Upload
others
View
1
Download
0
Embed Size (px)
Citation preview
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p1
nota
nota aan themagroep ‘positie van bijzondere jeugdzorg binnen integrale jeugdhulp en samenwerking’
datum oktober 2011
onderwerp startnota Staten-Generaal voor Bijzondere Jeugdzorg
In een evoluerend Vlaanderen heeft elke jongere het recht om kansrijk mee te groeien.
Jongerenwelzijn is de stuwende kracht van de hulp aan jongeren in een moeilijke leefsi-
tuatie en gaat tot het uiterste voor jongeren in moeilijke leefsituaties.
Jongerenwelzijn wil op een Staten-Generaal voor de Bijzondere Jeugdzorg een visietekst
presenteren, en zoekt naar gedragenheid voor deze tekst. Dit werkstuk beschrijft de visie
van de bijzondere jeugdzorg in 2020 en benoemt de daaruit voortvloeiende doelstellin-
gen.
De ontwikkeling van de visietekst gebeurt procesmatig. Om de Staten-Generaal Bijzon-
dere Jeugdzorg voor te bereiden en te organiseren zetten experten in een aantal thema-
groepen een gestructureerde dialoog op. De opdracht van een themagroep is het uitwer-
ken een strategische visie in een tussentijds themarapport. Daarin worden behalve de
visie op het thema ook strategische en operationele doelstellingen geformuleerd.
Het gesprek vertrekt van een startnota die de contouren van het thema aflijnt. Hierbij
ontvangt u de startnota van het thema ‘positie van bijzondere jeugdzorg binnen integrale
jeugdhulp en samenwerking’. Net zoals dat ook bij de visietekst verwacht wordt, werd bij
de opmaak van deze startnota rekening gehouden met de beleidsnota van de minister
alsook met de recentelijk aangenomen motie bij de maatschappelijke beleidsnota jeugd-
zorg van het Vlaams Parlement (stuk 1190 (2010 – 2011) – Nr. 5 ingediend op 27 juni
2011 (2010-2011). Het beleid van de minister zit verweven in de tekst, in de bijlage bij de
startnota wordt gerefereerd aan de aanbevelingen van het Vlaams Parlement. Aanslui-
tend op de tekst worden een aantal kernvragen geformuleerd.
Aangezien het aantal vergaderingen beperkt is, is een open en constructieve maar effici-
ente dialoog een voorwaarde voor het bereiken van een gedegen en gedragen tussen-
tijds themarapport.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p2
Positie van bijzondere jeugdzorg binnen integrale jeugdhulp en (intersectorale) sa-menwerking
We vertrekken van een verdere uitrol van integrale jeugdhulp zoals is voorzien in het
concept van het ontwerpdecreet, met zijn doelstellingen, onder andere de installatie van
de intersectorale toegangspoort en haar opdracht van indicatiestelling en toewijzing, de
gemandateerde voorzieningen, de modulering en het onderscheid, de netwerken. Dit
decreet geeft mee antwoord op de aanbevelingen van de motie voortvloeiend uit de ad-
hoccommissie jeugdzorg en de aanbevelingen van het onderzoek naar de evaluatie van
het proces integrale jeugdhulpverlening. De bespreking van dit thema binnen de Staten-
Generaal Bijzondere Jeugdzorg beperkt zich tot het specifiëren van de positie van de
bijzondere jeugdzorg binnen integrale jeugdhulp en intersectorale samenwerking.
Aangezien de bespreking van dit thema zich situeert binnen een Staten-Generaal voor de
Bijzondere Jeugdzorg en dus vertrekt vanuit een sector wordt ook dit thema in de startno-
ta sectoraal opgevat. Dit mag evenwel niet begrepen worden als een teken van be-
houdsgezindheid. Op andere fora wordt actief en constructief meegewerkt aan de visie
op jeugdzorg in zijn integraliteit.
In de veronderstelling dat integrale jeugdhulp in 2020 mee vorm heeft gegeven aan het
opnemen van een gezamenlijke verantwoordelijkheid en de versterking van de recht-
streeks toegankelijke jeugdhulpverlening en op de gewijzigde organisatie van de toegang
tot de niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp kan de bijzondere jeugdzorg zich (nog)
meer profileren op als zwaardere, specialistische hulpverlening. De bijzondere jeugdzorg
verbijzondert.
Daarenboven behoudt en versterkt de bijzondere jeugdzorg zijn publiek mandaat om op
te treden wanneer dit maatschappelijk noodzakelijk geacht wordt.
1. Integrale jeugdhulpverlening en Jongerenwelzijn
1.1 Dienstverlening, rechtstreeks toegankelijke hulpverlening en preventie
De profilering en explicitering van de bijzondere jeugdzorg als specialistisch impliceren
een uitgebouwde voor iedereen toegankelijke dienstverlening. Deze rechtstreeks toegan-
kelijke hulp- en dienstverlening speelt een rol in het ondersteunen van gezinnen, in het
voorkomen van problemen, in het omgaan met eerste hulpvragen en in het omgaan met
escalerende problemen. De brede instap heeft een belangrijke rol te vervullen, het is
bijgevolg nodig dat men dit voldoende sterk kan uitbouwen alsook dat men beschikt over
de nodige instrumenten.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p3
Dienstverlening en hulpaanbod hebben - onder meer - als doel het voorkomen van pro-
blemen door aan te sluiten bij de eigen kracht van gezinnen en door ouders, kinderen en
jongeren laagdrempelig en dicht bij huis met raad en daad te ondersteunen.
Bij de opvoedingsondersteuning wordt proactief via het informeren en adviseren van ge-
zinnen maar ook via het faciliteren van ontmoetingen en het aanbieden van lichte hulp
een positief opvoedingsklimaat gecreëerd. De uitbouw van een aanbod van opvoedings-
ondersteuning voor alle gezinnen via de preventieve zorg van Kind & Gezin en via op-
voedingswinkels en andere partners binnen het welzijnsdomein (zoals initiatieven van
socio-culturele partners, buurtgerichte initiatieven, CLB’s, CAW’s) dragen hiertoe bij. Dit
aanbod moet het recht op ondersteuning voor alle gezinnen in de praktijk mee mogelijk
maken.
Vanuit onderzoek in het kader van vroegtijdige preventie (jonge kinderen) wordt ingezet
op een versterkte preventieve gezinsondersteuning (gebundeld in zogenaamde Huizen
van het Kind) waar diverse partners samenwerken en waar er zichtbare contactpunten
zijn voor opvoedingsverantwoordelijken met betrekking tot alle vragen over de opvoeding
en ontwikkeling van jonge kinderen. Het uiteindelijke doel is om een coherent en gediver-
sifieerd preventief aanbod te creëren voor alle gezinnen.
Bepaalde preventieve projecten in het kader van opvoedingswinkels en inloopteams zijn
gericht op afgebakende doelgroepen met een verhoogde prevalentie van een bepaald
risico, het aanbod is specifieker en soms ook intensiever dan het basisaanbod . Daar-
naast voorzien de ambulante en mobiele pijler van de centra voor kinderzorg en gezins-
ondersteuning (CKG) in een laagdrempelige, meer intensieve, geïndiceerde preventie.
Belangrijk vanuit wetenschappelijk oogpunt is dat zowel de universele preventie als de
preventie gericht op specifieke doelgroepen en de geïndiceerde preventie binnen het
welzijnsdomein een plaats krijgen.
Datzelfde rechtstreeks toegankelijke aanbod, de brede instap, heeft dus ook een taak in
het omgaan met eerste hulpvragen van jongeren of opvoedingsverantwoordelijken en
moet – op het vlak van vroegdetectie, vraagverheldering en ondersteuning – om kunnen
met escalerende problemen. Het aanbod in het kader van het hoger genoemd laagdrem-
pelig preventiecontinuüm beschikt over een divers arsenaal van aanbod waardoor men
bepaalde trajecten met gezinnen kan doorlopen zonder dat zwaardere jeugdhulpverle-
ning moet worden ingeschakeld. Met vroegtijdige, empowerende interventies kan de inzet
van een zwaardere hulpverlening teruggedrongen worden.
In het ontwerpdecreet van integrale jeugdhulp wordt dit ook gevat door de doelstellingen
vermaatschappelijking van de zorg waarbij allerlei methodieken zoals EKC (eigen kracht
conferentie) en PTP (persoonlijke toekomstplanning) kunnen worden ingezet. Waar nodig
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p4
kan de crisisjeugdhulpverlening ingrijpen om een situatie te deblokkeren zonder dat er
verdere hulpverlening aan te pas komt. Deze crisisjeugdhulpverlening bestaat uit hulp-
programma’s die intersectoraal worden opgebouwd.
We beogen evenwel geen specifieke preventie binnen de bijzondere jeugdzorg. Preven-
tie is generiek en laagdrempelig, voor iedereen die hulp wenst. Wanneer de problemen
escaleren is bijzondere jeugdzorg wenselijk en noodzakelijk. De opdracht van de bijzon-
dere jeugdzorg is curatief.
1.2 Doorverwijzen
Wanneer een jongere of diens gezin een hulpvraag stelt, moet deze vraag in de begelei-
ding centraal staan. Ondersteuning en begeleiding zijn steeds gericht op emancipatie
(kennis en vaardigheden verhogen zodat het zelfstandig handelen gestimuleerd wordt),
participatie (in dialoog en in volwaardig partnerschap), vraaggerichtheid (vertrekpunt is
hulpvraag, het aanbod sluit zo maximaal mogelijk aan bij de vraag en de behoefte). Dit
zijn grondprincipes, ook van de (verdere) begeleiding van de jongere en diens gezin. Er
moet ook snel in de gepaste hulp kunnen voorzien worden.
Wanneer een organisatie niet (voldoende) de gepaste hulp kan aanbieden, is het haar
verantwoordelijkheid om, via goede verwijsafspraken, adequaat en actief door te verwij-
zen naar rechtstreeks en/of niet-rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod. Een verwijsbrief
met daaraan gekoppelde kwaliteitseisen staat in voor de hulpcontinuïteit.
Het blijft van belang dat jeugdhulpaanbieders van de brede instap (de rechtstreeks toe-
gankelijke hulp) dermate geresponsabiliseerd zijn dat alle mogelijkheden binnen de brede
instap werden uitgeput alvorens over te gaan naar de intersectorale toegangspoort en
dus de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp.
Wanneer echter alle mogelijkheden in de rechtstreekse hulpverlening zijn uitgeput en de
stap naar een zwaardere vorm van hulpverlening noodzakelijk is of wanneer de situatie
van dien aard is dat niet-rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod onmiddellijk aangewezen
is, moet het duidelijk zijn dat een directiever niet-rechtstreeks toegankelijk hulpaanbod de
hulpvraag deels overneemt en dus de vrijblijvendheid en vrijwilligheid verdwijnt. De door-
verwijzing naar niet-rechtstreeks toegankelijke jeugdhulp houdt in dat de vraag wordt
doorgegeven aan de intersectorale toegangspoort, die instaat de begeleiding naar de
niet-rechtstreeks toegankelijke hulp. De doorverwijzer staat de minderjarige en diens
gezin bij tot de opstart van verdere hulpverlening.
Bij risicosituaties wordt een beroep gedaan op de gemandateerde voorzieningen die in
zullen schatten of het maatschappelijk noodzakelijk is om, ongeacht de wil en wens van
de hulpvrager, in te grijpen.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p5
Het bureau jeugdzorg of het vertrouwenscentrum kindermishandeling (VK) onderzoekt de
verontrustende situatie van de minderjarige en dit resulteert in een gemotiveerde beslis-
sing betreffende het al dan niet aanwezig zijn van de maatschappelijke noodzaak tot
jeugdhulpverlening. De gemandateerde voorzieningen wijzen desgewenst de minderjari-
ge door naar jeugdhulpaanbieders in de brede instap of – wanneer deze ontoereikend is
– naar de intersectorale toegangspoort.
1.3 Toegang tot een zwaardere, specialistische en niet-rechtstreeks toegankelijke
hulpverlening
De toegang tot de buitengerechtelijke niet-rechtstreeks toegankelijke hulp wordt geregeld
door de intersectorale toegangspoort. Met de installatie hiervan wordt gezorgd voor een
vraaggerichte indicatiestelling en toewijzing en het beschikbaar stellen van de zwaarste
zorgvormen voor wie daar meest nood aan heeft. Waar nodig moeten verscheidene mo-
dules van hulp van verschillende sectoren gelijktijdig toegewezen en ingezet kunnen
worden.
Buitengerechtelijke niet-rechtstreeks toegankelijke hulp
In gezamenlijkheid verzamelen de contactpersonen-aanmelders van de brede instap de
diagnostische informatie. Desgewenst, en zeker niet in alle gevallen, kan daarbij een
beroep gedaan worden op erkende multidisciplinaire teams. Het team indicatiestelling
van de intersectorale toegangspoort staat in voor de indicatiestelling - of doet bij tussen-
komst door het multidisciplinaire team een kwaliteitstoets - en bepaalt de minimaal nood-
zakelijke en het meest wenselijke typemodules (uit één of meerdere sectoren).
Het team toewijzing bepaalt op basis van het beschikbare aanbod en de matching met de
indicatiestelling waar de minderjarige en diens gezin de desbetreffende module(s) kan
verkrijgen.
Gerechtelijke niet-rechtstreeks toegankelijke hulp
De gerechtelijke jeugdhulpverlening omvat hulpverlening voor minderjarigen in een pro-
blematische opvoedings- en leefsituatie en hulpverlening voor minderjarigen die een als
misdrijf omschreven feit pleegden. De instroom van de eerste groep gebeurt via het par-
ket of de jeugdrechtbank en dit via een maatregel van hoogdringendheid / gewone vorde-
ring of via het bureau jeugdzorg wanneer de hulp maatschappelijk noodzakelijk geacht
wordt.
Door het verdwijnen van de bemiddelingscommissie vervalt de drempel naar de gerech-
telijke jeugdhulpverlening. Het risico bestaat dat de stap naar de gerechtelijke jeugdhulp-
verlening vlug zal genomen worden. De fundamentele vraag die gesteld moet worden is
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p6
of het principe dat vrijwilligheid primeert op een gedwongen kader hierbij overeind kan
blijven.
• Als misdrijf omschreven feit
De minderjarigen, verdacht van het plegen van een als misdrijf omschreven feit (MOF),
komen de jeugdhulpverlening ook via het parket of de jeugdrechtbank binnen maar via
een vordering op basis van gepleegde feiten. Waar vorderingsgronden en maatregelen
tot de bevoegdheid van de federale overheid behoorden (en de uitvoering ervan be-
voegdheid van de gemeenschappen) wordt in de plannen van voorliggende staatsher-
vorming het jeugdsanctierecht overgeheveld, waardoor de vorderingsgronden en maat-
regelen een gemeenschapsbevoegdheid worden. Aangezien het aan de gemeenschap-
pen zal zijn om maatregelen voor jongeren verdacht van het plegen van een als misdrijf
omschreven feit te bepalen lijkt het stroomlijnen van vorderingsgronden en maatregelen
(en dus de toegang tot de bijzondere jeugdbijstand) in overleg met de jeugdmagistratuur
meer haalbaar.
• Problematische leef- en opvoedingssituatie
Vergelijkbaar met de intersectorale toegangspoort voor minderjarigen met een problema-
tische opvoedingssituatie, zal bij de gemeenschapsinstellingen een centrum voor intake
en oriëntatie geïnstalleerd worden dat, behalve een oriëntatiefunctie om door te verwijzen
naar een gedifferentieerd en gemoduleerd aanbod van de gemeenschapsinstellingen of
naar een ander aanbod, ook een opdracht opneemt in het onderzoek naar de nood aan
gesloten opvang (risicotaxatie).
1.4 Publieke opdracht van de bijzondere jeugdzorg
De specificiteit van de bijzondere jeugdzorg ten opzichte van de andere sectoren die
jeugdhulpverlening aanbieden zit hem in de maatschappelijke noodzaak. Wanneer een
minderjarige in nood verkeert maar hijzelf of zijn ouders stellen geen hulpvraag, dan moet
het mogelijk zijn om hem alsnog de hulp te bieden die hij nodig heeft – desnoods opge-
legd door de jeugdrechter.
Hulp verlenen in situaties waarin de nood duidelijker is dan de vraag heeft niets vanzelf-
sprekends. Voortdurend moet beoordeeld worden hoe de hulp kan aangeboden worden,
of deze nog steeds opportuun is, of een hulpvraag kan gelinkt worden aan de hulp die de
maatschappij noodzakelijk acht. Het aanklampende en soms gedwongen karakter van
deze hulp is noodzakelijkerwijs een exclusieve publieke opdracht.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p7
Ook vertrouwenscentra kindermishandeling zullen deze opdracht opnemen. Zij vervullen
een gelijkaardig mandaat als het bureau jeugdzorg terwijl zij een privaatrechtelijke orga-
nisatie zijn. Deze keuze moet geëvalueerd worden.
2. Positionering van de bijzondere jeugdzorg
2.1 Instroom beperken
Behalve door een goed werkende brede instap en het netwerk rechtstreeks toegankelijke
jeugdhulp, een efficiënt werkende toegangspoort en door afspraken inzake vorderings-
gronden en maatregelen met de jeugdmagistratuur, worden ook gerichte initiatieven in-
gezet met als specifieke opdracht het beperken van de instroom in de bijzondere jeugd-
zorg alsook het bevorderen van de uitstroom. Zo wordt de hulpverlening van de bijzonde-
re jeugdzorg bijzonder en voorbehouden en vrijgehouden voor hen die het nodig hebben.
Het kortdurende, intensieve project positieve heroriëntering heeft een rechtstreekse im-
pact op de instroom. Alle gezinsleden en andere betrokkenen worden aangesproken op
hun verantwoordelijkheden en krachten. Gezinnen hoeven niet verder begeleid te worden
binnen de bijzondere jeugdzorg en kunnen op eigen kracht verder of kunnen terecht in
een andere laagdrempelige sector. Gezien de positieve resultaten voor de cliënten en
voor de instroom in de bijzondere jeugdzorg zal dit project onderdeel worden van het
bureau jeugdzorg. De methodiek zal aangeboden worden aan de jeugdhulpaanbieders
van de brede instap. Verder in de tekst wordt dit project ook geopperd als mogelijkheid
om toe te zien op de tijdelijkheid van een begeleiding door de bijzondere jeugdzorg.
Dat precies de bijzondere jeugdzorg instroombeperkende en uitstroombevorderende
projecten zoals positieve heroriëntering opzet heeft allicht te maken met de ervaring van
en in de sector. Wanneer dergelijke projecten hun meerwaarde hebben bewezen zal
telkens moeten overwogen worden waar deze moeten worden gepositioneerd binnen de
(sectoren van de) integrale jeugdhulpverlening.
Ook in de gerechtelijke jeugdhulpverlening kan via projecten ingegrepen worden opdat,
met behulp van de aanklampendheid en de expertise van de bijzondere jeugdzorg, een
plaatsing in de beveiligde opvang van de gemeenschapsinstelling vermeden wordt. Ver-
gelijkbaar met positieve heroriëntering worden de projecten hergo (herstelgericht groeps-
overleg) en MST (Multi System Therapy, een vorm van intensieve en ingrijpende thuis-
begeleiding) aangewend met het oog op bijsturing van de instroom in de gemeenschaps-
instellingen. Wanneer deze niet-residentiële projecten tot een goed einde worden ge-
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p8
bracht, komen deze jongeren niet in een beveiligde setting terecht maar worden zij ge-
heroriënteerd naar een intensief traject in de context met oog voor verdere opvolging.
De vraag naar de positionering van de initiatieven stelt zich evenwel niet.
2.2 Generalistisch en samenwerking
De bijzondere jeugdzorg biedt een gedifferentieerd, meersporig en multimodaal genera-
listisch aanbod en doet daarbij een beroep op andere actoren binnen en buiten de sector
om hun expertise aan te wenden om de gepaste zorg aan de jongere en zijn/haar gezin
te bieden. Het is wenselijk in dit verband dat alle sectoren hun specifieke expertise be-
schikbaar stellen op regionaal niveau, zoals bijvoorbeeld de drughulpprojecten van de
bijzondere jeugdzorg dit vandaag al doen.
Specifieke doelgroepen vragen immers een afgestemd (integraal) aanbod. Omwille van
de complexiteit en verwevenheid van de aangemelde problemen is een categoriaal beleid
– met aparte voorzieningen voor steeds nieuwe doelgroepen en/of problematieken (bij-
voorbeeld ROMA-kinderen, allochtonen, drugsverslaafden) – niet wenselijk.
Voor bepaalde doelgroepen is afstemming tussen sectoren absoluut noodzakelijk. Het
aanbod wordt transparant en rationeel gepositioneerd. Van belang is steeds, zeker wan-
neer verschillende actoren/sectoren nauw samenwerken bij een specifieke hulpvraag, het
opnemen van een begeleidingsengagement veeleer dan de vrijblijvendheid.
Centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning zijn gericht op jonge kinderen en jonge
gezinnen en bieden behalve het laagdrempelige residentiële en mobiele aanbod ook
langdurige residentiële plaatsing voor jonge kinderen. Het langdurig residentiële aanbod
van de centra voor kinderzorg en gezinsondersteuning wordt een duidelijke afgebakende
entiteit die naast het mobiele en ambulante aanbod staat, het preventieve overstijgt en
dus nauw aansluit bij de voorzieningen bijzondere jeugdzorg omwille van de verwant-
schap van de doelgroep en het aanbod. De vraag moet gesteld worden of de centra voor
integrale gezinszorg en het langdurig residentiële aanbod van de centra voor kinderzorg
en gezinsondersteuning best ressorteren onder de bijzondere jeugdzorg.
Minderjarigen met een gedrags- en emotionele stoornissen balanceren op de grens van
de hulpverlening tussen Jongerenwelzijn en het Vlaams Agentschap voor Personen met
een Handicap. De positionering van de sectoren indachtig moet men dit durven evalue-
ren en desgewenst bijsturen aan de hand van de uitwerking complementaire trajecten.
Verschillende actoren kunnen zich organiseren om een gepast antwoord te geven op de
zorg- en hulpverleningsvragen van jongvolwassenen een verregaande samenwerking
tussen het algemeen welzijnswerk, de bijzondere jeugdzorg en de geestelijke gezond-
heidszorg.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p9
Gezien de profilering van de bijzondere jeugdzorg als niet-rechtstreeks toegankelijke
hulpverlening wordt de positionering van het aanbod in een rechtstreeks toegankelijk
kader in vraag gesteld.
Diensten voor begeleid zelfstandig wonen blijken weinig verschil te kunnen aantonen dan
deze uit het algemeen welzijnswerk, behalve dan de noodzakelijke aanklampendheid bij
de begeleide gezinnen. Mits ondersteuning vanuit de bijzondere jeugdzorg en een vol-
doende uitgebreide overdracht zou dit kunnen ondervangen worden. De volwassenen-
hulpverlening die voor die doelgroep dichtbij komt, kan hierbij een rol spelen.
Onthaal- oriëntatie en observatiecentra hebben een diagnostische meerwaarde in de
sector. Omwille van hun specifieke expertise moet bekeken worden wat hun decretale
opdracht zal zijn wanneer hun diagnostiek als expertise kan ingekocht worden.
De diensten voor Crisishulp aan Huis worden uitsluitend rechtstreeks toegankelijk maar
beschikken over een uitgesproken expertise.
Integrale jeugdhulp betekent samenwerking met andere sectoren. Het is noodzakelijk om
de beperkingen van sectorale regelgeving te overstijgen om zorg op maat aan te kunnen
bieden. Gepaste zorg kan in veel gevallen enkel gerealiseerd worden in een samenwer-
kingsverband van sectorale en intersectorale partners, om te komen tot organische ver-
bindingen en overgangen waardoor breuken in het hulpverleningstraject worden voorko-
men en er vlotte schakelingen mogelijk zijn tussen en binnen een geheel van hulpverle-
ningsmodules. Eenieder moet een beroep doen op de expertise en het engagement van
hulpverleners uit de andere, belendende sectoren in de jeugdhulp. De ontwikkeling van
expertisenetwerken is noodzakelijk.
Deze samenwerking speelt op verschillende domeinen. Niet enkel om een beroep te
doen op andermans expertise, eveneens in de ondersteuning door het aanbieden van
time-outmogelijkheden, of in het samen installeren van vervolghulpverlening, of het over-
gaan naar minder ingrijpende vormen van begeleiding.
Het is een conditio sine qua non dat de verschillende sectoren een compatibel aanbod
hanteren, opgebouwd uit sectoraal en intersectoraal afgestemde modules, uit “pakketten
van jeugdhulp”.
Organisatorisch gezien wordt ten behoeve van deze samenwerking structureel intersec-
toraal overleg op regionaal en op beleidsvlak geïnstalleerd.
Vraaggericht werken impliceert dat de partners op een system(at)ische en methodisch
onderbouwde manier samenwerken en kunnen rekenen op de expertise en het engage-
ment van hulpverleners uit de andere sectoren in de jeugdhulp en uit de bredere maat-
schappij. In een netwerk van sectorale en intersectorale partners kan men zorgen voor
de nodige organische verbindingen en overgangen waardoor breuken in het hulpverle-
ningstraject worden voorkomen en er vlotte schakelingen mogelijk zijn tussen en binnen
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p10
een geheel van hulpverleningsmodules. In de mate dat er meer transparante, doelgerich-
te en samenhangende hulptrajecten worden aangeboden wordt verwacht dat de motiva-
tie van de jongere en zijn gezin om mee te werken aan een constructieve en zinvolle
invulling van zijn begeleiding, zowel binnen een vrijwillige als een gedwongen context,
toeneemt.
Behalve de sectoren uit de integrale jeugdhulpverlening en andere sectoren gericht op
jeugdhulpverlening (psychiatrie) is het ook van belang om cultuur, onderwijs, arbeids-
marktbeleid, armoedebeleid, de openbare orde en veiligheid mee in het vizier te nemen.
Ook zij dragen op lokaal, regionaal en Vlaams niveau een flankerende verantwoordelijk-
heid voor de zorgsector. De ad-hoccommissie jeugdzorg heeft in zijn aanbevelingen deze
sectoren uitgebreid benoemd in hun (onrechtstreeks) aandeel in de bijzondere jeugdzorg.
2.3 Doorstroom in de bijzondere jeugdzorg
Niet alleen is de bijzondere jeugdzorg niet rechtstreeks toegankelijk, de tijd dat een min-
derjarige binnen de sector begeleid wordt, blijft zo beperkt mogelijk. Zelfs wanneer de
doorverwijzing naar de niet-rechtstreeks toegankelijke hulpverlening gebeurde nadat alle
resources van de brede instap werden uitgeput moet op geregelde tijdstippen expliciet de
vraag gesteld worden of een dergelijke zware vorm van hulpverlening noodzakelijk blijft.
Op deze manier wordt een stroom gecreëerd in de sector, wat niet enkel het aanbod van
de sector ten goede komt, ook de subsidiariteit wordt opnieuw aangesneden en de maat-
schappij wordt aangesproken op haar verantwoordelijkheid. Maar bovenal komt dit de
cliënt ten goede.
Een goede samenwerking tussen de voor iedereen toegankelijke dienstverlening en de
jeugdhulpaanbieders houdt ook in dat deze zo vlug mogelijk gebeurt. Dit gaat op voor de
lijn van niet-rechtstreeks toegankelijk aanbod naar rechtstreeks toegankelijk aanbod en
dienstverlening maar eveneens voor de overgang naar de volwassenenhulpverlening.
De methodiek van de positieve heroriëntering, waarvan eerder sprake, speelt hierbij een
rol wanneer deze beschikbaar is voor de jeugdhulpaanbieders van de bijzondere jeugd-
zorg.
Kernvragen
1. Gegeven het generalistisch aanbod van de bijzondere jeugdzorg, welke zijn de rand-
voorwaarden en de gevolgen ervan voor de organisatie van zorg op maat?
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p11
2. Gegeven de uitbreiding van de diagnostiek, wat is dan nog de waarde van de indica-
tiestelling?
3. Wat zijn de gevolgen van het positioneren van alle modules van bijzondere jeugdzorg
in het niet-rechtstreeks toegankelijke aanbod?
4. Is het noodzakelijk voor de bijzondere jeugdzorg dat het principe dat vrijwilligheid
primeert overeind blijft? Wat zijn desgevallend de randvoorwaarden?
5. Hoe kunnen we als sector door samenwerking hulpcontinuïteit garanderen? Welke
rol kan Jongerenwelzijn spelen in die samenwerking?
6. Heeft de bijzondere jeugdzorg een preventieve opdracht te vervullen? Hoe kan ze
deze waarmaken en waar situeert deze zich dan?
7. Wat betekent de opheffing van de kwalificatie POS voor het aanbod?
8. Wat zijn de noodzakelijk te vervullen randvoorwaarden in het rechtstreeks en niet-
rechtstreeks toegankelijke aanbod van het werkveld om het bureau toe te laten (sa-
men met de vertrouwenscentra kindermishandeling) zijn expliciete rol met betrekking
tot maatschappelijke noodzaak te spelen?
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p12
Bijlage Toelichting bij het project positieve heroriëntering
In de zoektocht naar efficiëntere en effectievere vormen van tussenkomsten, waarbij
jongeren en gezinnen met een hulpvraag beter (vraaggestuurder, resultaatgerichter en
sneller) vooruitgang kunnen boeken, ontwikkelde vzw Oranjehuis te Kortrijk de methodiek
van de positieve heroriëntering.
De methodiek stelt de cliënt en zijn context centraal en richt zich op wat de betrokkenen
met elkaar bindt. Belangrijke randvoorwaarde is dat er onmiddellijk moet kunnen inge-
speeld worden op de vraag.
Het is een emancipatorisch proces waarbij de kracht van de hulpvrager en zijn context
wordt aangesproken en waarbij iedereen de verantwoordelijkheid krijgt om een steentje
bij te dragen tot positieve verandering. Het is een gestructureerd proces waarbij de be-
trokkenen op zoek gaan naar de kern van hun moeilijkheden. De procesbegeleiding cre-
eert een veilig klimaat waarin de betrokkenen elkaar beluisteren en het naar elkaar laten
luisteren het herstel van de communicatie bevordert.
Momenteel wordt de methodiek toegepast in het kader van een project in de bijzondere
jeugdbijstand. Dit project richt zich naar aanmeldingen die op het comité voor bijzondere
Jeugdzorg (CBJ) terechtkomen.
Het moet gaan om aanmeldingen met een acute problematiek, waarbij een hulpvraag en
mandaat van de actoren duidelijk aanwezig is of door de consulent van het CBJ verwor-
ven wordt.
De bij het project betrokken CBJ’s (Kortrijk, Roeselare-Tielt en Gent-Eeklo) screenen alle
aanmeldingen op het instroomoverleg om na te gaan of deze voldoen aan de criteria van
het project. Indien dit het geval is worden deze aanmeldingen onmiddellijk doorgestuurd
naar het project. Hierbij wordt rekening gehouden met een goede spreiding, ondermeer in
functie van de door het project te behalen capaciteit. Daags na deze doorsturing start een
projectmedewerker de interventie. In eerste instantie worden aparte gesprekken gevoerd
met alle direct betrokkenen, waarna deze rond de tafel worden gebracht, indien mogelijk
in aanwezigheid van de consulent. Op deze rondetafel wordt een plan opgemaakt, dat
vervolgens wordt uitgevoerd en gemonitord.
De afronding gebeurt opnieuw op een rondetafel op aangeven van de betrokkenen of de
consulent. De afronding wordt tevens geformaliseerd in een beslissing van het CBJ. In-
dien een doorverwijzing naar rechtstreeks toegankelijke hulpverlening nodig is na de
positieve heroriëntatie kan het CBJ flankerend aanwezig blijven tijdens deze begeleiding
of kan het dossier worden afgesloten.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p13
Indien er na de positieve heroriëntering toch nood is aan eventuele vervolghulp in de niet
rechtstreeks toegankelijke hulp, wordt de jongere op de wachtlijst geplaatst. Voor dit laat-
ste is het de bedoeling dat dit slechts in een minimum aantal dossiers voorkomt.
Concrete indicatoren hierbij zijn:
- maximaal 20% van de dossiers wordt nadien verder opgevolgd door de sociale dienst
van het CBJ;
- maximaal 15% van de dossiers krijgt vervolghulp in de niet-rechtstreeks toegankelijke
hulp en dit op basis van maatschappelijke noodzaak.
Van de 81 minderjarigen die in 2010 vanuit het CBJ Kortrijk werden doorverwezen naar
het project, blijkt tijdens een nameting midden 2011het volgende:
- 18 minderjarigen (22%) kregen een maatregel in de niet rechtstreeks toeganke-
lijke hulpverlening;
- 4 minderjarigen kregen een maatregel herstelgerichte en constructieve afhan-
deling;
- 4 minderjarigen werden enkel opgevolgd door CBJ of SDJ.
Het percentage jongeren dat toch nog een maatregel niet-rechtstreeks toegankelijke
hulpverlening krijgt, ligt boven de indicator. Als dit percentage wordt vergeleken met het
percentage case-onderzoeken dat in 2009 op het CBJ Kortrijk leidde tot een maatregel
NRTH (46%), dan realiseert het project meer dan een halvering.
Naast bovenstaande beoogt het project ook om de ruimere hulpverleningssector te sen-
sibiliseren voor deze methodiek.
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p14
Bijlage Aanbevelingen van de motie bij de maatschappelijke beleidsnota jeugdzorg van het Vlaams Parlement (stuk 1190 (2010 – 2011) – Nr. 5 ingediend op 27 juni 2011 (2010-2011) aangenomen door het Vlaams Parlement
10° bijzondere aandacht te hebben voor en maatregelen te treffen voor:
a) kinderen in armoede, waarbij in het kader van een beleidsdomeinoverschrijdende aan-
pak en met ruggespraak met de verenigingen waar armen het woord nemen, structurele
armoedebestrijdingsmaatregelen worden getroffen;
b) allochtone jongeren met problemen, waarbij:
1. de kennis en knowhow over verschillende etnisch-culturele achtergronden maxi-
maal in de hulpverlening wordt ingezet;
2. de inzet van tolken wordt gefaciliteerd, onder meer voor overleg met ouders die
het Nederlands niet beheersen;
c) niet-begeleide buitenlandse minderjarigen en jongeren zonder papieren voor wie de
toeleiding naar voogden wordt gefaciliteerd;
d) jongeren met zware gedragsproblemen, verslavingsproblemen, psychiatrische en
emotionele problemen, voor wie een specifieke, aparte opvang wordt georganiseerd, en
waarbij jongeren met een psychiatrische problematiek niet langer in de bijzondere jeugd-
zorg worden ondergebracht;
11° met betrekking tot de organisatie van de brede jeugdhulpverlening:
a) in te zetten op preventieve maatregelen die een lage drempel creëren voor ouders en
hun kinderen om hulp en begeleiding te zoeken, en daarbij oog te hebben voor het
emancipatorische en wenselijke karakter van die preventie;
c) te communiceren over de brede hulpverlening, wat inhoudt dat het voor jongeren en
hun omgeving duidelijk moet zijn wie hun eerstelijnsaanspreekpunten zijn;
g) prioriteit te geven aan het aanbieden van emancipatorische hulp en die te laten stoelen
op het gemeenschappelijke engagement om aan de hulpvraag een antwoord te bieden;
i) in te zetten op een efficiënte en verantwoorde toewijzing van plaatsen in het belang van
het kind en naar een duidelijke kwaliteitsverbetering te gaan van de doorverwijzing naar
de niet-rechtstreeks toegankelijke hulp;
j) rekening te houden met de aanbevelingen uit de maatschappelijke beleidsnota omtrent
de integrale jeugdhulpverlening en bij de implementatie van de intersectorale toegangs-
poort;
12° het aanbod van de jeugdhulpverlening op de volgende wijze kwalitatief en kwan-
titatief te versterken:
Koning Albert II-laan 35, bus 32, 1030 Brussel
T 02 553 33 01 F 02 553 34 19
www.jongerenwelzijn.be p15
c) door uitgebreider in te zetten op de uitbouw en een duidelijke profilering en versterking
van de rechtstreeks toegankelijke hulpverlening en het voorveld (onder meer onderwijs,
jeugdwerk, straathoekwerk, opvoedingsondersteuning, telefonische of onlinehulpverle-
ning en armoedebestrijdingsprojecten), dat wil zeggen buiten de bijzondere jeugdbij-
stand;
d) door te voorzien in flexibele trajectbegeleiding, gebaseerd op de hulpvraag en het af-
doende hulpantwoord, die gericht is op het garanderen van continuïteit over het hele
traject en die de risico’s op herval en verzwaring van de problematiek beperkt (lifecoa-
ching en casemanagement), en met aandacht voor de laagdrempeligheid van de regle-
mentering en het zo dicht mogelijk bij de hulpvraag van het kind of de jongere brengen
van de modules of combinaties van modules en hulpverleners te responsabiliseren in
verband met de inzet van de middelen;
r) door afstemming te bewerkstelligen met de kinderpsychiatrie in de K-diensten in het
kader van een integraal hulpverleningsaanbod;
s) door langetermijnhulpverleningstrajecten te ontwikkelen;