijke toestemming van het KNGF en met bronvermelding. Voor overname voor commerciële

doeleinden vragen we een passende vergoeding.

BLADCONCEPTOnnink Grafi sche Communicatie BV

VORMGEVING Aad Koeleman, X-Media Solutions

DRUKWERKSenefelder Misset B.V.

FOTO OMSLAGWiep van Apeldoorn

ISSN0927- 5983

Page 4: FysioPraxis oktober 2015

Ter overname aangeboden:

Maatschapsdeel in fysiotherapie praktijk in Middelburg

• indicatiejaaromzet:Euro50.000,--• overnamedatum:inoverleg/evtperdirect• gedeeltelijkefinancieringvandeovernamesomis bespreekbaar• indemaatschapzijndriefysiotherapeutenwerkzaam Voor nadere informatie: [email protected]

www.PsychFysio.nl Modulen 2015-2016

Nieuws en cursussen voor fysiotherapeuten

P Motorisch trainen bij musculo- - 4 dagen wo 9/12, do 10/12, skeletale pijn – EXT vr 11/12, za 12/12.P Gezondheidspsychologie - 5 dagen di 12/1, 26/1, 16/2, voor de fysiotherapeut. 8/3, 22/3 (2016)P Pijn en stressmanagement techn. - 3 dagen di 5/1, 19/1, 2/2.P Dansante fysiotherapie - 8 dagen start 22/4. [email protected] • 06-21867046Nieuwegein • www.psychfysio.nl

Evidence Based Practice MSc/Drs

Tweejarige universitaire deeltijd masteropleiding tot klinisch epidemioloog (medisch wetenschappelijk onderzoeker) voor medici, paramedici, verpleegkundigen en verloskundigen

Bridging healthcare and science■ een eersteklas carrièrestap als startpunt naar een hoog

wetenschappelijk niveau■ modern en actueel onderwijs met een multidisciplinaire

benadering■ (inter)nationaal gerespecteerd en NVAO-geaccrediteerd■ locatie Faculteit der Geneeskunde - AMC

Voor contact, voorlichtingsdata, informatie en aanmelding:www.amc.nl/masterebp

START 15E ACADEMISCH JAAR SEPTEMBER 2016

16–19 NOVEMBER 2015DÜSSELDORF GERMANY

www.medica-tradefair.com

WORLD FORUM FOR MEDICINE

BE PART OF IT!

16–19 DÜSSELDORF

New show days

from Monday to

Thursday!

Online registration

is required!20

15-0

9-10

MED

ICA

2015

_Nie

derla

nde_

MED

ICA

2015

_90

x 26

8 +3

mm

_Fys

iopr

axis

_4c_

4535

Fairwise bv

Verlengde Tolweg 2a _ 2517 JV Den Haag

Tel. 070-3501100 _ Fax 070-3584061

[email protected] _ www.fairwise.nl

2015-09-10 MEDICA 2015_Niederlande_MEDICA 2015_90 x 268 +3mm_Fysiopraxis_4c_4535.indd 1 22.07.15 15:51

Page 5: FysioPraxis oktober 2015

Oktober 201527 oktober• Bootcamp Bedrijfsplan, Amersfoort• Lezing Pols/Hand: Kan er iets aan de

hand zijn?, Zwolle

28 oktober• Bootcamp Bedrijfsplan, Amersfoort• Lezing Voorstekruisbandrevalidatie; de

praktijk, Haarlem• Workshop Taakgerichte behandeling bij

kinderen met DCD, Apeldoorn

30 oktoberWorkshop Starten met Echografie, Heerenveen

November3 november• Lezing Zicht op de schouder: weke

delen in de knel, Alkmaar• Workshop Persoonlijke strategie deel 1,

Groningen

4 november • Lezing De voet doet ertoe: domein van

de fysiotherapeut!, Heerenveen

5 november • KNGF Lezing Richtlijn Beroerte,

Heerenveen• Lezing Neurorevalidatie in de eerste lijn,

Haarlem • Lezing Fysiotherapie bij hoofdpijn,

Rotterdam

6 november• Dag van de Fysiotherapeut 2015,

Congres KNGF, Utrecht• Workshop Social media in de zorg,

Groningen

10 november• Bootcamp Bedrijfsplan, Amersfoort• Lezing De voet doet ertoe; een andere

kijk op voeten en schoenen, Alkmaar

11 novemberPresentatie Tijdig starten met stoppen, Amsterdam

12 novemberLezing Fysiotherapie bij hoofdpijn, Heerenveen

13 novemberCursus Blessurepreventieve hardloop-techniek, Amersfoort

16 novemberWorkshop Persoonlijke strategie deel 1, Rotterdam

17 november • Lezing Neurologie: Tussen de oren,

Amersfoort• Lezing Pols/Hand: Kan er iets aan de

hand zijn?, Venlo• Workshop Persoonlijke strategie deel 2,

Arnhem

18 november• Lezing Voorstekruisbandrevalidatie,

Wassenaar• Taakgerichte behandeling bij kinderen

met DCD, Alkmaar

19 november• Een bio- en psychosociale benadering

bij lagerugpijn – een duet, Breda• Lezing Fysiotherapie bij hoofdpijn,

Vught• Lezing De Voet doet ertoe: het domein

van de fysiotherapeut, Eindhoven• Workshop Persoonlijke strategie deel 2,

Putten

19 + 20 novemberCursus Startende praktijkhouders, Baarn

23 novemberWorkshop Starten met echografie, NT-e Trainingscentrum Amersfoort

24 novemberLezing Zicht op de schouder: weke delen in de knel, Bergen op Zoom

26 november• Lezing De voet doet ertoe; een andere

kijk op voeten en schoenen, Urmond• Lezing E-health binnen de fysiotherapie,

Zwolle

Informatie, inschrijven en meer scholingen, congressen, lezingen en trainingen: - www.fysionet.nl – agenda & MijnFysioNet-Scholing voor het totale scholingsaanbod - www.fysionetwerken.nl – kalender

FysioPraxis | oktober 2015

5

OP DE COVERAGENDA EN MEER

Wie bent u?Ik ben Floortje Engels, kinderfysiotherapeut bij Fyzie in Amersfoort en bij de Tuimelaar, een praktijk voor kinderfysiotherapie in Utrecht.

Waar is de foto gemaakt?In de praktijk van Fyzie in Amersfoort Vathorst, tijdens de peutergymles met kinderen van 2 tot 4 jaar die ondersteuning nodig hebben bij hun motorische ontwikkeling.

Ik lees in FysioPraxis vooral……de kindgerelateerde artikelen. Meestal blader ik door de FysioPraxis en zoek ik uit wat ik interessant vind. Dat zijn natuurlijk vaak de artikelen die over kinderen gaan, maar artikelen over volwassenen lees ik ook wel.

Ik ben trots op……het feit dat ik afgelopen augustus mijn masteropleiding kinderfysiotherapie heb afgerond en dat ik deze studie van drie jaar heb gecombineerd met werk en topsport. Ik heb altijd op hoog niveau hockey gespeeld als keepster, waarvan acht jaar in het Nederlandse team.

Ik heb gekozen voor kinderfysiotherapie omdat……dat uitdagend en inspirerend is qua diepgang en problematiek. Elk kind is anders en heeft andere aandachtspunten. Het geeft mij veel energie om met kinderen te werken.

Floortje Engels

Page 6: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

VAN DE VOORZITTERVAN DE VOORZITTERVAN DE VOORZITTER

6

Binnen de fysiotherapie ontwikkelen zich in toenemende mate verschillende soorten netwerken. Het doel van de samenwerking tussen de netwerk-leden verschilt. De meeste verbanden richten zich op het verbeteren van het vakinhoudelijk handelen. Andere organiseren voordelen van gezamen-lijke dienstverlening op het gebied van inkoop, marketing en communicatie. Het is bekend dat zorgverzekeraars op eigen gronden samenwerken met netwerken.

Het bestuur vindt dat vakinhoudelijke netwerken open moeten zijn en trans-parant georganiseerd. Ze zouden hun deskundigheid en ervaringen moeten delen. Een vakinhoudelijk netwerk moet geen commerciële activiteit zijn en moet niet leiden tot selectieve inkoop. Het KNGF streeft ernaar de kwaliteit van het fysiotherapeutisch handelen voortdurend te verbeteren, te borgen en voor iedereen inzichtelijk te maken. De keuzevrijheid van de patiënt moet zorgvuldig gerespecteerd worden. De patiënt moet op basis van heldere informatie in combinatie met eigen overwegingen een fysiotherapeut kunnen kiezen

Op weg naar de Dag van de FysiotherapeutDe voorbereidingen voor de Dag van de Fysiotherapeut zijn in volle gang. De invul-ling van het congres is er één om trots op te zijn: een sterk en inhoudelijk programma vol met interessante workshops, lezingen, presentaties en bijzondere gastsprekers. Wij

waarderen het zeer dat de minister van VWS, Edith Schippers, een van onze gastsprekers zal zijn. En extra feestelijk is dat de NVFK op dezelfde dag en op dezelfde locatie haar najaarscongres houdt én haar 30-jarig bestaan viert. De Dag van de Fysiotherapeut is er één waar het om u draait. En om het programma nog specialer te maken, zetten we zoals bekend dit jaar één fysiotherapeut een klein beetje extra in het zonnetje. In augustus hebben we leden opgeroepen om (collega-)fysiotherapeuten te nomineren van wie zij vinden dat deze het verdienen om eens extra in de schijnwerpers te staan. Omdat ze altijd klaarstaan voor collega’s of nét een stapje verdergaan in de zorg voor cliënten. Of omdat ze gewaardeerd worden vanwege hun grote vakkennis, innovatieve ideeën of scherpe ondernemersgeest en op die manier van (extra) toegevoegde waarde zijn voor het vak fysio-therapie. Wij hebben veel bijzondere nominaties binnengekregen. Een deskundige jury heeft hieruit uiteindelijk drie kanshebbers geselecteerd: Martine Rooth, Carla Mastenbroek en Jelle Heisen. Ik ben bij deze drie bevlogen en innovatieve fysiotherapeuten op werkbezoek geweest, een impressie daarvan kunt u zien op www.dvdf.nl/fysioinbeeld U was aan zet om de defi nitieve winnaar van de Fysio in Beeld te bepalen via een online poll. Ik vind Fysio in Beeld een ontzettend leuk initiatief en ben verheugd over de honderden leden die hun stem hebben uitgebracht op hun favoriete kanshebber. Inmiddels is de poll gesloten en hebben we een ‘winnaar’. Deze wordt op 6 november, tijdens de Dag van de Fysiotherapeut, bekendgemaakt en extra in het zonnetje gezet. Tijdens de Dag van de Fysiotherapeut zal ik u in mijn openingsrede uiteraard bijpraten over de laatste ontwikkelingen binnen en buiten het KNGF. Het hele KNGF-bestuur is aanwezig om hierover met u van gedachten te wisselen.

Tot ziens op 6 november!Guusje ter HorstVoorzitter [email protected]

STANDPUNT KNGF-BESTUUR

NETWERKEN

Lees op pag. 11 in de rubriek ‘KNGF vraagt uw mening’ drie reacties op de stelling ‘Netwerkvorming is goed voor fysiotherapeuten’.

Alle zorgverzekeraars erkennen onze nieuwe Richtlijn Fysio-therapeutische Dossiervoering die per 1 januari 2016 van toepassing is. Eind vorige week gaf CZ al aan de overeenkomst alsnog aan te passen. Menzis en DFZ accepteren nu ook de nieuwe richtlijn. Dit resul-taat hebben we behaald dankzij de vele overleggen die we met alle zorgverzekeraars hebben gevoerd. Hierbij hebben we vastgehouden aan ons principe dat kwaliteit van de beroepsgroep is en het KNGF als beroepsvereniging de richtlijnen vaststelt.In het kader van MKIB is de Richtlijn Verslaglegging herzien en omge-doopt tot Richtlijn Fysiotherapeutische Dossiervoering. De Richtlijn Fysiotherapeutische Dossiervoering vermindert de administratieve belasting, ondersteunt het klinisch redeneren en bevordert de kwaliteit van het patiëntendossier. De nieuwe richtlijn bevat aanzienlijk minder invulvelden.In 2015 moet nog gewerkt worden met de Richtlijn Verslaglegging 2011. Per 1 januari 2016 is de nieuwe Richtlijn Fysiotherapeutische Dossiervoering voor alle fysiotherapeuten van toepassing. Wij hebben de EPD-leveranciers hierover regelmatig gesproken zodat zij in staat zijn hun systemen tijdig aan te passen. In het laatste kwartaal van dit jaar kunt u door middel van scholing (e-learning) kennismaken met de nieuwe Richtlijn Fysiotherapeutische Dossiervoering. Zodra de e-learningmodule beschikbaar is, laten wij u dit weten.

NIEUWE RICHTLIJN FYSIOTHERAPEUTISCHE DOSSIERVOERING

KNGF-KORTKNGF-KORT

Page 7: FysioPraxis oktober 2015

GEZOCHT: TWEE LEDEN ACCREDITATIECOMMISSIE

De accreditatiecommissie is op zoek naar twee nieuwe commissieleden:1. een commissielid met kennis en expertise op het

gebied van onderwijs en onderwijsorganisatie;2. een commissielid met kennis en expertise van het

beroepsprofi el Algemeen Fysiotherapeut.

Taken De accreditatiecommissie behandelt aanvragen van partijen die scholingsactiviteiten voor fysiotherapeuten aanbieden. Bij positieve beoordeling door de accre-ditatiecommissie ontvangen fysiotherapeuten die deelnemen aan de betreffende scholing, accredita-tiepunten. Deze punten dienen voor (her)registratie in het Centraal Kwaliteitsregister. De commissie is onaf-hankelijk in het beoordelen van scholingsactiviteiten. Daarom is het van belang dat de anonimiteit van de commissieleden te allen tijde gewaarborgd blijft. De tijdsinvestering is gemiddeld 8 uur per week.

Samenstelling commissieDe commissie is als volgt samengesteld:• twee deskundigen op het terrein van onderwijs en

onderwijsorganisatie; • één of twee deskundigen voor het register

Algemeen Fysiotherapeut;

• één deskundige per Specialisatie (deelregister);• van bovenstaande personen treedt er één op als

voorzitter van de commissie;• secretariële ondersteuning en ambtelijk secretaris

(KNGF).

Uitnodiging • Bent u deskundig op het terrein van onderwijs en

onderwijsorganisatie of heeft u juist veel kennis van het beroepsprofi el Algemeen Fysiotherapeut?

• Kunt u het beroepsveld overzien en kent u de ontwikkelingen op uw expertise?

• Bent u oplossingsgericht, accuraat en communica-tief vaardig in woord en geschrift?

• Bent u lid van het KNGF en minimaal 8 uren per week werkzaam als fysiotherapeut?

Dan nodigen wij u uit om te reageren op deze vacature door uw brief en cv per e-mail te richten aan dhr. Sjoerd Olthof, ambtelijk secretaris accreditatie-commissie: [email protected]. De reactietermijn sluit op 17 november 2015.

Meer informatie: www.fysionet.nl onder vakgebied>CKR. Of neem contact op met Sjoerd Olthof,033 - 467 29 93, [email protected].

HET ROER GAAT OMOp 5 oktober werd het  rapport  ‘Het roer gaat om’ gepresenteerd door LHV/NHG/VPH aan minister Schippers en ZN-voorzitter Rouvoet. Hierin staan voor-stellen om de bureaucratie in de huis-artsenzorg te verminderen en de relatie tussen huisartsen en zorgverzekeraars te verbeteren.

Het rapport is het antwoord op het actie-comité ‘Het roer moet om’, ondersteund door 8.000 huisartsen. Alle afspraken uit het rapport over niet-specifi eke huis-artsenzaken gelden ook voor fysiothera-

peuten. ZN-voorzitter Rouvoet bevestigde dit in de media. De situatie van fysiothera-peuten is op veel punten vergelijkbaar met die van de huisartsen. Zo zijn ook wij van mening dat voor patiënten met een chro-nische aandoening niet steeds een mach-tiging verkregen hoeft te worden. Guusje ter Horst pleitte er daarom in juni al voor om bij de start van het overleg tussen de huisartsen, zorgverzekeraars en VWS over huisartsenzorg ook fysiotherapeutische zorg direct mee te nemen. Zowel VWS als ZN hebben  dat  erkend. Wij gaan nu met VWS en ZN vervolgafspraken  maken over

vermindering van de bureaucratie en verbe-tering van de relatie met zorgverzekeraars en fysiotherapeuten.

In het voorjaar van 2015 mondde de al langer aanwezige spanning in de relaties in de huisartsenzorg uit in een publieke roep om verandering. Dit leidde tot oprichting van genoemd actiecomité, dat een manifest opstelde en bijval kreeg van huisartsen en anderen, waaronder patiëntenorganisaties Ineen en de NPCF.

7

FysioPraxis | oktober 2015

7

Page 8: FysioPraxis oktober 2015

U kent Chemodol,

de hypo-allergene af -

wasbare massage-olie.

Maar Chemodis heeft

meer massage-oliën.

Zoals Chemotherm,

een massage-

emulsie met milde

en ver antwoorde

warmte werking. Het

zuiver plantaardige

Olivine, zonder

conserveermiddelen

en emul gatoren.

Chemovine, speciaal

voor de sterk

behaarde huid.

En, speciaal voor

de overgevoelige

huid, Chemoderm

met natuurlijke

werk stoffen en de

ongepar fumeerde

Baselin Emulsion

met biolo gische

eigenschappen.

Uw leveranciers

kunnen u er alles

over vertellen.

Of bel voor meer

informatie:

0800-chemodis

(0800-24 36 63 47).

www.chemodis.nl

Chemodis B.V.Para-medische FarmaciePostbus 9160NL-1800 GD AlkmaarTel. +31 (0)72 - 520 50 83Fax +31 (0)72 - 512 82 14

Dat ligt voor de hand CHEMODIS

Over de rugvan Chemodol.

fysiopraxis 140124.indd 1 15-01-14 11:45

Page 9: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

O V E R I G K O R T N I E U W S 9

KORT NIEUWSKORT NIEUWS

Mensen die langer dan twee dagen op de intensive care hebben gelegen, ondervinden daar jaren later nog problemen van. Medisch specialisten in het ziekenhuis, huisartsen en arbo-artsen zijn daarvan onvoldoende op de hoogte, stelt Marike van der Schaaf, lector Revalidatie acute zorg (Hogeschool van Amsterdam) en onderzoeker (Academisch Medisch Centrum). Zij pleit voor betere nazorg voor ic-patiënten.

Een verblijf op de intensive care heeft grote gevolgen voor de patiënt; van de patiënten die langer dan twee dagen op een ic zijn behandeld, ondervindt een meerderheid een jaar later nog lichamelijke klachten. Maar ook psychische klachten, zoals ver-geetachtigheid, depressie en post-trauma-tische stress-stoornis. Deze klachten leiden tot grote beperkingen in het uitvoeren van dagelijkse activiteiten zoals lopen, en tot problemen bij de terugkeer naar werk. Toch is nazorg voor deze groep nu nog lang niet vanzelfsprekend, zegt HvA-lector Marike van der Schaaf, die onderzoek doet naar het herstel en de revalidatie van intensive

OPNAME INTENSIVE CARE LEIDT TOT LANGDURIGE KLACHTEN

‘NAZORG IC-PATIËNTEN SCHIET TEKORT’care-patiënten. Zo past het niet binnen reguliere behandellijnen dat een ic-patiënt na ontslag nog spreekt met een paramedi-cus, verpleegkundige of arts van de ic. Van der Schaaf: “Veel voormalige ic-patiënten en hun families voelen zich niet herkend en erkend in de problematiek. Het is daarom erg belangrijk dat er meer aandacht en erkenning komt voor deze complexe pro-blemen.” Post-intensive-care-syndroomIn 2012 is de term post-intensive-care-syn-droom geïntroduceerd om de restverschijn-selen te omschrijven die vaak voorkomen bij ex-ic-patiënten. Dit was een belangrijke doorbraak, legt Van der Schaaf uit: “Vanaf dat moment is er wereldwijd consensus over ontstaan dat er meer aandacht moet worden geschonken aan de problemen ten gevolge van een ic-opname.” Desondanks blijft de kennis over de gevolgen van een ic-opname nog achter bij (para)medici, patiën-ten en hun families. De fysieke gevolgen van een ic-opname zijn misschien wel bekend. Een ic-patiënt verliest na twee weken bed-liggen al zo’n 20% spiermassa. Maar de levensbedreigende situatie en de noodza-

kelijke ic-behandeling leiden vaak tot klach-ten die niet direct zichtbaar zijn. Zo ervaart een groot aantal patiënten geheugen- en concentratieproblemen of heeft last van emotionele instabiliteit, angst, depressie en slapeloosheid. Ook kampt een aanzienlijk deel van de patiënten met een post-trau-matische stress-stoornis na een ic-opname. Ruim de helft van de patiënten die langer dan twee dagen op de ic beademd zijn geweest, werkt een jaar na ontslag uit het ziekenhuis nog niet volledig. Marike van der Schaaf: “De lichamelijke klachten worden over het algemeen wel erkend. Maar als je voortdurend last hebt van nachtmerries, fl ashbacks, somberheid en prikkelbaarheid, dan denk je dat je gek wordt. Dat is niet het eerste dat mensen bespreken. Die factoren blijven vaak nog onderbelicht.”

Meer aandacht voor kwetsbare patiëntenInternationaal gezien is nog weinig aan-dacht voor de nazorg na een ic-opname. Nederland loopt op dit moment wereldwijd voorop met onderzoek naar en begeleiding van deze patiënten. Op de afdeling revalida-tie van het Academisch Medisch Centrum bestaat een post-ic-poli, waar voormalige intensive care-patiënten gemonitord worden en informatie krijgen over het herstelproces na een ic-opname. “Het voordeel van onze post-ic-poli op de afdeling revalidatie is dat er een multidisciplinair behandelteam van revalidatieartsen, fysiotherapeuten, ergo-therapeuten en psychologen beschikbaar is als dat nodig is. De waardering van de patiënten en hun families voor deze nazorg is enorm’’, aldus Van der Schaaf. Onder haar begeleiding werken docenten en studenten onder andere mee aan het ontwikkelen van een fysiotherapie-interventie voor ic-patiën-ten. Van der Schaaf betrekt de studenten van de HvA-opleidingen Fysiotherapie, Ergotherapie en Verpleegkunde bewust bij deze groep patiënten in het ziekenhuis, om de kennislacune op te vullen.

Bron: Hogeschool van Amsterdam

Zie ook het abstract van Kwakman, Wieferink,

Sommers, Engelbert en Van der Schaaf op pag. 34

(Jaco den Dekker Afstudeerprijs).

Marike van der Schaaf, lector Revalidatie acute zorgFotograaf: Bram Budel

Page 10: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

10 O v e r i g K O r t n i e u w s

71. Pijn is een van de belangrijkste factoren die invloed hebben op de kwaliteit van

leven; de incidentie ervan is hoger dan wordt aangenomen.2. Pijn wordt niet altijd spontaan gemeld door patiënten; er moet vaker naar worden

gevraagd.3. Het niet meten van pijn is een van de belangrijkste redenen voor inadequate

pijnbehandeling.4. Pijn moet meer routinematig gemeten en geregistreerd worden in zowel de eer-

ste als tweede lijn. Dit kan op eenvoudige wijze en duurt niet lang.5. Zelfrapportage verdient de voorkeur en hiervoor kan een visueel-analoge schaal

(VAS) of een ‘numeric rating scale’ (NRS) gebruikt worden. Ook bij patiënten met een lichte cognitieve beperking is gebruik van een VAS of NRS mogelijk.

6. Er zijn diverse eenvoudige en betrouwbare observationele schalen voor patiën-ten die niet goed kunnen rapporteren, zoals cognitief beperkte oudere patiënten of jonge kinderen.

7. Bij chronische pijn kan laagdrempelig een multidimensionale schaal gebruikt worden om de kans op een succesvolle pijnbehandeling te vergroten.

Bron: Nederland Tijdschrift voor Geneeskunde (www.ntvg.nl).

7 weetjes over pijn

leiden. Van Drongelen deed onderzoek naar de gezondheidseffecten van wisselende werktijden en ontwikkelde een interventie-programma dat als doel had de fitheid en gezondheid van piloten te bevorderen. In het eerste deel van het onderzoek werd geen duidelijke relatie gevonden tussen verschillende typen roosters, vluchten en arbeidsverzuim. De uitkomsten lieten zien dat de relatie tussen wisselende werktijden en verzuim afhangt van de kenmerken van de onderzochte populatie.

MOre energyHet interventieprogramma, bestaande uit een mobiele applicatie (MORE Energy) met advies op maat op het gebied van licht, sla-pen, voeding en beweging, leidde echter wel tot een significante verbetering in fitheid, slaapkwaliteit en gezond gedrag van de deelnemende piloten. Aangezien in Europa meer dan 20% van de werkenden te maken heeft met onregelmatige werktijden, kun-nen deze resultaten ook voor bedrijven uit andere sectoren van groot belang zijn.

Het onderzoek maakte deel uit van een samenwerking tussen KLM, KLM Health Services en de afdeling sociale genees-kunde VUmc. Er werd gebruikgemaakt van een database met gegevens van KLM en KLM Health Services. Aan de evaluatie van het interventieprogramma deden 502 pilo-ten mee.

Meer weten over het onderzoek? Kijk op: http://dare.ubvu.vu.nl/handle/1871/53288.

Bron: VU Amsterdam

onregelmatige werktijden

Fittere pilotenAdviezen over licht, slapen, voeding en beweging leiden tot verbetering van fitheid en slaapkwaliteit en tot gezond gedrag van piloten. Dat heeft Alwin van Drongelen aangetoond in zijn onderzoek naar de gezondheids-effecten van wisselende werktijden en tijdzoneoverschrijdingen.

In de luchtvaartsector heeft een groot deel van het personeel te maken met wisse-lende werktijden en tijdzoneoverschrijdin-gen. Door verstoring van de biologische klok en het slaap-waakritme kunnen deze werktijden tot slaapgebrek en vermoeidheid

Kinderen van 3-5 jaar die geen toegang hebben tot een tuin of groene omgeving, met laagopgeleide ouders, lopen een verhoogd risico op obesitas op 7-jarige leeftijd. Dit blijkt uit een onderzoek dat is uitgevoerd door Annemarie schalkwijk, promovenda en huisarts in opleiding, en collega’s van vumc.

Dit onderzoek is gedaan onder 6.467 kinde-ren uit Engeland. Het doel was om te kijken naar de relatie tussen omgevingskenmer-ken van peuters (3-5 jaar) en overgewicht of obesitas op 7-jarige leeftijd. De onderzoe-kers van VUmc hebben hiervoor data van de zogenoemde Millenium Cohortstudie nader geanalyseerd. Belangrijkste conclusie is dat als peuters uit laagopgeleide gezinnen geen

onderzoek VUmc: zonder tUin Hoger risico op obesitas

tuin belangrijk voor peuterstoegang hebben tot een tuin, ze 38% meer kans hebben (ten opzichte van laagopge-leide gezinnen met tuin) op overgewicht of obesitas op 7-jarige leeftijd.Een kind met overgewicht of obesitas heeft een vergroot risico om een te zware/obese volwassene te worden. Overgewicht of obe-

sitas in de jeugd kan een belangrijke factor zijn bij het ontwikkelen van type 2-diabetes later in het leven. Dit onderzoek is in sep-tember gepresenteerd tijdens de European Association for the Study of Diabetes (EASD) in Stockholm.Bron: VUMC

Page 11: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

1111

Tekst: Frank van Geffen

“Mijn primaire reactie op de stel-ling is: ja. Inhoudelijke ontwikkelingen ontstaan onder andere in netwerken. Mensen vinden en ontwikkelen elkaar daar. Netwerkvorming is goed voor de fysiotherapeut en om de lokale samen-werking beter te laten verlopen. Het is goed om met elkaar afspraken te maken waardoor er meer eenduidigheid ontstaat in bijvoorbeeld behandelme-thoden en wat betreft organisatorische aspecten. Fysiotherapeuten vinden elkaar gemakkelijker en de drempels zijn lager om elkaar om hulp te vragen. Er ontstaat daardoor een betere communi-catie tussen fysiotherapeuten onderling en met andere disciplines. Gevolg is dat verwijzers daardoor de netwerken goed weten te vinden, wat leidt tot een vastere verwijsstroom. De keerzijde is, dat netwerkvorming kan leiden tot – onterechte – uitsluiting van collega’s die niet zijn aangesloten. We dreigen zo langzamerhand te verzuipen in de klachtspecifieke netwerken: schouder, rug, claudicatio, heup e.d.

De werkdruk en de hoeveelheid verplichtingen buiten je reguliere werkzaamheden nemen door netwerkvorming toe. Je moet dus keuzes maken, je specia-liseren. Maar daar zijn de beroepsin-houdelijke verenigingen toch al voor? Daarbovenop komen dus die klacht-specifieke netwerken. Is dit model wel toekomstbestendig?”

“Ik ben het met deze stelling eens en wil hem eerst graag specificeren: netwerk-vorming is goed voor de professie fysio-therapie.

Fysiotherapie kan niet zonder vakinhoudelijke netwerken die ons vak profileren en positioneren. Denk aan het maken van afspraken over onderzoek en behandelen, evalueren en verslaglegging maar ook samenwerken met andere stakeholders en om keten-zorg te faciliteren. Voor fysiotherapeuten zelf ligt dit mogelijk genuanceerder, veel fysiotherapeuten participeren in een netwerk, maar de meeste fysio-therapeuten doen dat niet. Leden van vakinhoudelijke netwerken moeten investeren om te voldoen aan criteria om lid te kunnen worden. Zo krijgen ze betere competenties, ze werken samen, hanteren dezelfde modellen en kennen andere professionals. Dat kan ertoe leiden dat patiënten met een specifieke klacht daar eerder terechtkomen of daarnaar verwezen worden. Daar zit een mogelijke discrepantie omdat niet iedereen gelijk lid van een netwerk kan worden. Wie niet aangesloten is bij een netwerk, kan wel gebruikmaken van de expertise van een collega die dat wel is. Zo kun je de balans bewaren tussen fysiotherapeuten die wel en die niet aangesloten zijn bij een netwerk. De professie wordt er beter van.”

“In onze praktijk zijn we aangesloten bij diverse netwerken. Dat is niet voor niets, dus ik onderschrijf de stelling. Door netwerkvorming kun je je beter profileren en de kwaliteit van je werk verbeteren.

In netwerken functioneer je in grotere samenwerkingsverbanden met veel verschillende disciplines. Je weet veel van elkaar. In een netwerk stel ik mezelf kwetsbaar op; ik erken dat mijn werk anders en beter kan. Vanaf het begin ben ik betrokken bij ParkinsonNet, heb ik daar cursussen gevolgd en ontdekt dat ik de Parkinsonrichtlijnen beter ben gaan toepassen en anders ben gaan werken. Ik zie veel meer Parkinsonpatiënten en bouw meer expertise op. Die netwerken moet je natuurlijk wel onderhouden en dat kost extra tijd. Je volgt bijeenkomsten, gaat naar een jaarcongres en verdiept je in literatuur. En dat levert op. Een voordeel van netwerken is dat je daarmee een partij van belang vormt in gesprekken met bijvoorbeeld overheden of zorgverze-keraars. Maar je bent ook zichtbaarder voor de cliënt die daardoor weet waar optimale zorg geboden wordt. Zorg die, zo blijkt, ook effectiever is qua inhoud en qua kosten.”

“ Netwerkvorming is goed voor fysiotherapeuten”

Paul Weltevreden (38) is directeur van FITclinic in Enschede e.o., master manueel therapeut/fysiotherapeut en voorzitter van RGF Twente en IJsselzoom.

Gerard Koel (60) is fysiotherapeut, docent Fysiotherapie aan de Saxion hogeschool en bestuurslid van Schoudernetwerk Nederland.

Ewald Overbeek (54) is fysiotherapeut en manueel therapeut methode Marsman, praktijkhouder in een gezondheidscentrum, aangesloten bij ParkinsonNet.

K N G F v r a a G t u w m e N i N G

Lees op pagina 6 het standpunt van het KNGF over netwerken.

Page 12: FysioPraxis oktober 2015

Verzekeringen Hypotheken Pensioenenl l

KNGF-congres 6 november De Fabrique Utrecht

Stel uw eigen dagprogramma samen

K N G F - s e r v i c e12

FysioPraxis | oktober 2015

Kijk ook op www.dvdf.nl.

GOUDEN PARTNERS]

Page 13: FysioPraxis oktober 2015

Meer tijd voor zorgrgrFYSIOMANAGER

Met minister Schippers over haar visie op fysiotherapie

KNGF-congres 6 november • Chapeau

Countdown

Op naar een sterk vakcongresNog 14 dagen en dan is het zover: het KNGF-congres in Utrecht. Een dag vol vakinhoud, wetenschap en innovatie. Met vakmensen die u in 40 sessies en workshops bijpraten over de laatste ontwikkelingen op uw vakgebied. Met daaraan toegevoegd inspirerende keynote-sprekers. Daarnaast presenteren op de beursvloer ruim 70 leveranciers hun producten en diensten.

De Dag van de Fysiotherapeut: úw vak, úw dagEen gloednieuwe dag, in het leven geroepen omdat de fysiotherapeut een eigen dag meer dan verdient. Met dit jaar: het KNGF-congres, de toekenning van de Jaco den Dekker Afstudeerprijs, het NVFK-congres en de uitreiking van Fysio in Beeld voor díe fysiotherapeut die een (extra) dikke pluim verdient. Vanaf nu jaarlijks op de eerste vrijdag van november.

KNGF ontmoetingspleinHet KNGF ontmoetingsplein is hét ontmoetingpunt van het congres. Praat na met keynote-sprekers Margriet Sitskoorn en Erik van Venetië. Onze bestuursleden spreken u er graag en ook de beroepsinhoudelijke verenigingen staan voor u klaar. KNGF-experts beantwoorden al uw vragen over: onderhandeling met zorgverzekeraars, bedrijfsvoering en kosten-baten in uw praktijkvoering, de richtlijn dossiervoering, EPD en ICT, de consumentencampagne, lobbywerk, herregistratie en het CKR, werknemersadvies en ondernemerschap en netwerkvorming.

FysioPraxis | oktober 2015

13

6 november 2015De Fabrique Utrechtwww.dvdf.nl

#dvdf

ZILVEREN PARTNERS

Page 14: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

1414 i n g e z o n d e n

Reactie op artikel ‘Duimbasisartrose: biomechanica als basis voor therapie’, Karin Schoneveld, Rob van Huis, Arenda te Velde en Yara van Kooij, FysioPraxis juni 2015 (pag. 10-12).

Met grote verbazing heb ik het artikel van Van Huis e.a. gelezen. Ten eerste vind ik het ronduit vreemd dat een artikel van dit niveau door maar liefst vier mensen gepubliceerd wordt (van wie er ook nog twee MSc en één PhD). In deze publicatie mis ik ook de ‘Push brace’ van Nettie Koekebakker. Deze spalk sluit uitermate goed aan op het trainen van de musculatuur van de duim, wat totaal niet het geval is bij de spalk van Van Huis e.a. Daarnaast vind ik het bijzonder ongepast om het logo van de praktijk in de bovenhoek van de foto’s te plaatsen. Dit artikel heeft meer weg van reclame voor Handtherapie Nederland en het verkrijgen van veel punten voor het register. Jammer dat dit op deze manier gepubliceerd is.

Sylvia Pellekooren, handtherapeut LLZ

Duimbasisartrose

C-Mill therapie:· Obstakel en Stabiliteit-training in een veilige omgeving· Videoanalyse en Loopparameters t.b.v. evaluatie· Functionele en gerichte training versnelt het revalidatie proces· ‘Serious Gaming’ vergroot therapie trouw· Draagt bij aan objectieve besluitvorming in de praktijk

Ervaar de C-Mill op Dag Van De Fysio.

Stand 97

www.MotekforceLink.com

Behandeling en Evaluatie van het Looppatroon

Reactie auteurs:Ons artikel over duimbasisartrose is geschreven voor algemeen fysiotherapeuten (de lezers van FysioPraxis), zonder specifieke achtergrondkennis van de hand. Mogelijk geeft het artikel u geen nieuwe informatie omdat u (als handtherapeut) al een grote mate van achtergrondkennis heeft over het CMC1-gewricht. Uitleg over het feit dat de Push brace niet wordt besproken in het artikel, geven wij graag.Het hoofdonderwerp van het artikel (zoals ook de titel aangeeft) is de biomechanica van de duim. In het artikel hebben wij voor fysiotherapeuten de biomechanica van de duim en de rol bij artrose duidelijk willen maken. Zonder het bespreken van de spalk/brace-mogelijkheden is een artikel over duimbasisartrose echter niet compleet. Daarover zijn we het eens. Wij hebben er echter voor gekozen om in het artikel niet uitgebreid in te gaan op alle verschillende spalk/brace-mogelijkheden. Zeker ook omdat er nog geen wetenschap-pelijke consensus is met betrekking tot het spalkgebruik bij CMC1-artrose. We refereren dan ook aan de recent gepubliceerde review van Spaans et al. (Conservative treatment of thumb base osteoarthritis – a systematic review) waaruit blijkt dat er veel verschillende orthesemogelijkheden bestaan. Met de zin: “Afhankelijk van de mate van pijn, inflam-matie en stabiliteit kan hierbij gekozen worden tussen zachte en meer rigide orthesen en tussen het intermitterend of continue dragen ervan (figuur 5)” (pag. 12) geven wij aan dat er meerdere mogelijkheden zijn voor spalk- en bracegebruik. Nergens beweren wij dat de spalk in figuur 5 de enige optie is. Onder de afbeelding staat ook duidelijk dat het een voorbeeld van een spalk is bij CMC1-artrose. Natuurlijk past de Push brace ook in de behandeling van duimbasisartrose. We zijn het met u eens dat de Push brace goed aansluit bij het activeren van de musculatuur. Maar naar onze mening is de Push brace niet optimaal voor elke patiënt met CMC1-artrose. Zeker bij verder gevorderde artrose heeft de patiënt vaak voordeel van meer ondersteuning bij het CMC1-gewricht. Ook andere spalken, braces en eventueel neopreenmogelijkheden kunnen worden ingezet bij de behandeling. De bespreking hiervan viel echter buiten het kader van dit artikel.

Namens de auteurs van het artikel, Yara van Kooij, hand(fysio)therapeut en fysiotherapiewetenschapper

ADVerTeNTIe

Page 15: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

15

Al dertig jaar wordt de Nijmeegse Vragenlijst (NVL) als screeningsinstrument gebruikt om patiënten op te sporen met hyperventilatieklachten. Inmiddels is de diagnose ‘hyperventilatiesyndroom’ verdwenen. Toch wordt de NVL nog veel gebruikt, in binnen- en buitenland. Auteurs laten in het eerste deel van dit dossier zien waar de NVL goed voor ingezet kan worden. In het tweede deel wordt de klinische toepasbaarheid van de NVL beschreven.

ww

w.s

hutt

erst

ock.

com

>>

D O S S I E R

Nijmeegse Vragenlijst

Page 16: FysioPraxis oktober 2015

D O S S I E R16

FysioPraxis | oktober 2015

Tekst: Jan van Dixhoorn en Hans Folgering

De Nijmeegse Vragenlijst (NVL) werd meer dan 30 jaar geleden geïntroduceerd als een screeningsinstrument om patiënten op te sporen met hyperventilatieklachten die zouden kunnen profi teren van ademregulatie door middel van capnografi sche feedback.1 Het werd geva-lideerd tegen de Hyperventilatie Provocatie Test,2 in de toenmalige vooronderstelling dat hypocapnie causaal gerelateerd was aan de klachten. In latere studies bleek de correlatie tussen NVL-scores en kooldioxidespanning zeer variabel. De diagnose hyperventilatiesyndroom (HVS) werd in twijfel getrokken en verdween langzamerhand. Toch is de NVL in gebruik gebleven en we hebben zelfs een recente toename gemerkt van studies met de NVL in klinische geneeskunde, en verzoeken voor toestemming de NVL te gebruiken in nieuwe studies. We willen hier graag formeel verklaren dat de NVL niet auteursrechtelijk

is beschermd en gratis te gebruiken is. De vragenlijst is vertaald of zal vertaald worden, voor zover we weten, in het Grieks, Farsi, Fins, Noors, Zweeds, Spaans, Filipijns en Chinees. De geldigheid van de NVL is vaak een punt van discussie en we willen graag een paar opmerkingen maken over deze kwestie.3

De geldigheid en cut-off-score van de NVL We hebben de datasets van onze oorspronkelijke vali-datiestudies teruggehaald en hebben de gemiddelde scores op de NVL bij personen met HVS en non-HVS berekend.2,4 In de eerste validatiestudie2 werden 263 proefpersonen opgenomen. Ze waren allemaal patiënten van een psychiatrische of inwendige-geneeskundepoli-kliniek of een longfunctielaboratorium. Patiënten die hun belangrijkste klachten herkenden na vrijwillige hyperven-tilatie (HVS), werden vergeleken met patiënten die dit niet herkenden (non-HVS). In de tweede validatiestudie4 werd een groep van klinisch gediagnosticeerde hyper-ventilanten vergeleken met normale controles. Figuur 1 toont dat HVS in beide studies even sterk scoorde op de NVL, maar dat de controles patiënten waren in de eerste studie (NVL-score 19,5±10,5) en normale proefpersonen in de tweede (NVL-score 11,9±5,5). Het afkappunt voor een optimale differentiatie bleek een somscore van >22 in de eerste studie. In de tweede studie berekenden we percentages correcte indeling voor verschillende waarden van de somscore. We vergeleken mogelijke afkappunten en vonden percentages correct geclassifi ceerd bij >17 (90,6%), >18 (94%) en >19 (92,6%). Een score van >18 onderscheidt dus het beste patiënten met hyperventilatie van personen zonder hyperventilatie. Het blijkt inderdaad dat deze klachten “geen deel uitmaken van veel voorko-mende kleine klachten in het normale leven”.4

In geen van beide studies is geprobeerd om hyperven-tilatieklachten te differentiëren van een angststoornis of van andere stressgerelateerde of angstgerelateerde problemen, en dit is evenmin in latere studies gebeurd. Daarom is een hoge NVL-score geen indicator van een specifi ek syndroom. Beide studies bieden in feite bewijs dat een verhoogde NVL-score ‘abnormaal’ is. De NVL is daarom een valide screeningsinstrument om patiënten te detecteren in verschillende medische specialismen voor wie de klachten niet (volledig) te wijten zijn aan een medi-sche abnormaliteit. Het detecteert ‘transdiagnostische’

Disfunctionele ademhaling

Screeningsinstrument Nijmeegse Vragenlijst

Vertaald uit het Engels: The Nijmegen Questionnaire and dysfunctional breathing. ERJ Open Res 2015;1:00001-2015.

Scores (gemiddelde ±SD) bij personen met het hyperventilatiesyndroom (HVS) en zonder het hyperventilatiesyndroom (non-HVS) in twee validatiestudies.2,4 Mean NQ = gemiddelde score op de NVL.

Figuur 1. NVL-scores

50

40

30

20

10

00van Dixhoorn 1985 Folgering 1983

HVSNONHVS

Mea

n N

Q

Page 17: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

17

en die hangt samen met een slechte astmacontrole.9,11 Een verstoorde adembeweging blijkt ook gerelateerd aan de NVL-score.12 De relatie met hypocapnie is variabel en vaak te zwak om te stellen dat de NVL-score een maat is van over-ademen.9,13 Daarom geven wij de voorkeur aan een beschrijving van de NVL als een maat voor ‘functi-onele ademklachten’. Het woord ‘adem’ verwijst naar ventilatie, kortademigheid en adembeweging; het woord ‘functionele’ verwijst naar de relatie met stress en angst.In het baanbrekende artikel van Thomas et al.10 werd de term ‘dysfunctional breathing’ gebruikt in plaats van hyperventilatie. Dit introduceerde het concept dat de ademhaling functioneel kan worden verstoord, ook zonder hypocapnie. Het bredere concept van de disfunc-tionele ademhaling is waarschijnlijk een reden voor de toenemende populariteit bij onderzoekers, maar tegelij-kertijd roept het de vraag op naar de defi nitie en meting ervan.14,15 Het is belangrijk te beseffen dat ademhaling verschillende globale functies heeft, die elk disfunctio-neel kunnen worden.13,16 Ten eerste heeft de ademhaling de functie van luchtvervoer en diffusie (longfunctie). Ten tweede dient het proces van expansie en contractie van de romp niet alleen als ‘luchtpomp’, maar heeft het ook een belangrijke functie in houding en beweging (biome-chanische functie).17 Ten derde is de persoonlijke ervaring van de ademhaling een belangrijke factor in de ‘sense of self’ (psychische functie).18,19 Alle drie de functies kunnen dyspnoe veroorzaken en zijn gevoelig voor stress. Het gebrek aan duidelijkheid van disfunctioneel ademen is dus realistisch gezien de multidimensionaliteit van de adem-haling. Meervoudige beoordeling is daarom vereist. In de klinische evaluatie van de aanwezigheid van disfunctio-nele ademhaling wordt nogal eens afgegaan op de NVL, maar objectieve criteria, afgeleid van de somatische func-ties van ademhaling, spelen ook een belangrijke rol.9,20 Het is wenselijk om ten minste twee soorten criteria te gebruiken, subjectieve en objectieve, om disfunctioneel ademen te beoordelen. De NVL weerspiegelt voorname-

en waarschijnlijk niet-medische abnormaliteit. De meeste studies in de klinische geneeskunde, zoals longziekte, allergologie of KNO-geneeskunde, maken inderdaad gebruik van de NVL om patiënten te detecteren bij wie iets anders dan de medische toestand een oorzaak kan zijn van de klachten en bij wie de medische behandeling dan ook moet worden heroverwogen. Zo gebruikten Hanna et al.5 de NVL als een screeningstest bij patiënten met een verstopte neus in een KNO-kliniek. Van 118 patiënten bleken 28 een verhoogde score te hebben. In 12 van deze 28 patiënten werd de oorspronkelijke diagnose herover-wogen. De auteurs vinden het belangrijkste voordeel “dat de patiënt een onnodige en nutteloze procedure wordt bespaard en dat het algehele succes van de operatie wordt verbeterd door een betere selectie van patiënten”. Dit komt overeen met een belangrijke motivatie in het eerste validatieverslag, dat “het van groot belang is dat de behandelaar in een zeer vroeg stadium van het diagnos-tisch proces op het juiste spoor wordt gebracht”.2

De geldigheid en cut-off-score van de NVL om ‘abnor-maliteit’ op te sporen, is afhankelijk van een vergelijking met normale waarden in dezelfde omgeving en cultuur waarin de vragenlijst wordt gebruikt. De normaalwaarden gevonden in verschillende studies bij Engelse, Belgische en Nederlandse personen6-8 zijn: 10-12±7. Daarentegen scoren normale Chinese proefpersonen veel lager: 4,7±4,6.7

Subjectieve en objectieve criteria van disfunctionele ademhalingVan welke afwijking de NVL de aard zou meten, is een onderwerp van discussie. Inspectie van de 16 items van de NVL geeft aan dat de somscore is gerelateerd aan stress, ademhaling en angst. Zij overlappen met symp-tomen van paniekstoornis, maar slechts een subgroep van patiënten met hoge scores op de NVL zijn daad-werkelijk gediagnosticeerd met een paniekstoornis.7 Veel patiënten met astma hebben een verhoogde NVL-score9,10 >>

Het is wenselijk om ten minste twee soorten criteria te gebruiken, subjectieve en objectieve, om disfunctioneel ademen te beoordelen. De NVL weerspiegelt voornamelijk de subjectieve, psychische dimensie van de ademhaling en de reactie van de ademhaling op stressw

ww

.shu

tter

stoc

k.co

m

Page 18: FysioPraxis oktober 2015

D O S S I E R18

FysioPraxis | oktober 2015

eenvoudige ademinstructies van zelfhulphandleidingen geen enkel effect.23

Evaluatie van behandeling door de NVL is bruikbaar in klini-sche beslissingen op individueel niveau. Personen van wie de scores verhoogd of in het hoognormale bereik blijven na adequate behandeling met ademregulatie, verdienen nadere aandacht om te zoeken naar de reden voor het ontbreken van normalisatie. Er zou een verborgen long-functieverstoring kunnen zijn, aanhoudende angstige cogni-ties, aanhoudende stress in het leven of een andere reden, die op een andere wijze moet worden aangepakt dan via ademregulatie. Han et al.24 onderzochten bijvoorbeeld 92 patiënten met verdenking van hyperventilatieklachten zonder comorbiditeit. De patiënten ontvingen ademregulatie en vertoonden daarna een gemiddeld signifi cante afname in NVL-scores, die echter niet normaliseerde. Gestratifi ceerd naar de mate van subjectieve verbetering van de hoofd-klacht rapporteerde echter slechts een derde sterke verbe-tering van de klachten, en de NVL-scores normaliseerden tot 9,4. Voor de anderen hielp de ademregulatie een beetje of helemaal niet en hun NVL-scores bleven verhoogd. Het is daarom aan te raden om het behandelresultaat niet alleen te beoordelen voor een groep als gemiddelde vermindering van de NVL-score, maar ook veranderingen in de score te stratifi ceren naar de individuele verbetering van de hoofd-

lijk de subjectieve, psychische dimensie van de ademha-ling en de reactie van de ademhaling op stress.

Normalisatie na ademregulatieDe oorspronkelijke bedoeling van de NVL was een instru-ment te construeren om patiënten te identifi ceren die zouden profi teren van ademregulatie. Er zijn vele vormen van ademregulatie en er is momenteel geen evidentie voor een bepaalde aanpak. Het vereist echter waar-schijnlijk nogal intensieve educatie en training om een abnormaal patroon om te buigen en het juiste ‘gebruik’ van het lichaam te verbeteren. Holloway en West21 hebben bijvoorbeeld patiënten met astma in vijf indivi-duele sessies een meer ontspannen houding en ademha-ling aangeleerd. Na afl oop bleken de NVL-scores geheel genormaliseerd te zijn tot een gemiddelde waarde van 12. De implicatie hiervan is tweeledig. Ten eerste hoeven patiënten met astma gemiddeld geen hoge scores op de NVL te hebben. Astma op zich is niet voldoende voor een verhoogde score. Anderzijds zal de score normaliseren tot ongeveer 12, wanneer ademregulatie het probleem dat de hoge score veroorzaakte, kan oplossen. In andere onder-zoeken van individuele ademregulatie bij patiënten zonder comorbiditeit werd ook normalisering van NVL-scores na behandeling vastgesteld.12,22 Daarentegen hebben

Pijnlijke steken in de borst

Gespannenheid

Een waas voor de ogen

Duizeligheid

In de war zijn, of het gevoel hebben het normale contact met de omgeving te verliezen

Een snellere of diepere ademhaling

Ademnood

Benauwd gevoel in of rond

Opgeblazen gevoel in

doorademen

4. Koude handen of voeten

Foto

: Wie

p v

an A

pel

doo

rn

Page 19: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

19

7. Han JN, Stegen K, Schepers R, Van den Bergh O, Van de Woestijne KP. Subjective symptoms and breathing pattern at rest and following hyperventilation in anxiety and somatoform disorders. J Psychosom Res 1998;45:519-532.

8. van Dixhoorn J, Hoefman JD. Hyperventilatieklachten in de fysiotherapie-praktijk. Ned Tijdschr Fysiother 1985;95-7/8:167-171.

9. Grammatopoulou EP, Skordilis EK, Georgoudis G, Haniotou A, Evangelodimou A, Fildissis G, e.a. Hyperventilation in asthma: a validation study of the Nijmegen Questionnaire - NQ. J Asthma 2014;51:839-846.

10. Thomas M, McKinley RK, Freeman E, Foy C. Prevalence of dysfunctional breathing in patients treated for asthma in primary care: cross sectional survey. BMJ 2001;322:1098-1100.

11. De Groot EP, Duiverman EJ, Brand PL. Dysfunctional breathing in children with asthma: a rare but relevant comorbidity. Eur Respir J 2013;41:1068-1073.

12. Courtney R, van Dixhoorn JJ, Greenwood K, Anthonissen E. Medically unexplained dyspnea: partly moderated by dysfunctional (thoracic domi-nant) breathing pattern. J Asthma 2011;48(3):259-265.

13. Courtney R, Greenwood KM, Cohen M. Relationships between measures of dysfunctional breathing in a population with concerns about their breathing. J Bodyw Mov Ther 2011;15:24-34.

14. Morgan MDL. Dysfunctional breathing in asthma: is it common, identifi -able and correctable? Thorax 2002;57:Suppl. 2,II31-II35.

15. Keeley D, Osman L. Dysfunctional breathing and asthma. BMJ 2001;322:1075-1076.

16. van Dixhoorn J. Hyperventilation and dysfunctional breathing. Biol Psychol 1997;46:90-91.

17. Barker N, Everard ML. Getting to grips with ‘dysfunctional breathing’. Paediatr Respir Rev 2015;16:53-61.

18. Rosenkranz MA, Davidson RJ. Affective neural circuitry and mind-body infl uences in asthma. Neuroimage 2009;47:972-980.

19. von Leupoldt A, Sommer T, Kegat S, Baumann HJ, Klose H, Dahme B, Büchel C. The unpleasantness of perceived dyspnea is processed in the anteriorinsula and amygdala. Am J Crit Care Med 2008;177(9):1026-1032.

20. Hagman C, Janson C, Emtner M. Breathing retraining – a fi ve-year follow-up of patients with dysfunctional breathing. Respir Med 2011;105:1153-1159.

21. Holloway EA, West RJ. Integrated breathing and relaxation training (the Papworth method) for adults with asthma in primary care: a randomised controlled trial. Thorax 2007;62:1039-1042.

22. van Burken P. Het hyperventilatiesyndroom: een vergelijkend onderzoek van twee behandelstrategieën. Ned Tijdschr Fysiother 1996;106:94-104.

23. Conrad A, Muller A, Doberenz S, Kim S, Meuret AE, Wollburg E, Roth WT. Psychophysiological effects of breathing instructions for stress management. Appl Psychophysiol Biofeedback 2007;32(2):89-98.

24. Han JN, Stegen K, De Valck C, Clément J, Van de Woestijne KP. Infl uence of breathing therapy on complaints, anxiety and breathing pattern in patients with hyperventilation syndrome and anxiety disorders. J Psychosom Res 1996;41:481-493.

25. Bartley J. Nasal congestion and hyperventilation syndrome. Am J Rhinol 2005;19:607-611.

Dr. J.J. (Jan) van Dixhoorn, Centrum voor Ademtherapie, Amers-foort; Wetenschapsbureau Linnaeus Instituut, Haarlem. Arts en opleider, verzorgt ruim dertig jaar een specialisatieopleiding in adem en ontspanningstherapie, auteur van het handboek Ontspanningsinstructie, lid van ISARP (International Society for the Advancement of Respiratory Psychophysiology).Prof. em. dr. H.Th.M. (Hans) Folgering, Emeritus Professor Respiratoire Fysiologie, Nijmegen. Medeauteur van de Nijmeegse Vragenlijst, nestor van het hyperventilatieonderzoek in Nederland, was lid van ISARP.

klacht. In klinische studies die de NVL gebruiken als een onderzoekshulpmiddel voor disfunctionele ademhaling, wordt dit slechts zelden gedaan.25

ConclusieGezien de multidimensionaliteit van de ademhaling is een enkelvoudig criterium voor het vaststellen van disfunctio-nele ademhaling onvoldoende: meervoudige beoorde-ling is aan te bevelen. Dit omvat longfunctieparameters als kooldioxidespanning, adembeweging-parameters en subjectieve variabelen. De NVL is nuttig om subjectieve gewaarwordingen te kwantifi ceren en op normaliteit te beoordelen.

Referenties1. Doorn PV, Folgering HTM, Colla P. Control of the end-tidal PCO2 in the

hyperventilation syndrome: effects of biofeedback and breathing instruc-tions compared. Bull Eur Physiopathol Respir 1982;18:829-836.

2. Doorn PV, Colla P, Folgering HTM. Een vragenlijst voor hyperventilatie-klachten. De Psycholoog 1983;18:573-577.

3. Goyal V, Sly PD. How children with asthma breathe: have we been overlooking a problem? Eur Respir J 2013;41:1008-1009.

4. van Dixhoorn J, Duivenvoorden HJ. Effi cacy of Nijmegen Questionnaire in recognition of the hyperventilation syndrome. J Psychosom Res 1985;29-2:199-206.

5. Hanna BC, Woodman P, Adair R. Assessing the role of chronic hyperven-tilation in patients with nasal congestion: our experience in 118 patients. Clin Otolaryngol 2012;37:155-158.

6. Thomas M, McKinley RK, Freeman E, Foy C, Price D. The prevalence of dysfunctional breathing in adults in the community with and without asthma. Prim Care Respir J 2005;14:78-2.

>>

Het is belangrijk te beseffen dat ademhaling verschillende globale functies heeft, die elk disfunctioneel kunnen worden

Nijmeegse Vragenlijst voor functionele ademklachten Datum:…………… (NVL) Hieronder vindt u een aantal klachten die mogelijk op u van toepassing zijn in de afgelopen weken. Wilt u telkens een van de opstaande streepjes achter de klacht omcirkelen?

Zelden Soms Vaak Zeer Nooit I_______I_______I_______I_______I vaak 1. Pijnlijke steken in de borst I_______I_______I_______I_______I 2. Gespannenheid I_______I_______I_______I_______I 3. Een waas voor de ogen I_______I_______I_______I_______I 4. Duizeligheid I_______I_______I_______I_______I 5. In de war zijn, of het gevoel I_______I_______I_______I_______I hebben het normale contact met de omgeving te verliezen 6. Een snellere of diepere ademhaling I_______I_______I_______I_______I 7. Ademnood I_______I_______I_______I_______I 8. Benauwd gevoel in of rond de borst I_______I_______I_______I_______I 9. Opgeblazen gevoel in de buik I_______I_______I_______I_______I 10. Tintelingen in vingers I_______I_______I_______I_______I 11. Niet voldoende diep kunnen I_______I_______I_______I_______I doorademen 12. Stijfheid van vingers of armen I_______I_______I_______I_______I 13. Stijfheid rond de mond I_______I_______I_______I_______I 14. Koude handen of voeten I_______I_______I_______I_______I 15. Bonzen van het hart I_______I_______I_______I_______I 16. Angstig gevoel I_______I_______I_______I_______I Naam: Leeftijd: man / vrouw Medicijnen: Hoofdklacht:

Page 20: FysioPraxis oktober 2015

D O S S I E R20

FysioPraxis | oktober 2015

Tekst: Jan van Dixhoorn

In het artikel ‘Disfunctionele ademhaling’ (zie de vorige pagina’s) is de actuele stand van zaken opgemaakt met betrekking tot de Nijmeegse Vragenlijst (NVL) voor hyper-ventilatieklachten. Ons voorstel is de naam te wijzigen in Nijmeegse Vragenlijst voor functionele ademklachten. De reden is dat de naam hyperventilatie (HV)-klachten weliswaar is ingeburgerd, nog steeds veel gebruikt wordt als verwijsreden naar paramedici en dat de behandeling daarvoor door zorgverzekeraars vergoed wordt, maar dat de naam ten onrechte verwijst naar overmatig ademen en hypocapnie als (enige) oorzaak. In reactie op een bericht in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, ‘verdwenen is hyperventilatie’, is een ingezonden brief van mij geplaatst waarin staat dat ‘hyperventilatie’ in drie bete-kenissen gebruikt wordt: als specifi ek klachtenpatroon, als gespannen ademgedrag (disfunctioneel ademen) en in de letterlijke betekenis van overmatig ademen en hypocapnie. Wat is nu verdwenen? De klachten zijn niet verdwenen, hypocapnie is als fysiologische toestand uiter-aard niet verdwenen en een gespannen adempatroon blijft bestaan.1 Het enige wat verdwenen is, is de gedachte van een lineair verband tussen klachten en fysiologie (name-lijk hypocapnie). Dat is niets nieuws in de geneeskunde! Omdat de term ‘hyperventilatiesyndroom’ dus niet terecht is, houdt het volhouden van deze term tegelijk de verwar-ring in stand dat functionele ademklachten en hypocapnie vooral samen en vooral bij een specifi eke patiëntengroep (‘hyperventilatiepatiënten’) voorkomen. Hans Folgering en ik hebben gemeend dat het moment gekomen is om te stellen dat: • de NVL in feite de subjectieve dimensie van het ademen

en de respons van het ademen op stress en spanning weergeeft;

• de NVL de mate van deze klachten weergeeft, maar niet de mate van hypocapnie of de mate van een disfunctio-nele adembeweging.

We kunnen dus niet meer zeggen dat een score >19 duidt op mogelijke hyperventilatie en >30 op heel waar-schijnlijke hyperventilatie, zoals in sommige fysiothera-peutische software gebeurt, waarbij in het midden wordt gelaten welk van de drie betekenissen van ‘hyperventi-latie’ bedoeld wordt.

Betekenis verhoogde NVL-scoreWe kunnen wel zeggen dat hoe hoger de score is, des te meer tekenen er zijn van een gespannenheid die niet normaal is en die samenhangt met de adem(beleving). Een score ≥19 duidt op 1) abnormaal veel spannings-verschijnselen, 2) die los kunnen staan van het oorspron-kelijke hoofdprobleem, 3) die aparte aandacht vragen omdat zij de diagnose van het oorspronkelijke probleem verwarren en niet verdwijnen door reguliere behandeling van dit probleem en 4) die goed reageren op spanning- en ademregulatie. Het derde punt is mogelijk het belangrijkst voor de praktijk. Clinici kunnen de NVL dus gebruiken om patiënten te identifi ceren die mogelijk ten onrechte in een bepaalde diagnosecategorie terechtkomen, terwijl de hoge spanning eigenlijk verantwoordelijk is voor de klachten. Dit geldt onder andere voor longartsen en KNO-artsen, maar zeker ook voor paramedici. De NVL is dus te gebruiken als screeningsinstrument voor verhoogde spanning, maar niet als diagnostisch instrument, omdat een ‘verhoogde spanning’ geen diagnose is. In het huidige DBC-tijdperk, waarin voor elk probleem een passende oplossing verwacht wordt, is dat moeilijk. Behandelaren zoeken richtlijnen voor een specifi eke behandeling. De NVL kan goed evalueren of een behandeling het probleem verholpen heeft – dan normaliseert de score namelijk – maar specifi ceert de gewenste behandeling niet. Integendeel, het geeft een relativering aan van bestaande behandelrichtlijnen (zie de voorbeelden in het kader op pag. 23).

NVL-score en behandeluitkomstenUit de registratiegegevens van de AOS is ons gebleken dat zowel uit een lage, normale score op de NVL als uit een heel hoge score weinig is af te leiden over de aard en complexiteit van de problematiek en over de responsiviteit van de patiënt op een behandeling met spanningsregu-latie. In fi guur 2 zijn de behandeluitkomsten weergegeven van 2.832 patiënten, die verwezen waren voor adem- en ontspanningstherapie. Het betreft patiënten met diverse spanningsklachten, psychische klachten, klachten van het bewegingsapparaat of een gediagnosticeerde medische aandoening. Te zien is dat de hoogte van de NVL-score, inclusief wanneer de NVL niet is afgenomen, nauwelijks samenhangt met het effect van de behande-ling. Het percentage met een goed effect, als een globale uitkomstmaat, schommelt rond de 60%. Pas bij extreem

Praktische implicaties

Screeningsinstrument Nijmeegse Vragenlijst

Page 21: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

21

reden om de etiologie van de klachten nader te bekijken, maar deze is beperkt als indicatie voor spanningsregu-latie. Eigenlijk is het advies aan de behandelaar, dat als een patiënt op een of andere manier het vermoeden oproept dat een hoge spanning een rol speelt, dit een reden is om verwijzing voor adem- en ontspanningsthe-rapie te overwegen. De NVL heeft nut om een dergelijk vermoeden te objectiveren, maar een lage score is geen contra-indicatie. De ervaring, gevoeligheid en het obser-vatievermogen van de behandelaar zijn zeker zo belang-rijk. In de praktijk worden patiënten vaak pas verwezen als een klachtgerichte en geprotocolleerde behan-delwijze onvoldoende resultaat oplevert. Voorbeeld: patiënten met nekklachten die niet reageerden op manuele therapie, bleken te hyperventileren, en vervol-gens zorgde ademregulatie ervoor dat de nekpijn vermin-derde.3 Op deze wijze is echter de totale behandeling te lang en ineffi ciënt. Het zou beter zijn als de patiënten met een verhoogde spanning eerder herkend zouden worden. Omgekeerd is het evenmin effi ciënt als te veel patiënten voor ontspanning verwezen zouden worden,

hoge NVL-scores (>50) is er een daling van het percen-tage goed effect van rond de 60% naar 40% en vooral een toename van het percentage zonder effect van circa 10% naar een kwart.

Uit deze registratie bleek nog een ander opmerkelijk verschijnsel, niet terug te vinden in de grafi ek, namelijk dat spanningsregulatie een veel breder indicatiegebied heeft dan functionele ademklachten. In fi guur 2 staan percen-tages voor alle verwijsredenen tezamen. De percentages met een goed effect liggen hoger bij spanningsklachten, inclusief functionele ademklachten, hoofdpijn en slaappro-blemen (70%) en lager bij psychische problemen (44%) en bij spanningsproblemen bij patiënten met een medische diagnose (53%). Functionele klachten van het bewegings-apparaat hebben een gemiddeld percentage goed effect (61%).2 Van hen is het percentage goed effect het hoogst bij functionele nek- en rugklachten en thoracale pijn (66-78%). Voor veel van deze indicaties is de NVL slechts van beperkt nut. Een hoge score wijst op de aanwezig-heid van abnormale gespannenheid, maar een lage of normale score betekent niet dat onnodige gespannenheid afwezig is! Bijvoorbeeld, een deel van patiënten met nek- of rugklachten scoren hoog op de NVL, maar een deel niet en deze blijken volgens onze registratie evenzeer baat te hebben bij spanningsregulatie. Hier zou de redenering van Thomas kunnen gelden, dat als uit de aard van een aandoening een mogelijke spanning volgt, dit een reden kan zijn om spanningsregulatie toe te passen. We weten inmiddels dat houding en beweging nauw samenhangt met de adembeweging. Voor patiënten met functionele klachten van het bewegingsapparaat zou deze redenering dus geldig kunnen zijn.

Observatievermogen behandelaarIn de klinische praktijk is een hoge NVL-score een goede

>>

Clinici kunnen de Nijmeegse Vragenlijst gebruiken om patiënten te identifi ceren die mogelijk ten onrechte in een bepaalde diagnosecategorie terechtkomen, terwijl de hoge spanning eigenlijk verantwoordelijk is voor de klachten

Figuur 2. Effect van de behandelingEffect van de behandeling (goed effect, beperkt effect, geen effect) bij 2.832 patiënten, verwe-zen voor adem- en ontspannings-therapie, naar de aanvangsscore op de NVL. NA (niet aan-wezig): n=549, <20: n=676,20-29: n=814,30-39: n=600,40-49: n=160,>50: n=33

100

90

80

70

60

50

40

30

20

10

0NA kleiner dan 20 20-29 30-39 40-49 > 50

Goed effect beperkt geen

Pro

cent

en

Page 22: FysioPraxis oktober 2015

D O S S I E R22

FysioPraxis | oktober 2015

pelijk dat effect pas mogelijk wordt als ontspanning daadwerkelijk lukt.

3) Bij procesmatige spanningsregulatie wordt tijdelijk afgezien van het stellen van SMART behandeldoelen. In plaats daarvan stellen we voorlopig Globale behandel-doelen, zoeken naar Observeerbare veranderingen die Zinvol zijn voor de persoon (tezamen: GOZ in plaats van SMART). Globale behandeldoelen zijn concreet obser-veerbare en herhaalbare ontspanningservaringen, die zinvol en betekenisvol zijn voor het individu. Deze worden genoteerd en geïnterpreteerd als processen van interne zelfregulatie van spanning.4

4) Vervolgens worden spanningsvragenlijsten zoals de NVL in de derde of vierde sessie opnieuw ingevuld en daarna is er overleg met de patiënt om te bezien of (een deel van) de klachten op een of andere wijze lijken samen te hangen met een hoge spanning en reageren op ontspanning.

5) Is dat het geval, dan is er reden en vaak ook motivatie om door te gaan met ontspanningstherapie.

6) Is dat niet of onvoldoende het geval, dan kunnen er spanningsbronnen zijn (stressoren) die ontspanning tegenwerken en de klachten in stand houden. Dat is een reden om, zo mogelijk, eerst die stressoren aan te pakken en noch de ontspanningstherapie, noch de reguliere klachtgerichte benadering weer op te pakken. Ook is het mogelijk dat er geen duidelijke stressoren zijn, dat er wel of geen duidelijke ontspanningserva-ring is, maar dat in elk geval de klachten daar niet op reageren. Dan is het vermoeden dat de klachten met een hoge spanning samenhangen, niet bevestigd en wordt de reguliere behandeling voortgezet.

Implementatie bij SOLKWanneer de uitkomsten worden bijgehouden, blijkt snel genoeg of en zo ja welke verwijzingen naar een van de behandelaren, opgeleid tot specialist in spanningsrelatie, terecht of onterecht waren. Zo kan een leercurve ontstaan binnen een samenwerkingsverband, waardoor de doel-matigheid over het geheel langzamerhand toeneemt. Dit is ook van belang voor het brede indicatiegebied van onverklaarde klachten. Dit zou een praktijkgericht onder-zoek waard zijn. We moeten durven inzien dat Somatisch Onvoldoende verklaarde Lichamelijke Klachten (SOLK) niet een voor ieder geldige duidelijke etiologie heeft. SOLK dienen al onderzoekend behandeld te worden en al behandelend onderzocht. De behandelaar kan zich beter niet laten leiden door vooropgezette verwachtingen of theorieën, maar kan ruimte laten voor het nog-niet-weten, door een procesmatige proefbehandeling van drie à vier sessies toe te staan. Na enige tijd kunnen we er dan achter komen bij hoeveel procent en bij welke klachten spanningsregulatie voldoende bleek te zijn.Het is van belang ons te realiseren dat procesmatige span-ningsregulatie steunt op de ervaring en gevoeligheid van de behandelaar. Het klinisch oordeelsvermogen is door-slaggevend, zowel bij de verwijzing als bij de behandeling, die open en niet geprotocolleerd is. De correctheid wordt

terwijl een klachtgerichte benadering hen mogelijk snel had geholpen, met zowel de klachten als de daarmee gepaard gaande verhoogde spanning!

Procesmatige spanningsregulatie In deze situatie is de ‘procesmatige’ benadering van klachten bruikbaar, die in mijn methode is ontwikkeld voor het hanteren van spanningsklachten. Procesmatige span-ningsregulatie houdt het volgende in:1) Op het moment dat een behandelaar een vermoeden

heeft dat hoge spanning een rol kan spelen in de klachten, formuleert hij of zij dit letterlijk zo: ‘Mogelijk hangen uw klachten samen met een hoge gespannen-heid. We kunnen dit gaan onderzoeken door een proef-behandeling van drie à vier sessies waarin u kunt leren de spanning te verminderen’. Het uitvoeren van enkele behandelsessies is nodig om dit vermoeden te toetsen en de responsiviteit van de klachten op spanningsver-mindering te kunnen vaststellen.

2) Is de patiënt gemotiveerd en hiertoe bereid, dan is de persoon ook bereid de ontspanningsinstructies uit te voeren op eigen gelegenheid (‘te oefenen’) en het effect op de klachten even in de koelkast te zetten. Natuurlijk willen mensen van hun klachten af, maar het is begrij-

Mijn persoonlijke ontwikkelingsgang in deze wordt geïllustreerd aan de hand van de cursus ‘hyperventilatiesyndroom’ die vanaf de jaren tachtig werd georganiseerd door eerst de SWSF (Stichting Wetenschap en Scholing Fysiotherapie) en later het NPI. In 1991 werd ik de cursusleider en daarna heb ik de titel eerst veranderd in ‘HVS, een misleidende term?’, om de onzekerheden rondom de diagnose te laten zien. Vanaf 1998 was de titel ‘Behandelmogelijkheden bij patiënten met HV-klachten’, waarin het praktisch handelen belangrijker werd dan het diagnosticeren. In 2004 werd de cursus geheel herzien en heette deze ‘Behandelmogelijkheden van patiënten met HV-klachten en disfunctioneel ademen’. Deze cursus werd een paar maal per jaar voor grote groepen gegeven. Vanaf 2010 werd het ‘Procesmatig handelen bij disfunctioneel ademen en hyperventilatieklachten’. Dit was in kleine groepen waarin we trachtten de rationaliteit van een open houding aan te tonen: als je niet weet wat er aan de hand is, doe dan niet alsof. Inmiddels is de cursus opgenomen in het eerste jaar van de opleiding Adem en Ontspanningstherapie, methode-Van Dixhoorn.

Nascholing

De NVL kan goed evalueren of een behandeling het probleem verholpen heeft, maar specifi ceert de gewenste behandeling niet

Page 23: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

23

Referenties1. van Dixhoorn J. Verdwenen is hyperventileren (ingezonden). Ned Tijdschr

Geneeskd 2007;151:722.2. van Dixhoorn J. Voor welke indicaties is verwijzing naar adem en ontspan-

ningstherapie terecht? In: Jaarrapport AOS, Amersfoort, 2011.3. McLaughlin L, Goldsmith CH, Coleman K. Breathing evaluation and retrai-

ning as an adjunct to manual therapy. ManTher 2011;16:151-152.4. van Dixhoorn J. Ontspanningsinstructie. Principes en oefeningen.

Maarssen: Elsevier/Bunge,1998.5. van Dixhoorn J. Spanningsregulatie in de behandeling van burn-out,

een exploratief onderzoek. Tijdschr Bedrijfs Verzekeringsgeneeskd 2013;21:412-418.

achteraf getoetst aan scoredaling op een spanningsvra-genlijst, reductie van klachten en aanwezigheid van blokke-rende stressoren. Zo bleek in het burn-outonderzoek, dat de bedrijfsarts opvallend goed wist te onderscheiden bij welke patiënten blokkerende stressoren een rol speelden, en dus niet geschikt waren voor individuele spanningsregulatie. Dat waren slechts 3 (12%) van de 24 patiënten verwezen via de bedrijfsarts, tegen 14 (34%) van de 41 patiënten via de huisarts en 6 (27%) van de 22 patiënten via de psycholoog.5 Het inzicht van de verwijzer die oog heeft voor de rol die spanning mogelijk speelt, betekent dus veel.

Toepassing NVL – enkele voorbeelden

AngstEen hoge NVL-score blijkt niet onder-scheidend tussen patiënten met een (DSM-IV) angststoornis, met angstklachten of met functionele ademklachten. Alle drie de groepen scoren gemiddeld heel hoog (circa 34).1,2 In de Standaard Angst van het Nederlands Huisartsen Genootschap wordt ‘hyperventilatie’ gezien als een subgroep van patiënten met angst.3 Echter, uit de telling van de Adem en Ontspanningstherapie Stichting (AOS), die sinds 2006 de uitkomsten van behandeling met spanningsregulatie registreert, blijkt dat angst of paniek slechts bij een minderheid (42%) van patiënten met functionele ademklachten voorkomt. Bovendien reageert de groep patiënten met functionele ademklachten veel beter op deze behandeling dan de groep met angstklachten of een angst-stoornis (78% versus 51% sterk verbe-terd).1,2 Er is kennelijk meer aan de hand bij functionele ademklachten dan angst, en het is niet terecht al deze klachten te reduceren tot angst.Het is mogelijk wel reëel om een matig of sterk verhoogde score op de NVL te gebruiken om te onderscheiden welke patiënten baat zouden hebben bij groepstherapie en welke beter zouden reageren op individuele behandeling. In sommige (psychiatrische) klinieken wordt een score van 20-30 gebruikt om patiënten deel te laten nemen aan groepsgewijze adem- en ontspannings-therapie en een score >30 om patiënten voor individuele adem- en ontspan-ningstherapie te verwijzen. Er is mij geen onderzoek bekend dat dit valideert, maar het klinkt plausibel. Hoe meer klachten, hoe hoger de spanning, hoe moeilijker het zou kunnen zijn om voordeel te hebben van groepsinstructies.4

Burn-outIn de loop van de behandeling met adem- en ontspanningstherapie komt onder meer naar voren of er blokke-rende externe omstandigheden zijn, die individuele spanningsregulatie verhin-deren. Deze stressoren zouden dan op een andere manier aangepakt dienen te worden, bijvoorbeeld met confl ictbe-middeling door een bedrijfsarts. Het zou dus handig zijn als de aanwezigheid van dergelijke beperkende voorwaarden al bij aanvang vastgesteld kan worden. Wij hebben dit onderzocht bij patiënten met een burn-out. De gangbare gedachte en basis van de multidisciplinaire richtlijn Overspanning en burn-out is dat deze klachten het gevolg zijn van inadequate coping met stressoren.5 Uit de eerder genoemde registratiegegevens van de AOS bleek echter, dat ten eerste dergelijke stressoren weliswaar frequent voorkomen maar slechts bij een kwart het succes van spanningsregulatie blokkeerden en dat ten tweede de NVL-score bij aanvang niet verschilde tussen patiënten bij wie stressoren wel of niet blokkerend aanwezig bleken te zijn.6 Dit betekent opnieuw dat de hoogte van de NVL bij aanvang niets zegt over de aard en eventuele complexiteit van de problematiek of over de respons op ontspanningsthe-rapie. Een hoge score is geen goede reden voor verwijzing naar een meer psychosociale begeleiding.

AstmaDe geringe of zelfs afwezige predic-tieve waarde van de NVL voor behan-deluitkomst is ook door Thomas et al. gevonden bij patiënten met astma.7-9 In een commentaar op ons artikel ‘The Nijmegen Questionnaire and dysfunctional breathing’ beschrijft

hij de ontwikkeling in zijn denken. Aanvankelijk deelde hij de mening dat een hoge NVL-score een indicatie was voor adem- en spanningsregulatie, maar na diverse studies kwam hij tot de conclusie dat patiënten met astma en een lage NVL-score evenzeer baat hadden bij adem- en spanningsregu-latie! Zijn conclusie is dat als uit de aard van een aandoening (astma, dus benauwdheid) een mogelijke spanning volgt, alle patiënten met deze aandoe-ning in principe gebaat zouden kunnen zijn met middelen om deze spanning te leren regelen. ‘The challenge now is in providing breathing training in a conve-nient, accessible and affordable way, for patients with asthma’. Inderdaad, een hele uitdaging!

Referenties1. Mataheru A, Overbeek R, Scheffers M, van

Dixhoorn J van. Het effect van adem- en ontspan-ningstherapie op mensen met angstklachten. Master Thesis. Zwolle: Windesheim, 2014.

2. Esser Y, Hansman H, van Dixhoorn J. Anxiety, hyper-ventilation complaints and dysfunctional breathing. ISARP, 2015.

3. Hassink-Franke LJ, Terluin B, van Heest F, van Marwijk H, van Avendonk M. NHG-standaard Angst (tweede herziening). Huisarts & Wetenschap 2012;55:68-77.

4. van Dixhoorn J. Ontspanningsinstructie. Principes en oefeningen. Maarssen: Elsevier/Bunge, 1998.

5. Verschuren C, Nauta A, Bastiaanssen M, Terluin B, Vendrug L, Verbraak M, et al. Eén lijn in de eerste lijn bij overspanning en burnout. Multidisciplinaire richtlijn overspanning en burnout voor eerstelijns professionals. LVE, NHG, NVAB, 2011.

6. van Dixhoorn J. Spanningsregulatie in de behande-ling van burn-out, een exploratief onderzoek. Tijdschr Bedrijfs Verzekeringsgeneeskd 2013;21:412-418.

7. Thomas M. Breathing exercises and asthma. Thorax 2003;58(8):649-650.

8. Thomas M, McKinley RK, Mellor S, Watkin G, Holloway E, Scullion J, et al. Breathing exercises for asthma: a randomised controlled trial. Thorax 2009;64:55-61.

9. Thomas M, Bruton A, Ainsworth B. Use of the Nijmegen Questionnaire in asthma. ERJ Open Res 2015;1:1-2.

De Nijmeegse Vragenlijst kunt u downloaden op www.fysionet.nl.

Page 24: FysioPraxis oktober 2015

WWW.STARTJEPRAKTIJK.NL

Neem eens een kijkje bij ons actuele aanbod aan praktijken en kandidaten

Startjepraktijk is onderdeel van:

Praktijk kopen/verkopen?

Samen beter voor de onder nemende fysiotherapeut

www.seres.nl

Wij organiseren regelmatig cursussen voor (toekomstige) ondernemers in de zorg. Een kleine greep:

- Waarnemen of loondienst- Praktijkstart - Financiële en fiscale aspecten van ondernemers- Zin en onzin van het financiële jaarverslag

Bel voor meer informatie met Jacqueline van Eekelen: (0317) 41 91 35 06-83661743 of mail naar: [email protected]

Accountants &Belastingadviseurs

De onafhankelijke adviseur voor fysiotherapeutenDe onafhankelijke adviseur voor fysiotherapeuten

Accountants &Belastingadviseurs

Samen beter voorde ondernemendefysiotherapeut

1 ja

ar s

peci

alis

atie

Basi

s na

ar k

euze

Al werkzaam als specialist maar nog geen master in uw vakgebied?Haal nu uw MSc-titel in een traject dat bij u past.

Verder in beweging

Haal uw MSc-titel in 1½, 2 of 2½ jaar

2,5 jaar

2 jaar

1,5 jaar

www.somt.nl

Explore your

talent and be

the best

MSc Manuele therapie

MSc Sportfysiotherapie

MSc Bekkenfysiotherapie

MSc Fysiotherapie in de Geriatrie

Finetuning van Motor Control legt de basis voor optimaal bewegen.

T 010 416 93 93E [email protected]

Werkt u al met het Veldon® concept?!

Page 25: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

Karin Postma werkt sinds 1995 als fysiotherapeut bij Rijndam Revalidatie in Rotterdam. Daarnaast haalde ze in 2002 haar Master Bewegingswetenschappen aan de Universiteit Maastricht.Titel proefschrift: Respiratory Function after Spinal Cord Injury: changes over time, consequences and effect of trainingPromotie: januari 2015, Erasmus Universiteit RotterdamPromotieteam: prof. dr. H.J. Stam, dr. J.B.J. Bussmann

2525

Longfunctie voorspelt luchtweginfecties

Longproblemen bij mensen met een dwarslaesie

Waarom is er zo weinig aandacht voor longproblemen bij mensen met een dwarslaesie? Het is een vraag die Karin Postma, fysiotherapeut en onderzoeker bij Rijndam Revalidatie, altijd verbaasd heeft. Deelname aan een grote landelijke dwarslaesiestudie bleek de aftrap voor een eigen promotie, waarbij ze onder meer een methode onderzocht om de inademingsspieren te trainen.

Dankzij goede acute zorg is de levensverwachting na een dwarslaesie enorm verhoogd, maar in de chronische fase blijkt longproblematiek een van de belangrijkste oorzaken van ziekte, ziekenhuisopnames en vroegtijdig overlijden. “En daar zijn we ons in revalidatiecentra onvoldoende van bewust”, stelt Postma. “Hoewel patiënten zelf haast nooit klagen over hun ademhaling, is hun longfunctie en hoestkracht in feite minimaal. Hoesten doe je met je buikspieren, maar die zijn bij veel patiënten verlamd. Zelfs iemand met een relatief lage laesie heeft eigenlijk nauwe-lijks hoestfunctie.”

Hoger risico Uit de dwarslaesiestudie waar Postma als onderzoeksassistent bij betrokken was, bleek dat de longfunctie bij veel patiënten na het ontslag uit het revali-datiecentrum achteruitging. “Ik wilde vooral weten welke groep extra risico op longinfectie loopt, zodat je daar je nazorgprogramma op kunt afstemmen. De aandacht gaat vooral naar hoge complete dwarslaesie, maar mensen met een lagere laesie krijgen ook longontsteking. Ik heb gekeken of longfunctie misschien een goede voorspeller voor longinfecties was. En inderdaad blijken dwarslae-siepatiënten met een lagere longinhoud grotere kans te hebben op infecties.”

Krachttraining Postma onderzocht het effect van krachttraining van de inademspieren. “Patiënten trainden naast hun normale revalidatie acht weken met een RIMT threshold trainer, een ademhalingsapparaatje met een klep en een veer, dat zorgt voor weerstand bij inademing. Bij patiënten die hiermee trainden werd tot na een jaar na training een positief effect op de inademingskracht gevonden.” De RIMT training wordt inmiddels vaker bij uiteenlopende aandoeningen en onderzoeken ingezet. “Voor dwarslaesie is het nog niet goed onderzocht, maar er zijn steeds meer aanwijzingen

dat de inademingskracht een onafhankelijke voorspeller is van sterfte.”

Hoestkracht Postma vond een sterke relatie tussen inademingskracht en hoestkracht. “Bij hoesten moet je een sterke kracht naar buiten hebben om slijm op te kunnen hoesten, maar daarvoor moet je ook diep kunnen inademen, om die flow te kunnen krijgen. Wij vonden een relatie die suggereert dat, als je de inademingskracht kunt laten toenemen, ook de hoestkracht beter wordt.” “Wij testen bij mensen met een dwarslaesie nu eerst de algemene longfunctie. Als die laag is, testen we de inademingskracht. Als ook die laag is, bieden we kracht-training voor de inademingsspieren aan. Het idee is om hen sterker te maken, zodat als ze verkouden worden of longontsteking krijgen, ze voldoende reserves hebben om niet in ernstiger problemen te komen.”Patiënten moeten na revalidatie zo lang mogelijk een actieve, gezonde leefstijl nastreven, benadrukt Postma. “Juist voor mensen met een dwarslaesie is het belang-rijk om fit te zijn en niet te zwaar; want die zaken kunnen nieuwe problemen opleveren: met voortbewegen, aan de schouders en met ademhalen. Op dit moment doen we daar onderzoek naar, samen met de Erasmus Universiteit.”

P r o m o t i e

Page 26: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

2626 a c h t e r h e t n i e u w s

Jan Ypinga (CZ): ‘Boven een bepaalde omzet krijg je een lager tarief’

Fysiotherapiepraktijken hebben inmiddels de contractvoorstellen voor 2016 in de (digitale) brievenbus aangetroffen. Daar is een intensief traject aan voorafgegaan, waarbij KNGF en zorgverzekeraars regelmatig met elkaar om de tafel hebben gezeten. In dit artikel vertelt Jan Ypinga, zorginkoper Paramedisch bij CZ, over het contracteerproces bij zorgverzekeraar CZ en over het belang om kwaliteit inzichtelijk te maken. Accountmanager Kees Visser vertelt wat het KNGF daarvan vindt.Tekst: Brenda van Dam

Contracteren: de zorg-verzekeraar aan het woord

Wat is de rol van zorgverzekeraars in het contrac-teerproces? “Zorgverzekeraars hebben de taak om zorg te contracteren. Samen met de zorgaanbieders en de brancheverenigingen proberen we het stelsel houdbaar te houden. Dit jaar kregen we vanuit de overheid de vraag om tijdig – vóór 1 april – het inkoopbeleid te presenteren. Na 1 april hebben we exacte invulling aan het beleid gegeven en is er een inkoopdocument 2016 gekomen. Al die tijd is er overleg met KNGF, zorgaanbieders en andere partijen. We maken afspraken over de invulling van ons inkoopbeleid en proberen afspraken te maken over hoe we de kwaliteit van zorg inzichtelijker kunnen maken. Het resultaat wordt in contracten gegoten en deze zijn begin september digitaal verstuurd aan de fysiotherapeuten die wij willen contracteren.”

Hoe vult CZ het inkoopbeleid in? “CZ heeft een visie en een missie en daarbinnen past een inkoopbeleid. Daarbij hebben we een aantal uitgangspunten. De basis is dat we een zorgplicht hebben, van de zorg die we inkopen moet de tijdigheid en bereikbaarheid gewaar-borgd zijn. Er is een financieel kader. We willen zorg met de meeste waarde voor onze verzekerden. Dat willen we graag meetbaar en inzichtelijk maken. Dat is het nu nog niet. We willen ook transparant zijn naar verzekerden: bij wie kunnen ze kwalitatief de beste zorg krijgen?”

Fysiotherapeuten hebben een contract ontvangen. Wat nu? “Bij CZ is het contract een aanbod. Tussen september en 1 november komen reacties, vragen en soms tegenvoorstellen. Dat laatste gebeurt nog mondjesmaat, maar wel steeds meer. Dat vind ik een goede ontwikkeling, want zo’n overeenkomst wordt nog heel erg ervaren als ‘tekenen bij het kruisje’. Op het moment dat er een serieus inhoudelijk tegenvoorstel is, gaan wij daar het gesprek over aan.”

Hoe overleggen jullie met de beroepsgroep? “Dit jaar hebben we het KNGF gekend en betrokken in ons inkoopbeleid; we hebben vaak en heel uitgebreid over zaken gesproken. Volume stond bijvoorbeeld op de agenda. Wij wilden met een omzetplafond werken, maar hebben dat uiteindelijk niet gedaan. Na gesprekken met het KNGF hebben we voor 2016 voor een signalerings-moment gekozen: boven een bepaalde praktijkomzet krijg je, als hier geen passende verklaring voor is, een iets lager tarief.”

Waar wil CZ naartoe? “Nu hebben we een systeem waarbij je betaald krijgt per zitting. Hoe meer zittingen je doet, hoe meer je betaald krijgt. Dat maakt het lastig om de zorgkosten te beheersen. Als je weet hoe een patiënt een zorgtraject ingaat, hoe hij eruit komt en wat hij ervan vond, heb je zicht op kwaliteit en doelmatigheid en kun je eerlijker gaan belonen. Ik denk dat fysiotherapeuten ook die kant op willen, maar hoe je daar komt, is nog de discussie. Die discussie moeten we samen voeren.”

Contracteercyclus CZ1 april inkoopbeleid gereedapril- augustus exacte invulling inkoopdocument, contractvoorstellen opstellen/besprekenbegin september contractvoorstellen versturentot 1 november uitleg, vragen en reacties n.a.v. contracten1 november sluiting contractering19 november publicatie gecontracteerde fysiotherapeuten op

website CZnajaar evaluatie van het proces

Jan Ypinga (CZ): ‘We overleggen met KNGF, zorgaanbieders en andere partijen’

Jan Ypinga, zorginkoper Paramedisch bij cZ

Page 27: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

27

Kees Visser (KNGF): ‘Leveren van goede zorg staat voorop’

Contracteerproces “Met CZ hebben we vaak en constructief overlegd. Het beleid van CZ is daardoor op een aantal punten in positieve zin veranderd. Maar dat betekent niet dat we op alle onderdelen een bevre-digend resultaat hebben bereikt. Het signaleringsplafond bijvoorbeeld is een maatregel die niets met kwaliteit en doelmatigheid te maken heeft, maar enkel met beheersing van de schadelast.”

Inkoopbeleid “Het behandelgemiddelde weegt zwaar in het inkoopbeleid van CZ. Maar als je stuurt op het gemid-delde, krijg je gemiddelde zorg. Er kunnen goede redenen zijn waarom je van het gemiddelde afwijkt. Het behandel-gemiddelde kan wel een signaleringsfunctie hebben op basis waarvan je met elkaar in gesprek gaat. Het KNGF is ervan overtuigd dat je kwaliteit bevordert door middel van het kwaliteitssysteem van de beroepsgroep, ofwel ons MKIB-programma.”

Contract “We vinden het positief dat CZ fysiotherapeuten uitnodigt om met een tegenvoorstel te komen en met hen in gesprek te gaan. Maar het gaat er natuurlijk vooral om dat de fysiotherapeut daadwerkelijk resultaat kan bereiken. Of dat in de praktijk het geval is, weten we niet. We zouden graag de criteria van CZ kennen waarmee zij tegenvoorstellen beoordelen.”

Overleg “We hebben inderdaad veel en intensief overlegd, ook over het volumebeleid. Wij hebben hierin heel duidelijk gezegd dat we tegen een volumemaatregel zijn. Weliswaar heeft CZ op basis van het overleg de maatregel afgezwakt, maar voor ons is het signalerings-moment waar CZ nu voor heeft gekozen, onacceptabel. Een volumemaatregel heeft geen relatie met kwaliteit of doelmatigheid. Zo’n maatregel dient alleen tot beperking

verzekeraar aan het woordContracteren: reactie KNGF

van de schadelast voor de verzekeraar. Daarbij levert een dergelijke maatregel problemen op voor de bedrijfsvoering van praktijken en het beperkt de keuzevrijheid van de patiënt.”

Doelstelling “Betaling per zitting leidt niet zonder meer tot overbehandeling. Niet het beheersen van het volume maar het leveren van goede zorg moet vooropstaan. En deze zorg moet natuurlijk doelmatig zijn. Ons kwaliteits-systeem MKIB gaat zeker bijdragen aan het bevorderen van goede en doelmatige zorg. De kosten voor fysio-therapie kunnen onder invloed van andere factoren desondanks toenemen. Denk aan substitutie, ouderen die langer thuis wonen, het sluiten van verzorgingshuizen, etc. De stijging van de kosten voor fysiotherapie door dit soort verschuivingen kan bijdragen aan een beperking van de totale zorgkosten. En dat is toch wat we met z’n allen graag willen.”

KNGF over de aanvullende verzekeringenFysiotherapie valt voor 70% in de aanvullende verzekering. Dat is het commerciële product van verzekeraars. Verzekeraars stimule-ren consumenten alleen díe zorg te verzekeren die ze verwachten nodig te hebben. Aanvullende verzekeringen zijn geen verzekerin-gen meer, maar een financieringsproduct. Daardoor worden die aanvullende polissen steeds duurder. Mensen die verwachten wei-nig zorg nodig te hebben, sluiten steeds vaker geen aanvullende verzekering af. Doordat alleen mensen met een hoog risico zich verzekeren, neemt de schadelast per verzekerde toe. Voor fysio-therapie betekent dit dat steeds meer verzekerden steeds meer behandelingen claimen. Dit businessmodel is op termijn niet houd-baar; zorg die in de aanvullende verzekering valt, wordt zo op ter-mijn onverzekerbaar. Verzekeraars proberen deze polissen in de lucht te houden door de druk op zorgverleners op te voeren om zo weinig mogelijk kosten te maken. Dat zien we aan de veel te lage tarieven voor fysiotherapie en door de druk om de behandelgemid-deldes omlaag te brengen.

Kees Visser (KNGF): ‘Ons kwaliteitssysteem MKIB gaat zeker bijdragen aan het bevorderen van goede en doelmatige zorg’

Page 28: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

P r o F i e l28

Prof. dr. Cindy Veenhof:

“Ik wil fysiotherapie graag in beweging brengen”Prof. dr. Cindy Veenhof is sinds 1 oktober 2014 hoogleraar Klinische Gezondheidswetenschappen, in het bijzonder de Fysiotherapiewetenschap binnen de afdeling Revalidatie, Verplegingswetenschap & Sport, bij het UMC Utrecht. Dat combineert ze met de functies van programmaleider bij de master Fysiotherapiewetenschap in het UMC Utrecht en het opzetten van een lectoraat Innovatie van Beweegzorg aan de Hogeschool Utrecht. Tekst: Frank van Geffen

In haar huidige werk heeft Veenhof baat bij de kennis en ervaring uit haar vorige func-ties, vindt ze. “In de zestien jaar dat ik bij het NIVEL werkte, heb ik me gericht op onder-zoek naar onderwerpen uit de parame-dische zorg, dus ook uit de fysiotherapie. Dat was veel beleidsmatig onderzoek. Ik ben daardoor gewend om zaken in een breder kader te plaatsen, vanuit een breder perspectief te kijken. Ik ben het vanuit die functie niet alleen gewend om leidingge-vende te zijn van een team, en mensen tot bloei te laten komen, maar ook om mee te denken over het beleid van een instelling.

Hoogleraar en lector In mijn huidige functies heb ik geen af-gebakende opdracht gekregen voor mijn leerstoel. Uiteraard haak ik wel aan bij on-derzoek en speerpunten die er al zijn, bij-voorbeeld bij de denkwijze van Science in Transition. Doel daarvan is dat de weten-schap de zorg ondersteunt en verbetert, dat wetenschap ook maatschappelijke meer-waarde heeft. Binnen dat kader kan ik zelf verder inhoudelijke keuzes maken waarop ik mijn onderzoek richt.Mijn leerstoel wordt voor de helft gefinan-cierd door de Hogeschool Utrecht, voor de andere helft door het UMC Utrecht. In de Hogeschool ben ik bezig met het opzetten van een lectoraat Innovatie van Beweegzorg. Ook hierbij sluit ik zoveel mogelijk aan bij thema’s van de HU en het kenniscentrum waar ik binnen val. Als programmaleider van de master Fysiotherapiewetenschap richt ik me op het vasthouden en uitdragen van de bestaande kwaliteit van onze opleiding. De

‘Ik houd nauw contact met de fysiotherapeuten in de praktijk, zowel in het ziekenhuis als in de eerste lijn.

Ik let daarbij goed op signalen uit de praktijk, om daarop onderzoek

te baseren’

combinatie van hoogleraarschap en lecto-raat vind ik mooi, ik werk aan een verster-king van de band tussen HU en UU.”

Tweedeling Vragen uit de praktijk, praktijkgericht on-derzoek als ook implementatie zijn het werkterrein van de lector, de hogeschool. Gerandomiseerde studies of fundamenteel onderzoek passen bij de hoogleraar, bij de universiteit. “Dat herken ik zeker”, vindt Veenhof. “Praktijkgericht onderzoek past heel goed bij de HU, maar daar zijn net zo goed gerandomiseerde studies mogelijk, ook al zijn universiteiten hierin van ouds-her sterk. Fundamenteel onderzoek hoort eerder op de universiteit thuis, maar een bekend probleem is dat er mooie studies verricht worden, maar dat het met de im-

plementatie ervan slecht gesteld is. Die kun-nen op dit terrein weer van de hogeschool leren. Ik denk daarom dat mijn huidige com-binatie van Hogeschool en UMC Utrecht heel prettig is: uiteindelijk worden we één onderzoeksgroep waarvan de leden elkaar voeden.”

Thema’s Veenhof richt zich de komende jaren op een aantal thema’s: “Bewegen is belangrijk. In het UMC willen we met het project UMCU in Beweging het bewegen meer integreren in de zorg, zowel voor, tijdens als na opname in het ziekenhuis. Verder kijken we wat de meerwaarde van technologie in de fysiothe-rapie kan zijn. Denk aan de inzet van midde-len die de therapietrouw bevorderen of het werk van fysiotherapeuten vereenvoudigen.

Page 29: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

29

hogescholen worden opgeleid om weten-schap te integreren in de praktijk, en prak-tijkvragen te signaleren en te formuleren en op kleine schaal te onderzoeken. Bij groot onderzoek komt de universitaire student weer in beeld.”

Trots “Ik ben er trots op dat ik deze functies mag uitoefenen. Ik krijg hier kansen om ons vak-gebied te verbeteren en te profileren. Ik kan hier innovaties starten en onderzoek doen, en de resultaten implementeren in zorg en onderwijs. Daarmee werken we aan een goede verbinding tussen zorg, onderwijs en onderzoek. Ook kunnen we Utrecht meer op de kaart zetten met het onderzoek en onderwijs op het gebied van de fysiothera-pie.”

Innovatie in de fysiotherapie is een derde thema, zoals innovatieve rollen en zorgtra-jecten. Uiteraard maakt implementatie van onderzoek deel uit van mijn werk.” Voor haar huidige functie vindt Veenhof het een voor-deel dat ze een verleden als fysiotherapeut heeft. “Ik heb eerst bewegingswetenschap-pen gestudeerd, daarna fysiotherapie. Dat vond ik nodig om mijn medische kennis op peil te brengen. Vervolgens werkte ik een aantal jaren als fysiotherapeut. Daardoor kan ik me goed inleven in wat er in die prak-tijk gebeurt. Ik houd dan ook nauw contact met de fysiotherapeuten in de praktijk, zo-wel in het ziekenhuis als in de eerste lijn. Ik let daarbij goed op signalen uit de praktijk, om daarop onderzoek te baseren.”

OnderzoekslijnenIn het UMC zoekt Veenhof mogelijkheden voor het opzetten van eigen onderzoeks-lijnen. “Daarbij zoek ik verbinding met de lijnen die er al lopen. Allereerst met mijn collega-hoogleraren op de afdeling Sport, Revalidatie en Verplegingswetenschap. Met goed onderzoek kunnen we onze afdeling meer profileren in het zieken-huis. In het kader van de Academische Werkplaats Fysiotherapie, een initia-tief van UMCU, HU, Fontys en Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra, werken we ook samen met Leidsche Rijn Julius Gezondheidscentra en huisartsgenees-kunde. Daarin combineren we innovaties in zorg, onderzoek en onderwijs.”

Studenten Hoe betrekt Veenhof studenten bij haar onderzoek? “We hebben te maken met

Na haar studies Bewegingswetenschappen

en Fysiotherapie werkte prof. dr. Cindy

Veenhof als onderzoeker bij het Nederlands

instituut voor onderzoek van de gezond-

heidszorg (NIVEL). Na haar promotie

werd zij bij het NIVEL programmaleider

Paramedische zorg / Sport, bewegen en

gezondheid. Ze begeleidde onderzoekers,

wierf nieuwe projecten en leverde zowel

maatschappelijke als wetenschappelijke

output.

‘Ik zou graag zien dat een deel van de masteropleidingen van de HU gecombineerd

wordt met de premaster van Fysiotherapiewetenschap’

verschillende soorten studenten: de ba-chelor- en masterstudenten van de HU en de universitaire masterstudenten Fysiothe-rapiewetenschap. De bachelorstudenten van de HU werken mee in de meetstraat bij het project UMCU in Beweging. Ze voeren metingen uit en voeren de gegevens in. Met de verzamelde data beantwoorden ze hun eigen vragen. De studenten Fysiotherapie-wetenschap doen vervolgens ingewikkel-dere analyses met de dataset. We proberen studenten dus op ieder niveau te betrek-ken.” Wat betreft de samenwerking tussen de opleidingen aan de HU en Fysiotherapie-wetenschap geeft Veenhof aan dat er al een goede verbinding is tussen de bachelorop-leiding fysiotherapie en de premaster van Fysiotherapiewetenschap: “Ik zou graag zien dat een deel van de masteropleidingen van de HU gecombineerd wordt met de premaster van Fysiotherapiewetenschap. Daarvoor moeten we echter wel wat prak-tische problemen oplossen zoals uiteenlo-pende roosters en verschillen in duur van studieblokken.”

MSc-titelsFysiotherapeuten kunnen hun MSc-titel ook behalen aan de Hogescholen Fysiotherapie. Wat is dan nog het verschil tussen de hbo-masters in de fysiotherapie en de univer-sitaire masters Fysiotherapiewetenschap? Veenhof: “Dat is een leuke discussie. Toch is er echt wel verschil tussen beide MSc-titels. Bij Fysiotherapiewetenschap krijg je een breed scala aan wetenschap-pelijke competenties, je wordt goed opge-leid om als wetenschappelijk onderzoeker aan de slag te gaan. Studenten aan de

Page 30: FysioPraxis oktober 2015

2e Nationale SCHOUDER congres JOINT TOGETHERVrijdag 11 december in Congrescentrum ‘1931’ in Den Bosch.

• ‘sMorgenstweeblokkenoverfysiotherapieversusorthopediebij

degeneratieveRCruptuurena-traumatischeinstabiliteitGHgewricht.

• ‘sMiddagskeuzeuitliefstzevenparallelsessiesschouder&elleboog.

• KeynotespeakerChrisLittlewoodoverbeleidbijRCtendinopathie.

• Informatiefenuitdagendvooralleschoudergeïnteresseerdetherapeuten.

Organisatie: SNN en NOV – WSE

Meer info: schoudernetwerk.nl

Inschrijven: excelcs.nl/site/schoudercongres

Op de website treft u tevens uitgebreide productinformatie voor uw praktijk:www.intramed.nl/fysiotherapie

Gegevens meenemenWij bieden ruime mogelijkheden om gegevens van uw huidige softwarepakket over te nemenin Intramed. Meer informatie bij de afdelingVerkoop & Administratie op 0182 – 621 107

Noordkade 94 - 2741 GA WaddinxveenT 0182 62 11 07 - F 0182 62 11 [email protected]

Je bent fysiotherapeutgeen administrateur

Met Intramed overziet u in één oogopslag alle afspra-ken met uw patiënten, beschikt u over een compleet EPD en hebt u 24/7 inzicht in de omzetontwikkeling van uw praktijk.

Efficiënt met uw tijd

Meteen in de behandelkamer beginnen aan de hulp-vraag van de patiënt. De patiënt kan zelf vanuit huis zijn gegevens in zijn dossier zetten en een afspraak maken. Dat scheelt u veel tijd.

Handige koppelingen

De software koppelt met handige applicaties waaron-der de AfsprakenApp. Deze herinnert uw cliënt aan zijn afspraak, wat een goede service is voor uw cliënt en het scheelt u no-shows.

Vragen of advies

En heeft u een vraag of wilt u advies over het gebruik van de software? Dan staan onze deskundigeen vriendelijke medewerkers van het Service Centrum voor u klaar, ook ’s avonds!

Standaard compleet

Intramed is een compleet programma en bevat alle nodige functionaliteiten en handigheidjes om uw prak-tijkvoering makkelijk en soepel te laten verlopen.

Kijkt u eens op www.intramed.nl/fysiotherapie en heeft u vragen of specifieke wensen dan kunt u ons altijd bellen of mailen: telefoon: 0182 – 621 107 of [email protected]

Nieuwe verkorte

verslagleggingsrichtlijn fysiotherapie

- van 33 naar 11 verplichte velden

- voldoet aan audit eisen

- voldoet aan EffectiviteitsTraject

- veel voorkomende antwoorden worden ingevuld

Standaard in Intramed!

Page 31: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

31

Op het eerste gezicht lijkt de combinatie van Evidence Based Medicine (EBM) en de International Classifi cation of Functions (ICF) een aantrekkelijk kader voor het samenbrengen van onderzoek en praktijk, met als de doel de fysiotherapeutische zorgverlening te verbeteren. Door de hang naar verantwoording in onze cultuur, gecombineerd met de invoering van de Patient Reported Outcomes Measures (PROMs) als heilige graal, zijn zowel de ICF als EBM een blok aan het been geworden. De beroepsgroep wordt gewurgd door de vigerende meetcultuur in de huidige gezondheidszorg.Tekst: dr. Wim Hullegie en dr. Robert van Cingel

InleidingDe mensheid wil de wereld om zich heen meten en kwan-tifi ceren. Sinds we millennia geleden met onze vingers leerden tellen, worstelen we met het fenomeen van het meten. Meten is zo oud als de mensheid zelf, maar geeft per defi nitie problemen. De maan diende in de allervroegste tijden als tijdmaat. De cycli van de maan-fasen waren handig en voor iedereen over de hele wereld zichtbaar, maar voor de boeren en jagers niet bruikbaar. Zij waren geïnteresseerd in de komst van de regen of sneeuw en hadden meer behoefte aan een kalender in verband met het zaaien en oogsten. Via trial en error werden seizoenen en patronen ontdekt, zodat periodes van droogte en regen voorspeld konden worden.1 De vraag welke maatstaf of meting gebruikt moet worden bij het leren kennen van de wereld, is nog steeds actueel en wordt vooral bepaald door wat je wilt weten. Ook voor fysiotherapeuten die zich bezighouden met het meten van de gezondheid van het bewegen, is dit uitgangspunt belangrijk. Daarom is het goed om nog eens precies na te gaan hoe het woord ‘maat’ gebruikt kan worden.

De meetlatHet door ons gebruikte Nederlandse woord ‘maat’ kan volgens Van Dale op ten minste twee manieren gebruikt worden: als maatstaf en als afmeting (omvang of grootte). Als je de schoenmaten 32 en 34 met elkaar vergelijkt, hanteer je een meting letterlijk via een ‘meetlat’. Op basis van een norm, standaard of criterium kunnen we iets beoor-delen of vergelijken. We kunnen het woord ‘maat’ dus ook als maatstaf voor een heel scala niet-kwantifi ceerbare regels, waarden en normen gebruiken. Gezichtspunten, concepten, praktijken en procedures die met van alles (zaken, personen, discours, theorieën) verbonden kunnen zijn. De wijze waarop iets benoemd wordt, normeert hoe de waarneming opgevat en begrepen dient te worden. Maar twee zaken kunnen letterlijk ‘onderling onmeetbaar’ zijn, in die zin dat er geen gemene maat of gemeenschap-pelijke taal bestaat. Deze valstrik is niet anders dan 2.500

Fysiotherapeuten zijn gidsen bij herstelprocessen

jaar geleden. Als een orthopedisch chirurg samen met een fysiotherapeut de verwachtingen van een politieagent van 52 jaar die een totale knieprothese (TKP) krijgt doorspreekt, wordt er gesproken over de mobiliteit in engere zin van het nieuwe kniegewricht in relatie tot weer kunnen rennen en springen om te kunnen werken. In de gezondheidszorg zijn deze ‘niet-onderling-meetbare’ verschillende zaken de ‘normaalste’ zaak van de wereld geworden en niet te vangen in één maat. In de wetenschapstheorie spreekt men over incommensurabiliteit als twee zaken niet onder-ling meetbaar/beoordeelbaar zijn.2

Verantwoording en afrekencultuurIn algemene zin is de Nederlandse gezondheidszorg verworden tot een meetcultuur. Fysiotherapeuten moeten zich verantwoorden voor hun handelen. Diagnostische en therapeutische interventies moeten het liefst vooraf in plaats van achteraf gebaseerd zijn op harde gegevens in plaats van op zachte vermoedens en verwachtingen.3 De verheffi ng van het meten van effecten past bij het afbuigen en hervormen van onze verzorgingsstaat tot een betaal-baar en doelmatig geheel, waar benchmarking, geba-seerd op de PROMs, de heilige graal moet gaan vormen. Naast het afl eggen van de verantwoording wordt tegelij-kertijd ook van hulpverleners verwacht dat zij de patiënten zien en benaderen als actieve actoren die aangesproken worden op zelfmanagement ten aanzien van participatie in sport, werk en ADL. Anno 2015 blijkt de combinatie van EBM en de ICF echter een blok aan het been te worden voor de fysiotherapie. Op het eerste gezicht leek >>

O P I N I E

Meten met twee maten

Termen als evidentie, doelmatigheid, kosteneffectiviteit en effi ciëntie worden onzorgvuldig gebruikt

Page 32: FysioPraxis oktober 2015

O P I N I E32

FysioPraxis | oktober 2015

Beleidskoers fysiotherapieEén ding is zeker: met de huidige beleidskoers van de fysiotherapie spannen we het paard achter wagen. Het probleem zit in het gegeven dat bij de bepaling van de koers en richting van de fysiotherapie, verzekeraars en overheid een te grote rol opeisen. Ranglijsten van toppraktijken, effectieve praktijken, evidence-based interventies, verantwoording en patiënt-tevredenheids-onderzoeken nemen hand over hand toe. Deze identifi -catie met effecten, versterkt door de meetcultuur, heeft rampzalige gevolgen voor de professionalisering van de fysiotherapie. In de ijver te meten vergeten zij, alvorens te meten, wát zij eigenlijk gaan meten. Er worden in de richtlijnen van de fysiotherapeuten ongeveer 80 vragen-lijsten en meetinstrumenten gebruikt.5 Ten behoeve van de kwaliteit meten de patiënten en fysiotherapeut erop los; input, output, competenties en kritische prestatie-indicatoren. Nietszeggende dossiers met verslaglegging gebaseerd op afgevinkte voorgeprogrammeerde proto-

het een aantrekkelijk kader voor het bij elkaar brengen van onderzoek en praktijk, met als doel de fysiotherapeutische zorgverlening te verbeteren. De hang naar verantwoording is doorgeslagen, waarbij invoering van PROMs als de heilige graal wordt gezien om de zorg te verbeteren. PROMs zijn korte, gevalideerde vragenlijsten die veranderingen meten in de gezondheid zoals de patiënt deze ervaart. De PROMs die op dit moment worden gegenereerd, zijn prima om het individuele beloop van individuele patiënten te monitoren. Dit sluit ook volledig aan bij de geïmplementeerde ICF in de fysiotherapie dat als uitgangspunt heeft op ‘DNA-niveau’ van de patiënt maatwerk te leveren. Het gebruik van bijvoor-beeld een meetinstrument zoals de Patiënt Specifi eke Klachten (PSK) is prima om samen met de patiënt de inter-venties, gericht op behandeldoelen, te monitoren, waardoor ‘transparantie’ van de voortgang van de fysiotherapie in de tijd zichtbaar wordt. Op groepsniveau is het hanteren van PROMs alleen mogelijk als er iets te vergelijken is. Die maat is echter lastig eenduidig te formuleren. Indien op groepsni-veau geen gemene maat te formuleren is – en dit is meestal het geval in de zorg – ontaardt het monitoren van groepen in een one-size-fi ts-all-benadering met als primaire doel bezuinigen en niet meer het verbeteren van de kwaliteit van zorg voor individuele patiënten. Hoe heeft het zo ver kunnen komen?

Uitholling van het vak en misbruik EBMDe initiator Sackett had met EBM aanvankelijk op het oog de praktijk van alledag te verbeteren.4 Toch begint de schoen van het nieuwe paradigma gebaseerd op EBM, aange-vuld met de ICF, te wringen. Niet omdat fysiotherapeuten niet snappen dat ook zij een bijdrage moeten leveren aan het betaalbaar houden van de gezondheidszorg. Er speelt een ander probleem. Termen als evidentie, doelmatig-heid, kosteneffectiviteit en effi ciëntie worden onzorgvuldig gebruikt. Fysiotherapeuten die de laatste decennia een voortreffelijke prestatie hebben geleverd, worden afgerekend door de gelijkstelling van evidentie (wel of niet aanwezig) met doelmatigheid. Verzekeraars en beleidsmakers misbruiken de zoektocht naar evidentie door het bekende omkerings-fenomeen: geen evidentie, dan dus overbodig, wat leidt tot wantrouwen ten opzichte van de hulpverleners. De maat-schappelijke waarde van fysiotherapie wordt gereduceerd tot het wel of niet effectief zijn van een interventie. Onbedoeld en misschien ongewild wordt EBM en het gebruik van de ICF gereduceerd en uitgekleed tot een instrumenteel bekos-tigingsinstrument, waarbij het middel (met als doel het verbeteren van kwaliteit) een doel op zich is geworden. Geen evidentie wordt dan geen fysiotherapie. Fysiotherapeutische begeleiding wordt dan: ‘u kunt zichzelf wel redden’ onder de noemer van zelfmanagement.

Fysiotherapie omvat meer dan het uitvoeren van een verrichting of interventie

Met dank aan Ida Bosga en

Jurjen Bosga voor het meelezen en

meedenken bij het tot stand komen

van dit artikel. ww

w.s

hutt

erst

ock.

com

Page 33: FysioPraxis oktober 2015

FysioPraxis | oktober 2015

33

omgeving tot stand te brengen. Hij spreekt over een organisme-in-actie. Met dit uitgangspunt kan afscheid genomen worden van het heersende Cartesiaanse dualisme in de gezondheidszorg, waarbij lichaam en geest tegen elkaar worden uitgespeeld. Als levende orga-nismen zijn we altijd actief; we zijn altijd in transactie met onze omgeving. Fysiotherapeuten gidsen patiënten bij herstelprocessen, waarbij het alledaags probleemoplos-send vermogen van de patiënt wordt aangesproken. De gezondheidszorg is derhalve ook een morele praktijk, waar het uitsluitend causaal denken als norm niet haalbaar is. De pretenties van het fysiotherapieonderzoek worden hiermee aanzienlijk teruggeschroefd: we kunnen hooguit (voorlo-pige) uitspraken doen over wat heeft gewerkt, niet over ‘wat werkt’, en al helemaal niet over wat zal werken. Onze patiënten zijn handelende organismen. Maar eenzijdig technologisch gebruik van EBM en de ICF drijft ons nu in de strop van de verantwoordingsrage die zich voltrekt. De overheid buigt zich op dit moment over de zorgprofes-sional van de toekomst. Allerlei competenties en beroeps-rollen worden beschreven in het rapport van Kaljouw.7 De nieuwe hulpverlener moet gezondheidsproblemen in de context kunnen analyseren. Maar fysiotherapeuten doen dit dus allang en dreigen daar nu, hoe krom ook, juist op te worden afgerekend! Fysiotherapeuten zouden er dan ook goed aan doen om hun maatschappelijke waarde beter te profi leren en het vak te behoeden voor uitholling. We moeten ons profi leren als gidsen bij herstelprocessen, maar moeten dan wel leren om te gaan met de onzekerheid die gepaard gaat met het meten met twee maten. Stelling nemen en verantwoordelijkheid nemen horen daarbij.8

Dr. Wim Hullegie, Sportfysiotherapeut, Fysiotherapie Hullegie&Richter, Consulent FysioHolland Twente en directeur FysioGym Topsport te Enschede.Dr. Robert van Cingel, Sportfysiotherapeut, Directeur Sport Medisch Centrum Papendal te Arnhem.

Referenties1. Boorstin D. De Ontdekkers. Amsterdam: AGON, 1987.2. van Dongen H. Geen gemene maat. Budel: Damon, 1999.3. Biesta G. Goed Onderwijs en de cultuur van het meten. Den Haag: Boom,

2012.4. Sackett D. Evicence-based medicine. London New York: Churchill

Livingstone, 1998.5. Werkgroep verslaglegging KNGF, 2013.6. Dewey J. Een inleiding tot zijn fi losofi e. Budel: Damin, 2005.7. Kaljouw M, van Vliet K. Naar nieuwe zorg en zorgberoepen: de

contouren. Diemen: Zorginstituut Nederland, 2015.8. Bosga J, Hullegie W, Bosga AE. Visie en debat: fysiotherapeutische zorg

als complex adaptief systeem. Research Gate, 2014.

collen, ranglijsten van toppraktijken. Het is inmiddels al heel gewoon geworden om meten en weten met elkaar gelijk te stellen, immers: meten = weten. Fysiotherapie omvat meer dan het uitvoeren van een verrichting of inter-ventie. Als binnen de fysiotherapie echter een bepaalde verrichting niet werkt, koppen de vaktijdschriften en de kranten dat ‘fysiotherapie’ niet werkt. Waarom laten wij toe dat fysiotherapie geïdentifi ceerd wordt met het wel of niet effectief zijn van een interventie? Deze beeldvorming kan uitsluitend veranderen, als wij onze eigen fysiothera-peutische verrichtingen in relatie tot herstel van de patiënt anders gaan beoordelen. Hoe kunnen we ons verweren en hoe zit dit dan in elkaar?

De fysiotherapeut als gids bij herstelOm hier oog voor te hebben, kunnen we ons beroepen op de transactionele kentheorie van John Dewey.6 Het uitgangspunt van Dewey is dat levende organismen voortdurend trachten een dynamische balans met hun

Fysiotherapeuten zouden er goed aan doen om hun maatschappelijke waarde beter te profi leren en het vak te behoeden voor uitholling

In verband met de beperkte ruimte in FysioPraxis is het artikel door de auteurs ingekort. De oorspronkelijke versie kunt u nale-zen op FysioNet: www.fysionet.nl.

Page 34: FysioPraxis oktober 2015

De Jaco den Dekker Afstudeerprijs wordt dit jaar op de Dag van de Fysiotherapeut uitgereikt. De jury van deze prijs nomineert elk jaar uit alle inzendingen enkele studenten of groepen studenten die in het afgelopen studiejaar het meest belangwekkende en fysiotherapeutisch relevante afstudeeronderzoek hebben gedaan en gepresenteerd.

34

FysioPraxis | oktober 2015

W E T E N S C H A P - J A C O D E N D E K K E R A F S T U D E E R P R I J S

Recordaantal afstudeeronderzoeken ingediend

Prijs voor aanstormend talent

Genomineerd:

Bestaat er een correlatie tussen handknijpkracht (JAMAR) en het meten van spierkracht middels manuele spierkrachttesten (MRC-totaalscore) bij ernstig zieke patiënten op de intensive care?

Robin Kwakman, Denise Wieferink, Juultje Sommers, Raoul Engelbert, Marike van der Schaaf

Denise Wieferink, Hogeschool van Amsterdam

“Mijn naam is Denise Wieferink, ik ben 25 jaar. In 2014 heb ik de opleiding Fysiotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam afgerond. Gedurende mijn opleiding heb ik binnen meerdere onderzoekslijnen geparticipeerd. Tijdens de studie heb ik stage gelopen op de Intensive Care van het Academisch Medisch Centrum (AMC). Naar aanleiding van deze stage werd ik benaderd of ik onderzoek wilde uitvoeren naar meetinstrumenten bij critically ill patients. Robin Kwakman en ik hebben dit onderzoek uitgevoerd voor onze scriptie. Deze ervaring heeft mijn interesse voor onderzoek bevestigd, ik volg nu dan ook de Master Evidence Based Practice (EBP) aan de Universiteit van Amsterdam. Het revalideren van IC-patiënten zet ik voort in het AMC waar ik nu werkzaam ben.”

De jury:Drs. Nathan Hutting, fysiotherapeut en manueel therapeut bij Het Centrum Fysiotherapie & Manuele therapie in Rijen, onderzoeker Lectoraat Arbeid & Gezondheid Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, promovendus IQ Healthcare Radboudumc, Bestuurslid Nederlandse Vereniging voor Manuele Therapie (NVMT).Drs. Erik Obbens, fysiotherapeut en bewegingswetenschapper bij Obbens fysiotherapie, voorzitter RGF Amstel-, Meerlanden & Amsterdam. Brigitte van Buuren MMT, fysiotherapeut, manueel therapeut, kinder-fysiotherapeut i.o. bij Wellness Fysiotherapie Tenwolde Rotterdam en Ruigrok Fysiotherapie Den Haag.Dr. Arianne Verhagen, fysiotherapeut en manueel therapeut, senior onderzoeker afdeling Huisartsgeneeskunde Erasmus MC.

Praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek is van fundamenteel belang voor de ontwikkeling van de fysiotherapie. Het is dan ook zeer belangrijk dat studenten fysiotherapie ervaring opdoen met het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek

Page 35: FysioPraxis oktober 2015

Jaco den Dekker was docent aan de fysio-therapieopleiding in Utrecht. Hij was nauw betrokken bij wetenschappelijk onderzoek door studenten en bij de afstudeerprijs, bedoeld om jonge, toekomstige collega’s te stimuleren. Vanuit zijn verbondenheid met het KNGF heeft hij diverse bestuurlijke functies vervuld. Hij is helaas jong overleden en sinds 2005 is de afstudeerprijs van het KNGF naar hem vernoemd. Het voorzitterschap van de

vierkoppige jury rouleert jaarlijks. Dit jaar is Nathan Hutting aan de beurt.

Ervaring opdoenPraktijkgericht wetenschappelijk onderzoek is van fundamenteel belang voor de ontwikke-ling van de fysiotherapie. Het is dan ook zeer belangrijk dat studenten fysiotherapie ervaring opdoen met het uitvoeren van wetenschap-pelijk onderzoek. Het zet studenten aan om

35

FysioPraxis | oktober 2015

>>

Robin Kwakman, Hogeschool van Amsterdam

“Mijn naam is Robin Kwakman, ik ben 29 jaar. Ik heb de opleiding Fysiotherapie afgerond aan de Hogeschool van Amsterdam (HvA). Daarna heb ik onder andere gewerkt in het Academisch Medisch Centrum Amsterdam (AMC) en bij Nieuw Unicum in Zandvoort. Al tijdens mijn studie kwam ik in aanraking met patiënten op de intensive care, dit heeft toen veel indruk op mij gemaakt. Ik hoefde dan ook niet lang na te denken toen ik werd gevraagd om mee te werken met onderzoek naar ernstig zieke patiënten op de intensive care. Ik heb net mijn master Evidence Based Practice (EBP) afgerond aan de Universiteit van Amsterdam en ben momenteel werkzaam als onderzoeker en docent bij de HvA op het domein gezondheid, waar ik onder andere meewerk aan verder onderzoek naar zorg en nazorg voor patiënten die zijn opgenomen op de intensive care.”

AchtergrondBedrust, inactiviteit en ‘het ernstig ziek zijn’ leiden bij meer dan 50% van de patiënten op de intensive care (IC) tot spierzwakte. Deze IC-verworven spierzwakte is een belangrijk aangrijpingspunt voor de fysiotherapeutische behandeling op de IC. De algehele spierkracht, als indicator van IC-verworven spierzwakte, wordt gemeten met manuele spierkrachtme-tingen. Deze spierkrachtmetingen zijn echter belastend en tijdrovend, en vermoeidheid kan

al optreden vóórdat de fysiotherapeutische behandeling is gestart. Daarom hebben wij onderzocht of manuele spierkrachtmeting (MRC-totaalscore) kan worden vervangen door één simpele test: handknijpkracht.

VraagstellingIs handknijpkracht bruikbaar bij patiënten op de IC en wat is de correlatie tussen hand-knijpkracht en algehele spierkracht, alsook tussen handknijpkracht en spierkracht van de

>>

bovenste en onderste extremiteit afzonder-lijk?

MethodeDe metingen hebben plaatsgevonden tussen november 2013 en januari 2014, waarbij de algehele spierkracht met de MRC-totaalscore en de handknijpkracht met de JAMAR is gemeten bij 75 patiënten op de IC van het Academisch Medisch Centrum (AMC) te Amsterdam.

UitkomstenEr was een signifi cant hoge correlatie

tussen handknijpkracht en de MRC-totaalscore (r=0,657, p-waarde<0,001),tussen handknijpkracht en spierkracht in de bovenste extremiteit (r=0,639, p-waarde<0,001) en de onderste extre-miteit (r=0,512, p-waarde<0,001). Deze correlatie bleef bestaan na correctie voor leeftijd (r=0,661, p-waarde<0,001).

Conclusie Bij ernstig zieke patiënten op de IC is de handknijpkracht gecorreleerd met de algehele spierkracht, alsook met de spier-kracht in de bovenste en onderste extre-miteit. Door deze bevinding kan op een minder belastende wijze de spierkracht, en daarmee IC-verworven spierzwakte, worden vastgesteld bij patiënten op de IC.

R.C.H. (Robin) Kwakman, Opleiding Fysiotherapie HvA.D.C.M. (Denise) Wieferink, afdeling Revalidatiegeneeskunde, AMC. J. (Juultje) Sommers MSc, afdeling Revalidatiegeneeskunde, AMC. Prof. dr. R.H.H. (Raoul) Engelbert, HvA-lector Fysiotherapie en afdeling Revalidatiegeneeskunde, AMC. Dr. M. (Marike) van der Schaaf, Opleiding Fysiotherapie HvA en afdeling Revalidatiegeneeskunde, AMC.

Page 36: FysioPraxis oktober 2015

Marissa Gerards, Fontys Hogeschool Eindhoven

“Ik ben Marissa Gerards, ik ben 21 jaar. In juli heb ik de opleiding Fysiotherapie afgerond aan de Fontys Paramedische Hogeschool in Eindhoven. Momenteel studeer ik Human Movement Sciences aan Maastricht University. Ik heb gekozen voor dit afstudeeronderzoek, omdat ik graag ervaring wilde opdoen met echografie en de toepassing hiervan binnen de fysio-therapie. Daarnaast kon ik zo leren

over de kaakregio, die binnen de reguliere opleiding niet wordt behandeld. Door mijn afstudeeronderzoek ben ik enthousiast geworden over wetenschappelijk onderzoek en heb ik besloten om hier verder mee te gaan. Na mijn huidige opleiding wil ik me graag aansluiten bij een onderzoeksgroep of een eigen onderzoek starten. Ik ben vooral geïnteresseerd in fysiotherapie in revalidatie, maar ook in chronische aandoeningen en geriatriefysiotherapie.”

36

FysioPraxis | oktober 2015

W E T E N S C H A P - J A C O D E N D E K K E R A F S T U D E E R P R I J S

kritisch en analytisch na te denken over hun eigen handelen. En mogelijk raakt een aantal studenten verknocht aan het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek.

BeoordelingscriteriaPer opleiding fysiotherapie mag één afstudeer-onderzoek aangeboden worden. Dit jaar is een recordaantal van negen afstudeeronderzoeken ingediend met een grote verscheidenheid aan

onderwerpen. Vernieuwing, fysiotherapeuti-sche relevantie en implicaties voor de fysio-therapie zijn voor de jury, naast de kwaliteit van het afstudeeronderzoek, de belangrijkste beoordelingscriteria. Het is een trend dat afstudeeronderzoek binnen de opleidingen fysiotherapie geïnitieerd wordt door partners of deel uitmaakt van een groter (promotie)onderzoek. Dit komt de kwaliteit van de afstudeeronderzoeken over het algemeen ten

Genomineerd:

Musculoskeletale echografi e van de temporomandibulaire spieren

AchtergrondMusculoskeletale echografi e (MSU) is relatief nieuw binnen de literatuur over temporoman-dibulaire aandoeningen (TMA). MSU wordt vanwege praktische voordelen geïntroduceerd als een mogelijk alternatief voor MRI. De betrouwbaarheid en validiteit van MSU is voor veel lichaamsregio’s bevestigd, maar nog niet voor het onderzoeken van de m. temporalis, terwijl er wel een verband is aangetoond tussen de dikte van de m. temporalis en de aanwezigheid van TMA. MSU kan een toevoeging vormen voor het diagnosticeren van TMA. Dit onder-zoek richt zich op de betrouwbaar-heid van MSU voor het meten van de dikte van de m. temporalis.

MethodeDe dikte van de m. temporalis in ontspannen en gecontraheerde toestand is met behulp van MSU gemeten bij 111 participanten. De metingen zijn door twee onderzoekers uitgevoerd en drie maal herhaald. De test-hertest- en interbeoordelaars-betrouwbaarheid zijn bepaald aan de hand van correlatiecoëffi ciënten (ICC’s).

ResultatenDe test-hertestbetrouwbaarheid van de metingen was uitstekend, met ICC-waardes tussen de 0,86 en 0,98. De interbeoordelaars-betrouwbaarheid was matig tot goed, met ICC-waardes tussen de 0,54 en 0,62.

ConclusieMSU heeft een uitstekende test-hertestbe-trouwbaarheid en matig tot goede interbeoor-delaarsbetrouwbaarheid voor het meten van de

Musculoskeletale echografi e kan een toevoeging vormen voor het diagnosticeren van temporomandibulaire aandoeningen

dikte van de m. temporalis. Verder onderzoek wordt aanbevolen om de toepassing van MSU voor de kaakregio mogelijk te maken in de praktijk.

Page 37: FysioPraxis oktober 2015

37

FysioPraxis | oktober 2015

Genomineerd:

De concurrente validiteit en test-hertestbetrouwbaarheid van de Nederlandstalige Computer Adaptive Test-versie van de Late-Life Function and Disability Instrument bij ouderen die een loophulpmiddel gebruiken

AchtergrondDe Computer Adaptive Test-versie van de Late-Life Function and Disability Instrument

(LLFDI-CAT) is ontworpen om het activiteiten- en participatieniveau van ouderen snel en eenvoudig in kaart te brengen.

DoelHet vaststellen van de concurrente validiteit en test-hertestbetrouwbaarheid van de Nederlandstalige LLFDI-CAT bij ouderen die een loophulpmiddel gebruiken in vergelij-king met ouderen die geen loophulpmiddel gebruiken.

Mark Bakker, Hogeschool Utrecht

“Mijn naam is Mark Bakker, ik ben 21 jaar. Ik ben deze zomer afgestudeerd als fysiotherapeut aan de Hogeschool Utrecht. Daarnaast heb ik bij het UMC Utrecht de premaster Fysiotherapiewetenschappen gevolgd. Mede door mijn inte-resse in praktisch onderzoek wees mijn begeleider, Jan Custers, mij op de mogelijkheid om te assisteren bij een klinimetrisch onderzoek van Remco Arensman, uitgevoerd vanuit het UMCU. Daarbij heb ik niet alleen veel opgestoken van het voorbereiden en uitvoeren van wetenschap-pelijk onderzoek, maar ik heb vooral veel geleerd van mijn geweldige deelnemers, die stuk voor stuk met de mooiste levenslessen kwamen. In september ben ik aan een ‘uitstapje’ begonnen: de master Global Health aan de Universiteit van Maastricht. Het lijkt me gaaf om in de toekomst onderzoek te mogen doen in iets wat het verschil maakt. Er valt nog zoveel te ontdekken!”

MethodeIn totaal namen 54 participanten ouder dan 65 jaar deel aan dit onderzoek; 24 van hen gebruikten een loophulpmiddel. Naast de LLFDI-CAT werden de World Health Organization Disability Assessment Schedule 2.0 (WHODAS-II), de SF-36-Item Short Form Health Survey Physical Functioning Subscale (PF-10) en de Tien-meter-looptest (TML) afge-nomen. Voor de concurrente validiteit werden Pearson- en Spearman-correlaties berekend. Voor de test-hertestbetrouwbaarheid werden Intraclass Correlatie Coëffi cienten berekend

(ICC(2,1), two-way random methode). Alle scores werden berekend voor beide subschalen van de LLFDI-CAT, te weten de schalen voor activiteiten (AL) en parti-cipatie (PR).

ResultatenVoor ouderen die een loophulpmiddel gebruikten (n=24) werden goede en statis-tisch signifi cante correlaties gevonden voor de AL-subschaal met de PF-10 (r=0,59, p<0,01) en TML (r=-0,64, p<0,001) scores. Tevens werd een goede en statistisch signifi cante correlatie gevonden voor de PR-subschaal met de WHODAS-II scores (r=-0,53, p<0,01). De ICC voor de AL-subschaal was goed (0,82, 95% BI 0,63-0,92). De ICC voor de PR-subschaal was matig (0,47, 95% BI 0,10-0,72). Geen van de correlaties of ICC’s was statistisch signifi cant verschillend van de uitkomsten voor de groep ouderen (n=30) die geen loophulpmiddel gebruikten.

ConclusieDit onderzoek bevestigt de concurrente validiteit van de AL- en de PR-subschaal van de Nederlandstalige LLFDI-CAT en de test-hertestbetrouwbaarheid van de AL-subschaal bij ouderen die een loophulp-middel gebruiken.

goede. Wel is het van belang dat de taken en verantwoordelijkheden van de student of groep studenten goed zijn geformuleerd en dat de studenten zelfstandig hebben gewerkt.

PresentatiesElk jurylid beoordeelt onafhankelijk van de andere juryleden elk ingediend afstudeeron-derzoek. De student of studenten van de drie beste onderzoeken krijgen de kans om hun

onderzoek op de Dag van de Fysiotherapeut aan de jury en het publiek te presenteren. Na afl oop van de presentatie kunnen zowel jury als publiek vragen stellen aan de studenten. De presentaties worden door de jury beoordeeld en wegen mee in het eindoordeel. Nieuw dit jaar is dat er ook een wisseltrofee uitgereikt zal worden aan de hogeschool die de winnaar heeft geleverd.

Page 38: FysioPraxis oktober 2015

38

FysioPraxis | oktober 2015

W e t e n s c h a P - s u m m a r y

Influence of Physical Therapists’ Kinesiophobic Beliefs on Lifting Capacity in Healthy AdultsSandra Lakke, Remko Soer, Wim Krijnen, Cees van der Schans, Michiel Reneman, Jan Geertzen

Klinische vraagIs de bewegingsangst van de testleider van invloed op de functionele tilcapaciteit van gezonde personen?

Conclusie van de auteursDe bewegingsangst van de testleider beïn-vloedt de functionele tilcapaciteit negatief. Fysiotherapeuten die angst hebben voor het krijgen van een rugblessure tijdens het uitvoeren van een functionele capaciteitstest, moeten zich bewust zijn van de overdraagbaar-heid van deze negatieve gedachten op het functioneren van patiënten.

OnderzoeksopzetEen geblindeerde clustergerandomiseerde studie.

OnderzoekslocatieHanzehogeschool Groningen.

SAMENVATTINGPatiënten met lagerugpijn kunnen beperkt zijn in het uitvoeren van werkgerelateerde acti-viteiten. Een van die activiteiten is tillen. Op basis van de uitslag van gestandaardiseerde functionele capaciteitstesten worden klinische beslissingen genomen over het behandelplan, evaluatie daarvan en werkhervatting. De volgende drie punten gaven aanleiding tot deze studie. Ten eerste gaven therapeuten die werken met dergelijke testen en weten-schappers aan, dat de uitslag van de test kan worden beïnvloed door externe factoren, zoals de testleider. Ten tweede bleek uit onderzoek dat bewegingsangst van de zorgverlener invloed heeft op de houding en het gedrag van de zorgverlener naar de patiënt. En ten derde waren er wisselende resultaten over de invloed van de bewegingsangst van de patiënt op de uitslag van tilcapaciteitstesten. In deze studie zijn vooraf 24 testleiders geselecteerd: 12 die het hoogst, en 12 die het laagst scoorden op de Tampa-schaal voor Kinesiofobie (vragen-lijstversie voor zorgprofessionals). De 24 testleiders werden geïnstrueerd in meten van functionele tilcapaciteit met de gestandaardi-seerde tiltest volgens het WorkWell-protocol. Tijdens de instructies kregen de testleiders met bewegingsangst te horen dat zwaar tillen een

risicofactor is voor rugpijn, terwijl de testleiders zonder bewegingsangst te horen kregen dat zware lichamelijke inspanning, inclusief tillen, positief bijdraagt aan de gezondheid. Daarna namen zij de test af bij 256 studenten fysiothe-rapie die geen kennis hadden van het verschil in testleiders. Er werd een verschil gemeten tussen de proefpersonen die de test uitvoerden in het bijzijn van een testleider met en zonder bewegingsangst (gemiddeld 32,1 kg [SD 13,6] en 39,6 kg [SD 16,4]). Bij multiple regressie-analyse was de aanwezigheid van een testlei-der zonder bewegingsangst gerelateerd aan 14,4 kg meer tillen en geen bewegingsangst van de proefpersoon met 3,2 kg meer tillen. Het totaaleffect van 17,6 kg meer tillen werd echter met 9,7 kg verminderd door een interactie-effect tussen de proefpersoon en de testleider.

Sandra Jorna-Lakke, PhD, Hanzehogeschool Groningen Lectoraat Healthy Ageing, Allied Health and Nursing én Universiteit Medisch Centrum Groningen, afdeling Revalidatiegeneeskunde, Centrum voor Revalidatie.

Summarized from Phys Ther 2015. © American Physical Therapy Association. To read the full-text article:http://ptjournal.apta.org/content/95/9/1224.full.pdf+html.

Longitudinal Relationship Among Physical Fitness, Walking-Related Physical Activity, and Fatigue in Children With Cerebral PalsyAstrid Balemans, Leontien van Wely, Jules Becher, Annet Dallmeijer

Klinische vraagIn hoeverre hangen vermoeidheid, een inac-tieve leefstijl en een laag niveau van fitheid bij kinderen met cerebrale parese (CP) samen?

Conclusie van de auteursKinderen met CP met een dubbelzijdige beper-king zouden dagelijks lichamelijk actiever kunnen worden om beter aan de bewegings-norm te voldoen wanneer zij hun fitheid zouden verbeteren. Anderzijds zouden zij fitter kunnen worden wanneer ze een actievere leefstijl aannemen. Aangezien deze relaties niet bij kinderen met een eenzijdige beperking werden gevonden, zouden therapeuten en artsen die als doel hebben de lichamelijke activiteit van

kinderen met CP te verhogen, een differentiatie moeten maken tussen kinderen met een eenzij-dige dan wel een dubbelzijdige beperking.

OnderzoeksopzetEen randomized controlled trial (Learn2Move) waarbij in een secundaire analyse longitudinale relaties over het gehele cohort zijn onderzocht.

OnderzoekslocatieEerstelijnskinderfysiotherapiepraktijken, mytyl-scholen en de afdeling revalidatiegeneeskunde van het VUmc.

SAMENVATTINGKinderen met CP zijn vaak minder fit en kunnen sneller vermoeid raken bij het uitvoeren van activiteiten ten gevolge van hun bewegings-beperking. Dit kan leiden tot een vermindering van de dagelijkse fysieke activiteit, resulterend in deconditionering met een verdere achteruit-gang van de fitheid tot gevolg. Hierdoor lopen kinderen met CP het risico terecht te komen in een vicieuze cirkel van vermoeidheid, een inac-tieve leefstijl en een laag niveau van fitheid. 24 kinderen met een bilaterale CP en 22 kinderen met een unilaterale CP voerden fitnesstests uit en vulden de Pediatric Quality of Life Inventory multidimensionele vermoeidheidsschaal in. Vervolgens kregen zij een geavanceerde stap-penteller om de lichamelijke activiteit in het dagelijks leven te meten. Alle fitnessparameters bleken positief, significant én klinisch relevant gerelateerd te zijn aan het niveau van de dage-lijkse loopgerelateerde lichamelijke activiteit bij kinderen met een bilaterale CP, terwijl geen relatie werd gevonden voor kinderen met een unilaterale CP. Een significante relatie tussen functionele spierkracht en vermoeidheid werd gevonden bij kinderen met unilaterale CP, maar deze bleek niet klinisch relevant. Interventies die als doel hebben het verhogen van de dagelijkse lichamelijke activiteit van kinderen met CP, zouden zich bij een bilaterale beperking moeten richten op de fysieke fitheid, terwijl bij een unilaterale beperking dit niet tot een actie-vere leefstijl hoeft te leiden. Bij kinderen met een unilaterale beperking zou de interventie zich, naar verwachting, beter op de omgeving kunnen richten. De rol van vermoeidheid in de vicieuze cirkel werd niet bevestigd bij beide groepen.

Dr. ACJ Balemans, Afdeling revalidatiegenees-kunde VU Medisch Centrum Amsterdam.

Summarized from Phys Ther 2015. © American Physical Therapy Association. To read the full-text article:http://ptjournal.apta.org/content/95/7/996.full.pdf+html.

Page 39: FysioPraxis oktober 2015

N V B F

N V F V G

N V R F

N V M T

N V Z F

S p e c i a l i S T e N k aT e R N

40

41

42

44

45

De Coachmethode Beweegprogramma voor werknemers

Passiviteit accepteren Dilemma’s bij behandeling van verstandelijk beperkten

Revalidatiesector als voorbeeldspecialismeMinisymposium over de positie van de revalidatiefysiotherapeut

FLITZ voor bewegen tijdens ziekenhuisopname Pilot LUMC

Grip op KANS Promotieonderzoek naar effectiviteit van zelfmanagementprogramma

SpecialiStenkatern

ReDaCtie: de Beroepsinhoudelijke verenigingenCoöRDinatie en einDReDaCtie: Lidwien van Loon

39

Page 40: FysioPraxis oktober 2015

40 S p e c i a l i S t e n k at e r n

Met behulp van een stappenteller houdt de werknemer elke dag het aantal gelopen stappen bij op de website van Coachmethode

FysioPraxis | oktober 2015

De Coachmethode

Omdat elke stap telt

nV

BF

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

Be

Dr

iJF

S-

en

ar

Be

iDS

FY

SiO

tH

er

ap

eU

te

n

Veel Nederlandse werknemers bewegen weinig. Samen met P&O-adviseur Annemarie Voogd van containeroverslag-bedrijf Europe Container Terminals (ECT) zocht ik naar een manier om de 2.200 medewerkers van ECT in de benen te krijgen. Coachmethode van het Centrum voor Beweging en Onderzoek (CBO) bood uitkomst.Tekst: Hajo Hoek

Coachmethode is een beweegprogramma dat ontwikkeld is door de Rijksuniversiteit Groningen en het Centrum voor Beweging en Onderzoek Groningen (CBO). Het programma vond bij ECT plaats van december 2014 tot juni 2015 (pilot). Het RIVM heeft Coachmethode officieel erkend als effectieve interventie. Het programma is bestemd voor mensen die weinig affiniteit hebben met sporten, maar wel meer willen bewegen.

Werken met CoaChmethodeMoeilijk bleek het werken met Coachmethode niet. De werknemers kunnen zich vrijwillig aanmelden via de bedrijfsfysiotherapeut, de P&O-adviseur of hun leidinggevende. De start van Coachmethode bestaat uit een vitaliteitsme-ting. Iedere werknemer draagt vervolgens twee weken een stappenteller en vult dagelijks zijn/haar stappen in op de bijbehorende website. Na twee weken ontvangt de werknemer zijn/haar persoonlijk vitaliteitsprofiel. Haalt iemand de 10.000 stappen niet, dan is deelname aan het vervolgtraject geïndiceerd, ook geheel vrijwillig. Het vervolgtraject bestaat uit 6 coachingsge-sprekken van een halfuur in een half jaar. Via motiverende gesprekstechnieken worden hierin samen met de werknemer de doelen bepaald en bijgesteld. Steeds SMART geformuleerd in het aantal stappen dat de werknemer denkt te halen. Met behulp van een stappenteller houdt de werknemer elke dag het aantal gelopen stappen bij op de website van Coachmethode. De bedrijfsfysiotherapeut heeft als begeleider aan de achterkant van de site zicht op de voort-gang van de werknemer. In de gesprekken komt

de begeleider daarop terug en vraagt naar wat wel of niet lukte. Het traject wordt afgesloten met een eindgesprek met eindmeting om de vooruitgang te bepalen.

resultaten voor eCtAan de vitaliteitsmeting deden 45 werknemers van ECT mee. Hiervan stroomden er uiteinde-lijk 8 door naar het vervolgtraject. Dit lag iets onder de verwachting van 10 tot 15 personen. De start van het project lag rond de kerst. Veel mensen waren afwezig wat de instroom nega-tief beïnvloedde. Ik wilde echter gebruikmaken van het ontstane momentum en was bang dat het enthousiasme zou wegzakken bij uitstel tot januari. Na een halfjaar bedroeg de vooruitgang gemiddeld 2.000 tot 4.000 stappen per dag. Dit komt overeen met 20 tot 40 minuten extra bewegen per dag. Na de pilot besloot men bij ECT om Coachmethode ook bij andere afde-lingen aan te bieden.

ImplementatIeHoe zijn we tot deze resultaten gekomen? Een terugblik op de implementatie. Het idee voor het programma kwam van mij als bedrijfsfysio-therapeut; ik trok de kar en enthousiasmeerde de P&O-adviseur. Samen selecteerden we de afdeling GAD (Gate Administration Desk, 110 medewerkers) voor de pilot. Omdat ECT een hiërarchische organisatiestructuur kent, kozen we voor een top-downbenadering. Deze sloot het beste aan bij de dagelijkse gang van zaken op de afdeling; zo werd de minste weerstand verwacht.We informeerden allereerst de afdelingsma-

nager en leidinggevenden via een persoonlijk gesprek. Hierin besteedden we aandacht aan privacy, opzet, verwachtingen, effecten van het project, duur en voortgang. Ook boden we een kant-en-klaar-informatiedocument aan als hulpmiddel bij het werkoverleg. In ons gesprek vroegen we de afdelingsmanager en leidingge-venden om deel te nemen aan de vitaliteitstest. Dit wilden ze allemaal. Ze vonden het erg zinvol en pakten daarmee meteen hun voortrekkersrol. Na het informeren van de leidinggevenden organiseerden we bijeenkomsten voor de werknemers. Daarin legden we de pilot uit en vroegen we of ze wilden meedoen. We hadden daarbij oog voor de privacy van de werknemers om daarmee vertrouwen te winnen en duidelijk-heid te scheppen.De communicatie tijdens de pilot vond plaats via e-mail, op prikborden, op tafels in de kantine, via tussentijdse rapportages over deelname, resultaten en het aantal stappen, en via mond-tot-mondreclame. Stap voor stap liepen we zo de hiërarchische piramide binnen de afdeling af en wisten we iedereen op de juiste wijze in te lichten. Hierdoor was er nauwelijks weer-stand en konden alle stappen in de pilot soepel worden gezet.

Kijk voor meer informatie over Coachmethode op

www.coachmethode.nl.

Hajo Hoek is register arbeidsfysiotherapeut en

bedrijfsfysiotherapeut, werkzaam bij DSM in Delft.

Hij is bereikbaar via [email protected].

Page 41: FysioPraxis oktober 2015

41S p e c i a l i S t e n k at e r n

nV

FV

G |

ne

de

rl

an

dS

e V

er

en

iGin

G V

an

Fy

Sio

th

er

ap

eu

te

n V

oo

r V

er

Sta

nd

el

ijk

Ge

ha

nd

ica

pt

en

Passiviteiten van het Dagelijks Leven (PDL)PDL is ontwikkeld voor cliënten bij wie er sprake is van een zelfzorgtekort. Dit zelfzorgtekort is niet meer op te heffen door middel van (re)activatie of revalidatie. PDL biedt een multidisciplinaire aanpak van passiviteitsproblematiek, bestaande uit uiteenlopende aandachtspunten, adviezen en technieken. Passiviteit wordt zo nodig ondersteund met hulpmiddelen, zoals verschillende lig- en zitvoorzieningen, aange-paste kleding en transferhulpmiddelen. Binnen Ipse de Bruggen worden adviezen gegeven, voortkomend uit deze zorgmethode. Kijk voor meer informatie over PDL op www.stichtingpdl.nl.

Lisette Vrolijk en Chrétienne van der Burg met Ruben

Comfort“Door te accepteren dat iemand iets niet meer kan en ook niet meer zal kunnen, kan er gekeken worden naar manieren om iemand een ander leven te laten leven in zorg-afhankelijkheid. Een leven waarbij comfort van zorg op de eerste plaats komt.”6

FysioPraxis | oktober 2015

Dilemma’s bij behandeling verstandelijk beperkten

Accepteer passiviteitAls fysiotherapeuten behandelen we cliënten die in hun dagelijks leven worden belemmerd in bewegen.1 Maar wat als revalidatie of (re)activatie geen verbetering brengt? Wat als cliënt en/of het cliëntsysteem accepteren dat het bewegen te moeizaam wordt, te veel energie kost of te veel pijn doet? Dilemma’s die fysiothera-peuten ervaren als ze mensen behandelen met een verstandelijke beperking.Tekst: Lisette Vrolijk en Chrétienne van der Burg

Uit recent wetenschappelijk onderzoek blijkt dat mensen met een verstandelijke beperking op hun vijftigste net zo fit zijn als zeventig- tot tachtigjarigen in de algemene bevolking. Hierdoor hebben ze op jongere leeftijd al een hogere kwetsbaarheid. Die leidt tot achteruit-gang in zelfredzaamheid en mobiliteit, en tot eerder overlijden.2 Kwetsbare mensen vragen om zorg die gericht is op kwaliteit van leven, minder belasting, beter functioneren en meer zelfredzaamheid.3 Ter illustratie een casus.

RubenRuben is een cliënt met het syndroom van Down. Hij is 52 jaar en dementerend. Hij heeft

een heupfractuur opgelopen die behandeld is met een kop-halsprothese. De revalidatie van Ruben is met zijn familie besproken in het multidisciplinair team. Het fysiotherapeutische behandeldoel is om de sta- en loopfunctie van Ruben te revalideren naar het niveau van voor de fractuur. De ergotherapeut is betrokken bij het adviseren en inzetten van hulpmiddelen.

Geen vooRuitGanGDe revalidatie van Ruben toont door verschil-lende factoren geen vooruitgang. Door het uitblijven van verbetering ontstaat er een blijvend zelfzorgtekort op het gebied van trans-fers en zelfverzorging. Met alle betrokkenen wordt besloten het zelfzorgtekort bij Ruben te accepteren. PDL (zie kader) is een passende zorgmethodiek; vanuit deze methode worden verschillende adviezen gegeven.4 Door een onbetrouwbare sta-functie, angst bij Ruben en een hoge fysieke belasting bij zowel Ruben als zijn begeleiding wordt besloten de transfers met de passieve tillift uit te voeren.Met de zelfverzorging, waaronder het douchen, loopt men tegen dezelfde problemen aan. Er wordt met familie en begeleiding een afwe-ging gemaakt of het douchen voor Ruben nog betekenisvol is. Naar aanleiding hiervan wordt besloten dat Ruben niet meer onder de douche gaat, maar dagelijks op bed wordt verzorgd door middel van de ‘verzorgend wassen’-methode binnen het voor hem persoonlijk opgestelde handelingsschema.5

behoud van zelfRedzaamheidDoor het advies om passiviteit te accepteren en de daaruit volgende werkwijze houdt Ruben meer energie over voor andere activiteiten. Hij valt niet meer in slaap na het verzorgingsmo-ment, waardoor hij zelfstandig kan ontbijten en volledig meedoet met de ochtendactiviteit.

Op deze manier wordt zijn zelfredzaamheid op deze gebieden behouden. Men richt zich op de activiteiten die voor Ruben betekenisvol zijn, en op een comfortabel leven.

ConClusieOm de kwaliteit van leven in een zorgafhanke-lijke situatie bij passiever wordende cliënten te waarborgen, is het aanbieden van betekenis-volle activiteiten, de juiste bejegening en het voorkomen van een te hoge fysieke belasting van zowel cliënten als begeleiders belangrijk.De acceptatie van passiviteit en het maken van duidelijke en gezamenlijke afspraken in een multidisciplinaire samenwerking zijn van groot belang.

Fysiotherapeut Lisette Vrolijk en ergotherapeut

Chrétienne van der Burg zijn werkzaam bij Ipse de

Bruggen, Centrum voor Integrale Diagnostiek en

Behandeling. Ze zijn bereikbaar via

[email protected]

en [email protected].

Literatuur1. KNGF, De Fysiotherapeut. De algemeen fysiotherapeut.

Internetsite KNGF 2015. Beschikbaar via: www.defysiotherapeut.com/de-fysiotherapeut/ specialisten/de-algemeen-fysiotherapeut.html.

2. Evenhuis H (red.). Gezond ouder met een verstandelijke beperking. Resultaten van de GOUD-studie 2008-2013. Wetenschappelijk rapport. Rotterdam, maart 2014:132.

3. Wind A, Vlek H, Nieuwland E, et al. Handreiking voor professionals en multidisciplinaire teams in de eerste lijn. Kwetsbare ouderen. Vilans, mei 2014:44.

4. www.stichtingpdl.nl/stichting-pdl/wat-is-pdl.5. www.zorgvoorbeter.nl/ouderenzorg/Verzorgend-

wassen-Praktijk-Wat-is-het.html. 6. Tromp N, Meinders S (red.). Stichting PDL en Albeda

College. Training Passiviteiten Dagelijks Leven. Oude-Tonge: Mobicare, 2012:211.

Page 42: FysioPraxis oktober 2015

42 S p e c i a l i S t e n k at e r n

FysioPraxis | oktober 2015

nV

Mt

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

Ma

nU

el

e t

He

ra

pie

Werknemers met klachten aan de arm, nek en/of schouders (KANS) hebben niet altijd voldoende inzicht in de oorzaken van hun klachten, in de mogelijkheden om met hun klachten om te gaan en in de wijze waarop ze invloed kunnen uitoefenen op de klachten. Dit was een van de uitkomsten van mijn promotieonderzoek naar de effectiviteit van een zelfmanagementpro-gramma voor werknemers met KANS.Tekst: drs. Nathan Hutting

De prevalentie van KANS varieert van 2 tot 41% en is afhankelijk van onder meer de setting en gebruikte definitie. In 19% van de gevallen zijn de klachten chronisch en 58% van de mensen met chronische klachten maakt gebruik van zorg, bijvoorbeeld door huisarts, medisch specialist of fysiotherapeut. In veel gevallen is er sprake van aspecifieke KANS en is er onvoldoende evidentie voor effectieve behandelmethoden voor de klachten.

OOrzaken kanSDe exacte oorzaak van aspecifieke KANS is niet bekend. Waarschijnlijk spelen werkgerela-teerde fysieke factoren een rol, evenals werk-gerelateerde psychosociale en persoonlijke factoren. Zonder effectieve behandelmethoden houden werknemers met KANS pijn, beper-kingen in (werkgerelateerde) activiteiten en participatieproblemen. Een zelfmanagement-programma waarin werknemers met KANS beter met hun klachten leren omgaan en dat aandacht besteedt aan de werkgerelateerde fysieke, psychosociale, persoonlijke en externe factoren van KANS, zou het omgaan met de klachten kunnen verbeteren en op termijn de beperkingen tijdens het werk verminderen.

effectiviteit zelfmanagementHet lectoraat Arbeid & Gezondheid van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) en IQ Healthcare van het Radboudumc in Nijmegen ontwikkelden met subsidie van ZonMw een zelf-managementprogramma voor werknemers met chronische (>12 weken) aspecifieke KANS. Het programma heet: GRIP op KANS. Het is ontwik-keld volgens de zes stappen van het Intervention Mapping-protocol en onder andere gebaseerd op:• de multidisciplinaire richtlijn Aspecifieke

klachten arm, nek en/of schouders;• ervaringen en behoeften van werknemers met

KANS;• kennis en ervaringen van experts op het

gebied van KANS, zelfmanagement en eHealth.

Tijdens focusgroepen zijn de ervaringen onder-zocht van enerzijds werknemers met KANS en anderzijds experts. Uit de focusgroepen met de werknemers bleek, dat ze onvoldoende inzicht en kennis hadden met betrekking tot hun klachten. Hun specifieke behoefte bestond uit oefeningen, informatie over het omgaan met de

klachten, werkdruk en stress, het in acht nemen van de eigen grenzen en communiceren over de klachten met anderen. In de focusgroepen met de experts werd aangegeven dat de interventie zich zou moeten richten op het versterken van de eigen-effectiviteit en op empowerment. De experts bevestigden dat werknemers met KANS moeite hebben met het managen van hun klachten en hun werk (situatie). Een zelfmanage-mentprogramma in combinatie met eHealth zou

Zelfmanagement bij KANS onvoldoende

GRIP op KANS

Page 43: FysioPraxis oktober 2015

43S p e c i a l i S t e n k at e r n

GRIP op KANSHet zelfmanagementprogramma bestaat uit groepsbijeenkomsten en een eHealth-module. In de groepsbijeenkomsten worden onderwerpen behandeld als werkdruk, belastbaarheid, kernkwaliteiten, timemanagement, omgaan met pijn en vermoeidheid, (omgaan met) stress, gezonde leefstijl, communicatie, samenwerken en inschakelen van ondersteuning, omgaan met negatieve emoties en positief denken. Aan het eind van elke bijeenkomst wordt er een individueel actieplan opgesteld voor de daaropvol-gende week. Daarnaast is er ook aandacht voor oefeningen, waaronder spierontspan-ningsoefeningen, sport en lichamelijke inspanning. Via de eHealthmodule kunnen werknemers aanvullende informatie opzoeken. Promotor van het onderzoek is prof. dr. Ria Nijhuis van der Sanden, co-promotoren zijn dr. Josephine Engels, dr. Yvonne Heerkens en dr. Bart Staal.

Nathan Hutting

Zonder effectieve behandelmethoden houden werknemers met KANS pijn, beperkingen in werkgerelateerde activiteiten en participatieproblemen

FysioPraxis | oktober 2015

programma en naar mogelijke verbeterpunten. Daarnaast bestond de procesevaluatie uit een vragenlijst over de ervaringen met het programma, ingevuld door alle deelnemers aan GRIP op KANS.

een goede ondersteuning kunnen zijn voor deze doelgroep.

Opzet effectiviteitsOnderzOekDe effectiviteit van het programma werd onder-zocht door middel van een gerandomiseerde gecontroleerde trial (RCT). Tussen september 2012 en januari 2014 werkten in totaal 123 werknemers met KANS mee aan het onderzoek; de helft deed mee aan het zelfmanagement-programma GRIP op KANS, de andere helft fungeerde als controlegroep. De controlegroep maakte gebruik van de gebruikelijke behandel-methoden voor KANS.De DASH (disabilities of the arm, shoulder and hand)-vragenlijst werd gekozen als primaire uitkomstmaat. Daarnaast werden er andere vragenlijsten gebruikt als secundaire uitkomst-maat om zo het effect van het programma vast te stellen. De werknemers vulden de vragenlijsten in aan het begin van het onderzoek en na 3, 6 en 12 maanden. Ze ontvingen ook een vragenlijst over hun ervaringen met de interventie.Naast de kwantitatieve evaluatie door middel van een RCT werd er ook een procesevaluatie uitgevoerd. Deze procesevaluatie bestond uit semigestructureerde interviews met 31 deel-nemers aan GRIP op KANS. De deelnemers werden gevraagd naar hun ervaringen met het

nV

Mt

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

Ma

nU

el

e t

He

ra

pieresultaten

De resultaten van zowel de RCT als de semi-gestructureerde interviews publiceer ik later dit jaar in mijn proefschrift en als wetenschap-pelijk artikel. De resultaten kunnen invloed hebben op behandelmethoden van fysiothe-rapeuten voor aspecifieke chronische KANS. De uitkomsten zijn dan ook mogelijk relevant voor arbeidsfysiotherapeuten en manueel therapeuten die werknemers met KANS behandelen.

Nathan Hutting is manueel therapeut bij het

Centrum Fysiotherapie & Manuele Therapie in

Rijen. Daarnaast is hij bestuurslid van de NVMT.

Hij is als onderzoeker verbonden aan het lectoraat

Arbeid & gezondheid van de HAN in Nijmegen

en als promovendus aan het Radboudumc (IQ

Healthcare) in Nijmegen. Hij is bereikbaar via

[email protected].

Geraadpleegde literatuur• Bartholomew L, Parcel G, Kok G, et al. M. Planning

health promotion programs. An Intervention Mapping Approach. [Book, 3rd edition]. San Francisco, 2011.

• Detaille SI, Heerkens YF, Engels JA, et al. Effect evalu-ation of a self-management program for Dutch workers with a chronic somatic disease: a randomized controlled trial. J Occup Rehabil 2013;23(2):189-199.

• Huisstede BM, Bierma-Zeinstra SM, Koes BW, et al. Incidence and prevalence of upper-extremity musculoske-letal disorders. A systematic appraisal of the literature. BMC Musculoskelet Disord 2006;7:7.

• Huisstede BM, Wijnhoven HA, Bierma-Zeinstra SM, Ket al. Prevalence and characteristics of complaints of the arm, neck, and/or shoulder (CANS) in the open popula-tion. Clin J Pain 2008;24(3):253-259.

• Hutting N, Detaille SI, Engels JA, et al. The development of a self-management program for employees suffering from complaints of the arm, neck and/or shoulder: an intervention mapping approach. J Multidiscip Healthc 2015;8:307-20

• Hutting N, Heerkens YF, Engels JA, et al. Experiences of employees with arm, neck or shoulder complaints: a Focus Group Study. BMC Musculoskelet Disord 2014;15:141.

• Hutting N, Engels JA, Staal JB, et al. Development of a self-management intervention for employees with complaints of the arm, neck and/or shoulder (CANS): a focus group study with experts. J Occup Med Toxicol 2015;10:9.

• Hutting N, Staal JB, Heerkens YF, et al. A self-manage-ment program for employees with complaints of the arm, neck or shoulder (CANS): study protocol for a rando-mized controlled trial. Trials 2014;14:258.

• Miedema HS, Feleus A. Richtlijn ‘Aspecifieke klachten arm, nek en/of schouders’ [Guideline ‘Non-specific symptoms of arm, neck and/or shoulders’] (Dutch). Ned Tijdschr Geneeskd 2013;157(21):A6249.

• Nicholas RA, Feuerstein M, Suchday S. Workstyle and upper-extremity symptoms: a biobehavioral perspective. J Occup Env Med 2005;47(4):352-361.

• Verhagen AP, Bierma-Zeinstra SM, Burdorf A, et al. Conservative interventions for treating work-related complaints of the arm, neck or shoulder in adults. Cochrane Database Syst Rev 2013;12:CD008742.

Page 44: FysioPraxis oktober 2015

44 S p e c i a l i S t e n k at e r n

In de revalidatie staat care in combinatie met zelfredzaamheid meer op de voorgrond dan cure

FysioPraxis | oktober 2015

De NVRF organiseerde dit jaar een beroepsinhoudelijk minisymposium over de positie van de revalidatiefysio-therapeut. Het symposium vond plaats in Revalidatiecentrum De Hoogstraat in Utrecht. De sprekers namen de bezoekers in vogelvlucht mee naar de nieuwe kansen en uitdagingen voor de revalidatiefysiotherapie.Tekst: Huub Vossen

Jan Verberne opende het congres en heette iedereen welkom. Verberne gaf aan dat de bezoekers een primeur hadden: het eerste landelijk symposium waar meteen ook het eerste beroepscompetentieprofiel (BCP) voor revalidatiefysiotherapeuten werd gepresen-teerd. Niet alleen Nederland beschikt nu over een beroepscompetentieprofiel, maar ook inter-nationaal is dit het eerste BCP voor revalidatie-fysiotherapeuten, aldus Verberne.

BCP als ondersCheidend instrument Zelf mocht ik als dagvoorzitter een uiteenzet-ting geven over de rol van een minisymposium als podium voor revalidatiefysiotherapeuten. Willen we als revalidatiefysiotherapeuten niet opgaan in de massa van zorginstellingen, dan zullen we moeten aangeven wat revalidatie-fysiotherapie bijzonder maakt. Waarin is reva-lidatiefysiotherapie anders dan bijvoorbeeld ziekenhuisfysiotherapie waar alles draait om care? In de revalidatie staat care in combinatie met zelfredzaamheid meer op de voorgrond dan cure. Het BCP is ons eerste instrument om revalidatie gestalte te geven in de fysiotherapie. De masteropleidingen zijn nu aan zet om een curriculum voor revalidatiefysiotherapie te ontwikkelen.

oPBouw BCPPeter Luthart presenteerde de ins en outs over de opbouw van het BCP voor revalidatiefysio-therapeuten. Het BCP is ontwikkeld door een projectgroep. Deze projectgroep stond voor de uitdaging om te starten met een nullijn: waarin zijn we als revalidatiefysiotherapeuten onder-scheidend van algemeen fysiotherapeuten? Deze vraag beantwoorden bleek een complex proces, vertelde Luthart. Het Canmeds-model bood de projectgroepsleden echter richting om de domeinen in de revalidatie te verhelderen.

Toekomst revalidatie: binnen of buiten de instelling?

Van zorginstituten naar zorgnetwerken

nV

rF

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

Va

n r

eV

al

iDa

tie

FY

SiO

tH

er

ap

eU

te

n

Luthart gaf aan dat veel deskundigen buiten de projectgroep het BCP in concept becom-mentarieerd hebben in een klankbordgroep van revalidatiefysiotherapeuten, wetenschap-pers, onderwijsdeskundigen en stakeholders. Over twee à drie jaar verwacht Luthart een opleiding in de revalidatiefysiotherapie in Nederland.

dwars door alle lijnen Ruud van der Veen stak zijn betoog af met de Stepped Care-filosofie. Deze luidt: een patiënt krijgt in eerste instantie de meest effectieve, minst belastende, goedkoopste en kortste vorm van behandeling die gezien de aard en de ernst van de problematiek mogelijk is. Pas als blijkt dat de aangeboden behandeling onvoldoende effect heeft, wordt naar een intensievere behandeling overgegaan. Verschillende stake-holders zien de revalidatiesector als mogelijke bewaker van deze filosofie en als een voorbeeld-specialisme met een regierol. Met dit thema zette Van der Veen de revalidatiefysiotherapeut direct op de kaart als bewaker van de Stepped Care-filosofie door de lijnen heen. Dit houdt een directe samenwerking in tussen de nulde, eerste, tweede en derde lijn, ofwel van zorgin-stituut naar netwerkorganisatie. Van der Veen ging vervolgens verder met de ontwikkelingen rondom de substitutie naar de anderhalvelijns-zorg, waarin volwaardige multidisciplinaire revalidatieteams werken in de periferie. Dit creëert kansen voor instellingen, maar vraagt

ook afbakening om de kwaliteit in de revalidatie te bewaken, aldus Van der Veen. 10% Behandelinzet via ehealth Zonder eHealth geen revalidatie, luidde de presentatie van Marit Dekker. Ze is projectleider Telemedicine. De definitie van telemedicine is: een proces in de gezondheidszorg of het geheel van de zorgprocessen waarbij wordt voldaan aan elk van de twee volgende kenmerken: afstand wordt overbrugd door gebruikmaking van informatietechnologie en telecommuni-catie (ICT) en er zijn ten minste twee actoren betrokken waarvan er minimaal één erkende zorgverlener is (BIG-geregistreerd) of handelt onder verantwoordelijkheid van een erkende zorgverlener. Dekker benoemde vervolgens de vele categorieën waarin eHealth zijn weg al heeft gevonden, zoals videoconsulten en sensor-based-technologie. Voor de revalidatiefysiothe-rapeut zijn er veel oefenapplicaties mogelijk die onafhankelijk van tijd en plaats gegeven kunnen worden met een individueel behandel-plan, gekoppeld aan feedback over status en vooruitgang. De gezamenlijke instellingen voor de revalidatiezorg hebben zich uitgesproken om over vier jaar 10% van de behandelinzet te laten verlopen via telemedicine.

Huub Vossen is manueel therapeut bij Heliomare

Revalidatie en bestuurslid van de NVRF. Hij is

bereikbaar via [email protected].

Stepped Care-filosofieEen patiënt krijgt in eerste instantie de meest effectieve, minst belastende, goedkoopste en kortste vorm van behandeling die gezien de aard en de ernst van de problematiek mogelijk is. Pas als blijkt dat de behandeling onvoldoende effect heeft, wordt naar een intensievere behandeling overgegaan.

Page 45: FysioPraxis oktober 2015

45S p e c i a l i S t e n k at e r n

NVZF vertegen-woordigd in pilot FLITZ De pilot in het LUMC wordt mede moge-lijk gemaakt door een subsidie van het Wetenschappelijk College Fysiotherapie (WCF) van het KNGF. De pilot loopt van juni tot november 2015 met medewerking van een stuurgroep waarin de NVZF vertegenwoordigd is in de persoon van Rik van Hooff.

FysioPraxis | oktober 2015

Een ziekenhuisopname gaat voor veel patiënten gepaard met een periode van inactiviteit. Om achteruitgang van het fysiek functioneren te voorkomen krijgt vanaf deze zomer een geselecteerde groep patiënten van het Leids Universitair Medisch Centrum (LUMC) op indicatie fysiotherapie (FLITZ). Een eerdere enquête onder 336 patiënten laat zien dat er behoefte is aan (meer) fysiotherapeutische ondersteuning van het bewegen rondom de ziekenhuisopname. FLITZ zou aan deze behoefte kunnen voldoen.Tekst: Jorrit Meesters, Danielle Conijn, Lucy Fremouw,

dr. Eric Vermeulen en prof. dr. Thea Vliet Vlieland

FLITZ bevordert bewegen tijdens opname

nV

ZF

| n

eD

er

la

nD

Se

Ve

re

niG

inG

VO

Or

Zie

ke

nH

UiS

FY

SiO

tH

er

ap

ie

FLITZ staat voor Fysiotherapie ter bevordering van LIchamelijke activiteit door Training tijdens de Ziekenhuisopname. FLITZ is een interventie die gezond beweeggedrag bevordert van patiënten tijdens en direct na een ziekenhuisop-name langer dan twee dagen. In FLITZ worden verschillende fysiotherapeutische interventies gecombineerd aangeboden.

Gecombineerde interventiesFLITZ bestaat uit een combinatie van interven-ties met als doel de patiënt dagelijks te onder-steunen om zelfstandig in beweging te komen tijdens de ziekenhuisopname. De interventies die in FLITZ worden gecombineerd, zijn:• digitale en papieren informatie over lichame-

lijke activiteit rondom de opname;• een activiteitenplanner via pictogrammen aan

het bed voor de voedingsassistent, verpleeg-kundige, arts en fysiotherapeut;

• driemaal daags een oefenprogramma via een videofilm (ziekenhuistelevisie, YouTube-kanaal);

• een individueel beweegprogramma via een digitaal oefenprogramma met de applicatie Physitrack® waarin stapsgewijs dagelijkse oefeningen en activiteiten worden toege-voegd;

• een stappenteller/Fitbit om het eigen beweeggedrag te monitoren;

• fysiotherapie à la carte: een beweegcoach (e-mail en telefoon) door patiënten zelf

te consulteren tijdens opname en kort na ontslag.

Pilot in lUmcIn het LUMC wordt FLITZ als pilot uitgetest (juni-november 2015), aangeboden door de fysiotherapeut. Als de patiënt in aanmerking komt voor reguliere fysiotherapie, wordt FLITZ naast de reguliere therapie aange-boden. De pilot wordt uitgevoerd onder dertig patiënten van twee chirurgische afdelingen. De ervaringen van de groep van dertig patiënten wordt vergeleken met die van dertig andere patiënten die FLITZ niet aangeboden krijgen. In de pilot worden vooraf en tot vier weken na de FLITZ-interventie enkele uitkomsten gemeten, waaronder het fysieke activiteitenniveau. Hiervoor wordt een vragenlijst gebruikt en een activiteitenmonitor (Activ8). Daarnaast worden de gebruikerstevredenheid en de haalbaar-heid in kaart gebracht. Om ervoor te zorgen dat FLITZ goed wordt ingebed in de dagelijkse zorgroutine, start er op iedere afdeling een implementatiestrategie in de vorm van voor-lichtingsbijeenkomsten voor verpleegkundigen en artsen, promotiemateriaal en terugkoppe-lingsbijeenkomsten.

toekomstPlannenAls uit onderzoek blijkt dat FLITZ haalbaar is, wordt de interventie op andere afdelingen in het LUMC geïmplementeerd en geëvalueerd. Momenteel verkennen we ook de mogelijk-heden om zorgverleners in andere zieken-huizen te ondersteunen bij het aanbieden van deze interventie. Omdat er in meer zieken-huizen in Nederland soortgelijke initiatieven zijn, voelen we de noodzaak om een landelijke werkgroep op te zetten met als doel intensief samen te werken en tot landelijke afstem-ming te komen. We kunnen dan meer kennis delen over bijvoorbeeld de meest effectieve onderdelen van interventies. Mogelijk kunnen we ook een set van meetinstrumenten ontwik-kelen. Kijk voor meer informatie op www.nvzf.nl.

Jorrit Meesters is als ziekenhuisfysiotherapeut

werkzaam in het LUMC. Hij is bereikbaar via

[email protected].

Fysiotherapie bij ziekenhuisopname

Page 46: FysioPraxis oktober 2015

NEERLOOPWEG 94814 RS BREDA

076 - 532 90 50 SERVICE @HHP-PROFESSIONAL.COM

WWW.HOMEHEALTHPRODUCTS.NLWWW.GEZONDHEIDSWIJZER.NU

Andullatietherapie als aanvulling op uw huidige therapievormen

Andullatie is mogelijk een aanvulling op uw huidige therapie. Het is geschikt voor mensen met chronische spier- en gewrichtsklachten (artrose, reuma, chronische rugproblemen). Het kan een hulpmiddel zijn bij fibromyalgie en CVS. Het herstelt het lichaam na het sporten, het geeft een algehele ontspanning en helpt dus in het verminderen van stress.

Joost Magermans is eigenaar en manager van een bloeiende fysiotherapiepraktijk in het Zuid-Hollandse Oostvoorne. In de drie vestigingen, Dorpsplein, Meander en Rockanje, behandelt hij samen met zijn zeskoppige team de meest verscheidene ziektebeelden. Van rugpijn, COPD, artrose, diabetes type 2 tot etalagebenen. In 2013 kwam hij in contact met de firma Home Health Products (hhp), die de Andumedic ontwierp en wereldwijd aan de man brengt. Joost gebruikt het andullatiematras sinds een aantal jaren in zijn praktijk en via een interview polsen we zijn bevindingen.

Voor zijn beroep blijft Joost graag op de hoogte van de allernieuwste therapieën. Zo maakte hij kennis met de andullatietherapie. Het verbaasde hem dat vergeleken met Duitsland en België deze therapie nog vrij onbekend is in Nederland. De firma hhp gaf hem de kans de therapie uit te testen in zijn praktijk. Joost: “Hhp investeerde ook een mooi bedrag in de marketing van de praktijk en maakte andullatie-therapie in één weekend bekend in de gemeente.” FysioVoorne beschikt sinds 2013 over een Andumedic en de reacties van de patiënten zijn volgens Joost ronduit enthousiast.

Reacties van patiëntenVolgens Joost zijn de verhalen van patiënten die een sessie hebben gehad heel wisselend. “Maar over het algemeen is iedereen enthousiast. Mensen voelen zich lekker, ontspannen, ze komen ‘tot inkeer’. Bovendien is het voor mij ook een mooi middel om een gesprek aan te knopen.” Als hardloper heeft Joost ook zelf de aangename effecten van de therapie ondervonden. “Na een hardloopsessie over het strand, gevolgd door een douche zorgt een kwartiertje andulleren voor een uitstekend herstel, vooral aan mijn kuiten. Ik vind het geweldig.”

Toekomst van andullatie“Ik geloof sterk dat er een mooie toekomst is weggelegd voor andullatie, niet alleen als aanvulling op de klassieke fysio, maar ook als thuisbehandeling voor de patiënt. Want ook in Nederland is de tendens dat mensen voortaan veel meer zelf zullen moeten betalen aan ziektekosten. Uiteraard vergt een Andumedic een kleine investering, maar uiteindelijk krijg je een heel goed resultaat. Vaak is het zo dat de patiënt via de fysiotherapeut kennismaakt met het systeem en dan gauw overgaat tot persoonlijke aanschaf. Al ken ik ook een aantal bewoners uit dezelfde straat die samen hebben geïnvesteerd in een gemeenschappelijke Andumedic”, besluit Joost.

Andullatie ter behandelingDe typische fysiotherapeutische behandeling is vooral gericht op beweegtherapie. “Maar juist hier komen patiënten vaak in de problemen”, legt Joost uit. “Ze doen te weinig of juist te veel. Andullatie kan hier de ideale aanvulling bieden.” Vóór een behandeling legt Joost zijn patiënten uit wat er tijdens andullatietherapie eigenlijk gebeurt:

“De mechanische vibraties werken in op celniveau en hebben een betere doorbloeding en een ontspannend en pijnverzachtend effect tot gevolg.”

Meer weten over de mogelijkheid van andullatietherapie in uw praktijk? Contacteer ons!

FysioPraxis_2015_new.indd 1 22-09-15 14:01

Page 47: FysioPraxis oktober 2015

Hoe bewaak je de

bezieling als je twijfelt of je praktijk over twee jaar nog bestaat?

Ad Keulers,

fysiotherapeut,

lid sinds 1982

Worstelt u met toenemende administratie? Hoe houdt u de kosten van uw

praktijk in de hand? Functioneren uw medewerkers nog optimaal? Of is er een

andere kwestie waar u tegenaan loopt? Bel dan de VvAA Ondernemerslijn.

In 10 minuten vertellen onze adviseurs u wat uw volgende stap kan zijn. Kosteloos.

Dat geeft u de rust u weer vol bezieling aan uw vak te wijden. Bel 030 247 41 94

of ga naar vvaa.nl/ondernemerslijn.

Praktijk voeren

Bel de VvAA Ondernemerslijn

030 247 41 94Voor alle vragen over uw praktijkvoering

VAN EEN FYSIOTHERAPEUT

Page 48: FysioPraxis oktober 2015

G-Star, Lacoste, Nike, Rolex en Louis Vuitton. Grote merken

worden nagemaakt. CureTape hoort ook in dat rijtje. Wees

dus gewaarschuwd en koop alleen via onze offi ciële dealers.

Alleen met onze originele, TÜV-gecertifi ceerde & latexvrije

tape garanderen wij het beste materiaal voor optimaal herstel.

Pas op voor namaak, er is maar één echte CureTape!

www.curetape.nl

IMITATION iS THE BESTFORM OF FLATTERY...

14861 Adv.indd 1 10-03-14 10:27