36
Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging Gewasbescherming, jaargang 33, maart 2002, Nummer 2 [ GWSBSCHRMNG Eindevaluatie Meerjarenplan Gewasbescherming (blz. 62)

GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

  • Upload
    others

  • View
    2

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Med

edel

inge

nbla

d va

n de

Kon

inkl

ijke

Ned

erla

ndse

Pla

ntez

iekt

enku

ndig

e Ve

reni

ging

Gewasbescherming, jaargang 33, maart 2002,

Nummer 2 [GWSBSCHRMNG

Eindevaluatie MeerjarenplanGewasbescherming (blz. 62)

Page 2: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[COLOFON

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Gewasbescherming, het mededelingenblad van de KNPV,verschijnt zes keer per jaar. Kopij voor nummer 3 inleveren voor 15 maart 2002

RedactiePieter Oomen (PD), hoofdredacteurRené van der Vlugt (PRI), secretarisDirk Jan van der Gaag (PPO-Naaldwijk),Corné Kempenaar (PRI),Jos Raaijmakers (WU-Fytopathologie)Gitte Schober (DLV), ledenAnnet Zweep (Expertisecentrum-LNV),Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker

Redactie-adresPostbus 31, 6700 AA Wageningene-mail: [email protected] bereikbaar: 0317-483654

Internetwww.knpv.orgwww.gewasbescherming.infoinfo@gewasbescherming.info

Abonnementen en lidmaatschappenMet ingang van 1 januari 2002 zijn devolgende contributies en abonnements-gelden vastgesteld:– lidmaatschap binnenland € 25,–– lidmaatschap buitenland € 35,–– liddonateur, incl. Gewasbescherming

€ 65,–– collectief lidmaatschap1€ 12,50– abonnement binnenland € 30,–– abonnement buitenland € 35,–– losse nummers (excl. verzendk.) € 6,–– Uitsluitend voor gewone leden van de

KNPV is er een abonnement op hetEuropean Journal of Plant Pathologytegen de gereduceerde prijs van € 93,–

1 Voor leden van de Vereniging van Studenten in dePlantenveredeling en Gewasbescherming (WUR) enstudent-leden van Agrarische Hogescholen

Lidmaatschappen en abonnementenlopen van 1 januari tot en met 31 december. Ze kunnen op elk gewenst moment in-gaan. Eventuele beëindiging dient voor1 december schriftelijk te worden ge-meld.

CorrespondentieAlle correspondentie betreffende deleden-administratie en Gewasbescher-ming te richten aan de secretaris van deKNPV, Postbus 31, 6700 AA Wageningen.e-mail: [email protected]: 92 31 65, ABN-AMRO:53.93.39.768, ten name van KNPV, Wageningen

Foto voorpaginaVruchtlichamen (apothecia) van Botrytiscinerea. Afbeelding uit ‘Genetic varia-tion and pathogenicity of Botrytis cine-rea’, C.B.J. van der Vlugt-Bergmans(1996).

Bestuur Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Verenigingvoorzitter: G.H.J. Kema (PRI)A.J. Termorshuizen (BBS WageningenUR), secretarisF. van der Wilk (PRI), penningmeesterA. de Bakker (Optima Flora),P. Bodingius (Expertisecentrum-LNV),J.J. Bouwman (Nefyto),R.F. Mauritz (CAH, Dronten),P.A. Oomen (PD),R.Y. van der Weide (PPO-Lelystad)J.P. Wubben (PPO-Aalsmeer), leden

KNPV werkgroepen

Bodempathogenen en bodemmicro-biologievoorzitter: mw. J. Postma (PRI)secretaris: A.J. TermorshuizenBiologische Bedrijfssystemen Wageningen UR, Postbus 8025, 6700 EE Wageningen

Fusariumvoorzitter: R.P. Baayen (PD)secretaris: J.J. MesMoleculaire Celbiologie UvA, Kruislaan318, 1098 SM Amsterdam)

Phytophthora en Pythiumvoorzitter: P.J.M. Bonants (PRI)secretaris: A.W.A.M. de CockCentraalbureau voor Schimmelcultures,Uppsalalaan 8, Postbus 85167,3508 AD Utrecht

Onkruidkundevoorzitter: M.J. Kropff (WU-TPE)secretaris: A.J.W. RotteveelPD, Postbus 9102, 6700 HC Wageningen)

Botrytisvoorzitter: J. Köhl (PRI)secretaris: J.E. van den EndeLBO, Postbus 85, 2160 AB Lisse

Phytophthora infestansvoorzitter: mw. F.P.M. Govers(WU-Fytopathologie)secretaris: H.T.A.M. SchepersPPO, Postbus 430, 8200 AK Lelystad

Rhizoctonia solanivoorzitter: P.H.J.F. van den Boogert (PRI) secretaris: J.H.M. Schneider (IRS,Postbus 32, 4600 AA Bergen op Zoom)

Meloidogynevoorzitter: L.P.G. Molendijk (PPO)secretaris: T.A. BeenPlant Research International, Postbus 16, 6700 AA Wageningen

Pratylenchusvoorzitter: C.J. Kok (PRI)secretaris: C.G.M. ConijnLBO, Postbus 85, 2160 AB Lisse

Trichodoriden en tabaksratelvirusvoorzitter: F.C. Zoon (PRI)secretaris: mw. A.S. van BruggenLBO, Postbus 85, 2160 AB Lisse

KNPV CommissiesCommissie Nederlandse Namen van Geleedpotige Dierenvoorzitter: K.W.R. Zwart secretaris: mw. L.J.W. de GoffauPD, Postbus 9102, 6700 HC Wageningen

Bijzondere Normcommissie 14: Neder-landse Namen van Plantenziektenvoorzitter: vacantsecretaris: mw. J.W. RoenhorstPD, Postbus 9102, 6700 HC Wageningen

Commissie Terminologievoorzitter: L. Bossecretaris: P.C. Scheepens PRI, Postbus 16, 6700 AA Wageningen

Richtlijnen voor auteurs zijn te vindenin het eerste nummer van de jaargangen op de internetpagina.

BasisontwerpVoorheen de Toekomst, Wageningen

DrukGrafisch bedrijf Ponsen en Looijen bv,Wageningen

ISSNISSN nr. 0166-6495

De redactie van Gewasbeschermingen het bestuur van de KNPV aan-vaarden geen aansprakelijkheidvoor eventuele schadelijke gevolgendie kunnen ontstaan bij het ge-bruik van de gegevens die in dezeuitgave zijn gepubliceerd.

Page 3: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

SlabobbelbladSlabobbelblad veroorzaakt in veelslarassen een karakteristieke bob-beling van het blad, maar is vooralte herkennen aan de doorschijnen-de banden langs de nerven. Omdatde nerven daardoor groter lijken gafdit laatste symptoom aanleiding totde Engelse benaming van dezeziekte; lettuce big-vein disease. Desymptomen zijn het duidelijkst bijeen lage temperatuur en lichtinten-siteit, waardoor er vooral in de win-terperiode veel schade ontstaat.Geïnfecteerde slaplanten groeienlangzamer, vormen later kroppenen leveren uiteindelijk een kleinerekrop op (Bos & Huijberts, 1990). Bijeen vroege infectie kunnen krop-pen geheel misvormd en onver-koopbaar worden. Omdat de ziektedoor een bodemschimmel wordtverspreid en in de rustsporen ervankan overleven loopt het percentagegeïnfecteerde planten op een per-ceel soms op tot honderd procent.

Een veroorzaker van deze ziektewerd niet gevonden, maar het ver-moeden rees dat men te maken hadmet een virusziekte. In de tachtigerjaren van de vorige eeuw werden vi-rusachtige staafvormige deeltjes ge-vonden in geïnfecteerde planten

(Kuwata et al., 1983, Vetten et al.,1987). Dit virus bleek zeer labielwaardoor het moeilijk over te bren-gen was naar indicatorplanten. Pasna aanpassing van de inoculatieme-thode en de daarbij gebruikte bufferkon het virus goed worden overge-bracht (Huijberts et al., 1990). Ino-culatie van sla bleek alleen mogelijk

wanneer infectieuze sporen van O.brassicae werden gebruikt. Nogmoeilijker was het zuiveren van ditvirus uit planten om het verder tekarakteriseren en een antiserum teproduceren. De gedeeltelijk gezui-verde virussuspensie bevatte nogzoveel plantcomponenten dat hetniet of slecht bruikbaar was voorantiserumproductie. Dit virus werdvoorlopig slabobbelbladvirus (En-gels: Lettuce big-vein virus) ge-noemd en ingedeeld bij het genusVaricosavirus. Het is tot op hedenniet gelukt om infectieuze virus-deeltjes te zuiveren uit planten, zo-dat die teruggeïnoculeerd kondenworden naar sla om te bewijzen datdit virus ook echt de veroorzaker isvan sla-bobbelblad.

Vorig jaar werd er in Italië gerappor-teerd over een ander virus dat geas-socieerd werd met de sla-bobbel-

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 49Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Slabobbelblad en slakring-necrose, twee complexe ziekten M. Verbeek en F. van der Wilk

Plant Research International B.V., Postbus 16, 6700 AA Wageningen

Al sinds de eerste melding van de slabobbelbladziekte in de VerenigdeStaten van Amerika (Jagger & Chandler, 1934) is er door veel onderzoe-kers naarstig gezocht naar de veroorzaker ervan. Dit geldt ook voor deverwante ziekte slakringnecrose, die voor het eerst in 1983 in Nederlandwerd beschreven (Huijberts et al., 1983). Beide ziekten van sla en anderebladgewassen worden overgebracht door de wortelinfecterende bodem-schimmel Olpidium brassicae. Er is geen resistentie gevonden in slaras-sen en wilde Lactuca-soorten (Bos en Huijberts, 1990) en van sla-bobbel-blad is bekend dat de veroorzaker ervan wel meer dan twintig jaar in derustsporen van de schimmel infectieus kan blijven (Campbell, 1985). Hetis dan ook niet verwonderlijk dat slabobbelblad en slakringnecrose nogsteeds een wereldwijd probleem vormen in de slateelt. De schade wordtalleen al in Europa geschat op veertig miljoen Euro per jaar.

Karakteristieke symptomen van slabobbelblad in ijsbergsla.

Page 4: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

bladziekte (Roggero et al., 2000).Dit virus, behorende tot het nieuwegenus Ophiovirus, bestaat uit zeerdunne (3 nm) draadvormige deel-tjes van verschillende lengten endoet door de vele kronkelingen watdenken aan slangen (ophis = slang).De (voorlopige) naam van dit virusluidt Mirafiori lettuce virus (Mirafi-ori is de naam van de streek rondTurijn waar dit virus voor het eerstwerd gevonden). Ook dit virus is,evenals het sla-bobbelbladvirus,zeer instabiel. Volgens de Italiaanseonderzoekers is dit virus verant-woordelijk voor de sla-bobbelblad-symptomen, maar harde bewijzenhiervoor zijn niet gegeven.

Op dit moment is dus nog niet ze-ker welke van de twee virussen aansla-bobbelblad gerelateerd is of datde virussen als complex moetenvoorkomen om dit ziektebeeld teveroorzaken.

Slakringnecrose

Slakringnecrose komt voornamelijkvoor in kassen tijdens de winterpe-riode. Deze ziekte wordt geken-

merkt door necrotische kringen enringachtige patronen op de middel-ste bladeren van slaplanten. Even-als slabobbelblad kan deze ziekteworden overgedragen door O. bras-sicae en is het mogelijk geblekenom een agens op indicatorplantenover te brengen. Hoewel het ziekte-beeld van slakringnecrose en dewijze van verspreiding lijken op dievan slabobbelblad, kon aangetoondworden dat deze ziekten van elkaarverschilden (Bos, 1996). In sla komtsla-kringnecrose vaak voor in eencomplex met slabobbelblad, het-geen onderzoek aan deze ziekte bemoeilijkt. Op het toenmaligeIPO-DLO, nu opgegaan in Plant Re-search International B.V., lukte hetom beide ziekten te scheiden eneen zuiver isolaat van slakringne-crose te verkrijgen (Bos, 1996). Ech-ter, pogingen om het veroorzaken-de agens te zuiveren en tekarakteriseren mislukten.

De vector vanslabobbelblad enslakringnecrose

Sommige schimmels zijn in staatplantenvirussen over te brengenvan plant naar plant. Enkele voor-beelden van zulke schimmels zijnOlpidium brassicae, O. bornovanusen Polymyxa spp.

De ziekten slabobbelblad en sla-kringnecrose zijn voorbeelden van

Pagina 50 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Slakringnecrose in botersla.

Elektronenmicroscopische opnamen van met slabobbelblad in verband ge-brachte virussen: A) het varicosavirus met staafvormige deeltjes (de lengte-balk komt overeen met 100 nm) en B) het ophiovirus met deeltjes die eenkronkelend voorkomen hebben (lengtebalk is 30 nm).

Page 5: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

virusziekten die door een schimmelkunnen worden overgedragen. Despecifieke vector van deze ziekten isde wortelinfecterende bodem-schimmel Olpidium brassicae. Ookde veroorzakers van freesiabladne-crose (Dorst, H.J.M. van, 1975) enpaprikageelnerfziekte (Fletcher etal., 1987), die waarschijnlijk ver-want zijn aan slabobbelblad, wor-den door deze schimmel overge-bracht. Infectieuze zwermsporen,die vanuit de door de schimmelgeïnfecteerde plantenwortels vrij-komen in de grond, kunnen de vi-rusziekten makkelijk verspreiden.Infectieuze virusdeeltjes kunnenechter ook in de zeer persistenterustsporen overblijven en nog navele jaren voor problemen zorgen.Ook in de substraatteelt, waar devoedingsoplossingen steeds meerworden gerecirculeerd, kunnendoor schimmels overgebrachteziekten zeer snel worden verspreiden voor grote problemen zorgen(Paludan, 1985).

Nieuw onderzoek inEuropees verbandVorig jaar startte een project, gefi-nancierd door de Europese Ge-meenschap, om verder onderzoekuit te voeren naar de ziekten sla-bobbelblad en slakringnecrose. Indit project werken partners samenuit Duitsland, Spanje, het VerenigdKoninkrijk en Nederland. Het doelvan dit project is om de veroorza-kers van beide ziekten volledig tekarakteriseren, het ontwikkelen vandiagnostica voor zowel de virussenals voor de vector O. brassicae, hetidentificeren van natuurlijke waard-plantresistentie, het ontwikkelenvoor handvatten voor resistentie-veredeling en het ontwikkelen vaneen veilig en werkbaar teeltsysteemvoor sla en andere bladgewassen.

Het wetenschappelijk team bestaat

uit virologen, mycologen, molecu-lair biologen, veredelaars en gewas-specialisten zodat de gestelde on-derzoeksvragen breed en vanverschillende invalshoeken aange-pakt kunnen worden. Een goedebasis waardoor er wellicht in de na-bije toekomst helderheid wordt ver-kregen in de gecompliceerde ecolo-gie van de ziekten slabobbelblad enslakringnecrose.

Meer informatie over dit projectkunt u vinden op http://www.plant.wageningen-ur.nl/projects/discovar

Literatuur

Bos, L. & Huijberts, N., 1990. Screening for re-sistance to big-vein disease of lettuce(Lactuca sativa). Crop protection 9: 446-452.

Bos, L. & Huijberts, N., 1996. Lettuce ringnecrosis, caused by a chytrid-borne agentdistinct from lettuce big-vein ‘virus’.European Journal of Plant Pathology 102:867-873.

Campbell, R.N., 1985. Longevity of Olpidiumbrassicae in air-dry soil and the persisten-ce of the lettuce big-vein agent. CanadianJournal of Botany 63: 2288-2289.

Campbell, R.N., Sim, S.T. & Lecoq, H., 1995.Virus transmission by host-specificstrains of Olpidium bornovanus and

Olpidium brassicae. European Journal ofPlant Pathology 101: 273-282.

Dorst, H.J.M. van, 1975. Evidence for a soil-borne nature of freesia leaf necrosis.Netherlands Journal of Plant Pathology81: 45-48.

Fletcher, J.T., Wallis, W.A. & Davenport, F.,1987. Pepper yellow vein, a new disease ofsweet peppers. Plant Pathology 36: 180-184.

Huijberts, N., Bos, L. & Dorst, H.J.M. van,1983. Kringnecrose bij kassla, misschienveroorzaakt door een bodemvirus.Groenten en Fruit 38: 43-44.

Huijberts, N., Blystad, D.-R. & Bos, L., 1990.Lettuce big-vein virus: mechanical trans-mission and relationships to tobaccostunt virus. Annals of applied Biology116: 463-475.

Jagger, I.C. & Chandler, N., 1934. Big vein, adisease of lettuce. Phytopathology 24:1253-1256.

Kuwata, S., Kubo, S., Yamashita, S. & Doi, Y.,1983. Rod-shaped particles, a probableentity of lettuce big vein virus. Annals ofthe Phytopathological Society of Japan,49: 246-251.

Paludan, N., 1985. Spread of viruses by recir-culated nutrient solutions in soilless cul-tures. Tidsskr. Planteavl 89: 467-474.

Roggero, P., Ciuffo, M., Vaira, A.M., Accotto,G.P., Masenga, V. & Milne, R.G., 2000. AnOphiovirus isolated from lettuce with big-vein symptoms. Archives of Virology 145:2629-2642.

Vetten, H.J., Lesemann, D.-E. & Dalchow, J.,1987. Electron microscopical and serolo-gical detection of virus-like particles as-sociated with lettuce big vein disease.Journal of Phytopathology 120: 53-59.

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 51Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Rustsporen van Olpidium brassicae (foto: C.C.M.M. Stijger, PPO Gewas-bescherming, Naaldwijk).

Page 6: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

InleidingDe landbouw staat voor een groteuitdaging. De wereldbevolking be-reikte in de tweede helft van 1999het aantal van zes miljard (6.109)mensen. Hoewel de groeisnelheidvan de wereldbevolking afvlakt is deverwachting dat over vijftig jaar dewereldbevolking met 50% gestegenzal zijn tot negen miljard mensen.Onderstaande tabel is een recentgepubliceerde verwachting (UnitedNations, medium variant, 2001).

De landbouw heeft tot taak dezemensen te voeden. Het is immersnauwelijks voorstelbaar dat er vredeen veiligheid voor mensen op aardete vinden zal zijn zonder voldoendevoedsel. De koningin sprak in haarkersttoespraak 2001 over de ‘chroni-

sche en diep gewortelde ongelijk-heid op onze overvolle aarde.’ Dieuitspraak van de koningin is óókeen oproep aan de landbouw en delandbouwkundigen om een bijdra-ge te leveren aan het opheffen vandie ongelijkheid. De mening van dekoningin dat de aarde overvol is, isal oud blijkens het volgende citaat(Leisinger et al., 2002). Ik deel demening over het overvol zijn van deaarde overigens niet.

One thing is sure: the Earth is morecultivated and developed now thanever before; there is more farmingbut fewer forests, swamps are dryingup and cities springing up on an un-precedented scale. We have become aburden to our planet. Resources arebecoming scarce and soon Naturewill no longer be able to satisfy ourneeds. It will come to pass that dise-ase, hunger, flood and war will redu-ce the excessively large numbers ofthe human species.Quintus Septimus Tertullianus; 200 BC

Een schets van de groei van de we-reldbevolking zoals boven weerge-geven is, is het meest sprekende as-pect om de taak, de roeping, van delandbouw op wereldschaal te be-schrijven. Er zijn echter nog drieandere factoren die om aandachtvragen en de taak van de landbouwnog aanzienlijk groter maken, na-melijk:

1. De onvoldoende toename van de voedselproductie. De voed-selproductie stijgt onvoldoendeom de doelstellingen van de FAO – afname van het aantalhongerenden met 20 miljoen per jaar – te realiseren (Van Lie-

Pagina 52 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Geïntegreerde teelt

Voordracht bij gelegenheid vande presentatie van Certis1

A.J. Vijverberg

Artemis: de vereniging van producenten en handelaren in biologische agentia. Brederolaan 34, 2692 DA ‘s Gravenzande.

De landbouw en dus ook de landbouwkundigen staan wereldwijd vooreen grootse uitdaging. De wereldbevolking groeit sterk. De stedelijke be-volking groeit nog sterker, vooral in ontwikkelingslanden. Daarnaastneemt de welvaart op wereldschaal toe. Deze drie redenen zijn er de oor-zaak van dat de voedselproductie de komende vijftig jaar ongeveer moetverdubbelen. Het is dus alle hens aan dek.

Ziekten en plagen vormen een belangrijke oorzaak van aantasting vanhet gewas en van het geoogste product. Er heerst algemene overeenstem-ming over het gegeven dat een eenzijdige benadering van dit probleemeen doodlopende weg is. Chemische, biologische of fysische oplossingenzijn belangrijk als bijdrage aan de ziekten- en plaagbestrijding. Een doel-matige bestrijding is praktisch alleen mogelijk met een geïntegreerdeaanpak.

Landbouwkundigen moeten behalve met de natuurwetenschappelijkerealiteit ook rekening houden met de emotionele realiteit. Voor velenzijn bestrijdingsmiddelen (en genetisch gemodificeerde organismen) hetsymbool van de duivel. Met name in de rijke landen moet hier rekeningmee gehouden worden.

World population Year Time needed to reachgrowth by Billions this level

One 1804 All of human historyTwo 1927 123 yearsThree 1960 33 yearsFour 1974 14 yearsFive 1987 13 yearsSix 1999 12 yearsSeven 2012 13 yearsEight 2026 14 yearsNine 2043 17 years

1 Certis is een internationaal werkend toeleveringsbe-drijf dat de verkoop van benodigdheden voor en detoepassing van geïntegreerde bestrijding als hoofd-taak heeft (voorheen: Pro-Agro).

Page 7: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

re, 2000). Nu is honger wel steeds vaker een gevolg van oorlog. Die oorzaak neem je met een sterke landbouw nietweg.

2. De groei van de stedelijke bevol-king. De verwachting is dat rond2025 bijna 2/3 van de bevolkingin steden zal leven. In aantallenbetekent dit dat de stedelijke be-volking tussen nu en 2025 metde helft zal toenemen van 4 tot 6miljard mensen. Dit verschijnselzal vooral in ontwikkelingslan-den optreden (Zachariasse, et al.,2000).

3. De toename van de koopkrachti-ge vraag leidt tot een verschui-ving in het voedselpatroon voor-al in de richting van dierlijkeeiwitten. Die vraag zal ook be-antwoord moeten worden. Dezelaatste ontwikkeling is overigensniet een ontwikkeling die slechtséén kant op gaat. In Italië is deconsumptie van vlees de afgelo-pen drie jaar met 10% gedaald(Beusekamp, 2001).

De landbouw staat al met al voor detaak om voedsel te produceren voormeer mensen. Een schatting voor-spelt dat de voedselproductie over35 jaar met 75 tot 100% moet zijntoegenomen (Kok, 1996). Alleen degraanproductie moet – voorname-lijk in ontwikkelingslanden - de ko-mende kwart eeuw met rond 70%toenemen (Yudelman, et al., 1998).Die taak moet de landbouw uitvoe-ren met minder mensen. De verste-delijking brengt met zich mee dathet aantal mensen buiten de land-bouw sterker groeit dan het totaalaantal mensen. Zo’n toekomst-

scenario vereist dat het beroep vanlandbouwer voldoende aantrekke-lijk is. Hoe is dat laatste te realise-ren?

Welvaartgroei inlandbouwHet beroep van boer moet aantrek-kelijk zijn en blijven. Daartoe dientde landbouwende bevolking een in-komen te verdienen dat min ofmeer vergelijkbaar is met dat van destedelijke bevolking. Het inkomenvan de boer moet dus groeien. Eenhoger inkomen voor boeren is mo-gelijk langs drie wegen, namelijk:● door het verlenen van subsidie

aan de boeren● door prijsverhoging en:● door productiviteitsstijging.

Bovenstaande grafiek geeft de (on-voldoende) groei van de voedsel-productie in de afgelopen veertigjaar weer.

Subsidie van de landbouw of verho-

ging van de voedselprijzen is - zekerin ontwikkelingslanden – geen op-tie. Voor subsidie aan de landbouwontbreekt het geld. Prijsverhogingvan landbouwproducten stuit opgrote bezwaren van de (arme) ste-delijke bevolking. Zo’n prijsverho-ging is te bereiken door de graanim-port te beperken. Beperking van degraanimport is politiek dan ookpraktisch uitgesloten. Opvoeringvan de productiviteit is de enig reëlemogelijkheid voor welvaartsgroei inde landbouw. Zo’n opvoering vande productiviteit moet gebeuren opalle fronten: de productie per ar-beidsuur moet omhoog maar ookde productie per eenheid geïnves-teerd kapitaal en de productie pereenheid aangewende hulpstoffen.In met name aride gebieden kan deproductiviteit van het water in delandbouw sterk verbeterd worden.De doelmatigste manier om de ge-wenste verhoging van de producti-viteit te bereiken is opvoering vande productie per eenheid van op-pervlakte. Het is in veruit de meestegevallen de manier om de welvaartvan de landbouwende bevolking tevergroten. Bovendien vergroot hetde welvaart van de stedelijke bevol-king (Vijverberg, 1996). Zonder eensterke landbouw in eigen land blijftde stedelijke bevolking in tal vanlanden afhankelijk van de grotegraanexporterende landen.

NoodzaakgewasbeschermingDoor ziekten en plagen verliezenwij jaarlijks belangrijke delen vande gewassen en het geoogste pro-

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 53Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Plantaardige en dierlijke productie in de wereld per hoofd van debevolkinga), 1961-1999.

Actual production and estimated losses for eight cros during 1988-1990,by pest and region

Losses ($ 109) due to

Region Actual Pathogens Insects Weeds Totalproduction

Africa 13.3 4.1 4.4 4.3 12.8North America 50.5 7.1 7.5 8.4 22.9Latin America 30.7 7.1 7.6 7.0 21.7Asia 162.9 43.8 57.6 43.8 145.2Europe 42.6 5.8 4.9 4.9 16.8Former USSR 31.9 8.2 6.7 6.7 22.1Oceania 3.3 0.8 0.5 0.5 1.9

Page 8: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

duct. Schattingen lopen uiteen van10 tot 50% van de totale oogst. Hetinzicht in het werkelijke verlies isbeperkt. De tabel op pagina 53(Oerke et al., 1995) geeft daaroverenkele cijfers.

Dit voorbeeld leert ons dat doorziekten, plagen en onkruiden rond40% van de potentiële productieverloren gaat. Voorwaar een cijferdat ons - mensen die op het terreinvan plantenziekten werken - duide-lijk maakt dat er nog veel werk tedoen is. Plantenziekten vormen ookin de rijke landen nog steeds eengrote bedreiging voor de oogstze-kerheid. Recente berichten uit Al-meria melden oogstverliezen bijkomkommers in kassen tot 50%door virusuitbraken van waar-schijnlijk een vergelingsvirus. In hetgeval vatbare rassen gebruikt wer-den spreekt Cabrera (2001) van eentotale misoogst.

GeïntegreerdegewasbeschermingOnder geïntegreerde productie ver-sta ik een door de wet getolereerdeproductiewijze waarbij de inzet vankennis gemaximaliseerd is. Allemogelijkheden om de belager opeen niveau te houden onder deschadedrempel worden gebruikt.De productie vindt plaats op eeneconomisch en sociaal duurzamewijze en het gebruik van hulpstof-fen is geminimaliseerd.

De maximale inzet van kennis bete-kent een voortschrijdend inzicht.Wat vandaag tot de geïntegreerdebestrijding gerekend wordt, hoeftdaar morgen niet meer bij te horen.

De maximale inzet van kennis lichtik toe aan de hand van een drietalvoorbeelden uit het gebied van degewasbescherming. Ik geef daarbijachtereenvolgens een voorbeeld uitde fysica, de chemie en de biologie.

1. Het is bekend dat bij het toepas-sen van bestrijdingsmiddelenhet middel niet altijd de plek be-reikt waar het zijn functie kanuitoefenen (Staay, 1992). Onder-

zoek loopt op het PPO, sectorglastuinbouw, en de TUD ommeer gerichte toepassingen teontwikkelen (Anonymus, 1998).Geïntegreerd telen betekent inieder geval zuinig zijn met hetbestrijdingsmiddel en zorgvuldigmet de omgeving omspringen

2. Op de Universiteit van Beltsville,Maryland zijn aromastoffen uitde aardappel geïsoleerd. Dezestoffen zijn vervolgens losgelatenop coloradokevers en getoetst ofen in welke mate deze stoffenhet gedrag van de kevers beïn-vloeden (Anonymus, 2000). Eenvijftal stoffen bleek – ook als de-ze in het laboratorium gesynthe-tiseerd waren – uitermate actiefals attractieve stof voor de ke-vers. De basis voor een selectiefbestrijdingsmiddel lijkt daarmeegelegd.

3. De bestrijding van Botrytis opkomkommers is een groot pro-bleem. Bestrijdingsmiddelenhelpen hier onvoldoende. Toe-passing van Trichoderma leverdebetere resultaten op dan de toe-passing van Eupareen (Dik,1997).

De drie voorbeelden worden nogniet toegepast in de praktijk. Zodrade toepassingen ervan bedrijfsklaarzijn behoren zij tot de geïntegreerdebestrijding. Ik illustreer ermee datgeïntegreerde bestrijding een voort-gaand, een zich ontwikkelende pro-ductiewijze is.

Natuurwetenschap enemotieGeïntegreerde teelt gaat uit van ge-zond zaai- en plantgoed. Een maxi-male hygiëne qua gebruik van giet-water, machines en personen hoorthierbij. Het goed waarnemen vanziekten, plagen en onkruiden en hetkennen van de schadedrempel zijnwezenlijke elementen van een geïn-tegreerde teeltwijze. Voor deze laat-ste vaardigheid hebben we zelfs eennieuw Nederlands woord geïntro-duceerd: ‘scouten’. Het onderhoudvan en het omgaan met spuitma-chines gebeurt in het algemeen opeen verantwoorde wijze. Gerichte

waarneming of een geavanceerdwaarschuwingssysteem hebben hetkalenderspuiten vervangen. Biolo-gische bestrijding wordt in Neder-land (en elders) op tal van plaatsentoegepast. Biologische bestrijdingin de glasgroenteteelt is een ver-dringingsmarkt. In de sierteelt, defruitteelt, de boomteelt maar ook inde akkerbouw is het een groei-markt.

Ik realiseer mij dat de geïntegreerdeteeltwijze in Nederland nog allesbe-halve perfect toegepast wordt maarhet is wel het uitgangspunt vanpraktisch iedere teler. Dat laatste isoverigens geen reden om bij depakken te gaan neerzitten. Ik ver-wacht veel van een verdergaandecomputerisering van het waarne-mings- en waarschuwingssysteemrond optredende ziekten en plagen.Éénzijdig geloof in bestrijdingsmid-delen kom ik soms nog tegen. Als ikde Nederlandse land- en tuinbouwgoed ken betreft het daarbij tocheerder uitzonderingen dan dat heteen regel is.

De Nederlandse overheid denkt on-der leiding van staatssecretaris Fa-ber hier heel anders over. Het mi-nisterie van LNV spreekt in ‘Zichtop gezonde teelt’ over ‘een sector-brede introductie en verdere ont-wikkeling van een geïntegreerde ge-wasbescherming’ (blz. 4). Dezelfdenota zegt op blz. 11: ‘Dit (de intro-ductie van geïntegreerde gewasbe-scherming) vereist een omslag indenken en handelen bij de telers…’.Het kan zijn dat het spreken over deintroductie van en de omslag in hetdenken berust op gebrek aan kennisbij de overheid over de Nederlandseland- en tuinbouw of over wat geïn-tegreerde teelt is. Waarschijnlijker isechter dat men deze onjuiste voor-stelling van zaken presenteert omduidelijk te maken dat het gebruikvan bestrijdingsmiddelen verder te-ruggebracht moet worden. Bij deparlementaire behandeling van denota is over deze anomalie niet ge-sproken. Het lijkt politiek niet cor-rect iets positiefs over bestrijdings-middelen te zeggen. De andere kantuitkijken bij een omissie in de wet-geving door parlementariërs is eenverschijnsel dat in het parlement

Pagina 54 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Page 9: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

vaker voorkomt (Van der Dunk,2002). De houding van de overheidover dit probleem en de landbouwin het algemeen lijkt wetenschap-pelijk weinig gefundeerd maar sterkgestoeld te zijn op emoties, zoalshet onderstaande citaat van Smith(1999) aantoont. De markt – datdienen wij ons goed te realiseren –wordt meer beheerst door emotiesdan door de natuurwetenschap. Dediscussies rondom BSE (gekke-koeienziekte) en mond- en klauw-zeer hebben dat duidelijk gemaakt(Thibout, 2001).

So to officialize organic farming is totake society onto shaky ground.

Besluit

Certis is stevig gegrondvest in de rij-ke landen. Emoties en de rol vanemoties zullen haar daardoor nietvreemd zijn. Het is een bedrijf dataan vele zijden wetenschappelijkecontacten heeft. De natuurweten-schap is haar derhalve evenminvreemd. Zij voert een breed produc-

tenpakket van biologische bestrij-ders tot bestrijdingsmiddelen, enheeft daardoor de mogelijkhedenom geïntegreerde teelt waar te ma-ken. Interessant vind ik de grote roldie zij aan kennis toekent als eenartikel dat een volwaardige plaatsop de markt verdient. Het gaat im-mers niet alleen om dat een produ-cent artikelen toegeleverd krijgt. Hijof zij moet het concept van ‘geïnte-greerde’ teelt kunnen kopen!

Ik wens het bedrijf veel succes in detoekomst toe.

LiteratuurAnonymus, 1998. Effectiever bestrijden met

nieuwe methode. Groenten en Fruit (glas-groenten) 8 (6): 23.

Anonymus, 2000. Coloradokever in de val ge-lokt. Haagsche Courant/Weten en kun-nen: 12-02.

Beusekamp, W., 2001. Boer zal weer op kwali-teit moeten gaan letten. Volkkrant 15-01.

Cabrera, M., 2001. Los agricultores que usansemillas tolerantes a los virus reducen sucosecha a la mitad. La Voz de Almeria31-12.

Dik, A., 1997. Bestrijders vechten met Botrytisom voedsel. Groente en Fruit (glasgroen-ten).

Dunk, Th. Van der, 2002. De geslaagde politi-

cus: bang, kleurloos en Krampachtig. VrijNederland 05-01: 14-15.

Kok, W., 1996. Nederland en de wereld in hetzicht van de wereldvoedseltop 1996. Ope-ningsrede academisch jaar LUW: 11.

Leisinger, K.M., K. Schmitt & R. Pandya-Lorch,2002. Six billions and counting. Popula-tion growth and food security in the 21st

century. International Food Policy Re-search Institute, Washington.

Liere, J. van, 2000. Voedselproductie stijgt tetraag. Voorbeschouwing wereldvoedsel-top 2001. Oogst (tuinbouw) 8-12: 14.

Ministerie LNV, 2001. Zicht op gezonde teelt.Oerke, E., et al., 1995. Crop production and

crop protection: Estimated losses in ma-jor food and cash crops. Elsevier Amster-dam.

Smith, I.M., 1999. Reflections. In: G. Meester,R.D. Woittiez & A. de Zeeuw. Plants andPolitics. Wageningen Pers, Wageningen:49-51.

Staay, M. van der, 1992. Waar blijft een verspo-ten middel? Vakblad Bloemisterij 47 (9):48-49.

Thibout, P., 2001. En Allemagne, le virage ‘bio’.Le Monde Diplomatique, avril: 4.

United Nations Population Division. Worldpopulation prospects: the 2000 revision.Vol. I, New York.

Vijverberg, A.J., 1996. Glastuinbouw in ont-wikkeling. Beschouwingen over de sectoren de beïnvloeding ervan door de weten-schap. Eburon, Delft: 63.

Yudelman, M., A. Ratta & D. Nygaard, 1998.Pest management and food production:Looking to the future. IFPRI: 2020 brief52.

Zachariasse, L.C.. et al., 2000. Landbouw-Eco-nomisch Bericht 2000. LEI, Den Haag.

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 55Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Page 10: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Effect van papiercellulose opRhizoctonia solani in bloemkool

R.W.A. Scheper1, J. Postma1, M.T. Schilder1, R. Pastoor1, C.E. Westerdijk2, L.J. Esselink2,P.H.J.F. van den Boogert1, M.C. Krijger1, M.P.E. van Gent-Pelzer1.

1 Plant Research International, Postbus 16, 6700 AA Wageningen 2 Praktijkonderzoek Plant en Omgeving BV, sector AGV, Postbus 430, 8200 AK Lelystad

Het effect van papiercellulose (PC) als bodemtoevoe-ging op zwartpoten in bloemkool is onderzocht in kas-en veldproeven, uitgevoerd op zavelgrond uit Zwaag-dijk.

Uit onderzoek tot nu toe, blijkt dat de bodemweer-stand tegen R. solani AG 2-1 verhoogd wordt als PC aan de grond wordt toegevoegd. Een proef in een klimaatcel toonde aan dat grond geïncubeerd met PCgedurende een week tot vier maanden bij 18C een sig-nificant hogere bodemweerstand had dan niet geïncu-beerde grond. Uit een veldproef bleek dat de bodem-weerstand op het moment van planten verhoogd is alsPC drie maanden voor het planten in de grond is ge-spit.

Uit de veldproef bleek daarentegen tevens dat, als PCvlak voor het uitplanten in de grond is gespit, meerbloemkoolplanten wegvallen vanwege ziekte door na-tuurlijk aanwezige R. solani. Deze natuurlijk aanwezigeR. solani is aangetoond met behulp van moleculaire de-tectie en uitgroei van de schimmel op agar. Voorlopigeresultaten van een kasproef ondersteunen dit, aange-zien natuurlijk aanwezige R. solani ziekte veroorzaaktin zes-weken-oude-bloemkoolplantjes als de grondgeïncubeerd is met PC gedurende een, tien of dertigdagen. Plantjes op onbehandelde grond waren na tiendagen nog niet ziek.

PC lijkt dus effect te hebben op zowel de bodemweer-stand tegen R. solani als op de infectiedruk. Kennis vande oorzaak van beide fenomenen zal bijdragen aan de

ontwikkeling van duurzame beheersingsstrategiën vanR. solani.Thema: Natuurlijke Weerbaarheid

Moleculair biologischeidentificatie van economischbelangrijke mineervliegen

L.F.F. Kox, L.J.W. de Goffau en B. Aukema

Plantenziektenkundige Dienst, Postbus 9102, 6700 HC Wageningen

Liriomyza bryoniae, L. huidobrensis, L. sativae en L. tri-folii zijn economisch belangrijke mineervliegen. Mor-fologische identificatie kan alleen met zekerheid ge-schieden aan de hand van het mannelijke genitaal.Vrouwtjes, poppen en larven kunnen slechts geïdentifi-ceerd worden op groepsniveau (L. bryoniae en L. huido-brensis versus L. sativae en L.trifolii). Species identifi-catie in alle ontwikkelingstadia is mogelijk door middelvan moleculair biologische technieken. Onze methodeis een polymerase ketting reactie (PCR) amplificatievan een ongeveer 750 bp groot fragment van het mito-chondriaal cytochroomoxidase II (CO II) DNA gevolgddoor restrictie fragment lengte polymorfisme (RFLP)analyse.

Epidemiologisch onderzoek voorde beheersing van ringrot in deaardappel

J.M. van der Wolf1, J.R.C.M. van Beckhoven1, K. Mansfeld Giese2, P. Müller3, R. Karjalainen4

en D. Stead5.

1Plant Research International B.V., P.O. Box 16, 6700 AA Wageningen2Danish Institute of Agricultural Sciences, 4200 Slagelse, Denemarken3Biologische Bundesanwalt für Land- und Forstwirtschaft,Stahndorfer Damm 81, D-14532, Kleinmachow, Duitsland4University of Kuopio, P.O.Box 1627, 70210 Kuopio, Finland5Central Science Laboratory, Sand Hutton, YO4 1LZ, York,Vereningd Koninkrijk

Ringrot in de aardappel, veroorzaakt door de Gram-po-sitieve bacterie Clavibacter michiganensis subsp sepe-

Pagina 56 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Samenvattingen Gewas-beschermingsmanifestatie

In het vorig nummer van Gewasbescherming zijnabusievelijk onderstaande samenvattingen nietgeplaatst.

Page 11: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

donicus is een belangrijke quarantaineziekte, die vooralin koelere klimaten op het noorderlijk halfrond voor-komt. Het pathogeen verspreidt zich met name viapootgoed en via gecontamineerde landbouwmachinesen opslagfaciliteiten. Om beheersingsmaatregelen voorringrot te verbeteren wordt binnen het kader van eenEU-FAIR project (PL98-4366) epidemiologisch onder-zoek aan de ziekteverwekker verricht. Met behulp vanspontane antibioticum-resistente mutanten werd deoverleving van Cms in grond, water, waard- en niet-waardplanten en diverse materialen bepaald, zowel inveldexperimenten als onder geconditioneerde omstan-digheden.

In grond overleefde Cms circa een jaar, onafhankelijkvan het type grondsoort, de vochtigheid of de stam.

Mogelijk gaat Cms direct in ruste en wordt de overle-ving vooral bepaald door de hoeveelheid reservevoed-sel in de bacteriecel, en minder door de antibiosis ofcompetitie om nutriënten. Cms is in hoge mate waard-plantspecifiek. Acht weken na stengelinoculaties vanakkeronkruiden en gewassen die in rotatie met deaardappel geteeld worden, werd incidenteel de bacteriein zeer lage concentraties in de stengel teruggevonden.De rol van landbouwmachines bij de verspreiding vande bacterie werd bevestigd in experimenten met eenbesmette pootmachine. De verspreiding tijdens het po-ten werd sterk bepaald door aanwezige wonden, bij-voorbeeld veroorzaakt door afgebroken spruiten. Be-handeling van de gecontamineerde machine met eenchemisch desinfectans voorkwam verspreiding effec-tief.

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 57Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Page 12: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Van en voorbedrijfsleven

Naktuinbouw bestrijkt met haar ac-tiviteiten een breed terrein in deNederlandse tuinbouw; bloemiste-rij-, boomkwekerij- en groentege-wassen. De Nederlandse AlgemeneKwaliteitsdienst Tuinbouw is eenstichting van en voor het bedrijfsle-ven die, voor wat betreft keurings-en inspectietaken, onder toezichtstaat van het ministerie van Land-bouw, Natuurbeheer en Visserij(LNV).Vanuit LNV heeft Naktuin-bouw de taak gekregen teeltmateri-aal te controleren en toezicht tehouden op bedrijven die teeltmate-riaal produceren en/of erin hande-len. Volgens de geldende eisen isbinnen Naktuinbouw gezorgd vooreen strikte scheiding op organisato-risch en financieel gebied tussen depublieke taken (de keuringen meteen wettelijke basis) en de privatetaken (dienstverlening).

In Nederland zijn alle producentenvan teeltmateriaal verplicht tot aan-sluiting bij één van de keurings-diensten. Producenten van teeltma-teriaal voor landbouwgewassen envoor bloembolgewassen zijn re-spectievelijk aangesloten bij NAK(Nederlandse Algemene Keurings-dienst) te Emmeloord en BKD(Bloembollenkeuringsdienst) teLisse.

MissieDe missie van Naktuinbouw is hetbewaken en bevorderen van de

kwaliteit van producten, processenen ketens in de tuinbouw, met na-me gericht op teeltmateriaal, zowelnationaal als internationaal.

BestuurlijkDe drie sectoren bloemisterijgewas-sen, boomkwekerijgewassen engroentegewassen zijn binnen destichting Naktuinbouw vertegen-woordigd door sectorbesturen. Dezetels in deze besturen worden toe-gewezen aan vertegenwoordigersvan representatieve organisatiesvan het bedrijfsleven. Vertegen-woordigers van het vak zijn ondermeer de Nederlandse Bond vanBoomkwekers (NBvB), de Koninklij-ke Bond voor de Groothandel inBloembollen en Boomkwekerijpro-ducten (KBGBB), Plantum NL en deFederatie van Land- en Tuinbouw-organisaties (LTO).

Aan het hoofd van de stichting Nak-tuinbouw staat het bestuur. De zesleden van dit stichtingsbestuur, be-halve de voorzitter en secretaris,zijn afgevaardigd uit de drie sector-besturen. De voorzitter van hetstichtingsbestuur is door de minis-ter van LNV benoemd. Hij neemteen onafhankelijke positie in.

De voorzitter zit zowel het stich-tingsbestuur als de sectorbesturenvoor. Besluiten met betrekking tothet ‘publiek domein’ (de verplichtekeuringen) worden formeel gezien,genomen door het stichtingsbe-stuur. In de dagelijkse praktijk lig-gen veel verantwoordelijkheden enbevoegdheden bij de vertegenwoor-

digers in de sectorbesturen. Zij heb-ben zeggenschap op gebied vankeuringssystemen, keuringsaan-pak en keuringstarieven. Het hoofd-bestuur geeft volgens een ‘Raad-van-Commissarissen-model’ stu-ring aan de zakelijkedienstverlening.

Operationeel Naktuinbouw is ingericht als lijn-organisatie. De organisatie kent opoperationeel niveau vier bedrijfs-eenheden: Keuringen, Laboratoria,Rassen & Proeven en Kwaliteitsma-nagement.

De managers van deze bedrijfseen-heden worden aangestuurd dooreen tweehoofdige collegiale direc-tie; directeur Keuringen en direc-teur Dienstverlening.

De ondersteunende diensten verle-nen faciliterende diensten aan debedrijfseenheden en de directie.

De actualiteit

De kwaliteitsdienst springt steedsvaker in op een groeiende behoeftebij bedrijven aan ondersteuning bijsnelle technische ontwikkelingenop het gebied van veredeling, ver-meerdering, rasidentificatie en de-tectie van schadelijke organismen.Binnen Naktuinbouw zijn de vol-gende onderwerpen door genoem-de behoefte bij bedrijven zeeractueel geworden:● Naktuinbouw Elite® certificering

Internationaal● De vertaling van wetenschappe-

lijk onderzoek naar de praktijk● Erkenning van Laboratoria

(NAL)● Identiteitsonderzoek met behulp

van DNA-technieken

Pagina 58 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Naktuinbouw: een kwaliteits-dienst van de toekomstA.J. Klaver

afd. Communicatie Naktuinbouw, Sotaweg 22, Postbus 40, 2370 AA Roelofarendsveen

Naktuinbouw (Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw) biedtde nationale en internationale tuinbouwsector méér dan alleen maarkeuringen op het gebied van teeltmateriaal. Hier is zij het meest van be-kend, maar inmiddels is er een breed pakket van producten en dienstente verkrijgen aan dat ene loket in Roelofarendsveen.

Page 13: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Naktuinbouw Elite®

certificering

Zo is bijvoorbeeld op 1 november2001 de mondiale standaard voorteeltmateriaal van topkwaliteit:Naktuinbouw Elite® gepresenteerdaan het bedrijfsleven.

Naktuinbouw Elite® klaar voormondiaal gebruikNaktuinbouw Elite® is omgevormdtot een internationaal te gebruikenkwaliteitsmerk. Naktuinbouw Eli-te® is gericht op de globalisering enschaalvergroting die bij de produc-tie en handel van teeltmateriaalvoor bloemisterijgewassen plaats-vinden. Geproduceerd teeltmateri-aal gaat naar klanten in landen diesteeds hogere eisen stellen aan ge-zondheid en kwaliteit. Mede om dekwaliteit hoog te houden, verplaat-sen vermeerderaars moerplantennaar landen waar ’s winters beteregroeiomstandigheden heersen. Be-langrijke factor is ook dat daar ookgoedkoper geproduceerd kan wor-den.

Het Naktuinbouw Elite®-certifice-ringschema voor bloemisterijge-wassen speelt in op de procesmati-ge begeleiding en bemonsteringvan vermeerderingsprogramma’s.Daarvoor zijn twee ondersteunendeerkenningsregelingen ontwikkeld:1. Naktuinbouw Bedrijfserkenning2. Erkenningsregeling Monsterna-

me en Toetsing Naktuinbouw(EMT Naktuinbouw)

Met deze erkenningsregelingenwaarborgen vermeerderaars hetvermeerderingsproces en de ge-zondheid van hun moerplanten enhet daaruit geproduceerde teeltma-teriaal. Naktuinbouw bewaakt encontroleert productielocaties vandeelnemende bedrijven. Dit ge-beurt door het uitvoeren van perio-dieke audits van de kwaliteitssyste-men, laboratoriumcontroles endoor aanvullende visuele controlesen onafhankelijke monsternames.Ervaringen hebben aangetoond datdeze nieuwe aanpak betrouwbaaren daarmee ook op locaties op af-stand haalbaar en toepasbaar is.

Piramide Naktuinbouw Elite®Naktuinbouw Elite®-certificeringvoor Bloemisterijgewassen kent eenpiramidestructuur. In de certifice-ring wordt uitgangsmateriaal voorvegetatieve of generatieve vermeer-dering toegelaten nadat is aange-toond dat de zogenaamde ‘Kandi-daat Plant’ raszuiver, rasecht engeheel vrij is van ziekten. Deelne-mers aan Naktuinbouw Elite® Cer-tificering gebruiken uitgekiendesystemen voor:1. Geïsoleerde teelt;2. bedrijfshygiëne;3. laboratoriumtoetsing;4. rasechtheid en raszuiverheid.

Deze systemen worden gebruikt omte waarborgen dat de toegelatenplanten of klonen aan de hoge cer-tificeringseisen blijven voldoen.

Kwaliteitsbewaking door bedrijfs-erkenningDe kern van Naktuinbouw Elite®-certificering bestaat uit traceeer-baarheid en betrouwbaarheid. Bin-nen de certificering worden hogeeisen gesteld aan het vermeerde-ringsproces en de(laboratorium)controles op gezond-heid. Op veel vermeerderingsbe-drijven zijn deze processen goedontwikkeld en gedocumenteerd. Demanier van werken staat beschre-ven in kwaliteitshandboeken.

Deskundige medewerkers voerenwerkzaamheden uit die rechtstreeksvan invloed kunnen zijn op de kwa-liteit en gezondheid van de planten.Belangrijke taken zijn controles uit-voeren, bemonsteren, toetsen enhet vastleggen van resultaten. Daar-naast nemen de medewerkers corri-gerende maatregelen en controle-ren het effect hiervan. Verder is ereen goede administratie van de bin-nenkomst, de productie en afleve-ring van teeltmateriaal.De leiding van het bedrijf zorgt er-voor dat het kwaliteitssysteem eenafspiegeling is van de werkelijkheid.Het systeem moet praktisch bruik-baar zijn. De kwaliteit en het juistegebruik van de systemen wordt ge-waarborgd door periodiek uitge-voerde interne audits. De auditresultaten zijn de bouwste-nen voor verbeteringen. Door deel

te nemen aan Naktuinbouw Be-drijfserkenning en aan de Erken-ningsregeling Monstername enToetsing, kan een bedrijf het kwali-teitssysteem en de manier waarophet bedrijf ermee werkt laten bor-gen door Naktuinbouw. Is een be-drijf eenmaal erkend dan verplaatstNaktuinbouw het accent van de vi-suele controle naar het auditen vande erkende systemen.

Naktuinbouw BedrijfserkenningNaktuinbouw Bedrijfserkenningborgt het kwaliteitssysteem dat be-drijven gebruiken om het vermeer-deringsproces uit te voeren en tebewaken. Belangrijke aspecten diein het kwaliteitssysteem geborgdworden, zijn:1. Inbreng van materiaal;2. opkweek en productie;3. aflevering van teeltmateriaal;4. gewascontrole en uitvoering van

gewasbescherming;5. bedrijfshygiëne; 6. administratie van teeltmateriaal.

Voordat Naktuinbouw een bedrijferkent, wordt er een documentatie-audit en een implementatie-audituitgevoerd. Vervolgens wordt hetkwaliteitssysteem minimaal jaar-lijks geaudit.

Erkenningsregeling Monsternameen Toetsing Naktuinbouw (EMTNaktuinbouw)EMT borgt het kwaliteitssysteemdat bedrijven gebruiken voor hetbemonsteren en toetsen van plan-ten op ziekten en plagen. In hetkwaliteitshandboek staat beschre-ven hoe monstername en toetsingin het laboratorium plaatsvinden.Het kan door één bedrijfsafdelinguitgevoerd worden. Als er meer af-delingen of externe laboratoriamonsters nemen of toetsen moetendeze erkend zijn. Het laboratorium gebruikt toets-protocollen waarin de uitvoeringvan toetsen is beschreven. Belang-rijk hierbij is dat de bruikbaarheidvan de toets moet worden aange-toond. Het laboratorium wordt echter paserkend, als Naktuinbouw een docu-mentatie-audit en een implementa-tieaudit uit heeft gevoerd. De toets-protocollen waarvoor de erkenning

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 59Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Page 14: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

geldt, worden door specialisten opbruikbaarheid beoordeeld. Vervol-gens wordt het kwaliteitssysteemminimaal jaarlijks geaudit. Samenmet erkende laboratoria voert Nak-tuinbouw regelmatig vergelijkings-onderzoeken uit om vast te stellenof toetsresultaten betrouwbaar envergelijkbaar zijn.

Naktuinbouw Elite®-gecertificeerdeBloemisterijgewassenAlstroemeria Dianthus (anjer)Araceae; Anthurium Dendranthema (chrysant)Euphorbia fulgensPelargonium (geranium)Pot- en perkplanten Rosa (Kasrozen)

StandaardkeuringDe kwaliteitskeuring (verplichtestandaardkeuring) is gebaseerd opEuropese wetgeving. De verant-woordelijke keuringsorganisaties inde Europese landen controleren opbasis van dezelfde (Europese) richt-lijnen. Binnen de lidstaten zijn deEU-richtlijnen vertaald in nationaleregelgeving. In Nederland gebeurtdit via keuringsreglementering opbasis van de Zaaizaad- en Plant-goedwet. Een verbijzondering vandeze Nederlandse wet is het aan-sluitingsbesluit: alle producentenvan teeltmateriaal zijn verplichtzich aan te sluiten bij de door hetministerie van Landbouw, Natuur-beheer en Visserij aangewezen keu-ringsinstelling.

Producenten van teeltmateriaal zijnprimair zelf verantwoordelijk voorde kwaliteit van hun producten.Naktuinbouw ziet toe op een goedebedrijfsvoering bij de aangeslotenbedrijven. Dit zijn veredelaars, ver-meerderaars, producenten en han-delaren. Door het uitvoeren van re-gelmatige steekproeven controlerende keurmeesters op raszuiverheid,rasechtheid, gezondheid en uitwen-dige kwaliteit van het materiaal. Al-leen teeltmateriaal dat voldoet aande gestelde eisen mag worden ver-handeld.

De herziening van de Europeserichtlijn voor siergewassen ver-plicht de Nederlandse producenten

van teeltmateriaal tot het voldoenaan kwaliteitsvoorschriften voor al-le siergewassen. Het toezicht op hetvoldoen aan de voorschriften wordtvanaf 2002 daadwerkelijk in depraktijk toegepast in de sectorenbloemisterij- en boomkwekerijge-wassen.Wanneer materiaal wordt verhan-deld, moet het zijn voorzien vaneen afleverbon, leveranciersdocu-ment of opdruk op de verpakking.Ook voor de minimaal verplichteinformatiegegevens op deze docu-mentatie bestaan Europese richtlij-nen.

Fytosanitaire keuringNaast kwaliteitskeuringen voertNaktuinbouw ook fytosanitaire in-specties uit, onder toezicht van dePlantenziektenkundige Dienst (PD).Op basis van dit type inspecties kanNaktuinbouw plantenpaspoortenverstrekken aan bedrijven. Eenplantenpaspoort is een soort fyto-sanitair-certificaat dat geldig is bin-nen de gehele Europese Unie. DeEU stelt vast welke gewassen bijverhandeling moeten zijn voorzienvan een plantenpaspoort.

AdviesDe medewerkers van NaktuinbouwKeuringen adviseren en ondersteu-nen bedrijven bij vragen op het ge-bied van kwaliteit van teeltmateri-aal. Zij stellen hun vakkennisbeschikbaar voor bijvoorbeeld hetopstellen van taxatierapporten,monstername, kwaliteitsbeoorde-lingen, voorlichting over kwaliteits-eisen en het beoordelen van het be-stek voor grootgroenprojecten.

Laboratoria

OnderzoekDe specialisten in het team Onder-zoek & Ontwikkeling van Naktuin-bouw Laboratoria werken aan hetontwikkelen en praktijk klaarmakenvan nieuwe methoden voor detectievan ziekten, voor rassenidentificatieen resistentiebepaling. Zij bewer-ken nieuwe wetenschappelijke me-thoden tot betrouwbare, efficiënteen betaalbare toepassingen voor deLaboratoria Gezondheidsonder-

zoek, Resistentietoetsingen enZaadanalyse, alsmede voor bedrijf-slaboratoria. Wanneer een nieuwe ziekte of plaagopduikt, zoekt het team Onderzoek& Ontwikkeling naar een antwoord,bijvoorbeeld door een betrouwbaredetectiemethode te ontwikkelen.Het team Onderzoek & Ontwikke-ling werkt zowel voor de eigen labo-ratoria als voor externe klanten.

TechniekenIn de laboratoria van Naktuinbouwwordt gewerkt met moderne tech-nieken met een wetenschappelijkeachtergrond. De toetsen die dooruniversiteiten en instituten ontwik-keld zijn, krijgen in de Laboratoriaeen vertaalslag naar de praktijk.

In de laboratoria in Roelofarends-veen zijn naast de reguliere technie-ken, zoals ELISA, (return-) elektro-forese, immunofluorescentie (IF) enuitplaten van bacteriën en schim-mels, ook technieken op DNA-ni-veau in gebruik. PCR (“polymerasechain reaction”) bijvoorbeeld,wordt steeds meer toegepast voorhet detecteren van diverse ziekte-verwekkers in de tuinbouw.

Veel toetsingen worden uitgevoerdop de wijzen die de EPPO (Europe-an and Mediterranean Plant Protec-tion Organisation), ISTA (Interna-tional Seed Testing Association) enISHI (International Seed Health Ini-tiative) hebben aanbevolen.

Voor het toetsen en virusvrij makenvan houtige planten is een speciaalcentrum voor biotoetsingen inge-richt, het Naktuinbouw Toetscen-trum te Horst. Door middel vanwarmtebehandeling worden plan-ten en bomen virusvrij gemaakt.Hier wordt ook in opdracht van ver-meerderingsbedrijven een uitge-breide collectie virusvrije plantenen bomen in stand gehouden. Hetgaat om vele soorten en rassen vanklein en groot fruit, laan- en sierbo-men, rozen en heesters.

MogelijkhedenDe bedrijfseenheid Laboratoriabiedt aan bedrijven vele mogelijk-heden en is daarvoor opgebouwduit verschillende teams met elk hun

Pagina 60 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Page 15: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

eigen specialisme; Diagnostiek, Ge-zondheidsonderzoek, Onderzoek &Ontwikkeling, Zaadanalyse, Resis-tentietoetsingen en Biotoetsen. Ge-zamenlijk bieden zij toetsingen opde volgende ziekteverwekkers enkwaliteitsaspecten:– bacteriën– fytoplasma’s– nematoden– schimmels– virussen – viroïden– resistentie (tegen virussen,

schimmels, bacteriën en insecten)– zaadanalyse (onder andere van

kiemkracht, zuiverheid en vocht-gehalte)

De laboratoria bezitten ook de faci-liteiten voor in-vitro bewaring vanvirus- en bacterievrij materiaal enkunnen planten pathogeenvrij ma-ken door het toepassen van meris-teemcultuur. Dit gebeurt in op-dracht van bedrijven.

ErkenningBedrijven met eigen laboratoriakunnen een Naktuinbouw-erken-ning krijgen. Hierdoor zijn erkende,gecontroleerde toetsingen op heteigen bedrijf mogelijk. Deze NAL-laboratoria (Naktuinbouw Accredi-ted Laboratories) staan onder stren-ge (periodieke) controle vanNaktuinbouw om de accreditatie tekunnen behouden.

Naktuinbouw Laboratoria zelf is er-kend door ISTA en participeert in

ISHI, een internationale groep we-tenschappers die werkt aan de ont-wikkeling en verbetering van ge-zondheidstoetsen.

Rassen & Proeven

SortimentsidentificatieDNA-technieken gaan ook eensteeds belangrijkere rol spelen insortimentsidentificatie in de tuin-bouw. In Laboratoria worden ziek-ten vastgesteld met deze technie-ken. Binnenkort start NaktuinbouwRassen & Proeven met identiteits-onderzoek op DNA-niveau. Nak-tuinbouw wil als onafhankelijke or-ganisatie met kennis van rassen,rasbeschrijvingen en rassenonder-zoek in 2002 hiervoor een productontwikkelen in samenwerking methet bedrijfsleven.

Het nieuwe product dat onder denaam Naktuinbouw Variety Tracer®door het leven zal gaan, biedt eensnel en betrouwbaar antwoord opvragen omtrent:– De identificatie van teeltmateri-

aal– Verdacht materiaal aangaande

inbreuk op rechten, waaronderkwekersrecht

– Verdacht materiaal aangaandemutaties of andere vermeerde-ringsveranderingen

Naktuinbouw Variety Tracer® istoepasbaar in de gehele tuinbouw-

sector en in alle stadia van hetplantmateriaal; van zaad tot eind-product.

KwaliteitsmanagementKwaliteit van producten, processenen systemen (inclusief handel) staatop dit moment in de tuinbouw sterkin de belangstelling. Het gaat hierbijveelal om kwaliteits- en/of risico-beheersingsystemen. Naast de alge-mene systemen is er ook behoefteaan branch- of productspecifiekesystemen. Dit geldt ook voor gewas-beschermingsmiddelen. Naktuin-bouw speelt op deze nieuwe tuin-bouw-ontwikkeling in door middelvan adviezen en vakopleidingen ophet gebied van kwaliteits- en/ofrisicobeheersingsystemen.

VraagbaakDoor de bundeling van kwaliteits-controles en dienstverlening is hetvoor de kweker eenvoudiger omeen ‘sparring partner’ te vinden dieveel know-how in huis heeft op hetgebied van kwaliteit. Dit maaktNaktuinbouw de vraagbaak bij uit-stek voor de nationale en interna-tionale tuinbouwketen, die met zijntijd meegaat.

AdresgegevensNaktuinbouwSotaweg 22, Postbus 40, 2370 AA Roelofarendsveentel +31 (0)71 33 26 262fax +31 (0)71 33 26 363 e-mail: [email protected]: www.naktuinbouw.nl

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 61Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Page 16: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Eindevaluatie van detaakstellingen

De nadelige effecten op het milieuen de nadelen die de landbouw zelfondervond van het verbruik van ge-wasbeschermingsmiddelen warenaanleiding voor de beleidsnotaMeerjarenplan Gewasbeschermingvoor de periode 1990 tot en met2000. De belasting van de bodemmet gewasbeschermingsmiddelenhadden geleid tot problemen metde drinkwaterbereiding uit grond-water. De gewasbeschermingsmid-delen in het oppervlaktewater wa-ren de oorzaak dat het ecologischfunctioneren van die wateren sterkwerd belemmerd.

Naast vermindering van de effectenop het milieu beoogde het MJPG tevoorkomen dat door een eenzijdigechemische bestrijding resistentiesbij allerlei ziekteverwekkers ofplaagorganismen zouden ontstaan.De landbouw had daarom zelf ookbelang bij een spaarzamer gebruikvan gewasbeschermingsmiddelen.

De taakstellingen in het MJPG wa-ren:● Vermindering omvang verbruik● Vermindering afhankelijkheid● Vermindering emissie

De eindevaluatie richt zich over de

gehele periode op deze drie taak-stellingen. De milieubelasting is inde loop van de tijd als vierde be-langrijk aandachtsveld naar vorengekomen. De verandering in de mi-lieubelasting over de gehele periodewordt bekeken. Daarbij wordt on-derscheid gemaakt tussen de 1e fasevan 1990 tot 1995 en de 2e fase van1996 tot en met 2000. In 1996 zijnde resultaten van de 1e fase geëvalu-eerd.

VerminderingverbruikDe reductie van de omvang van hetverbruik van gewasbeschermings-middelen in het jaar 2000 is vergele-ken ten opzichte van het verbruik inde referentiejaren 1984-1988.

Uit de tabel blijkt dat de volumere-ductie-taakstelling van het totaalverbruik van 50% is gehaald.

De reductie van het totaal verbruikis vooral te danken aan de sterkebeperking van het verbruik vangrondontsmettingsmiddelen.

De volumereductie-taakstellingvoor grondontsmettingsmiddelenvan 68% en ook de nagestreefde re-ductie van 80% is gehaald. De volu-mereductie-taakstelling voor herbi-ciden en loofdodingsmiddelen van45% is echter niet gehaald. Ook devolumereductie-taakstelling voorinsecticiden, fungiciden en overigemiddelen van 36% is niet gehaald,voornamelijk door de toename vanhet fungicidengebruik in de tweedehelft van de MJPG periode.

Substitutie is, simpel gezegd, devervanging van oude gewasbe-schermingsmiddelen door nieuwe-re die in een lagere dosering wor-den gebruikt. Vooral de substitutiebij fungiciden en grondontsmet-tingsmiddelen was bepalend voorde ontwikkeling van het totaal ver-bruik.

Substitutie heeft naar schatting deomvang het verbruik van herbici-den uiteindelijk teruggebracht metca. 5%. Bij fungiciden, insecticiden

Pagina 62 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Samenvatting van de evaluatie MeerjarenplanGewasbescherming over de periode 1990-2000A.T. Zweep

Expertisecentrum LNV, Postbus 482, 6710 BL Ede

Het Meerjarenplan Gewasbescherming (MJPG) is beëindigd, tijd voor deeindevaluatie waarin de balans wordt opgemaakt. Het Expertisecentrumrapporteert over de mede op basis van achtergronddocumenten vanAlterra, CLM en de Plantenziektenkundige Dienst.

Middelengroep Taakstelling Bereiktereductieverbruik

2000Grondontsmettingsmiddelen 68% 88%Herbiciden en loofdodingsmiddelen 45% 33%Insecticiden, fungiciden en overige middelen 36% 3%Alle middelen gezamenlijk 50% 52%

Page 17: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

en grondontsmettingsmiddelenheeft substitutie het uiteindelijkeverbruik van deze middelengroe-pen verminderd met naar schatting15-35%.

VerminderingafhankelijkheidIndicatoren voor afhankelijkheidGedurende de gehele MJPG periodeis door iedereen gedebatteerd overde doelstelling afhankelijkheid. Hetverminderen van afhankelijkheid isgebruikt zonder dat het begrip dui-delijk is gedefinieerd en van eenstreefwaarde voorzien.

In deze evaluatie is gekozen vooreen combinatie van drie indicato-ren om een beeld te krijgen van deontwikkeling van afhankelijkheid.Er zijn gegevens verzameld waarbijelke indicator op een verschillendniveau de veranderingen in afhan-kelijkheid weergeeft:1. De hoofdlijnen: het verbruik van

chemische gewasbeschermings-middelen gecorrigeerd voor che-mische substitutie

2. De bedrijfsvoering: ontwikkelin-gen in de gewasbescherming opbedrijfsniveau

3. De ondernemer: veranderingenin kennis en attitude

De hoofdlijnen: verbruik vangewasbeschermingsmiddelengecorrigeerd voor chemischesubstitutieVermindering van de afhankelijk-heid van gewasbeschermingsmid-delen kan niet los gezien worden

van de vermindering van het ver-bruik van gewasbeschermingsmid-delen. Wil men de trends in hetverbruik van gewasbeschermings-middelen onderzoeken dan zaleerst de substitutie in kaart ge-bracht moeten worden.

Als we de voor substitutie gecorri-geerde cijfers van het gewasbe-schermingsmiddelenverbruik be-zien, dan zien we de volgendetrends:● Het gecorrigeerde verbruik van

grondontsmettingsmiddelen isafgenomen. De grootste dalingvond plaats in de periode tot1993.

● Het gecorrigeerde verbruik vanfungiciden is over het algemeengestegen.

● Het gecorrigeerde verbruik vanherbiciden is de afgelopen tienjaar licht gedaald.

● Het gecorrigeerde verbruik vaninsecticiden is licht gedaald.

De bedrijfsvoering: ontwikkelin-gen in de gewasbescherming opbedrijfsniveau Een klein aantal voorlopers heeft inde eerste jaren van het MJPG eengrote inspanning geleverd door tevoldoen aan strenge normen op hetgebied van geïntegreerd telen. Indeze initiatieven is een stijgendetrend waar te nemen, maar ten op-zichte van het totale Nederlandselandbouwareaal blijven de initiatie-ven tot nu toe beperkt. Wel is het as-sortiment van producten waarvooreen milieumerk mogelijk is, uitge-breid tot bijna alle AGF- en sierteel-ten.Maatregelen die de afhankelijkheid

van gewasbeschermingsmiddelenverminderen worden pas genomenals ze bedrijfseconomisch interes-sant of verplicht zijn.Tegen het einde van de MJPG perio-de zijn een aantal ontwikkelingenuitgebreid naar een grotere groeptelers, met verplichte registratie vangewasbeschermingsmiddelen engebruik van o.a. waarschuwingssys-temen.

De ondernemer: veranderingen inkennis en attitudeDe kennis over en de houding tenopzichte van de vermindering vande afhankelijkheid van gewasbe-schermingsmiddelen zijn in deMJPG-periode in positieve zin toe-genomen.Met name in de kleine teelten zijnontwikkelingen op gang gekomen,zoals bijvoorbeeld het gebruik vannatuurlijke vijanden in de glas-groenteteelt, dat leidt tot een ver-mindering van de afhankelijkheid.In de grote teelten, die het meestebijdragen aan het totaalresultaat,moet op bedrijfsniveau nog eenforse inspanning worden gele-verd om een trendbreuk te reali-seren.

Vermindering emissie

Er is geëvalueerd in welke mate debeoogde reductie van de emissienaar het milieu daadwerkelijk is ge-realiseerd in de periode 1990 –2000. Daarvoor zijn de drie ijkmo-menten van het MJPG gebruikt:1984-1988, 1995 en 2000. Voor dezedrie momenten is de omvang van

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 63Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Figuur 1. Emissie van gewasbeschermingsmiddelen (kg werkzame stof) naar milieucompartimenten

Page 18: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

de emissie vastgesteld, onderver-deeld naar de milieucompartimen-ten bodem + grondwater, opper-vlaktewater en lucht.

De omvang van de emissie is viamodelmatige benadering bepaald,omdat een overall beeld niet te ver-krijgen is met individuele metin-gen. Per milieucompartiment is eenander model gehanteerd.

Om te zorgen dat de benaderingenrecht doen aan de werkelijkheid,zijn vastgestelde gegevens zoveelmogelijk als basis gebruikt. Dit be-treft gegevens over verbruik, areaal-verdeling van gewassen, metingenvan emissies, stofeigenschappenvan gewasbeschermingsmiddelen,toedieningstechnieken en emissie-beperkende maatregelen.

Van de totale emissie van gewasbe-schermingsmiddelen vindt verre-weg het grootste deel plaats naar delucht. Na lucht zijn de emissies naarhet compartiment oppervlaktewa-ter het grootst. In figuur 1 is te ziendat tijdens de MJPG periode deemissies naar alle compartimentenzijn afgenomen.

Voor alle compartimenten is degrootste reductie bereikt in het eer-ste deel van de MJP-G periode. De-ze afname komt vooral doordat detoelating van een aantal stoffen isingetrokken. Daarnaast is ook deemissie van grondontsmettings-middelen afgenomen als gevolg vaneen verminderd verbruik.

In het tweede deel van de MJP-Gperiode heeft het verder aanscher-pen van het toelatingsbeleid in-vloed gehad op de emissiereductie.Daarnaast speelt in deze periode de

afname van de emissie naar opper-vlaktewater als gevolg van driftbe-perking een rol. Dit is het gevolgvan de (verdere) invoering van drift-beperkende maatregelen, mede on-der invloed van het LozingenbesluitOpen teelten en Veehouderij.

De geconstateerde afname is eenalgehele lijn, die niet voor alle indi-viduele middelen geldt. Bij indivi-duele stoffen kan er sprake zijn vaneen toename van de emissie doorsubstitutie en areaalsverschuivin-gen.

Emissie naar de luchtDe emissie naar het milieucompar-timent lucht bestaat voor ruim 99 %uit emissies vanuit de open teelten.Hierbij gaat het met name om ver-vluchtiging van middel tijdens enna de bespuiting. Zoals blijkt uit ta-bel 1 is de taakstelling voor luchtgehaald.

Emissie naar bodem engrondwaterDe emissie naar het milieucompar-timent bodem en grondwater be-staat voor 99 % uit uitspoeling naarhet grondwater. De open teeltennemen het grootste aandeel van deemissie naar het grondwater voorhun rekening.

Tabel 1 geeft aan dat de taakstellin-gen voor de reductie van de emissienaar bodem en grondwater in 2000is gehaald .

Emissie naar het oppervlaktewaterDe emissie naar oppervlaktewaterwordt voor 97 % bepaald door emis-sies vanuit de open teelten. De emis-sieroutes laterale uitspoeling en driftveroorzaken daarbij de meeste emis-sie naar oppervlaktewater.

Als gevolg van een afname van hetverbruiksvolume in samenhangmet de invoering van driftbeper-kende maatregelen, is de hoeveel-heid drift in de MJPG periode (metname na 1995) afgenomen met70%. Dit is echter niet voldoende,want de taakstelling voor de emissienaar oppervlaktewater is niet ge-haald (tabel 1).

VerminderingmilieubelastingHet MJPG kent als een van de driehoofddoelstellingen het reducerenvan het verbruiksvolume van ge-wasbeschermingsmiddelen. In deloop van de tijd ontstond de wensom naast de volumedoelstelling deeffecten op het milieu in beeld tebrengen. De invloed op het milieuwordt namelijk niet alleen bepaalddoor de hoeveelheid gebruikte mid-delen maar ook door de milieutoxi-cologische eigenschappen van deverbruikte stoffen.

In opdracht van de ministeries LNVen VROM zijn milieu-indicatorenontwikkeld die de relatie kunnenleggen tussen volumecijfers (afzet)van een stof en de milieueffecten.De huidige ‘milieuindicator 2000’ isgebruikt voor een analyse van demilieubelasting in de MJPG pe-riode.

De ontwikkelde indicator is geba-seerd op:● De mate waarin organismen in

oppervlaktewater (algen, kreeft-achtigen en vissen tezamen) wor-den blootgesteld aan gewasbe-schermingsmiddelen, in relatietot de ecotoxicologische eigen-

Pagina 64 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Tabel 1. Beoogde en gerealiseerde emissiereductie.

Compartiment Emissiereductie per compartiment

Taakstelling Gerealiseerd Taakstelling Gerealiseerd1995 19951 2000 2000

Bodem + Grondwater 40-45% 68% � 75% 79%Lucht 30-35% 46% � 50% 54%Oppervlaktewater > 70% 59% � 90% 79%

1 Percentages wijken af van de MJP-G Emissie-evaluatie 1995. Op basis van de nieuwste wetenschappelijke in-zichten is de omvang van de emissie in de referentieperiode, 1995 en 2000 bepaald.

Page 19: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

schappen van deze middelen(aquatoxiciteit).

● De overschrijding van de norm-waarde in grondwater.

De milieubelasting wordt uitge-drukt in zogenaamde milieuindica-torpunten (MIP).

De uitgewerkte milieu-indicatorengeven trends voor de ontwikkelin-gen in de MJPG periode. De absolu-te waarde van de milieu-indicatorstaat daarbij op de achtergrond.

Op basis van de milieuindicator-punten (MIP) op aquatoxiciteit enuitspoeling van de verschillendegroepen gewasbeschermingsmid-delen kunnen de volgende conclu-sies getrokken worden:● De milieubelasting gemeten met

de milieu-indicator voor aqua-toxiciteit en uitspoeling naargrondwater samen, is in deMJPG-periode meer dan 50% ge-daald. Het aantal MIP’s vooraquatoxiciteit over de MJPG-pe-riode daalt met meer dan 40%.Het aantal MIP’s voor uitspoelingover de MJPG-periode daalt metongeveer 60%.

● De milieubelasting voor aqua-toxiciteit en uitspoeling is in 2000relatief sterk gedaald.

● Het aantal MIP’s in 2000 voor uit-spoeling naar het grondwaterkomt voor ruim 75% voor reke-ning van de herbiciden;

● Het aantal MIP’s in 2000 vooraquatoxiciteit komt voor onge-veer 2/3 voor rekening van herbi-ciden.

● De milieu-indicator voor aqua-toxiciteit wordt grotendeels be-paald door de gevoeligheid vanalgen voor herbiciden en de ge-voeligheid van kreeftachtigenvoor insecticiden;

● Elke indicator wordt gedomi-neerd door een beperkt aantal (1 – 5) stoffen.

ConclusietaakstellingenDe taakstelling voor verbruik vangewasbeschermingsmiddelen geza-menlijk is gehaald, voornamelijkdoor de daling in verbruik vangrondontsmettingsmiddelen. Eenvergaande vermindering van de af-hankelijkheid van gewasbescher-mingsmiddelen is niet gerealiseerd,maar de afhankelijkheid is wel lichtafgenomen. De milieubelasting vangewasbeschermingsmiddelen is ge-durende de MJPG periode gehal-

veerd.De verminderingen in gebruik,emissie en milieubelasting van ge-wasbeschermingsmiddelen zijnvoornamelijk veroorzaakt door hettoelatingsbeleid, vermindering vanhet gebruik van grondontsmet-tingsmiddelen en de toepassing van emissiebeperkende maatrege-len.

Alle activiteiten gezamenlijk heb-ben tot een wezenlijke veranderinggeleid in de wereld van de gewasbe-scherming.

Een uitgebreide beschrijving is tevinden in de publicatie van het Ex-pertisecentrum LNV, J.J.Ekkes,P.A.M. Besseling, G.H. Horeman,‘Evaluatie Meerjarenplan Gewas-bescherming, einddocument’. Dezeis te bestellen door € 13,61 over temaken op rekeningnummer19.23.26.937, t.n.v. MinisterieLNV/EC-LNV, Postbus 482,6710 BL Ede, onder vermelding vanEC-LNV 2001/042, uw naam enadres.

De publicatie is ook te vinden opwww.lnvweb.nl/lnv/ec-lnv/algdir/publicatiesEC_2001.htm

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 65Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[ARTIKEL

Page 20: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Op 5 juni 2001 promoveerde aande Wageningen Universiteit Wil-bert G. Flier op een proefschriftgetiteld: Variation in Phytophthorainfestans: sources and implica-tions. Promotor was Prof. dr. R.F.Hoekstra, hoogleraar in de geneti-ca; co-promotoren waren Dr. ir.L.J. Turkensteen (Plant ResearchInternational) en Prof. dr. W.E. Fry(Cornell University, NY, USA). Hetin dit proefschrift beschreven on-derzoek werd uitgevoerd bij PlantResearch International (Wagenin-gen) en bij PICTIPAPA (Metepec,Mexico).

Inleiding

De oömyceet Phytophthora infes-tans (Mont.) de Bary, de veroorza-ker van ‘het kwaad’ ofwel de aard-appelziekte, wordt wereldwijdgerekend tot de belangrijkste pa-thogenen in de teelt van aardappe-len en tomaten. Sinds de introduc-tie van het pathogeen in Europarond 1845 veroorzaakt P. infestansregelmatig grote problemen in deteelt van aardappelen. Naast eenbescheiden inzet van partieel resis-tente rassen worden jaarlijks wor-den grote hoeveelheden fungicidengebruikt om aardappelen te be-schermen tegen de aardappelziekte.Problemen met de Phytophthorabestrijding namen toe na de intro-ductie van een geheel nieuwe pop-ulatie van het pathogeen vanuitMexico rond 1976. De huidige P. inf-estans populatie in Nederland be-staat uit isolaten die behoren tot hetA1 en het A2 paringstype. Wanneerisolaten van het A1 en het A2 pa-ringstype in geïnfecteerde plantde-

len in elkaars nabijheid groeien,kunnen door middel van seksuelevoortplanting oösporen ontstaan.Deze rustsporen kunnen minimaalgedurende één winter overleven inde grond en zijn in staat om in hetvolgende seizoen nieuwe aardap-pelgewassen aan te tasten. Alge-meen wordt aangenomen dat oö-sporen samen met aseksueleinoculum bronnen zoals afvalho-pen en geïnfecteerde aardappel-knollen een belangrijke rol spelenbij het ontstaan van nieuwe aard-appelziekte epidemieën. Seksuelevoortplanting en de vorming vanfunctionele oösporen in aangetasteaardappelgewassen hebben geleidtot een grotere genetische variatiein populaties van het pathogeen.Agressieve isolaten (isolaten meteen hoger ziekteverwekkend ver-mogen) hebben mogelijk eenselectief voordeel en nemen daar-door gedurende het verloop van deepidemie in frequentie toe. De toe-name van agressieve isolaten leidttot een P. infestans populatie die isgekenmerkt door een hoger ziekte-verwekkend vermogen. Een beterinzicht in de epidemiologie en depopulatiebiologie van de huidigepathogeenpopulatie is noodzake-lijk om in de toekomst betere enmeer effectieve bestrijdingsstrate-gieën tegen de aardappelziekte tekunnen ontwikkelen. De in ditproefschrift gepresenteerde re-sultaten zijn een weerslag van eenstudie die beoogde om de bronnenvan variatie in P. infestans en heteffect van de toegenomen geneti-sche variatie op het gedrag van P. infestans te onderzoeken.

Variatie inagressiviteit binnenregionale P. infestanspopulaties

In een vergelijkende studie naar deaanwezige variatie in agressiviteitbinnen regionale P. infestans popu-laties werd een aanzienlijke fenoty-pische diversiteit aangetoond vooralle componenten van agressiviteitdie werden bepaald door middelvan inoculatie-experimenten methele knollen en bladponsjes. Hetziekteverwekkend vermogen vanhet meest agressieve isolaat van dereeds verdrongen, aseksueel repro-ducerende pathogeenpopulatie datbeschikbaar is in de isolaatcollectievan Plant Research Internationalbleek vergelijkbaar met het gemid-delde niveau van agressiviteit vande nieuwe, seksueel reproduceren-de pathogeen populatie. In een bio-toets met bladponsjes bleek de ge-middelde agressiviteit van isolaten,afkomstig uit drie onderzochte re-gionale P. infestans populaties, ver-gelijkbaar voor wat betreft de infec-tie-frequentie, maximalegroeisnelheid en sporenproductie.De gemiddelde latentie periode vanisolaten afkomstig van een volkstui-nencomplex in Ede was significantlanger dan die van isolaten uit Zui-delijk Flevoland of Drenthe. Er werdgeen verband gevonden tussenagressiviteit en het paringstype vaneen isolaat en ook de diverse com-ponenten van loof- en knolagressi-viteit bleken niet of zwak gecorre-leerd te zijn. Uit de resultaten vanhet onderzoek naar het voorkomenvan variatie in agressiviteit blijkt dater veel variatie in ziekteverwekkend

Pagina 66 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[PROMOTIE

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Variation in Phytophthorainfestans: sources andimplications W.G. Flier

Plant Research International, postbus 16, 6700 AA Wageningen

Page 21: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

vermogen bestaat binnen regionalepopulaties van het pathogeen.

De rol van oösporen

In Nederland werden oösporenaangetroffen in aangetaste toma-tenvruchten en tomatenblad en inblaadjes van aangetaste aardappel-planten die waren verzameld inaardappelopslag en commerciëlepercelen. De aanwezigheid van in-fectieuze oösporen werd aange-toond door isolatie van kiemkrach-tige oösporen uit aangetasteblaadjes afkomstig van commercië-le aardappelpercelen. Oösporenvan P. infestans werden aangetrof-fen in bladponsjes afkomstig vanacht verschillende aardappelrassenmet verschillende niveau’s aan par-tiële loofresistentie na inoculatiemet isolaten van verschillend pa-ringstype. Grote aantallen oösporenwerden geproduceerd in het vatba-re ras Bintje en het partieel resisten-te ras Pimpernel. Een relatief lageoösporenproductie werd waargeno-men in het matig vatbare ras Nicola.De overleving van oösporen in eenzand- en een lichte kleigrond bijblootstelling aan de natuurlijkeweersomstandigheden werd gedu-rende een periode van zes jaar ge-volgd. In een biotoets bleken oö-sporen uit de zandgrond maximaal48 maanden en oösporen uit delichte klei maximaal dertig maan-den infectieus te zijn. De eerste

bladaantastingen vanuit oösporenwerden 84-92 uur na inundatie vande grond waargenomen, en deoosporen bleven infectieus gedu-rende elf dagen. Oosporen ingrondmonsters bleven infectieustijdens twee cycli van bevochtigenvan de grond gevolgd door drogenaan de lucht.

De variatie in productie en vitaliteitvan oösporen werd onderzochtdoor kruisingen te maken met eenaantal Mexicaanse isolaten afkom-stig van aardappel en de wilde aard-appelverwant Solanum demissum.De gevormde aantallen oösporenen de vitaliteit van deze sporen ver-schilden sterk per kruising. In demeeste kruisingen werden veel oö-

sporen gevormd, maar in sommigeoudercombinaties werden zeer wei-nig of geen oösporen geproduceerd.Er bleek een positief verband te be-staan tussen het aantal gevormdeoösporen in een kruising en de vita-liteit van deze sporen. De productieen vitaliteit van oösporen is afhan-kelijk van de algemene (‘GeneralCombining Ability’, GCA) en de spe-cifieke (‘Specific CombiningAbility’, SCA) kruisingsgeschiktheidvan de ouderstammen. Isolaten af-komstig van S. demissum produ-ceerden significant meer oösporenin kruisingen met compatibele iso-laten welke ook afkomstig warenvan S. demissum dan in kruisingenmet isolaten afkomstig van aardap-pelpercelen. Voor het eerst werdener oösporen waargenomen in na-tuurlijk aangetaste blaadjes van dewilde aardappel soort S. demissum.Op twee vindplaatsen van S. demis-sum werden oösporen aangetroffenin 10 tot 20 % van de verzameldeblaadjes met twee of meer Phyto-phthora lesies.

Stabiliteit vanpartiële resistentietegen P. infestans

Aardappelrassen met verschillendeniveaus van partiële resistentie wer-den geïnoculeerd met isolaten vande oude en de nieuwe P. infestans

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 67Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[PROMOTIE

Een specifieke populatie van P. infestans werd aangetroffen op wilde varian-ten van aardappel.

Effecten van P. Infestans op verschillende aardappelrassen in het veld.

Page 22: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

populaties om de invloed van dehuidige, meer agressieve isolatenop het niveau en de stabiliteit vanresistentie te kunnen bepalen. Inexperimenten met hele knollen enknolschijfjes werd aangetoond datknolinfectie en het invasief vermo-gen (de kolonisatie van knolweef-sels door het pathogeen ná infectie)bepaald worden door de knolresis-tentie van het ras, het ziektever-wekkend vermogen van het patho-geen én ras x isolaat specifiekefactoren.

De stabiliteit van loof en knolresis-tentie van een aantal aardappelras-sen werd gedurende twee jaren on-der laboratorium enveldomstandigheden geëvalueerdom een beter inzicht te krijgen in depraktische gevolgen van de toege-nomen variatie en agressiviteit vande ziekteverwekker. De mate vanloofresistentie in met name cultivar.Bintje (vatbaar) en cultivar. Pimper-nel (partieel resistent) in kunstma-tig geïnfecteerde veldgewassenbleek sterk afhankelijk te zijn vanhet gebruikte isolaat, terwijl culti-var. Santé een meer stabiele resis-tentie te zien gaf. Statistische analy-ses van veld- enlaboratoriumproeven toonden aandat het uiteindelijke (waargeno-men) resistentie niveau van eenaardappelras met partiële resisten-tie afhankelijk is van de agressiviteitvan het pathogeen en van specifici-teit tussen ras en isolaat. De experi-

menteel bepaalde loof- en knolre-sistentiecijfers van de getoetste ras-sen bleken niet of nauwelijks gecor-releerd te zijn met de Phytophthoraresistentiecijfers in de Nederlandserassenlijst. Het wijdverbreide optre-den van specificiteit in de interactietussen partieel resistente aardap-pelrassen en P. infestans kan conse-quenties hebben voor de stabiliteiten duurzaamheid van partiële resis-tentie en noopt tot herbezinningover de wijze waarop Phytophthoraresistentiecijfers in de Nederlandserassenlijst worden bepaald. Een be-ter inzicht in het adaptief vermogenvan het pathogeen is noodzakelijkom voorspellingen te kunnen doenover de duurzaamheid van partieelresistente rassen wanneer dezeworden blootgesteld aan variabelepathogeen populaties.

Variatiepatronen in seksueelreproducerende P. infestanspopulaties

De relaties tussen P. infestans popu-laties afkomstig van wilde Solanumsoorten, lokaal geteelde ‘Criolla’aardappelrassen in marginale pro-ductiesystemen en moderne culti-vars in intensieve teeltsystemen inde hooglanden van centraal Mexico

werden onderzocht met behulp vanparingstype, allozym en metalaxylresistentie markers. De vallei vanToluca herbergt de meest variabeleP. infestans populaties ter wereld enwordt in brede kring beschouwd alshet oorsprongsgebied van dezesoort. In 1988-1989 (n = 179) en1997 (n = 401) werden isolaten ver-zameld uit de drie onderscheidendeelpopulaties. Analyses van geno-typische diversiteit werden uitge-voerd op basis van het paringstypeen twee allozym loci. Twee groepenvan isolaten afkomstig van uiteen-lopende productiesystemen die opbasis van het paringstype en allo-zym genotype niet onderscheidbaarbleken werden nader geanalyseerddoor middel van ‘Restriction Frag-ment Length Polymorphism’ mar-kers (RFLP’s). De meeste isolaten inbeide groepen bleken unieke (65%en 85%) RFLP genotypen te bezit-ten, hetgeen in overeenstemming ismet de voorspelde diversiteit in eenseksueel reproducerende P. infes-tans populatie. De populatiestruc-tuur in 1988-1989 week niet sterk afvan die in 1997 met uitzonderingvan het percentage metalaxyl resis-tente isolaten (60 versus 13 %) ter-wijl de grootste genetische diversi-teit werd aangetroffen in de isolatenafkomstig van de aardappelculti-vars uit het intensieve teeltsysteem.

De hypothese dat P. infestans popu-laties van wilde Solanum soortengrotendeels afkomstig zijn van depathogeen populaties op geculti-veerde aardappelen in de centralehooglanden van Mexico werd ge-toetst. In totaal werden 170 isola-ten, verzameld in 1997 van aardap-pelgewassen en wilde Solanumsoorten, gekarakteriseerd door mid-del van selectie-neutrale mito-chondriale (mtDNA haplotypes) en‘Amplified Fragment Length Poly-morphism’ (AFLP) DNA markers.Alle isolaten bleken te behoren tothet Ia haplotype van P. infestans ener werden in totaal 158 verschillen-de genotypen onderscheiden opbasis van 165 dominant overerven-de AFLP markers. Gemiddeld bleek81,8 % (135) van de AFLP markerspolymorf. Er werd een significantedifferentiatie aangetoond tussen P.infestans populaties afkomstig van

Pagina 68 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[PROMOTIE

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Typische symptomen van P. infestans.

Page 23: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

wilde Solanum soorten en de gecul-tiveerde aardappel. Populatie-spe-cifieke AFLP markers werden waar-genomen in isolaten afkomstig uitde drie bemonsterde populaties(variërend van negen tot zestienmarkers in geval van isolaten af-komstig uit de intensieve aardap-pelteelt en wilde Solanum soorten).In totaal werden 4 AFLP markersgevonden van welke de aanwezig-heid alleen werd aangetoond in iso-laten afkomstig van S. demissum. Erwerden geen aanwijzingen gevon-den die de uitgangshypothese on-dersteunen. Indirecte schattingenvan ‘gene-flow’ tussen P. infestanspopulaties duiden op een zeer be-perkte migratie van isolaten tussenpopulaties en is in overeenstem-ming met de eerder gevonden diffe-rentiatie tussen pathogeen popula-ties van aardappel en wildeSolanum soorten. Populatie diffe-rentiatie en genetische isolatie vanwaardplantspecifieke populatiesvan P. infestans in de vallei van Tolu-ca lijken samen te hangen met hetvoorkomen van waardplant-speci-fieke resistentiegenen en ‘geneticdrift’.

Een nieuwe homothallische Phy-tophthora soort, nauw verwant aanP. infestans en P. mirabilis werd in1999 ontdekt in de vallei van Toluca.Zes isolaten werden verzameld vanaangetast bladen van Ipomoea lon-gipedunculata, een wilde plant en-demisch voor centraal Mexico. Ge-baseerd op vergelijkingen vanwaardreeks, morfologie, allozym

markers, mtDNA haplotype en rD-NA basenvolgorde werd geconclu-deerd dat het gaat om een nog nieteerder beschreven soort, Phytopht-hora ipomoeae. De soort werd be-schreven en een type-exemplaargedeponeerd bij het Centraal Bu-reau voor Schimmelcultures (CBS)in Baarn.

Conclusies envooruitblikOnderzoek naar de aardappelziekteop het grensvlak tussen planten-ziektekunde, resistentiemechanis-men en populatiebiologie biedt deunieke mogelijkheid om dwarsver-banden te leggen tussen onder-zoeksresultaten en deze in een to-taalconcept te gieten. Hierdoor ishet mogelijk om een beter inzicht teverwerven in de interactie tussen P. infestans en de aardappel. Hethier beschreven onderzoek belichteen aantal aspecten betreffende deoorsprong en de gevolgen van ge-netische variatie in seksueel repro-ducerende populaties van P. infes-tans. Uit het onderzoek kangeconcludeerd worden dat (I) eenaanzienlijke mate van variatie vooragressiviteit in stand wordt gehou-den in regionale P. infestans popula-ties in Nederland, (II) oösporen inaanzienlijke aantallen worden ge-vormd in aardappelgewassen enopslagplanten in Nederland, (III) devorming en vitaliteit van oösporensterk afhankelijk is van de combina-

tiegeschiktheid van de ouder-isola-ten, (IV) oösporen drie tot vier jaarkunnen overleven in de bodem, (V)differentiële interacties tussen rasen isolaat interacties een belangrij-ke rol spelen in de ontwikkeling vande aardappelziekte op partieel re-sistente rassen en (VI) waardspeci-ficiteit tot populatiedifferentiatie enuiteindelijk tot het ontstaan vannieuwe Phytophthora soorten kanleiden.

Zowel telers als veredelaars en ge-wasbeschermers hebben te makengekregen met een pathogeen datzich flexibeler, variabeler, sneller endaardoor minder voorspelbaar isgaan gedragen. Alleen geïntegreer-de bestrijdingsstrategieën geba-seerd op betrouwbare ziektevoor-spellingsmodellen zullen het voorde aardappelteler mogelijk makenom op een verantwoorde wijze sta-biele vormen van waardresistentie,dynamisch fungicidengebruik encultuurmaatregelen in te passen ineen bestrijdingsstrategie voor deaardappelziekte. Implementatie vandergelijke bestrijdingsstrategieënbieden op korte termijn de meesteperspectieven om het gebruik vanfungiciden te verminderen. Hiertoeis het noodzakelijk om snel essen-tiële basisgereedschappen te ont-wikkelen door ambitieuze onder-zoeksinitiatieven te ontplooien meteen brede kijk op het Phytophthoraprobleem.

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 69Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[PROMOTIE

Page 24: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Diversiteit en Gewasspecificiteitvan antagonistischePseudomonas spp.

M.Bergsma-Vlami, M. Staats, M.H.M. Holterman, M.E. Prins en J.M. Raaijmakers

Leerstoelgroep Fytopathologie, Wageningen Universiteit enResearchcentrum, Postbus 8025, 6700 EE Wageningen

2,4-Diacetylphloroglucinol (DAPG) is een fenolischemetaboliet die geproduceerd wordt door Pseudomonasspp. Uit diverse studies is gebleken dat DAPG een be-langrijke rol speelt in de biologische bestrijding vanverscheidene bodempathogenen door Pseudomonasspp. Een evaluatie van de effectiviteit van DAPG-pro-ducenten toont echter aan dat, onder veldomstandig-heden, de bescherming van planten door deze antago-nisten nog te variabel is. Deze variabiliteit wordt vooreen belangrijk deel toegeschreven aan een inefficiëntekolonisatie van de fylosfeer.

Om de kolonisatie van de plant te verbeteren is compa-tibiliteit tussen antagonist en ‘waardplant’ noodzake-lijk. Deze compatibiliteit is onderzocht door de popula-tie-dynamica en de genotypische diversiteit te bepalenvan DAPG-producerende Pseudomonas spp. die vannature voorkomen in de rhizosfeer van vier verschillen-de plantensoorten (tarwe, suikerbiet, aardappelen enlelie). De resultaten tonen aan dat DAPG-producentenin relatief hoge dichtheden voorkomen in de rhizosfeervan deze waardplanten (105-106 CFU / g). Met behulpvan recent ontwikkelde primers voor DGGE-analyseblijkt dat bepaalde genotypische groepen relatief veelmeer voorkomen in de rhizosfeer van een speciekewaardplant, terwijl er ook groepen zijn die in de rhizo-sfeer van alle vier waardplanten veelvuldig voorkomen.Zowel gewasspecifieke als meer generalistische DAPG-producerende Pseudomonas spp. worden op dit mo-ment getest op hun effectiviteit van ziekteonderdruk-king. Daarnaast richt het onderzoek zich op factorendie bepalend zijn voor gewasspecificiteit van dezegroep van antagonistische Pseudomonas spp.

Effecten van phenazine enphlororglucinol producerendePseudomonas putida WCS358rop de rhizosfeermicroflora vantarwe onder veldcondities

M. Viebahn1, D.C.M. Glandorf1*,T.W.M.Ouwens1, E. Smit2, P. Leeflang2, K. Wernars2, L.S. Thomashow3, L.C. van Loon1

en P.A.H.M. Bakker1

1 Universiteit Utrecht, Fytopathologie, P.O. Box 80084, 3508 TB Utrecht, Nederland2 Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, Bilthoven,Nederland3 USDA, Washington State University, Pullman, WA, USA* Huidige adres: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu,Bilthoven, Nederland

De saprofytische bodembacterie Pseudomonas putidaWCS358r werd genetisch gemodificeerd met genenvoor de productie van phenazine-1-carbonzuur (PCA)of 2,4-diacetylphloroglucinol (DAPG), secundaire met-abolieten met een anti-microbiële werking. De gene-tisch gemodificeerde micro-organismen (GGMs) rem-men in vitro groei van verschillende plantpathogenenzoals Gaeumannomyces graminis var. triciti, Rhizocto-nia solani en Pythium. In veldexperimenten in 1997 en1998 konden effecten van de PCA-producerende GGMsop de natuurlijke schimmelmicroflora aangetoondworden.

Beginnend in 1999 worden nu gedurende vier jaar ef-fecten van herhaalde introductie van PCA- en DAPG-producerende GGMs onderzocht. De GGMs zijn doormiddel van zaad-coating in de bodem geïntroduceerd(107 CFU / zaad). Effecten van de GMMs op de natuur-lijke microflora van tarwerhizosfeer werden vergelekenmet effecten van de ouderstam WCS358r en ten opzich-te van een onbehandelde controle. De aantallen vanzowel WCS358r als de GGMs in de tarwerhizosfeer na-men gedurende het teeltseizoen af van ca. 107 per gramrhizosfeer tot 102 – 104 / g 4 weken na de oogst van detarwe. Introductie van de GGMs had geen effect op

Pagina 70 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[KNPV-WERKGROEPEN

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

KNPV-werkgroep‘Bodempathogenen enbodemmicrobiologie’Samenvattingen van de voordrachten gehouden op donderdag 1 november 2001 op het PRI te Wageningen

Page 25: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

aantallen van diverse kweekbare schimmel- en bacte-riële groepen.

Behalve door middel van kweektechnieken werden ef-fecten op de rhizosfeermicroflora door middel van ‘am-plified ribosomal DNA restriction analysis’ (ARDRA)van 16S rDNA (bacterieel) en 18S rDNA (schimmel) ge-analyseerd. In 1999 werden effecten waargenomen vande DAPG-producerende GGMs op zowel bacteriële alsde schimmelmicroflora. Ondanks de verschuivingenvan deze microbiële populaties werden geen effectenop decompositie van cellulose, substraat geïnduceerderespiratie en nitrificerende potentiaal waargenomen.Effecten op de totale microflora zijn in het seizoen van2000 niet waargenomen, mogelijk is dit het gevolg vanonderdrukking van een microflora die schadelijk isvoor de plantontwikkeling. Het is mogelijk dat de varia-biliteit van de microflora in 2000 zo groot was, dat ef-fecten niet meer meetbaar zijn. In 2000 werd een posi-tief effect op plantengroei en gewasopbrengst tengevolge van alle bacteriële behandelingen waargeno-men. Momenteel wordt onderzocht welke groepen vanmicroorganismen door de GGMs worden beïnvloed.

Biologische grondontsmetting terbestrijding van Verticilliumdahliae in aardbeien

J.G. Lamers1, A. Evenhuis1, P. Wanten1 en W.J Blok2

1Praktijkonderzoek Plant en Omgeving PPO-AGV, P.O.Box 430,8200 AK Lelystad2Biologische bedrijfssystemen, Wageningen Universiteit,Marijkeweg 22, 6709 PG Wageningen

De Verticillium-verwelkingsziekte veroorzaakt wereld-wijd belangrijke verliezen in de aarbeienteelt. De ziektekan effectief bestreden worden door fumigatie metmethylbromide, maar dit grondontsmettingsmiddelwordt binnen enkele jaren wereldwijd verboden en inNederland is het al sinds de tachtiger jaren verboden.Er moeten daarom alternatieve methoden ontwikkeldworden. Hier wordt verslag gedaan van zgn. biologi-sche grondontsmetting. Hierbij wordt een groenbe-mester in de grond gebracht (40 ton / ha), de grondlicht aangereden en geïrrigeerd. Vervolgens wordt degrond afgedekt met een laag dikke, zuurstofdichte plas-tic. Het plastic blijft gedurende de zomer zes tot tienweken liggen. Gedurende deze periode ontwikkelenzich anaërobe omstandigheden waarin, naar we aan-nemen, voor een aantal pathogenen toxische fermenta-tieproducten gevormd worden. In verscheidene veldex-perimenten bleek dat biologische grondontsmettingdiverse persistente pathogene bodemschimmels en–nematoden sterk reduceerde. Biologische grondont-smetting werd in een experiment in 1999 gevolgd doorde teelt van aardbeien in zowel 2000 als 2001.

De bodembesmetting met Verticillium dahliae bleek tezijn gereduceerd met 75 %. In 2000 werd geen verschilgevonden in gewasgroei van wachtbedplanten diestonden op grond die biologisch ontsmet was in verge-lijking met een niet-ontsmette controle. In 2001 was deverwelking in een normaalteelt aardbeien (tweede jaar)minder en de opbrengst hoger in de biologisch ont-smette percelen. Twee boeren pasten biologischegrondontsmetting toe op hun velden en vergeleken de-ze met een controleveld. Bij één boer was de opbrengstvan het controleveld slechts 30% ten opzichte van hetveld dat biologisch ontsmet was (interactie V. dahliaeen Pratylenchus penetrans) en de andere boer had eenvermindering van 85% van de inoculumdichtheid vanV. dahliae in de ontsmette grond. Het blijkt dat de Verti-cillium-verwelkingsziekte in aardbei goed bestredenkan worden door middel van biologische grondont-smetting.

Invloed van microbiëlesamenstelling op fungistase

W. de Boer

NIOO-Centrum voor Terrestrische Oecologie, Boterhoeksestraat48, Postbus 40, 6666 ZG Heteren

Fungistase is de geheel of gedeeltelijke onderdrukkingvan kieming van schimmelsporen en groei van schim-melhyfen in bodems. Het is een fenomeen dat zich invrijwel alle bodems voordoet, maar de mate van fungi-stase en de gevoeligheid van schimmels kan per bodemverschillen. In het algemeen zijn plantenziekte-verwek-kende bodemschimmels veel gevoeliger voor fungista-se dan saprofyten (schimmels die bodem-organischestof afbreken). De relatie tussen fungistase en ziektewe-rendheid van bodems is niet eenduidig. Dit komt om-dat fungistase zowel een positief als negatief effect kanhebben op de infectie door plantenpathogene schim-mels. Een bepaalde mate van fungistase is voor plan-tenpathogenen gunstig omdat het kieming van sporenonder ongunstige omstandigheden (geen waardplant)voorkomt. Bij sterke fungistase kiemen de sporen vanpathogenen echter ook niet onder gunstige omstandig-heden (aanwezigheid waardplant). Daarnaast leidtlangdurige fungistase tot irreversibele remming van dekiemkracht. In zijn algemeenheid kan men zeggen datmaatregelen die fungistase stimuleren gunstig zijn voorde ziektewerendheid.De meest gegeven verklaring voor fungistase is een al-geheel tekort aan voedingsstoffen of zelfs een ontrek-king van voedingsstoffen aan sporen of hyfen die wordtveroorzaakt door de (potentiële) activiteit van de mi-crobiële biomassa in de bodem. Daarnaast zijn er ookpublicaties die de aanwezigheid van remmende stoffenals oorzaak van fungistase noemen. Duidelijk is in elkgeval dat er vrijwel altijd een biologische oorzaak isomdat fungistase wordt opgeheven door geheel of ge-deeltelijke sterilisatie van bodems.

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 71Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[KNPV-WERKGROEPEN

Page 26: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

In ons onderzoek hebben we het verloop van fungista-se en microbiële activiteit (respiratie) gemeten aan eentweetal duinbodems na introductie van fungistase-ver-lagende maatregelen (gedeeltelijke sterilisatie of nut-riëntentoevoegingen).In het eerste experiment vonden we voor de saprofyti-sche bodemschimmel Chaetomium globosum eenlangdurige (meer dan 12 weken) opheffing van fungi-stase (gemeten als koloniserend vermogen door hyfen)na een initiële gedeeltelijke sterilisatie (magnetron) ofna initiële toevoeging van een rijk substraat (TrypticSoy Broth). In beide gevallen was de bodemrespiratie(CO2-productie) vanaf 4 weken gelijk aan dat van deonbehandelde grond, terwijl de bacterie-aantallen eenfactor 10 hoger waren geworden dan in de onbehan-delde grond. Dit geeft aan dat het nutriëntentekorteven hoog of zelfs hoger moet zijn geweest dan in deonbehandelde grond, maar dat dit niet voldoende wasvoor een terugkeer van fungistase. Het lijkt daaromzeer aannemelijk dat de gedeeltelijke sterilisatie enTSB-toevoeging geresulteerd heeft in blijvende afwe-zigheid van een toxische factor doordat de samenstel-ling van bodemmicroorganismen is veranderd. Dezeveronderstelde verandering van de bacteriële samen-stelling werd bevestigd middels analyse (DGGE) van detotale bacteriële DNA-pool. In een tweede experiment,met een andere duinbodem, waren de resultaten in ditopzicht minder duidelijk omdat voor de vier getesteschimmels (twee plantenpathogenen en twee saprofy-ten) een significant positieve correlatie werd gevondentussen bodemrespiratie en remming van hyfengroei.Dit zou dus wel kunnen duiden op een relatie tussennutriëntenbeschikbaarheid en fungistase. Toch gavenook een aantal resultaten in dit experiment aan dat desamenstelling van de microorganismen een crucialerol speelt bij het ontstaan van fungistase. Duidelijk isechter geworden dat competitie en aanwezigheid vantoxische stoffen niet altijd eenvoudig te scheiden zijnomdat de nutriëntenbeschikbaarheid van invloed kanzijn op de productie van secundaire metabolieten. Ver-der kan ook de gevoeligheid van een schimmel voortoxische stoffen veranderen door de nutriëntenbe-schikbaarheid. Op basis van onze onderzoeksresulta-ten verwachten wij dat de microbiële samenstelling viavorming van toxische stoffen essentieel is voor het ont-staan van fungistase maar dat, binnen dat kader, nut-riëntenbeschikbaarheid mede bepalend is voor de ma-te van fungistase.

Over biotoetsen met een nieuwebacteriële antagonist tegenPythium aphanidermatum*L.B. Folman1, J.Postma2 en J.A. van Veen1

1 Universiteit Leiden, EEW, sectie Plantenecologie2 Plant Research International, Wageningen

Dit onderzoek is mede mogelijk gemaakt door de Stich-ting Technische Wetenschappen* Deze voordracht werd gehouden op de vergaderingvan 19 april 2001

Pythium aphanidermatum veroorzaakt wortelrot inkomkommer in kassen met recirculerende voedingsop-lossing, waarbij zoösporen zorgen voor verspreidingvan infecties over het hele gewas. Een Xanthomonassp., geïsoleerd uit de rhizosfeer van komkommer, bleekin herhaalde experimenten wortelrot bij jonge kom-kommerplanten te onderdrukken tot het niveau vanongeïnoculeerde controleplanten. Er zijn verschillendebiotoetsen uitgevoerd op komkommerplanten ommeer inzicht te krijgen in het werkingsmechanisme ende toepassingsmogelijkheden van de antagonist. Eenkorte biotoets werd uitgevoerd met twee weken oudeplantjes, gekweekt in liggende flesjes met voedingsop-lossing. De bacterie werd toegevoegd door zaadbacteri-satie, toediening van een bacteriesuspensie aan de voe-dingsoplossing, of beide. De test is verder opverschillende wijzen uitgevoerd: met ongewassen bac-teriecellen van verschillende kweekmedia, gewassencellen, of met steriel cultuurfiltraat. In alle experimen-ten werden de planten na bacterisatie van de voedings-oplossing geïnoculeerd met zoösporen. Uit de experi-menten bleek dat met alleen zaadbacterisatie geenziekteonderdrukking optrad. Toediening van een sus-pensie van ongewassen bacteriecellen of cultuurfiltraataan de voedingsoplossing in flesjes veroorzaakte goedeonderdrukking van infecties. Gewassen cellen warenineffectief. Verder bleek het opkweekmedium van be-lang voor de effectiviteit van de bacterie of het cultuur-filtraat.

Een wat langere biotoets werd met vier tot zes wekenoude planten uitgevoerd in hydrocultures in bakkenvan achttien liter met beluchting. Hierbij werd ook bijherhaalde toediening van de bacterie (in suspensiesvan ongewassen cellen) geen duidelijk effect gevonden.Dit is mogelijk te wijten aan een groter verdunningsef-fect van de bacterie of mogelijke actieve componentenuit de suspensie, in vergelijking met de toets in flesjes.Momenteel wordt verder onderzoek gedaan naar de ef-fectiviteit en de persistentie van de bacterie in de rhizo-sfeer en voedingsoplossing in systemen met oudereplanten.

Pagina 72 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[KNPV-WERKGROEPEN

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Page 27: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

De benoeming van een Engelsmanals mijn opvolger, een van de besteepidemiologen1 van de wereld eneen groot kenner van de landbouwin ontwikkelingslanden, was het be-gin van het einde van de Neder-landse epidemiologie. Engelsen zijnzelden blijvertjes in het Wagening-se. Na zijn vertrek naar Engeland isde epidemiologie in Wageningenopgedoekt en daarmee feitelijk ookin Nederland. De logica van eenarmlastige universiteit schrijft voordat, nu deze universiteit de ecologi-sering van de landbouw bepleit, al-thans met de mond, de ecologischefytopathologie (= Wagenings voorepidemiologie) moest verdwijnen.

Elders in de wereld, waar noodzaaken bestuurlijk inzicht elkaar dehand reiken, gaat de epidemiologiegewoon door. Dat werd zichtbaartijdens de achtste EpidemiologieWorkshop, gehouden in Ouro Preto(MG), Brazilië, van 6 tot 11 mei2001. De eerste van een reeksworkshops vond plaats in Pau(Frankrijk), 1963. Rick Schein (USA)was de gangmaker samen met JimHirst (UK). Mijn Wageningse ambts-voorganger Joan Oort was mede-or-ganisator. In 1971 organiseerde ikde 2e workshop in Wageningen enin 1994 regelde Herman Frinking dezevende in Papendal. Nederlandheeft behoorlijk bijgedragen aan deinternationale botanische epide-miologie, organisatorisch, didac-tisch en wetenschappelijk.

Nu hebben de USA en het UK deleiding, met Brazilië als mogelijkederde. In de USA zwierf het zwaar-tepunt van universiteit naar univer-siteit. Destijds was St Paul (Minne-sota) het Mekka van deepidemiologie (met de befaamdeE.C. Stakman), maar de leiding ver-schoof naar State College (Pennsyl-

vania), dan naar Raleigh (North Ca-rolina), nu naar Wooster (Ohio), It-haca (New York) en Corvallis (Ore-gon). Wat populariteit betreft gingde Amerikaanse epidemiologiedoor een dal waar zij nu uit lijkt teklimmen. Volgens een USA-collegamijden slimme biologen opnieuwhet laboratorium om in het veldmaatschappelijk relevant onder-zoek te doen. De wiskundige epide-miologie nam een hoge vlucht, demoleculaire epidemiologie doet hetuitstekend, nieuwe instrumenteletechnieken worden toegepast enpraktische resultaten bereikt.

In het Verenigd Koninkrijk is de epi-demiologie na de Tweede Wereld-oorlog goed ontwikkeld door PhilipGregory en Jim Hirst in Rotham-sted. Een achterstand ontstond om-dat Hirst niets zag in dynamischesimulatie, waardoor Wageningenjuist groot werd, en die ontwikke-ling tegenhield. Inmiddels is erweer een enthousiaste groep metChris Gilligan (Cambridge) als stra-lend middelpunt. De benadering issterk analytisch-mathematisch,maar steeds op empirische basis,dus met echte gegevens. Gilligankoos het moeilijkste deel, de epide-miologie van bodempathogenen,terwijl Bruce Fitt (Rothamsted, Har-penden) de bovengrondse epide-miologie warm hield. Inmiddels isde groep mathematisch versterktmet de Nederlander Frank van denBosch (Rothamsted), een goede be-kende uit Wageningen. Door sa-menwerking met Larry Madden(Ohio, USA) worden de vleugelswijd uitgeslagen en bereiken deanalyses hoogten die mijn verstandte boven gaan.

De Braziliaanse fytopathologie wasvrijwel non-existent toen ik Braziliëin 1974 voor het eerst bezocht. In

1998 hield de Braziliaanse Fytopa-thologische Vereniging haar dertig-jarig jubileum2 met meer dan 600leden die een bruisend feest bouw-den. Enkele Nederlanders, Pierre deWit, Jan Parlevliet en ikzelf, warenonder de buitenlandse genodigdesprekers. De Braziliaanse epidemio-logie ontving veel impulsen uit deUSA maar vooral uit Duitsland in depersoon van de onvermoeibare Jür-gen Kranz (Giessen). Het eersteleerboek over epidemiologie3 in hetPortugees werd geschreven door deBrazilianen Armando Bergamin enLilan Amorim. Zij organiseerden deworkshopin 20014. Op allerlei plaat-sen in Brazilië zijn enthousiasteepidemiologen aan het werk.

De grootste problemen liggen in decitrus. Citrus kanker, veroorzaaktdoor de geïmporteerde bacterieXanthomonas axonopodis pv citri,moet uitgeroeid worden. Het pro-bleem is onlangs verergerd door deeveneens geïmporteerde bladmi-neerder Phyllocnistis citrella, diedoor zijn vraat ideale toegangs-poorten maakt voor de bacterie. DeBraziliaanse citrus boomgaardenzijn immens. De bestrijdingsactieslaat in die boomgaarden gaten van60 m diameter, met een besmetteboom in het centrum. Deze actie le-vert een cijfermateriaal op dat detheoretisch epidemioloog doet wa-tertanden. Een volgend probleem isde epidemie van CVC, Citrus Varie-gated Chlorosis, veroorzaakt doorde bacterie Xylella fastidiosa.

Het opvallende van de nieuwe theo-retische epidemiologie is dat mende theorie wil toepassen op be-staande, liefst grote data-sets. Voor-heen liet de theoreticus zich meerinspireren dan controleren door defeiten. Door trouw aan de feiten zalde verklarende en voorspellende

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 73Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[COLUMN

De epidemiologie is dood, leve de epidemiologieJ.C. Zadoks

Herengracht 96-c,1015 BS Amsterdam

Page 28: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

kracht van de theorie toenemen.Naast de bodempathogenen krijgennu ook de meerjaren- of polyeti-sche epidemieën de verschuldigdeaandacht. In de Vanderplankse pe-riode5 ging de botanische epide-miologie haar eigen gang zonder teletten op ontwikkelingen in hetbrede terrein van de theoretischeecologie. Schein en ikzelf zochtenwel aansluiting bij de ecologie maarmeer in beschrijvende dan in ana-lytische zin6. De huidige mathema-tisch-epidemiologen hebben deoverstap gemaakt naar de gangbareecologische terminologie.

Zo spreken zij van ‘invasion’ en‘persistence’ van een nieuw patho-geen en berekenen zij het te ver-wachten evenwichtsniveau voor deziekte-intensiteit. Door invoeringvan de SEIR terminologie, met Svoor ‘susceptible’, E voor ‘exposedbut not infectious’ (latent zeidenwij vroeger), I voor ‘infectious’ en Rvoor ‘removed’ sluit men aan bij demedische7 en veterinaire epide-miologie, die een schat aan model-len bevat. Een epidemie wordt be-schreven door een stelsel vanonderling samenhangende diffe-rentiaal-vergelijkingen, dat hoopgeeft op een oplossing zonder dy-namische simulatie.

De botanische epidemiologie on-dergaat nu de vernieuwing waar ikop hoopte8 maar die ik zelf nietmeer teweeg kon brengen. Dat isvan belang voor Nederland. Ons ge-wasbeschermingsbeleid gaat zichweer meer op voorkómen dan opwegspuiten richten. De malaise in

de landbouw zal tot bedrijfsvergro-ting en herinrichting van land-bouwgebieden leiden. Bij deze tweeveranderingen kan de epidemiolo-gie van dienst zijn, zij gaat immersover de intensiteit en verspreidingvan ziekten in ruimte en tijd, ook delandelijke ruimte en de tijd in jarengemeten.

Genetische modificatie van plantenkan voor de gewasbescherminggunstige gevolgen hebben, maar erzou ook wel eens iets mis kunnengaan. Wanneer een algemeen ge-bruikte modificatie vatbaarheidveroorzaakt voor een pathogeen ofstam, die we nu nog niet kennen,hebben we een probleem. Dat ver-zin ik niet, het is al gebeurd (USA,1970, Helminthosporium maidis opmais9) en het verschijnsel heeft aleen naam: ‘genetic vulnerability’.De botanische epidemiologie zouook in Nederland aan zulke onver-hoopte zaken aandacht moeten ge-ven. Niet dus. Voorlopig moet Ne-derland de baten van een zowelwetenschappelijk als maatschappe-lijk goed verankerde epidemiologieontberen. Jammer!

Literatuur

1. Zie bv. Jeger, M.J. (Ed.), 1989.Spatial components of plant dis-ease epidemics. Englewood Clif-fs (N.J.), Prentice Hall. 243 pp.

2. Zambolim, L., Ribeiro do Vale,F.X. (Eds), 1997. FitopatologiaBrasileira. Palestras do XXX Con-gresso Brasileiro de Fitopatolo-

gia. Poços de Caldas – Minas Ge-rais. 10 a 14 de agosto de 1997.

3. Bergamin Filho A, Amorim L.,1996. Doenças de plantas tropi-cais: epidemiologia e controleeconômico. São Paulo, Ceres. 299pp.

4. De samenvattingen van de voor-drachten gehouden tijdens deWorkshop staan in een ‘non-boek’, dat niet voor citatie be-doeld is: 8th InternationalWorkshop on Plant Disease Epi-demiology. ‘Understanding epi-demics for better disease ma-nagement’. Ouro Preto, MG,Brazil. May 6-11, 2001.

5. Zadoks, J.C., 2001. Plant diseaseepidemiology in the 20th centu-ry. Plant Disease 85: 808-816.

6. Zadoks, J.C., Schein, R.D., 1979.Epidemiology and plant diseasemanagement. New York, OxfordUniversity Press. 427 pp.

7. Anderson, R.M., May, R.M., 1991.Infectious diseases of humans:Dynamics and control. Oxford,Oxford University Press. 757 pp.

8. Zadoks, J.C., 1999. Reflections onspace, time and diversity. AnnualReview Phytopathology 37: 1-17.

9. Committee on Genetic Vulnera-bility of Major Crops. 1972. Ge-netic vulnerability of majorcrops. Washington DC, NationalAcademy of Science. 307 pp.

Pagina 74 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[COLUMN

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Page 29: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Ridomil weertoegelaten

Ridomil Gold, een vloeibaar middelop basis van de stof metalaxyl-m,heeft weer een toelating gekregen.Dat meldt toelatingshouder Syn-genta. Syngenta verwacht dat hetproduct in de loop van het voorjaarvoor de markt beschikbaar is.

Ridomil Gold vloeibaar is toege-staan voor de bestrijding van Pythi-um en Phytophthora in de teelt vanbolbloemen (tulp, iris, lelie), anjeren chrysant onder glas, gerbera on-der glas (alleen substraatteelt), pot-planten onder glas en bloembollen(krokus, iris, hyacint).

Het College voor de Toelating vanBestrijdingsmiddelen (CTB) wil geentoelichting geven op het besluit om-dat de details van de toelating nogmoeten worden vastgesteld.

Bron: Agrarisch Dagblad, 15 januari2002

Denka vecht besluitCTB aanToelatinghouder Denka wil dat demiddelen Denkavepon 50 en Den-kavepon Kasaerosol alsnog een toe-lating krijgt. De fabrikant vecht hetbesluit van het College voor de Toe-lating van Bestrijdingsmiddelen(CTB) aan die de middelen op basisvan dichloorvos verbood.De middelen stonden op de lijst vanonmisbare bestrijdingsmiddelen enkreeg tot 1 juli 2001 een tijdelijketoelating. Denka moest echter eendossier samenstellen om definitieveplaatsing van de middelen op delijst van onmisbare middelen te be-werkstelligen. Het CTB oordeeldeechter dat het dossier niet compleetwas, ondermeer omdat het voor eendeel bestond uit literatuurverwij-zingen. Denka vecht dat besluit nuaan. Over zes weken wordt duidelijkof Denka hiermee succes heeft.

Bron: Agrarisch dagblad, 12 januari2002

LTO wil schade doorchloorthalonilverbodverhalen

Door het intrekken van het verbodop chloorthalonil met terugwerken-de kracht is rechtsongelijkheid tus-sen telers ontstaan, meent LTO-Ne-derland. Telers die zich aan de wethielden en de verboden middelenniet gebruikten, hebben schade ge-leden. LTO wil deze schade gaanverhalen.

Telers die sinds vorig jaar de schim-melbestrijders Allure vloeibaar, Tat-too C, Daconil 500 vloeibaar enSchimmelweg wel hebben gebruiktzijn door het besluit niet langerstrafbaar. Dat bevestigen woord-voerders van het ministerie van Jus-titie en het ministerie van Land-bouw.

Volgens de Algemene Inspectie-dienst (AID) gaat het om ongeveer10 telers die toch chloorthalonilhebben gebruikt. De AID gaat ervanuit dat de opgemaakte proces-ver-balen tegen de telers die in overtre-ding waren geseponeerd worden nuchloorthalonil alsnog is toegelaten.

Bron: Agrarisch Dagblad, 11 januari2002

Resistentie tegenglyfosaat stijgtAmerikaanse wetenschappers be-richten dat de resistentie tegen dewerkzame stof glyfosaat stijgt. Zozijn steeds meer planten opgewas-sen tegen Roundup. In de VerenigdeStaten, Australië en Zuid-Afrika zijnveel raaigrassen al resistent.

Bron: Boerderij, 15 januari 2002

Landbouw gebruiktminder chemischebestrijdingsmiddelenHet gebruik van chemische bestrij-dingsmiddelen in de land- en tuin-bouw is tussen 1995 en 2000 vanbijna 6,0 miljoen kilo tot ruim 5,3miljoen kilo gedaald. Dit is een da-ling van tien procent. De daling isvoornamelijk toe te schrijven aande vermindering van het gebruikper hectare. De hoeveelheid actievestof die akkerbouwers en tuindersper hectare gebruiken is in 2000 6,6kg. In 1995 lag dit nog op 7,4 kg perhectare.

Daling in akkerbouw en fruitteelt:De meest uitgesproken daling tus-sen 1995 en 2000 is opgetreden inde akkerbouw en fruitteelt. De ak-kerbouw is jaarlijks goed voor ze-ventig procent van het totale ge-bruik. De daling in deze sector isvoor de helft toe te schrijven aaneen verminderd gebruik bij snij-maïs. De aardappelteelt die verant-woordelijk is voor een groot deel (43procent) van het gebruik in de ak-kerbouw neemt 37 procent van dedaling voor zijn rekening. De afna-me in de fruitteelt is vooral toe teschrijven aan een verminderd ge-bruik van schimmelbestrijdings-middelen in de appel- en peren-teelt.

Toename in bloembollen en –knollenteelt:In de bloembollen en -knollenteelt,maar ook in de teelt van groenten inde vollegrond is sprake van een toe-name van het bestrijdingsmidde-lengebruik. Het totale gebruik in debloembollen en -knollenteelt isvooral toegenomen door een sterkeuitbreiding van de oppervlakte le-lies. De teelt van lelies gaat gepaardmet een zeer hoog gebruik per hec-tare. Het gebruik per hectare in debloembollenteelt is daardoor, alleinspanning ten spijt om het gebruikte verminderen, al vele jaren veruithet hoogst.

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 75Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[NIEUWS

Nieuws

Page 30: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Het gebruik per hectare in de teeltvan groenten in de vollegrond istussen 1995 en 2000 met name toe-genomen door een sterk gestegengebruik per hectare bij de teelt vanspruitkool.

Insecten-, schimmel- enonkruidbestrijdingsmiddelenHet gebruik van insectenbestrij-dingsmiddelen is tussen 1995 en2000 met ongeveer de helft vermin-derd en dat van onkruidbestrij-dingsmiddelen met ongeveer 16procent. Deze daling wordt vooreen belangrijk deel veroorzaaktdoor de inzet van moderne midde-len, waarvan minder actieve stofnodig is. Bij de onkruidbestrijdingspeelt ook de toenemende mecha-nisatie een rol. Het gebruik vanschimmelbestrijdingsmiddelen isin de genoemde periode licht toe-genomen.

Bron: CBS Webmagazine, 7 januari2002

Voedingscentrum:helft vanNederlanders tenonrechte bang voorgif in voeding

Uit onderzoek van het Voedings-centrum blijkt dat meer dan dehelft van de Nederlandse consu-menten ten onrechte bang is voorde gezondheidsrisico‘s van bestrij-dingsmiddelen. Daarom geeft hetVoedingscentrum deze week extraaandacht aan bestrijdingsmiddelenin ons voedsel.

Door middel van radiospots en ad-vertenties in de dagbladen wordt deNederlandse bevolking geprikkeldzich te informeren over bestrij-dingsmiddelen. Op de site is uitge-breide informatie te vinden over desoorten bestrijdingsmiddelen, hunwerking, de risico’s en de regelsvoor gebruik.

Bron: Voedingscentrum, 12 novem-ber 2001

Negen procent vangroenten en fruitbevat teveel gif De Stichting Natuur en Milieu enVereniging Milieudefensie willendat het ministerie van Volksgezond-heid maatregelen neemt tegenoverschrijdingen van de wettelijkenormen voor gif op groenten enfruit. Uit de jaarlijkse rapportagevan de Keuringsdienst voor Warenblijkt dat vorig jaar 9,2 % van de on-derzochte groenten- en fruitmon-sters teveel bestrijdingsmiddelenbevat. Geïmporteerde productenvertoonden meer overschrijdingenvan de wettelijke normen dan Ne-derlandse producten.

Van sommige producten bevatmeer dan een kwart van de onder-zochte monsters teveel gif (druiven,ananas, paprika, meloen, peterse-lie). Het percentage overschrijdin-gen in 2000 is vrijwel niet gedaaldten opzichte van 1999, dat de over-heid een uitschieter noemde, en isbeduidend hoger dan de gemiddel-de vier procent overschrijdingen inde voorafgaande tien jaar.

De Stichting Natuur en Milieu enMilieudefensie vinden de overschrij-dingen zeer ernstig, ook al omdatdeze producten bij de consumentzijn terechtgekomen. Zij vinden dathet ministerie van Volksgezondheid(WVS) in actie moet komen om deconsument te beschermen.

Verbetering is dringend nodig vin-den de organisaties, ook omdat dewettelijke normen voor nog toege-stane residuen steeds betrekkinghebben op afzonderlijke bestrij-dingsmiddelen. Mogelijke cumula-tie-effecten voor de gezondheid vanmeerdere bestrijdingsmiddelen ophetzelfde product - iets wat in depraktijk veelvuldig voorkomt - blij-ven buiten beschouwing. Bovendien geeft de wet in ons landonvoldoende bescherming aan kin-deren, die in hun ontwikkelingsfaseextra gevoelig zijn voor bepaaldesoorten bestrijdingsmiddelen, zobleek uit recent onderzoek van deConsumentenbond en Natuur enMilieu.

De strategie van het ministerie vande afgelopen jaren om geen extrainspanningen te verrichten, heeftniet gewerkt, menen Natuur en Mi-lieu en Milieudefensie. De organisa-ties vinden dat het ministerie hetaantal controles moet opvoeren enhet aantal overtredingen moet te-rugdringen door strengere handha-ving. Ook moeten de supermarktenen fabrikanten worden verplicht omzelf controles uit te voeren en par-tijen met teveel gif uit de schappente halen.

Het rapport Report of Pesticide Resi-due Monitoring Results 2000 is tevinden op de website van de Keu-ringsdienst voor Waren(http://www.keuringsdienstvanwa-ren.nl/).

Bron: Natuur en Milieu, Milieude-fensie, 1 november 2001

Database met effectchemischebestrijdingsmiddelenop biologischebestrijders

Op de website van Koppert is eendatabase beschikbaar, waarin deneveneffecten van gewasbescher-mingsmiddelen op natuurlijke vij-anden en hommels, die ingezetworden voor de biologische bestrij-ding, kunnen worden opgezocht.

De informatie uit de database moetals richtlijn gezien worden bij hetgebruik van bestrijdingsmiddelenin combinatie met natuurlijke vij-anden en bestuivers onder praktijk-omstandigheden. De neveneffectenworden uitgedrukt in percentagecapaciteitsreductie. Bij twijfel of on-duidelijkheden adviseert Koppertom, alvorens de toepassing van eenmiddel plaatsvindt, contact op tenemen met de teeltbegeleider oféén van de Koppert Consul-tants.

De gegevens zijn voornamelijk ge-baseerd op onderzoeksresultatenvan de IOBC werkgroep ‘Pesticides

Pagina 76 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[NIEUWS

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Page 31: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

and Beneficial Organisms’ en diver-se onderzoeksinstellingen. Enigehonderden wetenschappelijke pu-blicaties zijn geraadpleegd. Ook zijnvele gegevens afkomstig van eigenonderzoek en ervaring van mede-werkers van Koppert B.V. De gege-vens omtrent de nawerking vanmiddelen zijn zoveel mogelijk afge-leid van ervaringen uit de praktijk. Koppert B.V. produceert en ver-koopt natuurlijke vijanden voorbiologische gewasbescherming enhommels voor natuurlijke bestui-ving voor gebruik in de professione-le tuinbouw.

Bron: Koppert, december 2001

Kennis nevenwerkingmiddelen kanvoordeel opleveren

Omdat er de komende jaren veelgewasbeschermingsmiddelen zul-len verdwijnen en er voor kleineteelten weinig nieuwe middelen opde markt zullen komen, moet meerrekening gehouden worden met denevenwerkingen van de overblij-vende middelen.

Bij het opstellen van schema’s voorde gewasbescherming in bepaaldeteelten kan bijvoorbeeld gelet wor-den op de insecticide werking vanfungiciden. Negatieve bijwerkingenvan middelen moeten uiteraard ookbekend zijn.

Bron: Oogst, 30 november 2001

Sproeimachineherkent onkruid engewas en bespaart70% op gewas-beschermings-middelenIn België is een sproeimachine voorgewasbeschermingsmiddelen ont-wikkeld waarmee de hoeveelheidwerkzame stof met zeventig pro-cent kan worden verminderd. De

machine sproeit alleen waar on-kruid groeit. Voor de optische de-tectie werkten de onderzoekersaanvankelijk met een spectrograafdie op basis van de kleur van terug-gekaatst licht onderscheid maakttussen bietenloof en distels. De pre-cisie daarvan was prima, 98% voorbieten en 97% voor distels. De prijsechter was veel te hoog om eenpraktische toepassing mee uit terusten: 2500-7400 Euro.

Als alternatief is door het ZwitserseCSEM een camera ontwikkeld diebij voldoende vraag voor ± 370 Europer stuk geproduceeerd kan wordenen effectief genoeg is.

De sproeimachine wordt uitgerustmet twaalf camera’s die het groenvan het gewas kunnen onderschei-den van het groen van het onkruid.Omdat de groene kleuren van veldtot veld verschillen afhankelijk vanbijvoorbeeld lichtinval en bemes-tingstoestand wordt er voorafgaandaan de bespuiting een automati-sche calibratie uitgevoerd.

Zodra een camera onkruid detec-teert, zet de boordcomputer de bij-behorende sproeier aan. Een tril-lingsvrije stabiele sproeiboom engeavanceerde spuittechnologie zijndaarbij uiteraard vereist. Ook dezewerden in Leuven ontwikkeld. De laboratoria voor Landbouw-werktuigkunde en het DepartementElectrotechniek PSI van de KU Leu-ven ontvingen de Prijs 2001 van hetPhytofar Instituut voor onderzoeken ontwikkeling van duurzamelandbouw voor hun uitvinding.Phytofar is de Belgische overkoepe-lende organisatie van de gewasbe-schermingsmiddelenproducenten.

Bron: De Standaard 23 november2001

Advanta stopt metveldproeven Advanta Van der Have zal de proe-ven in Rilland met genetisch veran-derde gewassen stoppen. De heerNoome van Advanta ziet een beves-tiging van het besluit in de conclu-

sies van de Commissie Terlouw,waarin werd gesteld dat de teelt vangenetisch gemodificeerde gewassenin Nederland in veel gevallen nietmogelijk is.

Noome is teleurgesteld, hij vindtdat Europa te veel argwaan koesterttegen de nieuwe technologie. Hetargument van de commissie Ter-louw is dat Nederland te klein is endat de teelt van genetisch gemodifi-ceerde gewassen andere gewassenzou kunnen aantasten. Noome wijstop het enorme areaal dat in de Ver-enigde Staten is ingezaaid. Daar zoudat gevaar dan ook moeten be-staan.

Volgens Noome is de ontwikkelingvan genetisch gemodificeerde ge-wassen nodig om de gewasbescher-ming op een ander plan te krijgen.Europa zal uiteindelijk toch ookmee moeten in deze ontwikkeling.

Bron: BN/De Stem 11 januari 2002

Schadelijkeloofhoutboktor uitChina gesignaleerd inDuitslandDe loofhoutboktor Anoplophoraglabripennis is in 2001 ook in Sach-sen gevonden. Deze kever komt uitAzië. In Oostenrijk 2000 is de torook al gevonden. De boktor is mee-gelift met leveringen uit China. Hetinsect is een bedreiging voor tallozeloofbomen zoals populier, kastanje,plataan, berk, appel en peer. De ke-vers worden pas goed zichtbaar alsze tevoorschijn komen na het ver-poppen. Dan is ook houtmeel zicht-baar onder de boom. De gaten diede kevers achterlaten zijn een totdrie centimeter in doorsnee. Depikzwarte kevers zijn 3,5 cm lang,en herkenbaar aan twintig wittevlekken op de vleugels. De antenneszijn enorm, met een lengte van 1,5 tot 2,5 maal de lichaams-lengte.

Bestrijding van deze insecten isnauwelijks mogelijk, omdat zij zichoverwegend binnen in de boom be-

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 77Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[NIEUWS

Page 32: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

vinden. De enige mogelijkheid dezeinsecten te weren is een goede con-trole van geïmporteerd hout en ver-pakkingsmateriaal uit de Aziatischelanden waar de kever veel voor-komt.

Bron: LWK, 9 janauri 2002

De perenbladvlokomt terugDe discussie op de perenstudiedagin Sint Truiden heeft niet tot eeneenduidige conclusie geleid. Dedeskundigen zijn het niet eens overde beste bestrijding van de toene-mende populatie perenbladvlooi-en.

Volgens Dany Bylemans is de pe-renbladvlo in België een grote be-dreiging. Daar zijn monsters gevon-den die de schadedrempel honderdmaal overtroffen.Met het toenemenvan de plaag wordt de bestrijdingmoeilijker. De inzet van roofwant-sen is moeizaam. De teler moethierover in januari al besluiten. Bo-vendien worden roofwantsen ge-dood door sommige bestrijdings-middelen die tegen deperenbladvlo worden ingezet.

In een proef bleek Decis 70% van deperenbladvlooien in het voorjaar tedoden, aan het eind van het seizoenwas de populatie perenbladvlooienmaar 10% lager dan in bomenwaarin geen bestrijdingsmiddel ge-bruikt was.

Goede selectieve bestrijdingsmid-delen tegen de perenbladvlo die deroofwants ontzien zijn niet beschik-baar. De biologische bestrijdingmet roofwantsen lijkt nog onvol-doende succesvol.

Bron: Groenten & Fruit 10 janauri2002

Te weinig aandachtvoor perenbladvlo André Creten, voorzitter van de vei-ling Haspengouw, vindt dat er in

België te weinig aandacht wordt be-steed aan de bestrijding van de pe-renbladvlo. Bestrijding heeft haastomdat het beestje de perensector inzijn voortbestaan bedreigt.

Volgens Creten moet er in Belgiëdringend gesleuteld worden aaneen samenhangend onderzoeksbe-leid. Hij lanceerde al eerder het ideeom met de fruitveilingen een geza-menlijk initiatief te ontwikkelenwaarbij met Europese landbouw-gelden kortlopende, maar actueleen dringende onderzoeksprojectenzouden kunnen worden uitgevoerd.Creten bedacht hiervoor de naam‘Eureka’ maar hij wacht nog altijdop een reactie van de collega’s.

Perenbladvlooien zijn niet eenvou-dig te bestrijden. Een plaag is moei-lijk voorspelbaar en er wordt snelresistentie opgebouwd tegen insec-ticiden. Als reactie op de aanwezig-heid van perenbladvlooien maaktde perenboom geurstoffen aan dieeen natuurlijke vijand van de blad-vlo, een roofwants lokt. In de biolo-gische en geïntegreerde bestrijdingwordt gebruik gemaakt van dezeroofwants.

De larven van de perenbladvlo zor-gen voor een remming van de groeien een geringere oogst. Als de peeruitloopt komen de larven uit engaan zuigen aanknoppen, bloemenen blad. Daarbij wordt honingdauwafgescheiden waarop zich snel eenroetdauwschimmel vestigt, die deboom zwart kleurt.

Bron: VILT, 5 december 2001

Beperktemogelijkhedenbestrijdingaardappelmoeheidlastig voorbollenteelt inVeenkoloniën

De afdeling Noord Nederland vande Koninklijke Algemene Verenigingvan Bloembollencultuur (KAVB)

stelt dat de kansen om de bollen-teelt in de Noordelijke provincies teontwikkelen bedreigd worden doorde moeizame strijd tegen aardap-pelmoeheid. De bloembollen moe-ten voor export naar de VS en Japanvrij zijn van aaltjes.

Afgelopen jaar is door de Commis-sie Hoekstra de aardappelboeren inde Veenkoloniën aangeraden overte stappen op de bloembollenteelt.Door de beperking van middelenper 1 januari zijn de mogelijkhedenom de grond vrij te krijgen van aal-tjes beperkt. De KAVB wil samenmet het SamenwerkingsverbandNoord-Nederland (SSN) het pro-bleem onder de aandacht van depolitiek te brengen.

Bron: Drentse Courant, 10 januari2002

Nieuw fysio vanSynchytriumendobioticum, deveroorzaker vanwratziekte inNederlandWratziekte fysio 1 is sinds 1914 inNederland aanwezig. Aanvankelijkverspreidde fysio 1 zich over grotedelen van Noordoost-, Oost- enMidden-Nederland, maar na circa85 jaar fytosanitaire maatregelen isons land inmiddels voor een grootdeel vrij van fysio 1. Alleen in de re-gio rond Horst is sinds het beginvan de jaren negentig sprake vanhernieuwde besmettingen.

In 1973 werd een eerste vondst vanfysio 2 van wratziekte gedaan inNoordoost-Nederland. Sindsdienbreidde dit nieuwe fysio zich in de-ze regio verder uit. Een aantal jarengeleden rezen voor het eerst twijfelsof alle besmettingen in Noordoost-Nederland wel door fysio 2 werdenveroorzaakt, of dat er sprake wasvan een nieuw fysio. Gedurende deafgelopen twee jaar is hieraan doorde sectie Mycologie van de Planten-ziektenkundige Dienst uitgebreidonderzoek verricht, mede omdat

Pagina 78 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[NIEUWS

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Page 33: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Duitse onderzoekers rapporteerdendat Nederlands materiaal van Syn-chytrium endobioticum tot fysio 6zou behoren. Gezamenlijk onder-zoek van Duitsland en Nederlandheeft deze veronderstelling recente-lijk bevestigd.

Retrospectief onderzoek aan be-smettingen vanaf 1987 heeft aange-toond dat het nieuwe fysio sinds1990 in enkele regio’s binnenNoordoost-Nederland wijdver-spreid is. De verhouding tussen hetvoorkomen van fysio 2 en 6 is nogonduidelijk. De oorzaak van het op-treden van dit nieuwe fysio (6) isonbekend.Deze constatering heeft Onder an-dere. de volgende consequenties: – aanzeggingen voor de teelt van

resistente rassen in bufferzonesmoeten worden aangepast;

– de officiële lijst met resistenterassen moet naast fysio 1 en 2worden uitgebreid met fysio 6;

– de toelichting op de verordeningvan het Hoofdproductschap voor

Aardappelen moet worden uitge-breid met fysio 6;

– aardappelrassen dienen zowel opresistentie tegen fysio 2 als op fy-sio 6 te worden getoetst.

Bron: Nieuwsbrief Plantenziekten-kundige Dienst, nummer 7, januari2002

Kanker bij tammekastanjeIn november 2001 heeft de Planten-ziektenkundige Dienst de schimmelCryphonectria parasitica gevondenin een laanbeplanting van tammekastanje (Castanea sativa) in Zuid-Limburg. Deze quarantaineschim-mel veroorzaakt in een aantal lan-den in Midden- en Zuid-Europaafsterving van tamme kastanje inbossen en landschappelijke beplan-tingen. In 1995 werd de schimmelin dezelfde laanbeplanting aange-troffen. In 1995 en 2001 zijn zieke

en verdachte bomen opgeruimd envernietigd. Gedurende de periode1995-2001 zijn jaarlijks inspectiesuitgevoerd in de laanbeplanting enomgeving; in de omgeving zijn geennieuwe besmettingen geconsta-teerd. De herkomst van besmettin-gen in 1995 en 2001 is waarschijn-lijk te herleiden tot eenboomkwekerij in een land waarvanbekend is dat de schimmel aldaarvoorkomt.

De schimmel komt in Zuid-Lim-burg voor op de grens van zijn na-tuurlijke verspreidingsgebied. Hier-door is het risico van verspreidingnaar omringende beplantingen nietgroot. In 2001 heeft de combinatievan natte septembermaand en war-me oktobermaand het optredenvan symptomen mogelijk bevor-derd.

Bron: Nieuwsbrief van de Planten-ziektenkundige Dienst, nummer 7,januari 2002

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Pagina 79Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[NIEUWS

Ondergetekende meldt zich aan als: Nederland/België Overige landen

� Gewoon lid van de KNPV € 25,– € 35,–� Gewoon lid van de KNPV

inclusief een collectief abonnement op het EJPP nader vast te stellen nader vast te stellen� Lid-donateur van de KNPV € 65,–

Na acceptatie door het bestuur volgt een acceptgiro.

Naam :

Straat :

Postcode : Plaats :

Land :

Datum : Handtekening :

✂ of copie

Lidmaatschap van de KNPV – Inzenden naar: Postbus 31, 6700 AA Wageningen

Page 34: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Pagina 80 Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[RICHTLIJNENAUTEURS

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Richtlijnen auteursRedactieadresManuscripten op diskette en bij-behorende tabellen en figuren dienen te worden gezonden aan de Redactie GewasbeschermingPostbus 31, 6700 EE Wagenin-gen. Manuscripten per e-mail worden verzonden naar [email protected]. In het laatste geval dienen figurenen illustraties die niet als bestandbeschikbaar zijn per post verzon-den te worden naar de redactie.

Manuscript

Manuscripten kunnen in MS-Wordaangeleverd worden, bij voorkeurper e-mail of op 3,5 inch diskette.Het manuscript is bij voorkeur nietlanger zijn dan zes A4 pagina’s, ex-clusief figuren en tabellen. Manu-scripten dienen te beginnen meteen korte algemene inleiding of sa-menvatting en bij voorkeur verge-zeld te zijn van twee figuren of fo-to‘s ter illustratie van detekstinhoud. Voor reacties door le-zers dient de auteur aan het eindvan zijn tekst zomogelijk zijn e-mailadres te vermelden.

Opmaak

De tekst moet zo weinig mogelijkopgemaakt worden. Daarbij kunt urekening houden met de volgendeaanwijzingen. Niet uitvullen, dat wilzeggen geen rechte rechter kantlijn.Tabellen kunnen tussen de tekstworden geplaatst en dienen voor-zien te zijn van een volgnummer eneen opschrift. Maak de tabellen met‘TAB stops’ en niet met spaties. Inde tabellen moeten verticale lijnenworden vermeden. Inspringen metde inspringfunctie van het tekstver-werkingsprogramma. Er dienengeen onderstrepingen in de tekst te

worden aangebracht; accentuerendoor middel van vetdrukken of cur-siveren is mogelijk. In de tekst wor-den afkortingen vermeden. Aandui-dingen van instituten ofinstellingen worden in de tekst deeerste keer voluit geschreven metdaarachter tussen haakjes de afge-korte aanduiding.

Figuren enillustratiesFoto‘s en figuren op papier moetenzijn voorzien van de naam van deauteur op de achterkant. In de tekstmoet worden aangegeven waar defoto‘s of figuren gedrukt moetenworden. Men moet er rekening meehouden dat de illustraties met be-houd van duidelijkheid tot 1/3 kun-nen worden verkleind. Ter verho-ging van de kwaliteit is het mogelijkde figuren apart op de diskette tezetten met postscript kwaliteit. Bijafdrukken is ‘laserprinter’ kwaliteitvereist. Tekst in de figuren en grafie-ken dient in het Nederlands te wor-den weergegeven. De bijbehorendeonderschriften dienen het manu-script op een apart vel te vergezel-len.

Spelling

De redactie behoudt zich het rechtvoor de spelling aan te passen aande spelling zoals aangegeven in deWoordenlijst van de Nederlandsetaal (Het Groene boekje). Voorschrijfwijzen van gewasbescher-mingskundige termen wordt ge-bruik gemaakt van de door de Ne-derlandse PlanteziektenkundigeVereniging uitgegeven ‘Lijst van Ge-wasbeschermingskundige Termen’(Gewasbescherming 28, Supple-ment nummer 1, december 1997). Voor namen van ziekte- en plaag-verwekkers wordt verwezen naar de

desbetreffende meest recente na-menlijst die door de KNPV wordtuitgegeven of naar de laatste Ge-wasbeschermingsgids..

Bestrijdingsmiddelen worden in hetalgemeen aangeduid met de naamvan de werkzame stof. De namenvan landen en hun ingezetenenworden gespeld volgens de richtlij-nen aangegeven door de Commis-sie voor de Spelling van Buitenland-se Aardrijkskundige Namen (CBAN,1980).

Literatuurverwijzing

In de tekst wordt naar de literatuurverwezen door de naam van de au-teur(s) te noemen met daarachterhet jaartal van verschijnen van depublicatie. In de literatuurlijst staande auteurs volgens Nederlandseschrijfwijze alfabetisch gerang-schikt. Naast de naam van de au-teur(s) en het jaar van publicatiedienen te worden vermeld: de titel,de naam van het tijdschrift voluit,de jaargang (vet) en de eerste enlaatste pagina.

Een voorbeeld is:Frankenhuyzen, A. van, 1986. Ver-beterde bestrijding van de hulst-vlieg (Phytomyza ilicis). Gewasbe-scherming 17: 95-101.

Plaatsing inGewasbeschermingDe auteurs ontvangen bericht overde ontvangst van het manuscript,vaak is dit per e-mail of mondelingvia de redactieleden. Bij acceptatiekunnen de auteurs, indien nodig,een bewerkte versie ontvangen tercorrectie. Tevens worden zij op dehoogte gesteld wanneer het manu-script in Gewasbescherming ge-plaatst zal worden.

Page 35: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

Mededelingenblad van de Koninklijke Nederlandse Planteziektenkundige Vereniging

Gewasbescherming jaargang 33, nummer 2, maart 2002

[AGENDA

Binnenlandse bijeenkomsten

(*nieuwe bijeenkomsten sinds het vorige nummer)

29 april - 1 mei 2002*Healthy seeds: the basis for sustain-able farming. 4th ISTA-PDC SeedHealth Symposium, WageningenInfo: J. Kramp-Netto, Plant ResearchInternational, Postbus 16, 6700 AA Wageningen.tel 0317-477 149, email [email protected] www.seedcentre.nl/symposium2002.htm

24-27 juni 200212th European Weed Research SocietySymposium Wageningen Info: EWRS Symposium W2002, P.O. Box 28, 6865 ZG DoorwerthTel.: 026-370 8389, fax: 026-370 6896,email: [email protected]

Buitenlandse bijeenkomsten

7 mei 200254th International symposium onCrop Protection (Internationaal Sym-posium over Fytofarmacie en Fytia-trie. Faculteit Landbouwkundige enToegepaste Biologische Wetenschap-pen van de Universiteit GentInfo: P. De Clercq, Faculteit Land-bouwkundige en Toegepaste Biologi-sche Wetenschappen, UniversiteitGent, Coupure Links 653, B-9000Gent, België.Tel. 32 (0)92646158, fax: 32(0)92646239, e-mail: [email protected], website:http//allserv.rug.ac.be/~hvanbost/symposium

22-26 mei 2002VIIIth meeting of the Phytopathogensgroup on: Influence of a-biotic andbiotic factors on biocontrol agentsKusadasi , TurkijeInfo: Yigal Elad, Dept of Plant Patho-logy, the Volcani Center, Bet Dagan,50250, IsraëlTel. 972 3 9683580, fax 972 3 9683688,e-mail: [email protected], http://www.agri.gov.il/Depts/IOBCPP/IOBCPP.html

12-17 mei 2002Plant Virus Epidemiology : VIII Sym-posium 2002, Aschersleben, Duits-landInfo: website: http://virus-2002.bafz.de or by e-mail: T.Kü[email protected]

8-13 juni 2002Fourth International Congress of Ne-matology, Tenbel Resort, Tenerife(Canarische Eilanden, Spanje) Tene-rife, 2002Info: Dr Maria Arias, Chair – FICNLocal Arrangements Committee,Centro de Ciências Medio Ambienta-les, Madrid; e-mail:[email protected] or Thierry C.Vrain, Vice-president–IFNS, PacificAgri-Food Research Centre, Summer-land, BC VOH 1ZO, Canada. Tel: +1 250 494 6398; fax: +1 250 4940755; e-mail: [email protected]

27-31 juli 2002American Phytopathological SocietyAnnual Meeting, Milwaukee, Wiscon-sin, Verenigde StatenInfo: APS, 3340 Pilot Knob Road, St. Paul, MN 55121-2097, VerenigdeStaten.fax: 1 612 454 0766; e-mail: [email protected] ; URL:http://www.apsnet.org

4-9augustus 2002*10th IUPAC International Congresson the Chemistry of Crop Protection.Bazel, Zwitserland. Info: Ms. C. Andersson, c/o SyngentaCP AG, WRO-1060.3.30, CH-4002Bazel, ZwitserlandTel.: +41 61 323 45 07, Fax: +41 61 323 74 72

4-6 september 2002*8th international symposium: Ha-zards of pesticides to bees. Bologna,ItaliëInfo: Via Riva Reno, 61 - 40122 Bolog-na, Ufficio CongressiTel. 051 6564300, Tel. Centralino 051 6564311 - Fax 051/6564334, E-mail: [email protected]

8-13 september 200213th Australian Weeds Conference:‘Weeds: threats now, and forever?’Sheraton Perth Hotel, West AustraliëInfo: Council of Australian WeedScience Societies, Sally Peltzer, P.O. box 257, South Perth WA 6151 Tel.: 61 8 9450 1662, Fax: 61 8 9450 2942Email: [email protected], [email protected]

9-14 september 2002Disease resistance in plant pathology.6th conference of European Founda-tion for Plant Pathology. Praag,TsjechiëInfo: EFPP website:www.EFPP.net/events.htm

18-21 november 2002British Crop Protection Council Con-ference (BCPC): Pests and diseases.Brighton, Verenigd KoninkrijkInfo: BCPC, 49 Downing Street, Farn-ham, Surrey , GU9 7PH VerenigdKoninkrijkTel: 44 (0) 1252 733072 Fax: 44 (0) 1252 727194Email: [email protected] , website: http://www.bcpc.org/bcpcconfer2001/index.htm

2-8 February 2003International Congress of PlantPathology. Christchurch ConventionCentre, Nieuw ZeelandInfo: Conference Administration,ICPP2003 Conference SecretariatProfessional Development Group, PO Box 84, Lincoln University, Canterbury, Nieuw ZeelandTel: 64-3-325 2811 ext 8955, Fax: 64-3-325 3840Email: [email protected], website: http://www.lincoln.ac.nz/pdg/icpp2003/frames/

6-11 juli 2003XVth International Plant ProtectionCongress (IPPC), Beijing, China.Info: Professor Zhou Darong, Institu-te of Plant Protection Chinese Acade-my of Agricultural Sciences #2 WestYuanmingyuan Rd., Beijing 100094,ChinaTel.: 86-10-62815614, fax: 86-10-62895451, e-mail: [email protected]

17-20 november 2003British Crop Protection Council Con-ference (BCPC): Weeds. Brighton, Ver-enigd KoninkrijkInfo: BCPC, 49 Downing Street, Farn-ham, Surrey , GU9 7PH VerenigdKoninkrijkTel: 44 (0) 1252 733072 Fax: 44 (0) 1252 727194Email: [email protected] , website: http://www.bcpc.org/bcpcconfer2001/index.htm

Page 36: GWSBSCHRMNGJos Raaijmakers (WU-Fytopathologie) Gitte Schober (DLV), leden Annet Zweep (Expertisecentrum-LNV), Marianne Roseboom-de Vries, administratief medewerker Redactie-adres Postbus

[INHOUD

[ARTIKELENSlabobbelblad en slakringnecrose, twee complexe ziektenM. Verbeek en F. van der Wilk ............................................................................................................................... 49Geïntegreerde teelt: Voordracht bij gelegenheid van de presentatie van CertisA.J. Vijverberg ......................................................................................................................................................... 52Samenvattingen Gewasbeschermings-manifestatie ................................................................................................ 56Naktuinbouw: een kwaliteitsdienst van de toekomstA.J. Klaver ............................................................................................................................................................... 58Samenvatting van de evaluatie Meerjarenplan Gewasbescherming over de periode 1990-2000A. T. Zweep .............................................................................................................................................................. 62

[PROMOTIEVariation in Phytophthora infestans: sources and implications W.G. Flier ................................................................................................................................................................ 66

[VERENIGINGSNIEUWSKNPV-werkgroep ’Bodempathogenen en bodemmicrobiologie’ .............................................................................. 70Diversiteit en Gewasspecificiteit van antagonistische Pseudomonas spp. M. Bergsma-Vlami, M. Staats,M.H.M. Holterman, M.E. Prins en J.M. Raaijmakers .......................................................................................... 70Effecten van phenazine en phlororglucinol producerende Pseudomonas putida WCS358r op de rhizosfeermicroflora van tarwe onder veldcondities M. Viebahn, D.C.M. Glandorf, T.W.M. Ouwens,E. Smit, P. Leeflang, K. Wernars, L.S. Thomashow, L.C. van Loon en P.A.H.M. Bakker .................................... 70Biologische grondontsmetting ter bestrijding van Verticillium dahlia in aardbeienJ.G. Lamers, A. Evenhuis, P. Wanten en W.J. Blok ................................................................................................ 71Invloed van microbiële samenstelling op fungistaseW. de Boer ............................................................................................................................................................... 71Over biotoetsen met een nieuwe bacteriële antagonist tegen Pythium aphanidermatumL.B. Folman, J. Postma en J.A. van Veen .............................................................................................................. 72

[COLUMNDe epidemiologie is dood, leve de epidemiologie J.C. Zadoks............................................................................................................................................................... 73

[NIEUWSRidomil weer toegelaten ......................................................................................................................................... 75Denka vecht besluit CTB aan ................................................................................................................................... 75LTO wil schade door chloorthalonilverbod verhalen ............................................................................................... 75Resistentie tegen glyfosaat stijgt ........................................................................................................................... 75Landbouw gebruikt minder chemische bestrijdingsmiddelen ................................................................................ 75Voedingscentrum: helft van Nederlanders ten onrechte bang voor gif in voeding ............................................... 76Negen procent van groenten en fruit bevat teveel gif ........................................................................................... 76Database met effect chemische bestrijdingsmiddelen op biologische bestrijders ............................................... 76Kennis nevenwerking middelen kan voordeel opleveren ........................................................................................ 77Sproeimachine herkent onkruid en gewas en bespaart 70% op gewasbeschermingsmiddelen ............................ 77Advanta stopt met veldproeven .............................................................................................................................. 77Schadelijke loofhoutboktor uit China gesignaleerd in Duitsland .......................................................................... 77De perenbladvlo komt terug .................................................................................................................................... 78Te weinig aandacht voor perenbladvlo .................................................................................................................... 78Beperkte mogelijkheden bestrijding aardappelmoeheid lastig voor bollenteelt in Veenkoloniën ....................... 78Nieuw fysio van Synchytrium endobioticum, de veroorzaker van wratziekte in Nederland ................................... 78Kanker bij tamme kastanje ..................................................................................................................................... 79

[RICHTLIJNEN VOOR AUTEURS .......................................................................................................................... 80

[AGENDA ......................................................................................................................................................... omslag 3