126
Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen Academiejaar 2010-2011 Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit tijdens de Yurchenko en handenstand overslag Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke Opvoeding en de Bewegingswetenschappen Door: Marjolein Wauters en Lieze Mertens Promotor: Prof. Dr. Dirk De Clercq Begeleider: Mrs Bastiaan Breine

Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

  • Upload
    others

  • View
    0

  • Download
    0

Embed Size (px)

Citation preview

Page 1: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen

Academiejaar 2010-2011

Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit

tijdens de Yurchenko en handenstand overslag

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke

Opvoeding en de Bewegingswetenschappen

Door: Marjolein Wauters en Lieze Mertens

Promotor: Prof. Dr. Dirk De Clercq

Begeleider: Mrs Bastiaan Breine

Page 2: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

II

Page 3: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

III

Opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen

Academiejaar 2010-2011

Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit

tijdens de Yurchenko en handenstand overslag

Masterproef voorgelegd tot het behalen van de graad van Master in de Lichamelijke

Opvoeding en de Bewegingswetenschappen

Door: Marjolein Wauters en Lieze Mertens

Promotor: Prof. Dr. Dirk De Clercq

Begeleider: Mrs Bastiaan Breine

Page 4: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

IV

Ondergetekenden, Marjolein Wauters en Lieze Mertens, geven toelating tot het raadplegen

van deze masterproef door derden.

Page 5: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

V

Voorwoord

Om af te studeren als Master in Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen aan de

Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven om een masterproef tot stand te brengen.

Deze masterproef werd ingericht door de vakgroep Bewegings –en Sportwetenschappen dat

tevens onderdeel uitmaakt van de faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen aan

de Universiteit Gent. Wij kozen allebei voor een onderwerp binnen de afdeling biomechanica,

onderzoeksdomein gymnastiek. Uiteindelijk dreef onze gelijkaardige passie voor deze

artistieke sport ons incidenteel tezamen. Dit verklaarde de start van „het beste team ooit‟!

Om deze masterproef te kunnen realiseren, konden we rekenen op een heel aantal

verschillende personen. We kunnen het dan ook niet laten om hen hier in ons voorwoord

uitgebreid te bedanken. Omwille van alle deskundige hulp en tips die we kregen van onze

promoter Prof. Dr. Dirk De Clercq, willen we hem graag een dankwoordje betuigen. Heel erg

bedankt! Bastiaan Breine, onze droombegeleider, waarbij we met elke vraag terecht konden.

Ook al leek het soms stalking, hij bleef ons steeds trouw. Door zijn grote kennis, waren

moeilijke berekeningen hem nooit te slim af. Elk moment van de dag konden we bij hem

terecht, om een babbeltje te slaan, kidibull te drinken of eclairs te eten. Daarvoor een enorme

dankjewel!

Ook onze ouders willen we speciaal in de bloemetjes zetten. Door het vele werk die gepaard

ging met het vervolledigen van de masterproef, bleef er niet veel tijd over om eens stil te staan

bij het leven. We beseffen allebei dat het zonder familie en een warme thuis niet hetzelfde zou

geweest zijn. We zien jullie graag!

Daarnaast zijn er natuurlijk ook de medestudenten, vrienden en sympathisanten. Dankjewel

voor de morele steun, voor het opkikkertje in moeilijke tijden, de positieve energie die jullie

gaven en vooral de glimlach. Jullie lieten ons ontspannen in drukke tijden. Bij deze: „Zoek

niet maar geniet!‟.

Page 6: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

VI

Vervolgens willen we graag onze gymnasten bedanken voor de tijd die ze hebben

vrijgemaakt. Dit wordt enorm geapprecieerd, want zonder proefpersonen is een onderzoek

nog minder waard dan een vork.

Als laatste, maar niet onbelangrijk, willen we graag elkaar bedanken. De uren die we samen

doorbrachten achter, voor en naast de computer, werden afgewisseld met hilarische lachbuien.

Naast onze passies die we al vooraf deelden, hebben we elkaar nog beter leren kennen in het

avontuur bij het vervolledigen van deze masterproef. We hebben enorm veel aan elkaar gehad

en vulden elkaar aan waar nodig. Een mooie vriendschap die ontstond en die gekoesterd

wordt in ons hartje.

We wensen je alvast veel plezier met het lezen van deze masterproef. Graag hadden we dit

voorwoord afgesloten met te zeggen waar we trots op zijn. We zijn enorm trots op elkaar, op

dit werkstuk en nog meer op onszelf.

Page 7: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

VII

Samenvatting

Doelstellingen

Het hoofddoel van het onderzoek was om op een objectieve manier bij verschillende

gymnastische sprongtypes (handenstand overslag en Yurchenko) de reactiviteit (~ het kort en

krachtig kaatsen in handensteun) te beoordelen en te linken aan prestatie. Hierbij werden als

hypotheses gesteld dat handenstand overslag reactiever is dan Yurchenko en dat er een

verschil is in reactiviteit tussen top en subtop. Verder zal er meer inzicht verworven worden in

prestatiebepalende variabelen zoals contacttijd, snelheid en krachten en hun relatie met

stijfheid en prestatie.

Methodiek

Vier gymnasten, waaronder een Belgische topper en drie subtoppers, turnden handenstand

overslag en Yurchenko tot stand op een vereenvoudigde turnopstelling. De sprongen werden

uitgevoerd op een geïnstrumenteerde plint (ingebouwd krachtmeetplatform) gevolg door een

mattenbergopstelling. Om de reactiviteit te kunnen beoordelen werden reactiekrachten

geregistreerd en 3D-kinematiek gemeten (Qualisys Motion Capture System, Visual 3D C-

motion). Om een maat voor de prestatie te bekomen werd ook iedere sprong gequoteerd (van

0 tot 10) door ervaren juryleden.

Resultaten

De contacttijden vertonen negatieve significante correlaties met de radiale stijfheid. De

gemiddelde contacttijd van handenstand overslag sprongen is bij de top (162ms) beduidend

korter dan bij de Yurchenko sprongen (217ms). Bij subtop is het verschil in contacttijd tussen

de twee sprongtypes niet expliciet aanwezig. De belangrijkste variabele die voor het

onderzoek werd berekend is de radiale stijfheid (verhouding van maximale radiale

krachtwerking op maximale radiale compressie), als maat voor de reactiviteit tijdens de

sprong. Deze was bij de top voor overslag 32,65 kN/m en Yurchenko 17,67 kN/m. Deze

waarden van top verschilden ook met de subtop. De radiale stijfheid was gemiddeld 4,72

kN/m voor overslag en 8,15 kN/m voor Yurchenko bij de subtop gymnasten. De grotere

waarden bij de sprongen van de topgymnast zijn vooral te wijten aan de grotere

krachtwerking tijdens het blokken in handensteun op het sprongtoestel. Het verschil in

Page 8: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

VIII

kinematiek werd ook gerapporteerd. Zo komt handenstand overslag in voorwaartse

schelphouding toe. Yurchenko raakt de plint in achterwaartse hyperextensie en voert

vervolgens een krachtige courbette-beweging uit. Hierdoor wordt het kaatsen anatomisch

bemoeilijkt in vergelijking met handenstand overslag. De subtop zal voor handenstand

overslag compressie vertonen in ellebogen en rug (hyperextenstie). Voor Yurchenko vertoont

de subtop ook compressie ter hoogte van elleboog en heuphoek. Dit wordt gedaan als

compensatie om toch de volledige beweging te vervolledigen.

Besluit

Reactiviteit wordt beïnvloed door een aantal biomechanische sprongvariabelen. Zo zal een

kortere contacttijd, hogere verticale TO en horizontale TD snelheid, grotere horizontale en

verticale kracht, minder compressie, optimale raakhoek bepalend zijn voor kortere

contacttijden, krachtigere impulsen en betere blokkering. Deze variabelen zijn dus bepalend

voor de reactiviteit van een sprong. Overslag wordt reactiever uitgevoerd dan Yurchenko en

de goede spronguitvoeringen van de topgymnast worden zowel voor de Yurchenko als de

handenstand overslag sprong gekenmerkt door een grotere reactiviteit.

Page 9: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

IX

Inhoudsopgave

Voorwoord ................................................................................................................................ V

Samenvatting ........................................................................................................................... VII

Inhoudsopgave ......................................................................................................................... IX

Literatuurstudie .......................................................................................................................... 1

1 Sprongbiomechanica ...................................................................................................... 1

1.1 Inleidend ............................................................................................................... 1

1.2 Biomechanica van de verschillende sprongfasen ................................................. 4

1.2.1 De aanloop ................................................................................................... 5

1.2.2 Afstoot op de springplank ............................................................................ 6

1.2.3 Eerste vluchtfase .......................................................................................... 9

1.2.4 Steunfase op het sprongtoestel ................................................................... 10

1.2.5 Tweede vluchtfase ..................................................................................... 14

1.2.6 Landing ...................................................................................................... 18

2 Reactiviteit als prestatiebepalende sprongvariabele ..................................................... 20

2.1 Inleidend ............................................................................................................. 20

2.2 Wat is reactiviteit ............................................................................................... 20

2.2.1 Definiëring ................................................................................................. 20

2.2.2 Het veer-massa model ................................................................................ 21

2.2.3 Meten van verschillende vormen van reactiviteit ...................................... 22

2.3 Reactiviteit in de sport ........................................................................................ 23

2.3.1 In andere sporten dan gymnastiek ............................................................. 23

2.3.2 In de gymnastiek (discipline van de sprong) ............................................. 24

3 Onderzoekshypothese ................................................................................................... 28

3.1 Probleemstelling ................................................................................................. 28

3.2 Doelstellingen ..................................................................................................... 29

3.3 Hypotheses ......................................................................................................... 29

Page 10: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

X

Methode .................................................................................................................................... 30

1 Populatie ....................................................................................................................... 30

2 Protocol/Procedure sprongtesten .................................................................................. 31

3 Data-verwerking ........................................................................................................... 34

3.1 Reactiekrachten .................................................................................................. 34

3.2 3D-Kinematica: Qualisys Motion Capture en Visual 3D ................................... 34

3.2.1 Benoemen van targets in QTM .................................................................. 34

3.2.2 Model maken in visual 3D per gymnast .................................................... 35

3.2.3 Baan COM en gerelateerde berekeningen/data ......................................... 36

3.2.4 Gewrichtshoeken ....................................................................................... 37

3.2.5 Angulair moment ....................................................................................... 37

3.2.6 Impulsberekeningen ................................................................................... 38

3.2.7 Angulair momentum .................................................................................. 39

3.3 Correlaties .......................................................................................................... 40

Resultaten ................................................................................................................................. 41

1 Inleiding ........................................................................................................................ 41

2 Biomechanische sprongvariabelen ............................................................................... 42

2.1 Contacttijd .......................................................................................................... 42

2.2 Snelheid LZP ...................................................................................................... 43

2.3 Krachten ............................................................................................................. 45

2.4 Lineaire impuls ................................................................................................... 48

2.4.1 Horizontale impuls ..................................................................................... 48

2.4.2 Verticale impuls ......................................................................................... 49

2.5 Radiale afstand en radiale compressie................................................................ 51

2.6 Frad en Ftan ........................................................................................................ 53

2.7 Angulair moment(um) ........................................................................................ 55

2.8 Radiale stijfheid .................................................................................................. 59

Page 11: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

XI

3 Correlaties ..................................................................................................................... 60

3.1 Correlaties van sprongvariabelen met radiale stijfheid ...................................... 60

3.2 Correlaties van sprongvariabelen met prestatie ................................................. 62

4 Kinematica .................................................................................................................... 65

4.1 Gewricht- en segmenthoeken ............................................................................. 65

4.1.1 Ellebooghoek ............................................................................................. 65

4.1.2 Heuphoek ................................................................................................... 66

4.1.3 Lumbale hoek ............................................................................................ 68

4.1.4 Schouderhoek ............................................................................................ 70

4.2 Raakhoek en afstoothoek ................................................................................... 71

Discussie ................................................................................................................................... 73

1 Inleiding ........................................................................................................................ 73

1.1 Verschil in reactiviteit bij Yurchenko en handenstand overslag ........................ 74

1.2 Verschil in reactiviteit bij top en subtop ............................................................ 77

1.2.1 Handenstand overslag ................................................................................ 77

1.2.2 Yurchenko .................................................................................................. 80

2 Trainingssituatie ........................................................................................................... 81

3 Beperkingen van het onderzoek en suggesties voor verder onderzoek ........................ 82

4 Conclusies ..................................................................................................................... 84

Bibliografie ............................................................................................................................... 85

Bijlage 1: Afkortinglijst ........................................................................................................... 89

Bijlage 2: Score jury ................................................................................................................. 90

Bijlage 3: Spreidingsdiagrammen radiale stijfheid .................................................................. 92

Bijlage 4: Spreidingsdiagrammen score ................................................................................. 102

Bijlage 5: Stickfiguren ........................................................................................................... 112

Page 12: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

1

Literatuurstudie

1 Sprongbiomechanica

1.1 Inleidend

Gymnastiek was één van de zeven eerste Olympische sporten, hoewel artistieke gymnastiek

voor vrouwen pas geïntroduceerd werd bij de Olympische Spelen van 1928 (Aykryod, 1980).

Deze discipline kreeg echter pas bekendheid vanaf de jaren ‟70 wanneer gymnasten als Olga

Korbut en Nadia Comaneci internationale erkenning ontvingen. In artistieke gymnastiek

wordt er bij de heren geturnd aan 6 toestellen (brug gelijke leggers, grond, ringen, rekstok,

sprong en paard met bogen) en bij de dames aan 4 toestellen (grond, brug ongelijke leggers,

balk en sprong). Dit onderzoek focust zich vooral op de discipline sprong en spitst zich toe op

de vergelijking tussen twee verschillende sprongtypes namelijk „handenstand overslag‟ en

„Yurchenko‟ (fig. 1 en 2, zie p. 2).

In de discipline van de sprong vertoont de gymnast een aanloop van minimum 10 en

maximum 25 meter waarbij na de afstoot op de springplank de handen op het sprongtoestel,

ook wel pegases genaamd, geplaatst worden om dan vanuit een handenstandpositie weg te

kaatsen in een hoge en verre vluchtfase waarbij de gymnast de nodige schroeven en/of salto‟s

turnt.

Er zijn drie types sprongen die hieronder ingedeeld zijn op basis van de handplaatsing op het

sprongtoestel: de overslag, de Yurchenko en de Tsukahara. Dit is niet de officiële indeling die

gehanteerd wordt tijdens de competitie maar is een functionele indeling, in functie van het

kaatsen, wat beter aansluit bij het doel van dit onderzoek. Het type sprong wordt bepaald door

de inzet (bv. rondat bij Yurckenko) en de plaatsing van de handen (fig. 1, zie p.2). De

plaatsing van de handen bepaalt ook de kaatskracht van de sprong.

Page 13: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

2

Overslag-

type

Tsukahara-

type

Yurchenko-

type

Fig. 1: Voorbeelden van drie types sprongen en hun handenposities op het sprongtoestel: v.l.n.r. overslag,

Tsukahara, Yurchenko.

De overslag is één van de basisvaardigheden in gymnastiek bij de sprong. Na een krachtige

afstoot op de plank worden de handen op de pegases naast elkaar geplaatst (fig. 1) en draait

men rond de breedte-as. Een goede overslag wordt bepaald door een krachtige kaatsbeweging

in handensteun op het sprongtoestel en een grote tweede vluchtfase waarin de rotatie met een

gestrekt lichaam vervolledigd wordt. Op hoog niveau wordt deze sprong uitgevoerd met

bijkomende schroeven en/of salto‟s in de tweede vluchtfase.

Fig. 2: Indeling van de handenstand overslag sprong in verschillende fases met aanduiding van de baan van het

lichaamszwaartepunt (Uit Takei 1990).

Page 14: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

3

De Yurchenko sprong werd voor het eerst uitgevoerd in 1982 op de World Cup Gymnastics

door Natalia Yurchenko. De sprong bestaat uit een voorwaartse aanloop die gevolgd wordt

door een rondat met als doel te landen op de springplank. Daarna volgt een rotatie rugwaarts

richting de pegases (soort flik flak) met vervolgens de afstoot met beide handen op het

sprongtoestel om tijdens de tweede vluchtfase nog een salto uit te voeren met eventueel nog

enkele schroeven. De populariteit van deze sprong is gegroeid door grote concurrentie op

wedstrijden zoals de Olympische spelen, maar zeker ook omdat de sprong veel veiliger werd

om uit te voeren op het huidige sprongtoestel, de pegases (bij de vrouwen stond vroeger het

paard in de breedte).

Fig. 3: Yurchenko 2 ½ schroef. (Uit McLeod et al., 2008)

De Yurchenko is een sprong die veel meer gesprongen wordt bij door vrouwen (zie tabel 1)

terwijl de mannen meer opteren voor de Tsukahara.

Tabel 1: Verschillende sprongen uitgevoerd op de kampioenschappen in Rotterdam 2010.

Vrouwen

(16 sprongen)

Mannen

(16 sprongen)

Overslag-type 3 3 (Dragulescu)

Yurchenko-type 9 1

Tsukahara / 8

Rondat entry met ½ draai in 1e vlucht (Omelianchik) 4 /

Page 15: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

4

De Tsukahara is een sprong waarbij men na een voorwaartse aanloop en afstoot op de

springplank, een halve draai uitvoert in de eerste vluchtfase tot op de pegases waarna in de

tweede vluchtfase rugwaartse salto‟s en of schroeven ingezet worden. Elke sprong waarbij

men een kwartslag of halve draai na voorwaartse afstoot maakt tot op de pegases gevolgd

door een salto wordt geclassificeerd als een Tsukahara sprong. Deze sprong heeft zich net als

de Yurchenko ontwikkeld tot meer dynamische vormen. Zo turnde Thomas Bouhail die goud

won op de sprong tijdens de wereldkampioenschappen 2010 in Rotterdam als allereerste een

Tsukahara met dubbele salto gehoekt.

In deze thesis zullen de sprongen overslag en Yurchenko geanalyseerd en vergeleken worden,

waarbij gefocust wordt op de blokfase in handensteun op het sprongtoestel.

1.2 Biomechanica van de verschillende sprongfasen

Sprong lijkt één van de simpelste onderdelen van de artistieke gymnastiek. Desondanks is het

een heel complexe vaardigheid. Men moet namelijk na een krachtige aanloop, proberen met

een juiste kracht en snelheid af te stoten om zo een goede sprong te kunnen uitvoeren. Twee

belangrijke aspecten bepalen de moeilijkheidsgraad van de sprong. In eerste instantie is er het

‘winnen van hoogte’ wat bepaald wordt door de omzetting van zowel horizontaal lineair als

angulair momentum (opgebouwd tijdens de aanloop en afstoot op de springplank) naar

verticaal lineair momentum tijdens het kaatsen in handensteun op het sprongtoestel.

Vervolgens als tweede aspect is er de ‘sprongrotatie’ of het draaien rond het

lichaamszwaartepunt. Het angulair momentum, als maat voor hoeveelheid van rotatie, is

afhankelijk van het inertiemoment (ten opzichte van de rotatie-as) en de rotatiesnelheid van

het lichaam.

De sprong kan opgedeeld worden in 6 fasen (aanloop, afstoot, eerste vluchtfase, contactfase,

tweede vluchtfase en landing) die hierna in chronologische volgorde biomechanisch worden

besproken.

Page 16: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

5

1.2.1 De aanloop

De aanloop die de sprong zal voorafgaan is een van de belangrijkste parameters om een goede

sprong uit te voeren. Het doel van de aanloopfase is om zoveel mogelijk kinetische energie te

genereren. Bij Yurchenko wordt deze kinetische energie omgezet in verticale-, horizontale- en

rotatiesnelheden tijdens de opsprong en rondat (Uzunov, 2010). Uit onderzoek blijkt dat

wanneer de vaardigheden moeilijker worden, de aanloopsnelheden sterk zullen stijgen (Krug

et al., 1998).

Tabel 2: aanloopsnelheden sprong Wereldkampioenschap 2007 in Stuttgart (Uit Naundorf et al., 2008).

Sprongtype n V gem

(m/s)

SD

(m/s)

Vmin

(m/s)

Vmax

v(m/s)

Mannen Overslag 62 8,39 ± 0,28 7,59 9,00

Yurchenko 58 7,36 ± 0,35 6,31 8,16

Tsukahara 169 8,23 ± 0,32 7,31 9,16

Vrouwen Overslag 51 7,74 ± 0,30 7,12 8,37

Yurchenko 175 7,33 ± 0,30 6,42 7,92

Tsukahara 27 7,54 ± 0,39 6,95 8,34

Omelianchik 19 7,60 ± 0,25 6,88 8,01

Bij het vergelijken van de gemiddelde aanloopsnelheden geregistreerd op het

Wereldkampioenschap 2007 in Stuttgart (tabel 2), valt op dat zowel voor mannen als vrouwen

de overslag types de snelste aanloopsnelheden vertonen, gevolgd door Tsukahara -en

Yurchenko-types. Een logische verklaring hiervoor kan gevonden worden bij de afstootfase

die sterk verschilt tussen de verschillende sprongtypes. Bij Yurchenko-types wordt vlak voor

de afstoot een rondat uitgevoerd om rugwaarts neer te komen met beide voeten op de

springplank, waardoor de aanloopsnelheid afhankelijk is van de snelheid waarmee de rondat

kan geturnd worden.

Zoals verwacht en ongetwijfeld veroorzaakt door de moeilijkheidsgraad van de geturnde

sprongen en de verschillende fysieke kenmerken van de gymnasten, zijn mannen sneller dan

vrouwen. Hier is slechts één uitzondering op, namelijk voor de Yurchenko sprong is er geen

significant verschil tussen de gemiddelde aanloopsnelheid van mannen (7,36 m/s) en vrouwen

(7,33 m/s) (Naundorf et al., 2008). Dit suggereert dat zowel mannen als vrouwen soortgelijke

Page 17: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

6

precondities hebben bij de start van hun rondat. Dit betekent dat de verschillen in het

eigenlijke sprongvermogen tussen mannen en vrouwen overwegend het gevolg zullen zijn van

de techniek gebruikt in de daaropvolgende fasen en niet bepaald worden tijdens de aanloop

(Uzunov, 2010). Dit fenomeen is specifiek voor de Yurchenko aangezien men bij dit

sprongtype de afstoot op de springplank vanuit een rondat uitvoert en niet vanuit een voorhup.

Uit een studie van Naundorf et al. (2008) waarbij de aanloopsnelheden van de verschillende

sprongtypes vergeleken werden tussen de wereldkampioenschappen van 1997 en 2007 is

gebleken dat de aanloopsnelheden heden ten dage groter zijn dan 10 jaar geleden en dit voor

zowel mannen als vrouwen. Deze toename in aanloopsnelheid kent verschillende oorzaken.

Ten eerste zal de invoer van de pegases als nieuw, groter en veiliger sprongtoestel tijdens de

wereldkampioenschappen in 2001 een verklaring bieden. Ten tweede zal de daarmee

samengaande evolutie naar steeds moeilijkere sprongen met grotere tweede vluchtfasen,

grotere aanloopsnelheid vereisen. Een uitzondering op deze evolutie is de Yurchenko bij de

mannen. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat de verandering van sprongtoestel veel

ingrijpender was voor vrouwen dan voor de mannen op vlak van Yurchenko-sprongen. Bij de

vrouwen werd het paard vroeger gepositioneerd in de breedte en bij de mannen in de lengte.

Vrouwen moesten dus de Yurchenko-sprongen rugwaarts mikken op een smal paard in de

breedte, wat resulteerde in een meer gecontroleerde aanloopsnelheid.

1.2.2 Afstoot op de springplank

De gymnasten moeten in staat zijn om de springplank op een effectieve manier te gebruiken

om zo hun sprong succesvol uit te voeren. Tijdens deze fase wordt de kinetische energie die

gegenereerd is tijdens de aanloop of tijdens rondat (bij Yurchenko) getransformeerd in de

juiste lineaire en angulaire componenten. Belangrijk hierbij is dat er bij de Yurchenko al meer

rotatie wordt opgebouwd voor de afstoot door de uitvoering van het rondat, waardoor deze

minder dient opgebouwd te worden tijdens de afstoot. Dit is een mogelijke verklaring waarom

de aanloopsnelheden van Yurchenko lager zijn dan handenstand overslag (tabel 2). Een

bijkomende reden is ook dat men een rondat moeilijk technisch correct kan uitvoeren na een

maximale aanloop.

Wanneer de gymnast contact maakt met de springplank leunt hij achterover (fig. 4). Door te

pivoteren over zijn voeten, zal het lichaamszwaartepunt naar voor worden gebracht. Bij

Page 18: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

7

Yurchenko zal men toekomen met de rug naar de pegases gericht. Het lichaamszwaartepunt is

dan voor het lichaam en zal door te pivoteren naar achter worden gebracht. Bij touchdown

(TD) raakt het bewegend lichaam (lineair (en angulair momentum na rondat bij Yurchenko))

de springplank waarop deze een impuls uitoefent op de gymnast terwijl de gymnast rond het

steunpunt kantelt (= pivot-werking), waarna de gymnast met veranderd lineair en angulair

momentum de springplank verlaat. De reactiekracht, die de verandering in lineair en angulair

momentum veroorzaakt, is excentrisch gericht en zorgt voor een afname van horizontaal

lineair (P) momentum en een toename van verticaal lineair (P) en angulair (L) momentum.

(Alle afkortingen gebruikt in deze thesis zijn terug te vinden in bijlage 1.)

Fig. 4: Pivot-werking tijdens een afstootbeweging (Uit De Clercq, 2009).

Hoe meer lineair momentum (en angulair momentum bij rondat-entry) de gymnast tijdens de

aanloop opbouwt, hoe meer horizontaal momentum omgezet kan worden tot het nodige

momentum om een succesvolle sprong te vervolledigen. Een goede aanloop zal dus

noodzakelijk zijn. Een gelijkaardige pivot-werking vindt nogmaals plaats in een latere fase

van de sprong namelijk in handensteun, tijdens het contact met het sprongtoestel (zie 1.2.4.

steunfase).

Het resultaat van beide afstoot/contact-momenten is dus om het opgebouwde (angulair en

lineair) momentum bij de aanloop (en rondat) om te zetten tot het vereiste/optimale verticaal

(hoge tweede vlucht), horizontaal (verre tweede vlucht) en angulair momentum (salto‟s en

schroeven) in functie van wat tijdens de tweede vluchtfase dient geturnd te worden.

Page 19: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

8

Bij onder andere de Yurchenko gebruiken de gymnasten de springplank om een grote daling

van de horizontale snelheid van het massamiddelpunt te voorkomen en om de verticale

snelheid van het massamiddelpunt te verhogen. In de literatuur (Penitente et al., 2007,

Valentin Uzunov, 2010) wordt een gemiddelde raakhoek rond de 60° gerapporteerd. Deze

raakhoek wordt gedefinieerd als de hoek tussen de horizontale en de rechte die door het

lichaamszwaartepunt en het contactpunt gaat bij contact met de springplank (fig. 5). Een te

kleine raakhoek leidt tot afremming van het angulair momentum. Een te grote raakhoek zal

echter ervoor zorgen dat er een te kleine pivot-werking plaatsvindt en bijgevolg een kleinere

opwaartse lift veroorzaakt.

Fig. 5: Inkomende raakhoek van rondat op de springplank gevolgd door een Yurchenko-sprong

(Uit Uzunov, 2010, van Penitente et al., 2007).

Uit onderzoek van Takei (1990) waarbij verschillende sprongvariabelen gecorreleerd werden

met de jury score, kan volgende redenering opgebouwd worden: gymnasten die bij de afstoot

met een grotere neerwaartse verticale snelheid (r= 0.47) toekomen en tijdens contact een

grotere verandering hebben van verticale snelheid (r= 0.56), zullen hogere juryscore

verkrijgen. Het ene leidt tot het andere: wanneer er een grotere neerwaartse verticale snelheid

is, zal er ook een betere invering van de springplank zijn, wat een groter verschil in verticale

snelheid toelaat. Hoe groter de horizontale snelheid (r= 0.66) bij contact, hoe groter de

verandering van verticale snelheid tijdens het contact en hoe korter de contacttijd (r= -0.42)

met de springplank wat gecorreleerd is met hogere scores. Merk wel op dat de besluiten die

genomen worden door Takei slechts een redenering is die gebaseerd is op basis van

correlaties. De verandering van horizontale snelheid tijdens het contact heeft geen invloed.

Page 20: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

9

Alle atleten zullen verlies hebben van horizontale snelheid tijdens contact met de springplank

om de verticale snelheid ten goede te komen (tabel 4).

Tabel 3: Gemiddelde waarden van 14 vrouwelijke gymnasten tijdens de afstootfase van Yurchenko, gemeten op

de Italiaanse kampioenschappen in 2006 (Uit Penitente et al., 2007).

Tijd Vhor (m/s) Vvert (m/s) Raakhoek (°)

CT (s) TD TO TD TO TD TO

Min 0,14 4,39 3,22 -0,99 3,47 58 91

Max 0,17 6,03 4,61 -0,35 4,00 67 99

Gem 0,15 5,27 3,90 -0,72 3,74 61 96

SD ± 0,01 ± 0,58 ± 0,35 ± 0,154 ± 0,15 ± 3 ± 2

Tabel 4:Verandering in verticale en horizontale snelheid tijdens de afstoot (uit Penitente et al., 2007 en Kwon et

al., 1990).

ΔVh (m/s) ΔVv (m/s)

Gem (Penitente et al., 2007) -1,37 4,46

Gem (Kwon et al., 1990) -1,32 ± 0,26 3,62 ± 0,82

1.2.3 Eerste vluchtfase

De eerste vluchtfase start wanneer de gymnast de springplank verlaat en eindigt op het

moment wanneer er contact wordt gemaakt met de pegases. Tijdens de afstoot wordt het

lineaire en angulaire momentum gecreëerd voor tijdens vluchtfase 1 (tabel 5). Daardoor zal de

eerste vluchtfase sterk afhankelijk zijn van de voorgaande afstootfase. Tijdens de vluchtfase is

het lichaam enkel onderhevig aan de zwaartekracht waardoor het lichaamszwaartepunt een

paraboolbaan beschrijft en het angulaire momentum constant blijft.

Tabel 5:Totaal angulair momentum van het lichaam (rotatie rond latero-laterale as) gedurende de eerste

vluchtfase van Yurchenko (Uit Kwon et al., 1990).

L (kg*m²/s)

Gem 53,53 ± 6,99

Page 21: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

10

De duur van de eerste vluchtfase bij Yurchenko-type sprongen wordt gerapporteerd tussen

0,12ms en 0,22ms (Cuk et al, 2004). Deze variaties in vluchttijd zijn waarschijnlijk te wijten

aan verschillen met betrekking tot individuele techniek.

1.2.4 Steunfase op het sprongtoestel

Compressie en repulsie

De steunfase, ook wel de blokfase genoemd, is de fase waarbij er contact gemaakt wordt met

de handen op de pegases. Dainis (1981) deelt deze blokfase op in 2 aparte fases namelijk een

compressiefase met een daaropvolgende repulsiefase (fig. 6).

Het eerste deel van de blokfase is de compressie en start vanaf contact met het sprongtoestel

en eindigt wanneer de radiale snelheid van het lichaamszwaartepunt met betrekking tot de

draai-as nul wordt (polsgewricht = draai-as). Anders geformuleerd kan deze compressiefase

gedefinieerd worden als het eerste deel van de contactfase, waarbij het lichaamszwaartepunt

dichter bij het steunpunt komt en de radiale afstand (van lichaamszwaartepunt tot contactpunt)

op het sprongtoestel bijgevolg afneemt. De compressie wordt gezien als een fase waarbij de

gymnast snel van richting moet veranderen namelijk van een lineair horizontale beweging

naar een verticale stijgende beweging. Onder invloed van reactiekrachten van de pegases op

de gymnast, zal de gymnast op verschillende manieren compressie vertonen. Wanneer een

gymnast zijn ellebogen buigt, hyperextensie van wervelkolom of depressie van de

schoudergordel vertoont, zal er meer vervorming zijn, dus meer compressie (en dus een

grotere remweg) wat leidt tot kleinere krachten. Dit zorgt ervoor dat compressie en

reactiekrachten elkaar beïnvloeden. Grote krachten leiden tot meer compressie, meer

compressie leidt tot een grotere remweg wat resulteert in kleinere krachten. Compressie is dus

een manier om reactiekrachten op te vangen/ te weerstaan.

Page 22: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

11

Fig 6: Compressie (inveren LZP) en repulsie (terugveren LZP) tijdens handenstand overslag (Uit Dainis, 1981).

De tweede fase is de repulsiefase waarbij de gymnast over de pegases blijft draaien. In

tegenstelling tot de compressie, zal nu de radiale afstand van het lichaamszwaartepunt tot het

contactpunt op het sprongtoestel stijgen. Het lichaam zal als het ware terugveren.

Pivot-werking

Net zoals tijdens de afstoot op de springplank vindt er tijdens de blokfase op de pegases een

pivot-werking plaats, maar deze keer in handensteun met de polsen (contactpunt) als draai-

as. Tijdens de compressie wordt het angulair en lineair momentum van tijdens de eerste

vluchtfase veranderd door een excentrische reactiekracht met het sprongtoestel. Hierdoor

ontstaat er bij de take-off van het sprongtoestel een nieuw angulair (rotatie) en lineair

(translatie) momentum van het lichaamszwaartepunt (De Clercq cursus biomechanica 2de

bachelor) (fig. 7). Tijdens de blokfase zal het lineair horizontaal en angulair momentum dalen,

waardoor het lineair verticaal momentum zal stijgen. Dit is belangrijk in functie van een hoge

en verre tweede vluchtfase die nog voldoende angulair momentum bezit om de nodige rotatie

en/of schroeven te vervolledigen tijdens de tweede vluchtfase.

Page 23: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

12

.

Fig 7. : Pivot-werking bij het blokken in handensteun tijdens contactfase op de pegases bij Yurchenko. Vver TD=

verticale component van de raaksnelheid, Vver TO= verticale component van de verstreksnelheid Vhor TD=

horizontale component van de raaksnelheid, Vhor TO= horizontale component van de vertreksnelheid. L TD en L

TO zijn respectievelijk de voorstelling van het angulair momentum bij touchdown en bij take-off.

Prestatiebepalende factoren

Een goede blokfase wordt gekenmerkt door verschillende parameters, ook wel de

prestatiebepalende factoren genoemd. Belangrijke parameters voor een goede blokfase zijn:

contacttijden, schouderhoek, raakhoek, vertrekhoek, horizontale en verticale snelheid.

De blokfase van de Yurchenko wordt gekenmerkt door het toekomen in een open

schouderhoek gevolgd door een snelle „push‟ vanuit de schoudergordel en polsen. De open

schouderhoek is de hoek tussen armen en de voorzijde van de romp (fig. 7). Uit onderzoek

blijkt de optimale hoek, te liggen tussen 160° en 170°. Een grote open schouderhoek zorgt

voor een groter angulair momentum en creëert bijgevolg meer torsie door het sluiten van deze

schouderhoek. Dit gaat gepaard met de courbette-beweging (hol naar bol). Hiervoor zullen

romp en benen op elkaar moeten afgestemd worden bij het verlaten van het sprongtoestel. Een

te grote schouderhoek zal echter leiden tot een hogere kans op blessures aan schouders en

polsen. (Valentin Unuzov 2004, Koh et al, 2003 en 2007, Elliott et al., 2007).

Page 24: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

13

Fig. 8: Naar Uzunov, 2004: open schouderhoek en raakhoek.

Naast de schouderhoek hebben we ook nog de raakhoek die van groot belang is met

betrekking tot de prestatie en de repulsie. Deze hoek wordt gedefinieerd als de hoek tussen de

rechte die door het lichaamszwaartepunt (LZP) en het contactpunt gaat en de horizontale (fig.

8). Het is moeilijk om een „ideale‟ raakhoek voorop te stellen aangezien het weerom

afhankelijk is van de persoonlijke sprongkinematica die verschilt van gymnast tot gymnast.

Verschillende studies (Koh et al., 2003 en 2007) rapporteren optimale raakhoeken rond de 45°

voor Yurchenko-type sprongen uitgevoerd door elitedames. Met een kleinere (scherpere)

raakhoek zal het angulair momentum teveel worden afgeremd. Aan de andere kant laat een

grotere raakhoek het kaatsen minder toe aangezien de gymnast het sprongtoestel raakt met een

positieve opwaartse verticale snelheid, waardoor er bij een te grote raakhoek nog weinig

pivot-werking mogelijk is.

Tabel 6: Gemiddelde waarden bij een gestrekte Yurchenko sprong (na afstoot anderhalve gestrekte salto). Bij

Elliot, 6 vrouwelijke topgymnasten op nationaal competitie niveau. Bij Nelson, 16 topgymnasten geselecteerd

vanuit de Olympische Spelen in 1984 (Naar Elliot et al., 1991 en Nelson et al., 1885).

Overslag (Nelson) Yurchenko (Elliot)

Vhor TD (m/s)

Vhort TO (m/s)

∆ Vhor (m/s)

3,98

3,00

-0,98

4,2

2,0

- 2,2

Vvert TD (m/s)

Vvert TO (m/s)

∆ Vvert (m/s)

1,98

2,53

0,55

1,8

2,2

0,4

Contacttijd (ms) / 130

Page 25: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

14

Naast de verschillende hoeken zijn ook de contacttijden van belang. Zo leidt een korte

contacttijd tot het reactiever gedragen van het menselijk lichaam. Uit onderzoek van Takei

(1990) blijkt dat een kortere contacttijd leidt tot een hogere score bij overslag (r= -0.60). Bij

een kortere contacttijd a) wordt er tijdens contact op het paard een grotere opwaarste verticale

kracht en horizontale remmende kracht op de gymnast uitgevoerd, b) wordt tijdens het contact

op het paard een grotere winst van verticale snelheid (r= -0.50) en reductie van het angulair

momentum bereikt (r= 0.44), c) wordt er een grotere verticale snelheid bereikt bij take-off van

het paard (r= -0.50), d) is er kleinere vertrekhoek (r= 0.61) (= pegases en posterior zijde

voorarm) bij take off (het lichaam verlaat het paard eerder (er wordt niet overgekanteld)), e)

en wordt er een dus een langere en hogere vluchtfase 2 bekomen.

Tijdens de blokfase stijgt de verticale snelheid. Zowel voor overslag (Takei, 1990) als

Yurchenko (Kwon et al., 1990) leiden kortere contacttijden tot grotere verticale snelheden wat

resulteert in betere scores (r= 0.47).

Tijdens de contactfase zal de horizontale snelheid dalen en worden omgezet in verticale

snelheid nodig voor de tweede vluchtfase (tabel 6). Een hoge horizontale snelheid bij TD leidt

tot hogere scores (r= 0.46) (Takei, 1990).

1.2.5 Tweede vluchtfase

De tweede vluchtfase of ook wel de navlucht genoemd, start wanneer de handen de pegases

verlaten en eindigt wanneer beide voeten de grond raken. Hierbij zijn termen als horizontale

snelheid en verticale snelheid heel belangrijk. Een gymnast moet zowel hoogte als afstand

winnen tijdens de navlucht om een goede score te behalen. Dezelfde principes die gelden voor

de voorvlucht (eerste vluchtfase) zijn ook van toepassing op de navlucht (tweede vluchtfase).

De locatie en de snelheid van het LZP, waarmee men afstoot van het sprongtoestel, zullen het

volledige paraboolvormig traject van het LZP bepalen.

De duur van de navlucht of de tweede vluchtfase van de Yurchenko wordt gerapporteerd voor

mannen gemiddeld rond de 0,84s en voor vrouwen rond de 0,72s. Voor moeilijkere sprongen

zal deze duur van de navlucht significant stijgen (Kwon et al., 1990). Zo kan de duur van de

navlucht zelf oplopen tot een volle seconde, bijvoorbeeld voor een Yurchenko met dubbel

gehoekte salto in de tweede vluchtfase. Een langere vluchttijd (r= 0.46) dewelke bereikt wordt

Page 26: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

15

door een grotere maximale hoogte, zal leiden tot hogere scores aangezien de gymnast meer

tijd heeft voor een goede lichaamscontrole (Takei, 1990). Naast de hoogte van het

lichaamszwaartepunt bij het verlaten van het sprongtoestel, zal de verticale snelheid bij take-

off bepalend zijn voor de duur van de navlucht (Cuk, 2004). Zodra de gymnast het

sprongtoestel verlaat, kan er niets meer gewijzigd worden aan de vluchtbaan en aan het

angulair momentum. De gymnast kan enkel nog de rotatiesnelheid veranderen door de

lichaamspositie te wijzigen. Men kan de rotatiesnelheid opdrijven door het traagheidsmoment

te verkleinen door lichaamssegmenten dichter bij elkaar te brengen (bv. bolletje maken). Aan

de andere kant kan men ook de rotatiesnelheid reduceren door de lichaamssegmenten ver van

elkaar te verwijderen (bv. gestrekte salto) waardoor het traagheidsmoment zal vergroten.

Tevens kunnen door asymmetrische armbewegingen rotaties rond de lengteas (of schroeven)

gecreëerd worden (= tilttechniek) (Yeadon, 1993).

In een goede Yurchenko sprong vertoont het LZP van de gymnast een trapeffect (fig. 9).

Hierbij stijgt het LZP gedurende de voorvlucht, gevolgd door een verdere stijging in de

navlucht, gecreëerd door de afstoot op de pegases. Deze twee fasen zullen dus van essentieel

belang zijn om een goede navlucht te produceren (Uzunov, 2010).

Fig. 9: Trapeffect in de stijging van het

lichaamszwaartepunt tijdens eerste vluchtfase,

contactfase en begin 2de

vluchtfase (uit Uzunov,

2010).

Page 27: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

16

Tabel 7: Overzicht van de hoeveelheid angulair momentum rond de latero-laterale as door het LZP bij

Yurchenko en overslag in de tweede vluchtfase (Uit: Takei ,1990; Kwon et al., 1990; Elliot et al., 1991; Nelson

et al., 1985; Cuk et al., 2004)

L (kgm²/s)

Kwon et al. 1990 Gem Yurchenko 50,51

SD 6,75

Elliot et al. 1991 Gem Yurchenko 51,72

Takei 1990 Gem Overslag 33

SD 66

Tabel 8: Gemiddelde vluchthoogte en vluchttijd van de tweede vluchtfase bij Yurchenko en overslag (Uit: Takei

,1990; Kwon et al., 1990; Elliot et al., 1991; Nelson et al., 1985; Cuk et al., 2004).

Max. hvert (m) t (s)

Overslag

Yurchenko

Nelson

Takei

Elliot

Cuk

Kwon

2,34

-

2

-

-

-

0,639

0,77

0,72 (♀); 0,84 (♂)

0,764

Wanneer men het angulair momentum van Yurchenko en overslag tijdens de tweede

vluchtafse vergelijkt (zie tabel 7), kan opgemerkt worden dat het angulair momentum hoger is

bij Yurchenko dan bij overslag. Een mogelijke verklaring hiervoor is het verschil in

uitvoering van de tweede vluchtfase. Zo zal men bij Yurchenko in deze situatie nog een

gestrekte salto uitvoeren na afstoot van het sprongtoestel, waardoor er meer angulair

momentum vereist is. In tegenstelling tot handenstand overslag, waarbij in deze situatie geen

salto‟s en/of schroeven worden uitgevoerd in de tweede vluchtfase. Zo zal er een duidelijk

verschil zijn in angulair momentum wanneer er geen salto, gehurkte salto, gestrekte salto,

dubbele salto of schroeven worden uitgevoerd (van weinig naar veel angulair moment

gerangschikt). Het is dan ook te verwachten dat de mogelijkheid van de gymnast om angulair

momentum op te bouwen (= angulair momentum eerste vlucht) en om te zetten (verschil

tweede vlucht en eerste vlucht angulair momentum) belangrijk is naar prestatie toe. Waarbij

de nodige hoeveelheid angulair momentum in de tweede vluchtfase afhankelijk is van de

rotaties die de gymnast nog wil uitvoeren.

Page 28: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

17

De totale tijd geregistreerd voor de navlucht van een Yurchenko was 0,77s in de studie van

Elliot et al. (1991). Dit komt neer op 60% van de totale tijd die nodig is voor de uitvoering

van een Yurchenko sprong. Diezelfde bevindingen zijn ook vastgesteld door Nelson et al.

(1985). Er is dus een verschil met overslag, waarbij de navlucht maar 0,693 seconden duurt,

wat neerkomt op 42% van de totale tijd. Dit is te wijten aan het feit dat overslag een

eenvoudigere navlucht heeft (tabel 8).

In figuur 10 worden de belangrijkste determinanten en hun beïnvloedende factoren voor een

goede tweede vluchtfase aangehaald. Hieruit wordt duidelijk dat vele verschillende factoren

samenhangen om een goede tweede vluchtfase te creëren. Zo zal bijvoorbeeld de score sterk

afhankelijk zijn van het angulair en lineair moment tijdens de vluchtfase. Deze twee factoren

worden al vanaf de aanloop en tijdens de contactfase gegenereerd.

Fig. 10: Determinanten die een goede 2de

navlucht bepalen. Het lineaire en angulair momentum worden

bepaald door factoren aanloopsnelheid, verandering van lineair of angulair momentum en lineair en

angulair momentum tijdens contact.(Naar Prassas, 2006).

Page 29: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

18

1.2.6 Landing

De landing van de sprong is een doorslaggevende factor die het verschil kan maken tussen

winnen of verliezen. Om er voor te zorgen dat de gymnast een goede landing uitvoert (zonder

het evenwicht te verliezen), zal de gymnast moeten landen met een geschikte raakhoek. Deze

landingshoek wordt bepaald door: de duur van de navlucht fase, de afstoothoek bij het

loslaten van het paard en de rotatiesnelheid van het lichaam rondom het LZP. De optimale

landingshoek hangt ook af van een aantal bijkomstige factoren zoals de mate van flexie van

de romp en de ledematen gedurende de landing, de dikte en veerkracht van het

landingsoppervlak en het angulair momentum van het lichaam rondom het LZP. Uit data van

Prassas (2006) blijkt dat gymnasten vaak in een landing falen doordat ze over-roteren. Het

angulair momentum dat opgevangen wordt, is hetzelfde als het angulair momentum bij take-

off van het sprongtoestel. Het is belangrijk om op het juiste moment uit te strekken om zo de

hoeksnelheid af te remmen. Wanneer een gymnast zich uitstrekt, wordt het traagheidsmoment

groter. Aangezien het angulair momentum gelijk blijft, zal de rotatiesnelheid dus moeten

dalen (L = I . ). Tijdens de landing zal er een grondimpuls inwerken op het lichaam van de

gymnast, die excentrisch tegengesteld is aan de rotatierichting.

Een gymnast moet verhinderen zijn landing te corrigeren (stappen te zetten), aangezien dit

leidt tot puntenverlies. Om dit te vermijden, wordt het angulair momentum van tijdens de

tweede vluchtfase afgeremd of getransfereerd naar deelsegmenten. Dit kan hij bijvoorbeeld

doen door de armen te roteren in dezelfde (bij gevaar voor over-rotatie) of tegengestelde (bij

gevaar voor onder-rotatie) rotatierichting als tijdens tweede vluchtfase. De gymnast kan ook

het tijdsinterval vergroten van de landing (= langere remweg) en dus de grondimpuls

verkleinen waardoor het lichaam makkelijker tot stilstand komt. Hierbij kan hij 2 methoden

gebruiken: heup- en/of kniebuiging (tabel 9). Deze methode maakt gebruik van het

remwegprincipe. De versnelling zal dalen, waardoor de krachten ook zullen dalen wat kan

resulteren in een meer stabiele landing.

Het is moeilijker om een voorwaartse rotatie te controleren in vergelijking tot een

achterwaartse rotatie. Dit komt doordat de gymnast bij een achterwaartse rotatie meer tijd

heeft om de landing voor te bereiden. Bij een voorwaartse rotatie heeft de gymnast pas later

een visueel beeld van de mat, wat het moeilijker maakt om de landing perfect te controleren.

Page 30: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

19

Tabel 9: Gewrichtshoeken bij landing bij Yurchenko. (Naar Elliot et al., 1991)

Gem SD

Knee joint (°) 163,0 4,7

Hip joint (°) 122,2 10,1

Shoulder joint (°) 17,8 11,1

Een goede landing zal al bepaald worden voor het raken van de mat. Voor een goede landing

moet het lichaam bijna volledig gestrekt zijn vooraleer men neerkomt (George, 1980) en

vervolgens moeten de knieën lichtjes buigen om de krachten geassocieerd met de landing te

absorberen (= remwegprincipe) (Aykroyd, 1980).

Naast het stilstaan bij de landing is de landingsafstand ook heel belangrijk. Er is namelijk een

bepaald vak voorzien waarin de gymnast zal moeten landen. De landingsafstand, hoewel een

factor van zowel horizontale als verticale snelheid, zal voornamelijk bepaald worden door de

horizontale snelheid bij initieel contact met het sprongtoestel en de resultante snelheid bij

take-off van de pegases (Koh, 2003).

Page 31: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

20

2 Reactiviteit als prestatiebepalende sprongvariabele

2.1 Inleidend

In de literatuur is de biomechanische analyse van de sprong samen met zijn

prestatiebepalende factoren al uitgebreid besproken. Kaatskracht en reactiviteit zijn volgens

trainers belangrijke prestatiebepalende factoren voor een goede sprong. Bijvoorbeeld wanneer

een gymnast een overslag turnt, zullen de bovenste extremiteiten zich reactief gedragen om zo

een goede en gestrekte navlucht uit te voeren. In voorgaande studies is er echter nog geen

onderzoek gedaan naar de reactiviteit en het kaatsen in de bovenste extremiteiten. Er is echter

wel al veel onderzoek gedaan naar verschillende kaats- en locomotievormen op de onderste

ledematen. Om de reactiviteit van de bovenste extremiteiten te bespreken bij handenstand

overslag en Yurchenko, zal er beroep worden gedaan op deze voorgaande bevindingen.

2.2 Wat is reactiviteit

2.2.1 Definiëring

De definitie van reactiviteit (bij lopen) is volgens Brughelli (2008) de mate waarin een object

zich stijf gedraagt. Stijfheid is de weerstand die een object levert tegen vervorming onder

invloed van een statische of dynamische belasting. Als dit wordt toegepast op de sport is

reactiviteit het dynamisch wegkaatsen van een bewegend object (sporter) dat tijdens contact

(kaatsfase) een soort van vervorming (compressie en repulsie) ondergaat en na contactfase

wegkaatst met veranderd momentum. Deze reactiviteit is afhankelijk van de

krachtontwikkeling, de opslag van elastische energie en het gebruik van de (sprint)

kinematiek (Brughelli 2008).

In verschillende sporten (hoogspringen, verspringen, lopen, etc.) wordt gebruik gemaakt van

reactiviteit en stijfheid. Het doel is om de optimale stijfheid te creëren waardoor men voordeel

kan generen tijdens bewegingen. Zwakkere prestatie is vaak het gevolg van een gebrek aan

stijfheid. Een belangrijk model voor reactiviteit is het veer-massa model waarbij het belang

van reactiviteit en stijfheid verduidelijkt wordt.

Page 32: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

21

2.2.2 Het veer-massa model

In het veer-massa model wordt het lichaam uit een mechanisch standpunt ontleed. Het model

is ontworpen voor de steunfase van steady state lopen aan submaximale snelheden en baseert

zich op de beweging van het lichaamszwaartepunt (fig. 12) en de krachtwerking (McMahon

en Cheng 1990; Blickhan, 1989). Lopen is een typische beweging waarbij de opgeslagen

elastische energie in de spier- en peesstructuren in de onderbenen terug wordt vrijgegeven.

Tijdens het lopen zullen de pezen en ligamenten werken als veren. Het principe wordt ook

wel de stretch-shortening cycle (SSC) genoemd (Komi et al., 1997). Bij iedere stap worden de

pezen en ligamenten uitgerekt en terug verkort waardoor er eerst elastische energie wordt

opgeslagen en dan weer wordt vrijgegeven. Een planair massa-veer model, waarbij de

lichaamsmassa gemonteerd is op een gewichtsloze lineaire veer, bootst de biomechanica van

de steunfase bij lopen zeer goed na (bio= de elastische spier-pees complexen in het standbeen;

mechanica= de dynamiek van de steunfase) (McMahon en Cheng 1990; Blickhan, 1989).

Aangezien de steunfase van het lopen gemodelleerd kan worden door het in- en terugveren

van een lineaire mechanische veer (F= k.x), zal de stijfheid (k) van die veer invloed hebben

op de dynamica van het lopen (fig. 11).

Fig 11: Veer-massa model voor lopen. Puntmassa m

ondersteund door een samendrukbare veer met rustlengte

Lo, veerstijfheid kleg en invalshoek αTD, lopend aan een

horizontale snelheid vx. (Uit Blum et al., 2009)

Fig 12: Veer massa model voor lopen op basis van

de verplaatsing van het lichaamszwaartepunt. Eerst

fase van compressie (inveren LZP), daarna repulsie

(terugveren LZP) (Uit Farley et al., 1998).

Page 33: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

22

Er wordt aangenomen dat de mechanische stijfheid van het menselijke been een grote invloed

heeft op diverse atletische variabelen waaronder de graad van krachtontwikkeling, elastische

energie opslag, de bezettingsgraad en sprint kinematica (contact –en vluchttijd, paslengte –en

frequentie) (Morin et al., 2006). Echter, de optimale mechanische stijfheid die nodig is voor

bewegingen zoals lopen en springen blijft een onderwerp van discussie voor vele

wetenschappelijke- en sportgemeenschappen.

2.2.3 Meten van verschillende vormen van reactiviteit

Gebruik makend van het eerder verduidelijkt veer-massa model, kunnen bij lopen

verschillende soorten van stijfheid berekend worden. Stijfheid wordt gedefinieerd als de

weerstand tegen vervorming en wordt berekend als de verhouding van kracht op vervorming

ten gevolge van de inwerkende kracht (N/m). Op basis van dit model kunnen maten voor deze

weerstand (kracht) en vervorming worden achterhaald en kan dus een maat voor de stijfheid

van het been worden berekend. De 3 meest voorkomende vormen van mechanische stijfheid

die tijdens lopen kunnen worden berekend zijn verticale stijfheid, beenstijfheid en

gewrichtsstijfheid.

Er bestaan vier methoden om de verticale stijfheid te meten, namelijk Mc Mahon en Greene

(1991) met een methode die maximale krachten meten en ∆y uit dubbele integratie van kracht

bepalen, Cavagna (1988,2005) met de half-period methode, Mc Mahon (1987) met groucho

methode en Morin et al. (2005) en Dalleau et al. (2004) met een methode op basis van enkel

spatio-termporele factoren. Elke methode gaat er van uit dat de verticale stijfheid gelijk is aan

de maximale verticale kracht gedeeld door de maximale verticale verplaatsing (kvert= Fmax/

Δy). Deze twee mechanische parameters worden telkens op een andere manier berekend. De

verticale stijfheid bepaalt de terugkaatstijd (= de contacttijd met de grond) van het elastisch

model.

Beenstijfheid verwijst naar de stijfheid van het hele been alsof het fungeert als een veer. De

beenstijfheid kan ook op verschillende manieren bepaald worden. Voorbeelden hiervan zijn

de methode van McMahon and Cheng (1990), Morin et al. (2005) en Arampatzis et al. (1999).

Algemeen wordt de beenstijfheid berekend uit de ratio van de maximale verticale kracht ten

opzichte van de maximale verandering in beenlengte (tijdens midstance) (kleg= Fmax/ ΔL).

Page 34: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

23

Zowel de Fmax als de ΔL kunnen op verschillende manieren gemeten of berekend worden.

Aan de hand van deze verschillende berekeningen, kunnen we verschillende gangbare

methodes opstellen (Blum et al., 2009). Beenstijfheid is afgeleid van een conceptueel model

met betrekking tot been locomotie en zal niet bestaan zonder dit model. De beenlengte is

gedefinieerd tussen COM (centre of mass, lichaamszwaartepunt) en COP (centre of pressure)

in overeenstemming met het massa-veer model (zie fig. 11 en 12).

Gewrichtstijfheid verwijst naar de stijfheid van een individueel gewricht en wordt berekend

door de ratio gewrichtsmoment (Jm) ten opzichte van de hoekverplaatsing (Jd) van het

gewricht (kjoint= Jm/Jd). Deze meetmethode maakt geen gebruik van het veer-massa model. Er

zijn slechts enkele studies die gewrichtstijfheid tijdens lopen onderzocht hebben. Drie studies

gebruiken dezelfde methoden om de gewrichtsstijfheid te berekenen (Stefanyshyn & Nigg,

1988; Gunther & Blickhan, 2002; Kuitunen et al.; 2002). Krachtmeetplatformen worden

gebruikt om de verticale en horizontale krachten te meten en high-speed video camera‟s om

de kinematica te analyseren. Dit aan de hand van reflectieve markers die worden aangebracht

op enkele anatomische plaatsen. Eens deze data gedigitaliseerd zijn, zal men aan de hand van

de markerposities, de gewrichthoeken, -snelheden en –versnellingen berekenen.

Gewrichtsmomenten voor heup, knie en enkel worden berekend aan de hand van inverse

dynamica.

2.3 Reactiviteit in de sport

2.3.1 In andere sporten dan gymnastiek

Zoals eerder vermeld is reactiviteit zeer belangrijk in de sport. Zo is tijdens lopen de stijfheid

een belangrijke parameter. Onderzoek van Chelly et al. (2001) toont aan dat de stijfheid

gelinkt kan worden aan de beenstijfheid tijdens het maximaal lopen (r= 0.68). Er is echter nog

niet bewezen of er limiet staat op de beenstijfheid tijdens sprinten en wat de exacte relatie is

van deze stijfheid tot prestatie. Toch verschilt lopen met de gymnastische sprongen waarbij de

baan van het lichaamszwaartepunt eerder asymmetrisch is. Daarom is het kaatsen op de

pegases eerder vergelijkbaar met de afstoot van het verspringen en hoogspringen, waarbij het

verloop van het lichaamszwaartepunt ook asymmetrisch is.

Page 35: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

24

Het model van Seyfarth et al. (1999) is ontworpen voor de analyse van reactiviteit tijdens de

afstoot bij verspringen. Deze studie gaf aan dat voor het verspringen bij een aanloop van

10m/s de optimale hoek 45-55° is en dat de beenstijfheid 20kN/m bedraagt. Daarnaast voerde

Seyfarth (2000) ook nog een andere studie uit waarbij 18 studenten, die in totaal 30 sprongen

uitvoerden, werden getest. Hieruit werd aangetoond dat wanneer de aanloopsnelheid stijgt,

ook de optimale raakhoek (van 45° naar 65-70°) en stijfheid zal stijgen. Dit wordt verklaard

doordat een spier de stijfheid automatisch zal aanpassen aan verschillende snelheden of

gewrichtshoekveranderingen. Ook andere studies tonen aan dat hogere aanloopsnelheden en

grotere krachtontwikkeling nodig zijn om verder te springen (Hay,1993;Alexander,1990).

Naast verspringen is in hoogspringen ook onderzoek (Dapena J. et al, 1988) uitgevoerd naar

stijfheid. Tijdens de aanloop wordt kinetische energie opgeslagen en omgezet naar verticaal

(stijgende) snelheid. Belangrijk bij de aanloop is dat het LZP laag blijft bij de laatste stappen

(vooral de laatste stap) en dat het LZP terug gaat stijgen tijdens de take-off fase. Net zoals bij

de „counter movement jump‟ zal tijdens hoogspringen de spier eerst voorspannen

(excentrisch) om daarna concentrische te werken. Cavagna et al. (1968) heeft aangetoond dat

wanneer een spier zich voorspant, de krachtontwikkeling groter zal zijn. Dit is belangrijk voor

de beenstijfheid. Wanneer tijdens de afstoot de spier eerst wordt voorgespannen, zal de

beenstijfheid groter zijn en zal men hoger kunnen springen.

2.3.2 In de gymnastiek (discipline van de sprong)

Eigen vooronderzoek

In gymnastiek wordt bij de discipline „sprong‟ deze reactiviteit of kaatskracht voortdurend

gebruikt. Wanneer een gymnast bijvoorbeeld een overslag maakt, zullen de bovenste

extremiteiten zich reactief gedragen om zo een hoge tweede vluchtfase uit te voeren. Deze

studie bouwt verder op eerdere onderzoeken. Eerst en vooral werd in het kader van een

thesisonderzoek aan de vakgroep bewegings- en sportwetenschappen in 2009, een 3D-

kinematische spronganalyse van handenstand overslag uitgevoerd tijdens leerlijn en fysieke

testen bij 25 mannelijke gymnasten (AGH). Hierbij werd de gemiddelde krachtwerking

tijdens contact (op basis van snelheidsveranderingen), contacttijden, vluchttijden en

aanloopsnelheden berekend. De belangrijkste significante correlaties met reactiviteitscore,

gegeven door ervaren coaches, werd gevonden bij contacttijd op de pegasus

(r= -0.772; p=0.005) en verticale snelheid bij take-off van de pegasus (r= 0.785, p=0.007).

Page 36: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

25

Belangrijk hierbij was ook dat topgymnasten een hogere reactiviteitsscore hadden wat

samenging met een grotere omzetting van horizontale naar verticale snelheid tijdens contact

op de pegases. Er was echter wel een beperking van het onderzoek aangezien de gemiddelde

krachtmeting berekend werd op basis van snelheidsverandering en niet rechtstreeks gemeten

werd aan de hand van een krachtplatform.

In 2010 werd de beperking van voorgaande studie weggewerkt door het gebruik van een

geïnstrumenteerde plint. Net zoals vorig onderzoek werd de handenstand overslag

geanalyseerd. Dit bij 3 gymnasten van elk een verschillend niveau. Een van de belangrijkste

resultaten waren dat de betere gymnast tijdens de blokfase een duidelijkere omzetting creëert

van angulair en horizontaal lineair momentum naar verticaal lineair momentum. De betere

gymnast toont dus een reactievere blokfase in vergelijking tot minder goede gymnasten. Wat

het radiaal concept betreft, vertoont de betere gymnast wel iets meer radiale compressie,

maar deze gaat gepaard met grotere krachtwerking. Er is een duidelijk compressie- en

repulsiepatroon in de radiale afstand zichtbaar, dit komt door een mooi samengaand flexie- en

extensiepatroon in ellebogen en schouders.

Het radiaal concept is een combinatie van het model van Seyfarth (1999) dat zich baseert op

de afstoot van verspringen en het model van Dainis (handenstand overslag gymnastiek).

Dainis deelt de contactfase op in een compressie en repulsie fase. Het model van Seyfarth

houdt rekening met de asymmetrische situatie door het verschil in raak- en afstootcondities in

acht te nemen. Bij de berekening van radiale compressie wordt rekening gehouden met het

verschil in radiale afstand bij touchdown en take-off (fig. 13).

De radiale afstand kan gedefinieerd worden als de afstand van het LZP tot het steunpunt op de

pegases (fictief punt tussen de handen). De radiale compressie is dus de afstand die het LZP

eerst zal inveren en vervolgens terug zal uitveren. Op basis van deze radiale compressie en

radiale krachtwerking kan een maat voor radiale stijfheid berekend worden.

Page 37: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

26

Fig 13: Model van Seyfarth (1999) aangepast en toegepast op het blokken op de pegasus. Radiale compressie

wordt berekend, rekening houdend met het verschil in radiale afstand bij touchdown en take-off.

Reactiviteit link met andere prestatiebepalende factoren en relatie tot prestatie

Naar de functionele mechanische stijfheid van de onderste ledematen is al talrijk onderzoek

uitgevoerd. Uit onderzoek van Farley et al. (1991) is achterhaald dat wanneer de verticale

stijfheid stijgt gedurende de steunfase, er een stijging plaatsvindt van de krachten en een

daling is in contacttijd. Ook de raakhoek is bepalend naar stijfheid toe. Zo zal bij een hogere

snelheid de stapfrequentie en lengte toenemen, wat resulteert in een kleinere raakhoek. Een

kleinere raakhoek resulteert in een kleinere verticale remweg, waardoor de verticale stijfheid

toeneemt voor eenzelfde beenstijfheid (Farley etal., 1998; De Clercq,2010). Naarmate een

loper sneller loopt, neemt ook de beenstijfheid toe (kleg stijgt van 12Kn/m naar 18 kN/m)

(Arampatzis et al. ,1999; Seyfarth et al., 2002; Stefanyshyn and Nigg,1998; Farley en

Gonzalez, 1996). Lopers zullen dus bij hogere snelheid “stijver” lopen en sneller terugkaatsen

dan bij lagere snelheden.

Page 38: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

27

Bij lopen is er ook een relatie tussen de spierkracht en de loopprestatie (Chelly , 2001).

Wanneer de spier zich voorspant (excentrisch werken), kan er ook meer kracht ontwikkeld

worden, waardoor het been zich stijver zal gedragen. Wanneer de effectieve beenstijfheid

daalt, zal ook de efficiëntie dalen van het lopen (McMahon (1987). Ook tijdens het „hoppen‟

(Farley et al., 1991) zal een toename van het aantal sprongen, een stijging van de stijfheid van

de onderste extremiteiten veroorzaken. Bij het landen van grote hoogtes, zal ook de stijging

van de onderste ledematen stijgen (Arampatzis et al. ,2001).

Wanneer de link met bovenstaande variabelen wordt gemaakt voor de discipline sprong, kan

er worden opgemerkt dat diezelfde variabelen ook een invloed zullen hebben voor de

reactiviteit bij gymnastische sprongen. Dit is zowel bij de aanloop, afstoot en contactfase het

geval. Zo zal bijvoorbeeld de horizontale en verticale snelheid, die bij touchdown en take-off

wordt ontwikkeld, belangrijk zijn naar reactiviteit toe van het lichaam. Uit onderzoek blijkt

ook dat de contacttijd een belangrijke parameter is. Bijgevolg kan deze gekoppeld worden aan

de contacttijd op het sprongtoestel. Daarnaast is ook de krachtwerking bepalend. Zo zal een

hogere krachtwerking voor een actievere impuls zorgen, wat resulteert in een reactievere

sprong. Vervolgens zal in de literatuur (Farley et al., 1998) gevonden worden dat de raakhoek

een invloed heeft op de stijfheid. In gymnastiek komt de gymnast met een bepaalde raakhoek

toe, die ervoor zal zorgen in welke mate er geblokt wordt. Als laatste is het remwegprincipe

belangrijk. Zo zorgt een langere remweg,veroorzaakt door compressie van het lichaam, voor

een minder reactieve sprong.

Page 39: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

28

3 Onderzoekshypothese

3.1 Probleemstelling

Gymnastiek is een zeer complexe en technische sport waarbij de kleinste details het verschil

kunnen maken tussen winnen en verliezen. Vooral tijdens de sprong vereist het lichaam een

correcte interactie met het materiaal. Daardoor is de sprong één van de interessantste

disciplines voor biomechanisch onderzoek. Volgens trainers is reactiviteit een belangrijke

prestatiebepalende factor, maar ook een potentieel belangrijk kenmerk naar talentdetectie toe.

Deze reactiviteit, gedurende een korte en krachtige kaatsfase, is voor trainers zeer moeilijk om

met het blote oog waar te nemen. Er bestaat echter nog geen sluitende objectieve methode om

deze reactiviteit te meten/beoordelen. De voorliggende thesis werkte het radiaal concept uit

zodat de gymnastiekspecifieke reactiviteit bij verschillende sprongtypes op een objectieve

manier kan beoordeeld worden en gelinkt worden aan prestatie. Dit is belangrijk in functie

van fundamentele inzichten/kennis, maar ook naar trainingspraktijk toe. De toepassings-

mogelijkheden van reactiviteit zijn zeer belangrijk naar topsportbegeleiding toe. Deze nieuwe

inzichten kunnen een aanzet geven tot nieuwe trainingsrichtlijnen en individuele

techniekanalyse van topgymnasten.

Uit onderzoek van Takei (1990) is gebleken dat het verschil in horizontale en verticale

snelheid, horizontale en verticale kracht en contacttijd correleren met de score. Deze

variabelen zijn belangrijk naar reactiviteit, wat er op wijst dat reactiviteit een belangrijke

sprongvariabele is. Zo wordt tijdens lopen kinetische energie geabsorbeerd en omgezet in

kracht, wat leidt tot een stijvere werking van de spieren. Dit is belangrijk voor de afstoot van

de sprong. Ook de raakhoek waarmee de gymnast het sprongtoestel raakt, beïnvloedt de

reactiviteit.

Er zijn reeds bestaande modellen die het radiaal concept hebben uitgewerkt om reactiviteit op

een objectieve manier te beoordelen. Deze zijn echter nog niet gymnastiekspecifiek. Door het

meten van 3D kinematiek, prestatie en reactiekrachten kan dit radiaal concept

gymnastiekspecifiek worden gemaakt.

Page 40: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Literatuurstudie

29

3.2 Doelstellingen

In dit onderzoek zullen verschillende doelstellingen vooropgesteld worden. Eerst en vooral

zal het onderzoek aan de hand van het registreren van 3D kinematica en reactiekrachten van 2

types (Yurchenko en overslag) gymnastische sprongen de gymnastiekspecifieke reactiviteit

tijdens de blokfase objectief beoordelen op basis van het radiaal concept.

Deze gymnastiekspecifieke reactiviteit zal gelinkt worden aan prestatie en sprongtype. Het

onderzoek zal zich vooral richten op de verschillen in reactiviteit tussen handenstand overslag

en Yurchenko. Hierbij worden variabelen gemeten die belangrijk zijn voor reactiviteit.

Bovendien wordt de link gelegd naar prestatie en prestatiebepalende factoren. Bijkomend zal

ook een vergelijking tussen top en subtop worden gemaakt op basis van reactiviteit en

prestatiebepalende factoren.

Hierdoor zullen er nieuwe inzichten worden verworven inzake prestatiebepalende factoren

van de sprong in de gymnastiek, maar ook zal er een objectieve methode worden gecreëerd

om bij verschillende sprongtypes de reactiviteit te beoordelen en te linken aan prestatie.

3.3 Hypotheses

In dit onderzoek zal op basis van het radiaal concept de reactiviteit objectief beoordeeld

worden door het meten van 3D kinematica en registratie van reactiekrachten. In de literatuur

is veel terug te vinden over prestatiebepalende factoren van reactiviteit bij andere sporten.

Hieruit kan men stellen dat goede sprongen worden gekenmerkt door een optimale reactiviteit

die gerealiseerd wordt door korte contacttijden, horizontale en verticale snelheden,

krachtwerking en de raakhoek.

Een andere hypothese voor het onderzoek stelt dat het verschil in sprongtype ook leidt naar

verschil in reactiviteit. De reactiviteit van de bovenste extremiteiten bij handenstand overslag

zal groter zijn dan reactiviteit bij Yurchenko. Ook alle andere variabelen die op reactiviteit

wijzen, zullen optimaler zijn bij handenstand overslag.

Daarnaast zal het verschil in reactiviteit ook zichtbaar zijn tussen top en subtop. Zo zal de top

zich reactiever gedragen dan de subtop.

Page 41: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

30

Methode

1 Populatie

Proefpersonen werden hoofdzakelijk gerekruteerd via het contacteren van zoveel mogelijk

regionale clubs met competitieve AGD werking. De selectiecriteria voor de proefpersonen

was: turnen op een competitief niveau, een minimumleeftijd van 10 jaar en de voorgeschreven

oefeningen beheersen. De gymnasten werden verwacht bezig te zijn met de voorbereiding op

Yurchenko-sprongen of een bepaalde Yurchenko-vorm al te beheersen. De sprongen die

werden geanalyseerd zijn vereenvoudigde Yurchenko-vormen (fig.14, zie p. 32) en

handenstandoverlag type sprongen op dezelfde mattenberg opstelling.

Doordat er aan enkele parameters voldaan moest worden, was deze rekrutering niet evident.

Er moest rekening gehouden worden met de beschikbaarheid van infrastructuur en

meetapparatuur, de planning van zowel gymnast, trainer als onderzoeker en het beheersen van

de sprongen. Aangezien Yurchenko een moeilijke sprong is, integreren vele turnclubs deze

sprong nog niet in hun trainingen. Potentiële proefpersonen voor dit onderzoek zijn dus

gering. Vier vrouwelijke gymnasten hebben uiteindelijk deelgenomen aan de sprongtesten: 1

top gymast en 3 subtop gymnasten (tabel 10).

Tabel 10: Gegevens proefpersonen.

Gym. Leeftijd Gewicht Lichaamslengte Geslacht Niveau Groep

1 21j 65kg 1m70 V senior A niveau

topsport

Top

2 13j 40kg 1m48,5 V junior B niveau Subtop

3 11j 37,5kg 1m42,5 V miniem B niveau Subtop

4 10j 26kg 1m24 V miniem A niveau Subtop

De gemiddelde leeftijd van de vier proefpersonen was 13,75 jaar met een standaarddeviatie

van 4,99. De gymnasten waren gemiddelde 1m46 groot (SD= 0,19) en wogen gemiddeld

42,13kg (SD= 16,42).

Page 42: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

31

2 Protocol/Procedure sprongtesten

De sprongtesten gingen door in de grote zaal van de vakgroep bewegings- en

sportwetenschappen van de Universiteit Gent. De gymnasten werden gevraagd een

uitgebreide individuele opwarming te vervolledigen. Vervolgens werden de proefpersonen

voorbereid op de testafname door 45 reflecterende markers (tabel 11) aan te brengen op hun

lichaam (fig. 18, p. 33), deze dienen voor de registratie van de kinematica (zie 4.3.2.). Nadien

werden de gymnasten verzocht om enkele sprongen uit te proberen op de testopstelling (fig.

14). Er werd geopteerd voor een mattenberg opstelling, in eerste instantie omwille van de

veiligheid. Een ander bijkomstig voordeel is dat men met eenzelfde sprongopstelling

verschillende niveaus kan testen, waarbij krachten kunnen geregistreerd worden.

Tabel 11: Lijst van de 45 anatomische markeerpunten.

C7

Th7

Thab

SIAS_L

SIAS_R

SIPS_L

SIPS_R

Troch_L

Troch_R

Fi_R

Wri_m_R

Wri_l_R

FA_R

ELL_m_R

ELL_l_R

UA_front_R

UA_dors_R

Shoulder_R

ACR_R

Fi_L

Wri_m_L

Wri_l_L

FA_L

ELL_m_L

ELL_l_L

UA_front_L

UA_dors_L

Shoulder_L

ACR_L

Thigh_prox_R

Thigh_dist_R

Knee_m_R

Knee_l_R

Shank_prox_R

Shank_dist_R

Mall_m_R

Mall_l_R

Thigh_prox_L

Thigh_dist_L

Knee_m_L

Knee_l_L

Shank_prox_L

Shank_dist_L

Mall_m_L

Mall_l_L

Na deze voorbereidingen, werd alles nog eens gecontroleerd vooraleer de uiteindelijke

testafname van start kon gaan. Eerst werden de uitvoeringen van een vereenvoudigde

Yurchenko-vorm geregistreerd. Deze sprong bestaat uit een voorwaartse aanloop die gevolgd

wordt door een rondat met als doel te landen op de springplank, daarna volgt een rugwaartse

rotatie richting sprongtoestel met vervolgens de afstoot van beide handen op de plint om zo in

rechtopstaande positie te landen op de mattenberg (fig. 14). Daarna werden de uitvoeringen

van een handenstand overslag op dezelfde mattenberg opstelling geregistreerd. Aangezien het

niet altijd evident was om met de handen recht op het krachtplatform te landen, werd er een

gemiddelde van acht trials uitgevoerd per spongtype per gymnast met als doel 3 à 4 geslaagde

sprongen te registreren.

Van elke proefpersoon werd de antropometrie opgemeten. Als de modellering met markers

minder goed geregistreerd zou zijn, kan de antropometrie hierbij helpen ter controle.

Page 43: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

32

Fig. 14: Sprongopstelling met mattenberg.

De sprongen werden uitgevoerd op een verzwaarde plint (om trillingen te minimaliseren) met

een krachtplatform (1000 Hz) ingebouwd in de kop van de plint (fig. 15). Voor de veiligheid

van de sprongtesten werd op de bovenkant van het harde krachtplatform een turnmatje

gefixeerd. De plinthoogte was 1m10, dit is iets lager dan de officiële plinthoogte voor

vrouwen (1m25).

Fig. 15: Verzwaarde plint met ingebouwd

krachtmeetplatform.

Fig. 16: Frontaal zicht op de totale sprongopstelling.

Op de gymnast werden 45 reflecterende markers aangebracht (fig. 18), deze markers werden

gedetecteerd door 11 Pro Reflex Qualisys Motion Capture System infrarood camera’s

(200Hz) die rondom de sprongopstelling geplaatst werden (fig. 16). Een visualisatie van het

grondplan is te zien op figuur 17.

Page 44: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

33

Fig. 17: Grondplan van de testopstelling: A. 25m aanloopstrook B. Springplank C. Plint met ingebouwd

krachtmeetplatform (ForceLink 1000Hz) D. Mattenberg I. Casio Getuigencamera II. Casio high-speed camera

gericht op handcontact (300Hz) 1. t.e.m. 11.: Pro Reflex infrarood camera’s (200 Hz) (Qualisys Motion Capture

System).

Daarnaast werd er ook nog een kwalitatieve weergave geregistreerd van alle sprongen aan de

hand van een casio high-speed camera (300 Hz). Deze beelden werden ook terug omgezet

naar hun oorspronkelijke snelheid, om juryleden een score (van 0 tot 10) (zie bijlage 2) aan

elke sprong te laten toekennen.

Fig. 18: Foto van proefpersoon

met 45 reflecterende markers.

Fig. 19: Foto van proefpersoon

in QTM na benoeming van alle

45 markers.

Fig. 20: 12-segmentenmodel van een

gymnast met weergave van COM (groene

bol) en de anatomische en tracking

markers in Visual 3D C-Motion.

Page 45: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

34

3 Data-verwerking

3.1 Reactiekrachten

De ruwe data opgemeten door de meetapparatuur wordt omgezet naar werkbare data door

deze data te filteren. Dit om de ruis (te zien aan de trillingen) die aanwezig is op de baan van

de data te minimaliseren. Het filteren gebeurde in Excel via een Butterworth LowPass Filter

met een cut-off frequency van 30 Hz.

Er worden drie reactiekrachten opgemeten door het ingebouwde krachtplatform (1000 Hz):

de horizontale grondreactiekracht (x-as), de verticale grondreactiekracht (y-as) en de laterale

grondreactiekracht (z-as). In dit onderzoek werd enkel gefocust op de horizontale (voor-

achter) en verticale (boven-onder) reactiekrachten, die werden uitgezet ten opzichte van de

tijd met behulp van Excel.

Contacttijden van elke sprong werden bepaald aan de hand van krachtmetingen. TD werd

bepaald wanneer Fz > 8N voor Fz max en TO als Fz < 8N na Fz max. Op basis van deze

gegevens wordt er voor gezorgd dat er telkens 5 frames voor en 5 frames na contact

beschikbaar zijn. Deze zijn nuttig wanneer variabelen/grafieken geëxporteerd moeten worden

van net voor tot net na contact.

3.2 3D-Kinematica: Qualisys Motion Capture en Visual 3D

3.2.1 Benoemen van targets in QTM

De 45 reflecterende markers aangebracht op het lichaam van de proefpersoon (fig. 18) werden

geregistreerd door de infra-rood high speed camera‟s (200 Hz). Deze targets en bijhorende

trajectories werden benoemd in Qualisys Track Manager (QTM) (fig. 19). QTM is een

moderne Windows-gebaseerd motion capture software waarmee de gebruiker de uitgevoerde

2D– en 3D-beweging kan vatten op een eenvoudige manier. Van elke proefpersoon werden

minstens twee statische files benoemd: een statische file in anatomische houding en een

statische file in handensteun op de plint. Gaps in trajecten werden in QTM opgevuld via

„spline function gap filling‟, waarbij deze gap filling telkens visueel gecheckt werd en te grote

gaps (+ 20 frames) niet opgevuld werden.

Page 46: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

35

3.2.2 Model maken in visual 3D per gymnast

Nadat alle targets benoemd werden, worden de Qualisys files geëxporteerd naar een C3D-

bestand om dit vervolgens te importeren in visual 3D. Visual 3D leest C3D bestanden en

behandelt complexe modellering, gesynchroniseerde werking gegevens en realtime

verwerking voor verschillende motion capture systemen. Volgende files werden geëxporteerd:

statische rechtopstaande file als model en als dynamische file voor de gewrichtshoeken in

neutrale rechtopstaande houding, statische file in handensteun op de plint en de dynamische

sprongfiles.

Eerst werd er een model gemaakt van de gymnast in neutraal rechtopstaande anatomische

houding op de plint. Aan de hand van de 45 markers kan men met behulp van Visual 3D

software (C-Motion), het lichaam voorstellen als een 12-segmentenmodel (fig. 19, p. 40).

Twee soorten markers werden aangeduid om een segment te modelleren: anatomische

markers en tracking markers (tabel 12). De anatomische markers zullen de grootte van het

segment weergeven. Deze markers worden meestal aangebracht op typische anatomische

plaatsen zoals bijvoorbeeld het acromion. Naast de anatomische markers, werden ook tracking

markers op de segmenten aangebracht. Deze markers zullen de bewegingen van het segment

volgen en dienen niet noodzakelijkerwijs op specifiek anatomisch gedefinieerde posities

geplaatst te worden. Een voorbeeld hiervan is bij het onderbeen waarbij de shank proximaal

en shank distaal aangegeven worden als tracking markers (fig. 18-19-20).

De segmentengeometrie, massaverdeling en inertieparameters in V3D zijn bepaald aan de

hand van studies van Dempster en Hanavan (1964). Zo kunnen de massa‟s van de

deelsegmenten op basis van lichaamsmassa berekend worden aan de hand van de standaard

regressie vergelijkingen van Dempster. Locaties van de deelzwaartepunten van de

verschillende segmenten worden berekend door de verschillende segmenten voor te stellen als

geometrische vormen (tabel 12 en fig. 19).

Page 47: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

36

Tabel 12: Het 12-segmentenmodel met hun anatomische en tracking markers.

Segment Geometrische vorm Anatomische markers Tracking markers

proximaal distaal

Romp (visual 3D) cilinder shoulder li en re

Acromion (li en re)

Left hip, right hip

(op basis van

pelvissegment)

C7, Acromion (li en

re), right hip, left hip,

marker op borst (thab)

en op de rug (Th7)

Pelvis (CODA) cilinder Spina iliaca anterior

en superior (li en re)

(sias en sips)

Trochanter maior

van de femur

(li en re)

sias, sips en trochanter

maior

Bovenbeen

(visual 3D) (li en re)

cone Trochanter maior van

de femur

Epycondyl lateralis

en medialis van de

femur (knie lateraal

en mediaal)

Markers op dij, heup,

knie lateraal en knie

mediaal

Onderbeen

(Visual 3D (li en re)

cone Epycondyl lateralis en

medialis van de femur

Malleolus lateralis

en medialis

Markers proximaal en

dorsaal op het

onderbeen

Bovenarm

(visual 3D) (li en re)

cone Gleno-humeraal

rotatiepunt (shoulder)

Epicondyl lateralis

en mediales van

humerus (elleboog

lateraal en mediaal)

Shoulder, elleboog

lateraal en mediaal,

marker frontaal en

dorsaal op bovenarm

Onderarm

(visual 3D) (li en re)

cone Epicondyl lateralis en

mediales van humerus

(elleboog lateraal en

mediaal)

Procressus

styloïdeus van ulna

en de radius

Elleboog lateraal en

mediaal, pols markers

en proximale en

distale marker op de

voorarm

Hand

(Visual 3D) (li en

re)

cone Procressus styloïdeus

van ulna en de radius

Marker op

intermediale Falanx

van de ringvinger

Polsmarkers en

marker op de

ringvinger

3.2.3 Baan COM en gerelateerde berekeningen/data

Nadat een model in V3D Software gemaakt was, werd de kinematica hieruit beschreven. De

LZP-baan van elke segment, LZP-baan van het model en de gewrichtshoeken werden

rechtstreeks gehaald uit V3D Software. Met deze data konden in Excel verdere berekeningen

uitgevoerd worden. Alle kinematische data in dit onderzoek werd gefilterd met een

Butterworth Lowpass cut-off frequentie van 15 Hz.

Page 48: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

37

Berekeningen met betrekking tot het lichaamszwaartepunt werden uitgevoerd. De baan van

het LZP werd in grafiek uitgezet. Door de baan af te leiden in de tijd werd de horizontale en

verticale snelheid van het LZP berekend.

Daarnaast werd de radiale afstand berekenend. Dit is de afstand vanaf het LZP tot het COHaP

(aangrijpingspunt tussen deelzwaartepunten van de handen). Daar op verder bouwend, werd

de radiale compressie berekend. Dit kan op twee verschillende manieren berekend worden.

Eerst en vooral door de radiale compressie ten opzichte van de touchdown radiale afstand te

bekijken. Dit geeft echter geen duidelijke grafiek aangezien er een verschil is in de positie bij

TD en TO. Daarom zal de radiale compressie worden berekend via de methode van Seyfarth.

Deze methode houdt rekening met verschil in radiale afstand bij TD en bij TO, ervan uitgaand

dat de radiale compressie zowel bij TD als TO gelijk moet zijn aan nul. Wanneer deze grafiek

wordt geïnterpreteerd zullen de compressie en de repulsie duidelijk te zien zijn.

Crad (Seyfarth) = (Drad TD + ((t/totale contacttijd)*(Drad TO-Drad TD)))-(Drad op tijdstip t)

3.2.4 Gewrichtshoeken

Andere data die ter beschikking worden gesteld door V3D Software, hebben betrekking tot de

gewrichts- en segmenthoeken. Zowel de x- (flexie/extensie), de y- (abductie/adductie) en z-

component (endorotatie/exorotatie) van elke hoek werden gegeven. In deze studie wordt enkel

de flexie/extensie van het gewricht (x-component) uitgewerkt. De verschillende hoeken die

berekend zijn tijdens het bewegingsverloop zijn: de lumbale hoek (thorax t.o.v. pelvis), linker

en rechter heuphoek (dij t.o.v. pelvis), linker en rechter schouderhoek (bovenarm t.o.v.

thorax), linker en rechter ellebooghoek (voorarm t.o.v. bovenarm), linker en rechter polshoek

(hand t.o.v. voorarm) en tenslotte de linker en rechter kniehoek (onderbeen t.o.v. dij). De

segmenthoeken die bepaald worden zijn: pelvis, thorax, linker- en rechterbovenarm, linker- en

rechtervoorarm, linker- en rechterhand, linker- en rechterdij en als laatste het linker- en

rechteronderbeen.

3.2.5 Angulair moment

De reactiekracht kan op basis van de LZP-baan opgesplitst worden in een radiale en

tangentiële component. (fig. 21). Uit de tangentiële kracht kan het angulair moment worden

berekend. Angulair moment ( ) is de kracht die de rotatie veroorzaakt.

Page 49: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

38

Fig. 21: Grondreactiekracht (Fgrk) met radiale en tangentiële component.

Uit de radiale component kan de radiale stijfheid berekend worden. De radiale stijfheid is een

maat om de reactiviteit van een gymnast aan te tonen. Hoe hoger de stijfheid, hoe minder een

gymnast zal doorbuigen, hoe reactiever een gymnast zal zijn.

Radiale stijfheid= Fradmax/Cradmax

3.2.6 Impulsberekeningen

Tenslotte werden er ook impulsberekeningen uitgevoerd. Impuls is de maat van verandering

in de beweging. Deze zal worden opgesplitst in een lineaire en een angulaire component.

De lineaire impuls zal onderverdeeld worden in een horizontaal en verticaal component, die

op 2 manieren berekend kunnen worden, ofwel op basis van de snelheidsverandering, ofwel

op basis van reactiekrachten voor hetzelfde functionele tijdsinterval.

Page 50: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

39

De horizontale impuls zal een maat zijn van hoe goed een gymnast de horizontale snelheid

omzet naar verticale snelheid en angulair momentum. Eerst en vooral is de horizontale impuls

gelijk aan het functionele interval waarbij de krachten kleiner zijn dan 0. Een andere manier

is het verschil in minimale en maximale snelheid vermenigvuldigd met het lichaamsgewicht.

De verticale impuls geeft aan hoe hard een gymnast zal kaatsen. Eerst en vooral wordt dit

berekend op basis van de krachten voor het functioneel interval waar de verticale kracht

groter is dan het lichaamsgewicht. Hierbij wordt rekening gehouden met de invloed van het

lichaamsgewicht. Daarnaast wordt de verticale impuls ook berekend voor het interval waar de

verticale snelheid zal toenemen. Tijdens dit interval zal de gymnast een actieve impuls

uitvoeren. Een goede gymnast heeft een grotere actieve impuls, wat resulteert in een betere

sprong.

De angulaire impuls is de verandering van het angulair momentum, wat betekent de

verandering in hoeveelheid rotatie. Bij de angulaire impuls wordt de oppervlakte onder de

curve van het angulaire moment berekend. Dit kan op 2 manieren: a) op basis van het totaal

angulair moment, b) op basis van de verandering in angulair momentum van de gymnast als

segmentmodel.

a) angulaire impuls = ∫

b) angulaire impuls =

3.2.7 Angulair momentum

Om een maat voor de hoeveelheid van rotatie van de gymnast te bekomen werd het angulair

momentum (L) berekend van het 12-segmenten model van de gymnast. Het angulair

momentum werd berekend voor de rotatie rond de latero-laterale as door het

lichaamszwaartepunt van de gymnast (~rotatie in het sagittale vlak of salto-rotatie). Het

angulair momentum kan worden berekend aan de hand van volgende formule:

Page 51: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Methode

40

Het totaal angulair momentum wordt berekend als de som van de afzonderlijke angulaire

momenta van de verschillende segmenten waarbij dit angulair momentum van ieder segment

telkens bestaat uit een local en een remote term.

De local term ( ) stelt het angulair momentum voor van de rotatie van ieder segment rond

de latero-laterale as door het deelzwaartepunt van het segment. Het traagheidsmoment (Ii) van

ieder segment kan uit de Visual 3D software gehaald worden en wordt in de software

berekend aan de hand van wiskundige formules door ieder segment als een geometrische

figuur (meestal cilinder- of kegelvormen) voor te stellen waarvan de afmetingen en het

gewicht overeenkomen met de echte afmetingen en gewicht van het segment. De

hoeksnelheid (ωi) wordt berekend als de afgeleide van het verloop van de segmentshoek van

ieder segment in het sagittale vlak.

De remote term van het angulair momentum van ieder

segment wordt berekend als het kruisproduct van de afstandsvector van iedere segment

t.o.v. het lichaamszwaartepunt van het 12-segmentenmodel en het lineair

momentum van het segment relatief gezien t.o.v. het lichaamszwaartepunt van het 12-

segmentenmodel .

3.3 Correlaties

In SPSS, werden enerzijds de correlaties nagegaan van verschillende sprongvariabelen met

radiale stijfheid en anderzijds met de score (prestatie). Deze correlaties werden telkens in

twee aparte analyses bekeken: één voor handenstand overslag en één voor Yurchenko. Dit

werd uitgevoerd aan de hand van een non-parametrische Spearman‟s rho (1-zijdige)

correlatie.

Page 52: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

41

Resultaten

1 Inleiding

De sprongen werden uitgevoerd op een verzwaarde plint waarbij in de kop van de plint een

krachtplatform (1000 Hz) was ingebouwd. Dit harde krachtplatform werd voor de veiligheid

bedekt met een turnmatje. Op dit turnmatje werd aangeduid waartussen de gymnasten hun

handen moesten plaatsen. Aangezien het niet altijd evident was om met de handen recht op

het krachtplatform te landen, was niet elke sprong geschikt voor analyse. Enkel de sprongen

waarbij beide handen tijdens de blokfase recht op het krachtplatform geplaatst werden,

werden opgenomen voor verdere verwerking.

De resultaten zijn opgedeeld in drie onderdelen namelijk biomechanische sprongvariabelen,

correlaties en kinematica. Per variabele worden telkens twee analyses van elkaar

onderscheiden. In eerste instantie wordt de vergelijking tussen handenstand en Yurchenko

uitgeklaard en dit zowel voor alle gymnasten samen als voor het topsportvoorbeeld en de

subtop gymnasten apart. Om de 3 gymnasten die behoren tot de groep „subtop‟ gemakkelijk te

kunnen vergelijken met het topsportvoorbeeld, werd er meestal gebruik gemaakt van

gemiddelde waarden. Enkel bij de kinematica werden de beste sprongen, gequoteerd door de

jury (zie bijlage 2), van elke gymnast voorgesteld en gebruikt als maatstaf. De kinematica die

waargenomen wordt voor overslag en Yurchenko, komt plus minus overeen met de

kinematica beschreven in de literatuurstudie. Dit is alvast een validering van de

vereenvoudigde sprongopstelling.

Page 53: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

42

2 Biomechanische sprongvariabelen

2.1 Contacttijd

De contacttijd is de tijd tussen het moment dat de gymnast het sprongtoestel raakt (TD) en het

moment dat de gymnast het sprongtoestel verlaat (TO). Contacttijden van elke sprong werden

bepaald aan de hand van krachtmetingen. TD werd bepaald wanneer Fz > 8N voor het

bereiken van de maximale verticale kracht (Fz max) en TO als Fz < 8N na het bereiken van

Fz max.

Handenstand vs. Yurchenko

Bij het topsportvoorbeeld is de gemiddelde contacttijd van handenstand overslag 162 ms en

bij Yurchenko 217 ms. Bij de subtop komt dit verschil in contacttijd tussen handenstand en

Yurchenko minder expliciet tot uiting. Bij gymnast 2 zien we zelfs het omgekeerde: de

gemiddelde contacttijd voor handenstand (310 ms) is groter dan de gemiddelde contacttijd

voor Yurchenko (218 ms).

Top vs. Subtop

De subtop toont voor handenstand overslag ongeveer dubbel zo lange contacttijden als de top.

Bij de Yurchenko sprongen komen deze verschillen in contacttijd minder tot uiting.

Opmerkelijk is de gelijkenis in contacttijd voor Yurchenko tussen gymnast 2 (218 ms) en de

top (217 ms).

Tabel 13: Gemiddelde contacttijden met standaarddeviatie bij handenstandoverslag en Yurchenko voor top en

subtop.

Top Overslag Yurchenko

Contacttijd gym. 1 (ms) 162 ± 20,21 217 ± 20,89

Subtop

Contacttijd gym. 2 (ms)

Contacttijd gym. 3 (ms)

Contacttijd gym. 4 (ms)

310 ± 17,32

305 ± 30,41

319 ± 11,09

218 ± 31,82

308 ± 27,53

348 ± 5,77

Page 54: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

43

2.2 Snelheid LZP

Handenstand vs. Yurchenko

De gemiddelde horizontale snelheid van het lichaamszwaartepunt waarmee de gymnasten de

plint raken (Vhor TD) is voor handenstand (1,13 m/s) en voor Yurchenko (1,13 m/s) gelijk.

Hetzelfde fenomeen komt ook terug bij de gemiddelde verticale snelheid van het LZP

waarmee men het sprongtoestel raakt (Vver TD), hier zal er echter wel een miniem verschil te

zien zijn. De topgymnast komt bij overslag aan met een gemiddelde Vver TD van 3,49 m/s en

bij Yurchenko met een gemiddelde Vver TD van 3,38 m/s. De horizontale snelheid van het

LZP bij het verlaten van het sprongtoestel (Vhor TO) toont gelijkaardige waarden voor

Yurchenko en handenstand overslag sprongen. Een verschil met betrekking tot de snelheid

van het lichaamszwaartepunt is vooral waarneembaar bij de verticale snelheid van het LZP

waarmee de gymnasten het sprongtoestel verlaten (Vver TO). Hierbij zal de Vver TO van

handenstand overslag (1,76 m/s) veel groter zijn dan de Vver TO bij Yurchenko (0,99 m/s).

Logisch gevolg hieruit is dat de daling in horizontale snelheid ten goede komt door een

stijging in verticale snelheid te creëren. Dit fenomeen is meest uitgesproken bij de topgymnast

voor handenstand overslag (zie fig. 22, p. 52) waarbij het verlies van horizontale snelheid

(ΔVhor = -0,86 m/s) bijna volledig geïnvesteerd wordt in een toename van verticale snelheid

(ΔVver= 0,63 m/s). Deze omzetting van horizontale naar verticale snelheid is minder

aanwezig bij Yurchenko. Daar verminderen zowel de horizontale als de verticale snelheid

respectievelijk met 0,45 m/s en 0,13 m/s. Alhoewel de verticale snelheid eerst kort een lichte

toename vertoont (zie fig. 22), zal deze erna terug dalen.

Subtop toont gelijkaardige verschillen tussen overslag en Yurchenko als hierboven, namelijk

gelijkaardige Vhor TD en Vver TD. Opmerkelijk voor de subtop is het grote verschil tussen

Vhor TO voor handenstand (2,19 m/s) en Vhor TO voor Yurchenko (1,37 m/s). Tussen de

verticale snelheid bij TO voor Yurchenko (0,47 m/s) en Vver TO bij handenstand (0,44 m/s)

is er dan maar slechts een miniem verschil. Zowel de gemiddelde horizontale als de

gemiddelde verticale snelheid tonen een daling tijdens de contactfase bij de subtop

gymnasten. Tijdens de contactfase van de subtop gymnasten is er een minder duidelijke

omzetting van Vhor naar Vver waar te nemen (zie tabel 14).

Page 55: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

44

Tabel 14: Gemiddelde verticale en horizontale snelhedenmet bijhorende standaardeviatie van het

lichaamszwaartepunt bij touchdown en take-off en de veranderingen in snelheden bij handenstand overslag en

Yurchenko voor top en subtop.

Top Overslag Yurchenko

Vhor TD (m/s)

Vver TD (m/s)

Vhor TO (m/s)

Vver TO (m/s)

ΔVhor (m/s)

ΔVver (m/s)

3,49 ± 0,11

1,13 ± 0,30

2,63 ± 0,21

1,76 ± 0,19

-0,86 ± 0,30

0,63 ± 0,48

3,38 ± 0,05

1,13 ± 0,32

2,94 ± 0,07

0,99 ± 0,52

-0,45 ± 0,11

-0,13 ± 0,30

Subtop

Vhor TD (m/s)

Vver TD (m/s)

Vhor TO (m/s)

Vver TO (m/s)

ΔVhor (m/s)

ΔVver (m/s)

2,86 ± 0,13

0,73 ± 0,15

2,19 ± 0,20

0,44 ± 0,15

-0,68 ± 0,19

-0,29 ± 0,26

2,64 ± 0,12

0,86 ± 0,31

1,37 ± 0,10

0,47 ± 0,20

-1,28 ± 0,22

-0,40 ± 0,30

Top vs. Subtop

Vhor TD is gemiddeld gezien zowel voor handenstand overslag als Yurchenko lager bij

subtop (H: 2,86 m/s en Y: 2,64 m/s) dan bij top (H: 3,49 m/s en Y: 3,38 m/s). Hetzelfde geldt

voor Vver TD waarbij de waarden zowel voor overslag (0,73 m/s) en Yurchenko (0,86 m/s)

lager zijn dan bij de topgymnast. De grootste verschillen tussen top en subtop zijn te vinden

bij de take-off fase. Vhor TO is bij de top voor beide sprongen hoog. Bij de subtop liggen

deze waarden voor Yurchenko beduidend lager (1,37 m/s). Vver TO voor handenstand bij

subtop (0,47 m/s) ligt dan weer opmerkelijk lager dan de Vver TO bij top (1,76 m/s). Dit is

ook heel duidelijk zichtbaar op figuur 22. De verandering in horizontale snelheid van het LZP

(ΔVhor) bij Yurchenko ligt veel lager bij top (-0,45 m/s) dan bij subtop (-1,28 m/s), terwijl dit

bij overslag andersom zal zijn. De verandering in verticale snelheid van het LZP (ΔVver) zal

zowel voor Yurchenko als overslag bij de top beduidend hoger liggen dan bij subtop (zie tabel

14).

Page 56: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

45

Fig. 22: Gemiddelde horizontale en verticale snelheden van het LZP voor handenstand overslag en Yurchenko

bij top en subtop.

2.3 Krachten

De krachten werden gemeten vanaf wanneer er contact werd gemaakt met het

geïnstrumenteerd krachtenplatform. De gemeten reactiekracht van de plint op de gymnasten

tijdens het contact werd ontleed in een horizontale (Fx) en een verticale component (Fz). De

zijwaartse componten (Fy) van de reactiekracht werd in deze studie niet geanalyseerd omdat

ervan uitgegaan wordt dat de voornaamste krachtwerking tijdens deze symmetrische sprongen

zonder schroefwerking horizontaal en verticaal gericht is en niet zijwaarts. Zowel de

horizontale als de verticale component zijn telkens uitgezet ten opzichte van de

genormaliseerde contacttijd (%).

0

0,5

1

1,5

2

2,5

3

3,5

4

0 20 40 60 80 100

Sne

lhe

id (

m/s

)

Contacttijd (%)

Snelheid LZP Handenstand Top

Vhor

Vver

0

0,5

1

1,5

2

2,5

3

3,5

0 20 40 60 80 100

Sne

lhe

id (

m/s

)

contacttijd (%)

Snelheid LZP Handenstand Subtop

Vhor

Vvert

0

0,5

1

1,5

2

2,5

3

3,5

4

0 20 40 60 80 100

Sne

lhe

id (

m/s

)

Contacttijd (ms)

Snelheid LZP Yurchenko Top

Vhor

Vver

0

0,5

1

1,5

2

2,5

3

0 20 40 60 80 100

Sne

lhe

id (

m/s

)

Contacttijd (%)

Snelheid LZP Yurchenko Subtop

Vhor

Vver

Page 57: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

46

Handenstand vs. Yurchenko

Een eerste opvallend verschil tussen beide sprongen bij de top is het verloop van de verticale

grondreactiekracht. Bij handenstand zal er tijdens contact een grote krachtwerking aanwezig

zijn die zich uit in twee pieken. De eerste (passieve) piek zal hoger zijn dan de tweede

(actieve) piek. Eerst worden alle krachten opgevangen (impact) om daarna een impuls te

geven door zich af te duwen. Dit fenomeen is bij de Yurchenko niet zichtbaar. Daar zal de Fz

niet bestaan uit twee pieken maar slechts één piek (fig. 23). Ook is de piek in maximale

krachtwerking veel groter bij handenstand overslag (Fz max: 1859 N) dan Yurchenko (Fz

max: 1180 N). Bij subtop zijn deze verschillen minder aanwezig. De 2 pieken zijn niet

aanwezig bij overslag. Wel heeft de Yurchenko hetzelfde patroon dan bij de top. De Fz max

van overslag is 393 N en voor Yurchenko is dit 453 N (tabel 15). Dus hier zijn de krachten

voor Yurchenko een beetje groter dan voor overslag. Een tweede opvallend element betreft de

horizontale krachtwerking. Bij handenstand zal men een veel hogere negatieve Fx-waarden

(Fx max: -1033 N) bekomen in vergelijking met Yurchenko (Fx max: -262 N) bij de top. Ook

is dit het geval bij de subtop waar de Fx max -240 N is voor overslag, terwijl deze -158 N is

voor Yurchenko. Dit betekent dat bij overslag er een krachtigere horizontale afremming

aanwezig is.

Top vs. Subtop

Het verschil in krachten tussen Yurchenko en handenstand komt veel meer tot uiting bij de

top. De top zal veel grotere krachten vertonen. Dit is afhankelijk van het lichaamsgewicht.

Daarom werd het lichaamsgewicht (LG) ook op de curves uitgezet (fig. 23). Er is te zien dat

de verticale krachtpiek bij de top veel groter is dan het lichaamsgewicht dan bij de subtop. Dit

is zowel voor overslag als Yurchenko het geval. Bij overslag is de piek in krachtwerking meer

dan het dubbele van het lichaamsgewicht, in tegenstelling tot bij de subtop waar de verticale

krachtpiek slechts net boven LG ligt. Bij de subtop gymnasten zien we dat de gemiddelde

verticale krachtpiek groter is bij de Yurchenko sprongen dan bij de handenstand overslag

sprongen.

Page 58: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

47

Tabel 15: Maximale horizontale en verticale kracht met bijhorende standaarddeviatie bij overslag en Yurchenko

bij top en subtop.

Top Overslag Yurchenko

Fx min (N) -1033 ± 203,0 -262 ±170,17

Fz max (N) 1859 ± 20,72 1181 ± 357,0

Subtop

Fx min (N) -240 ± 61,07 -158 ± 50,33

Fz max (N) 393 ± 68,35 453 ± 168,0

Fig. 23: Grafieken van de verticale en horizontale krachtwerking tijdens overslag en Yurchenko bij top en

subtop.

Page 59: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

48

2.4 Lineaire impuls

Impulsberekeningen worden uitgevoerd om de maat van de verandering in beweging aan te

tonen. De gymnast raakt het sprongtoestel met een voor-opwaartse snelheid en duwt vanuit de

schouders op het sprongtoestel, waardoor er een reactie-impuls wordt veroorzaakt gericht

door de polsen (contactpunt). Bijgevolg wordt er een verandering in snelheid en angulair

momentum van het lichaam teweeg gebracht. Hierbij geldt de impuls-momentum relatie die

stelt dat de verandering in lineair en angulair momentum van het lichaam gelijk is aan de

respectievelijke lineaire en angulaire impuls die deze verandering veroorzaakt. De lineaire

impuls wordt berekend voor het functionele interval waarbij het lichaamsgewicht groter is dan

de verticale kracht. Tijdens dit interval wordt een actieve impuls gegeven en zal er actief

gekaatst worden. Telkens worden zowel de krachtintegraalimpuls als de

snelheidsveranderingimpuls berekend, die theoretische gelijk moeten zijn. Dit om aan te tonen

dat de gebruikte methoden (krachtmeting en bepaling snelheid LZP) allebei correct zijn.

2.4.1 Horizontale impuls

De horizontale impuls wordt berekend op 2 manieren. Eerst en vooral is de horizontale

krachtimpuls de tijdsintegraal van de horizontale kracht zolang deze afremmend is. Een

andere manier is het verschil in minimale en maximale horizontale snelheid van het LZP,

vermenigvuldigd met het lichaamsgewicht. De horizontale impuls zal een maat zijn van hoe

goed een gymnast de horizontale snelheid omzet naar verticale snelheid en angulair

momentum.

Tabel 16: Horizontale impuls en standaardeviatie van overslag en Yurchenko op basis van krachten en snelheid

bij top en subtop.

Top Overslag Yurchenko

Ihor (krachten) (Ns) -59,68 ± 10,46 -21,27 ± 5,06

Ihor (snelheid) (Ns) -53,29 ± 6,81 -24,58 ± 11,03

Subtop

Ihor (krachten) (Ns) -19,16 ± 3,35 -12,90 ± 5,18

Ihor (snelheid) (Ns) -18,85 ± 4,05 -13,20 ± 14,50

Page 60: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

49

Handenstand vs. Yurchenko

Uit tabel 16 kan worden opgemaakt dat bij de top dat de horizontale impuls tussen overslag en

Yurchenko duidelijk verschillend zijn, dit voor zowel de berekening op basis van krachten en

op basis van snelheid. Dit betekent dat een gymnast die de overslag springt de horizontale

snelheid zal afremmen en omzetten naar verticale snelheid. Net zoals bij de krachten is het

verschil tussen horizontale impuls bij de subtop nauwelijks verschillend, wat betekent dat de

subtop zowel bij Yurchenko als bij Handenstand minder de beweging zal blokkeren.

Top vs. Subtop

Het verschil in horizontale impuls is ook hier zeer verschillend. Deze is voor de top meer als

het dubbele dan voor de subtop voor zowel via de berekening op basis van krachten en

snelheid (tabel 18). Dit betekent dat de top krachtiger horizontaal zal afremmen dan de

subtop.

2.4.2 Verticale impuls

De verticale impuls wordt berekend op 2 manieren. Eerst en vooral wordt dit berekend op

basis van de krachten voor het functioneel interval waar de verticale kracht groter is dan het

lichaamsgewicht. Hierbij wordt rekening gehouden met de invloed van het lichaamsgewicht.

Daarnaast wordt de verticale impuls ook berekend voor het interval waar de verticale snelheid

zal toenemen. Tijdens dit interval zal de gymnast een actieve impuls uitvoeren. Een goede

gymnast zal een grotere actieve impuls creëren, wat resulteert in een betere sprong. Deze

impuls zal aangeven hoe hard een gymnast extra zal kaatsen. In deze fase zal er ook een

betere snelheidsomzetting zijn.

Page 61: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

50

Tabel 17: Verticale impuls en standaarddeviatie van overslag en Yurchenko op basis van krachten en snelheid

bij top en subtop.

Top Overslag Yurchenko

Ivert (krachten) (Ns) 65,55 ± 7,37 27,03 ± 21,29

Ivert (snelheid) (Ns) 62,58 ± 9,51 29,06 ± 18,90

Subtop

Ivert (krachten) (Ns) 6,12 ± 3,92 9,65 ± 6,78

Ivert (snelheid) (Ns) 8,60 ± 7,43 10,28 ± 5,67

Handenstand vs. Yurchenko

Wanneer overslag wordt vergeleken met Yurchenko is er een duidelijk verschil te zien in

verticale impuls op basis van beide berekeningen (tabel 17). Dit betekent dat de overslag een

grotere verticale impuls zal geven aan het lichaam. Deze impuls wordt verkregen door wat de

gymnast „extra‟ zal uitvoeren. Wanneer deze impuls groot is, zal de gymnast dus beter

kaatsten en een grotere navlucht bekomen, mits de goede inkomparameters. Net zoals bij

andere waarden, is er te zien dat dit bij de subtop niet het geval is. Het verschil tussen

verticale impuls is zeer klein en is voor Yurchenko groter dan voor Overslag. Subtoppers

geven dus geen extra impuls mee tijdens de contactfase.

Top vs. Subtop

Ook tussen subtop en top zijn er duidelijke verschillen te zien. Hier kan er worden opgemerkt

dat de verticale impuls van overslag bij de top enkele keren groter is dan voor subtop. De

verticale impuls, berekend op basis van de kracht, is bij de top (65,55 Ns) groter doordat de

oppervlakte boven de verticale krachtwerking ook groter is dan bij de subtop (Ivert = 5,89

Ns). Verticale impuls op basis van de snelheid geeft hetzelfde weer (tabel 17). De top zal bij

handenstand overslag dus een betere verticale impuls meegeven, wat resulteert in een hoge

tweede vluchtfase.

Page 62: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

51

2.5 Radiale afstand en radiale compressie

Handenstand vs. Yurchenko

De radiale afstand, afstand tussen LZP en COHap (aangrijpingspunt tussen deelzwaartepunten

van de handen) toont een verloop van een kleine daling na TD gevolgd door een toename om

als doel met een grotere radiale afstand terug af te stoten (fig. 24, p. 59). De grafieken

vertonen een gelijkaardig verloop. Voor de topgymnast is de radiale afstand waarmee de

gymnast het sprongtoestel raakt (Drad TD) voor handenstand 0,91m en voor Yurchenko 0,92

m. De radiale afstand TO, de radiale afstand waarmee de gymnast het sprongtoestel verlaat,

zal beduidend hogere waarden hebben voor Yurchenko (1,01 m) dan voor overslag (0,93 m).

Het verschil in radiale afstand tussen Drad max (=Drad TO) en Drad min is bij de top groter

bij Yurchenko (0,12 m) dan bij overslag (0,08 m), bij subtop is dit omgekeerd (zie tabel 18).

De radiale compressie is het verschil in radiale afstand ten opzichte van de radiale afstand bij

TD. Hier is deze berekend aan de hand van de methode van Seyfarth (punt 2.3.2 eigen

vooronderzoek) waarbij er rekening wordt gehouden met het verschil in radiale afstand tussen

TD en TO. Hier wordt uitgegaan van het feit dat de radiale compressie zowel bij TD als TO

gelijk moet zijn aan 0. De radiale compressie is bij de topgymnast gelijk voor zowel

handenstand als Yurchenko, namelijk 0,07 m of 0,04 %LL. Bij subtop daarentegen zal de

radiale compressie voor handenstand (0,11 m of 0,08 %LL) veel groter zijn dan voor

Yurchenko (0,07 m of 0,05 %LL).

Page 63: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

52

Tabel 18: Radiale afstand en radiale compressie met bijhorende standaarddeviatie bij top en subtop voor

handenstand en Yurchenko.

Top Overslag Yurchenko

Drad TD (m)

Drad TO (m)

Drad min (m)

Crad max (m)

Crad max (%LL)

0,91 ± 0,01

0,93 ± 0,02

0,85 ± 0,02

0,07 ± 0,01

0,04 ± 0,01

0,92 ± 0,02

1,01 ± 0,01

0,89 ± 0,04

0,07 ± 0,02

0,04 ± 0,01

Subtop

Drad TD (m)

Drad TO (m)

Drad min (m)

Crad max (m)

Crad max (%LL)

0,70 ± 0,01

0,73 ± 0,02

0,60 ± 0,01

0,11 ± 0,02

0,08 ± 0,01

0,68 ± 0,03

0,74 ± 0,01

0,63 ± 0,02

0,07 ± 0,00

0,05 ± 0,00

Top vs. Subtop

Drad TD als drad TO zullen bij de subtop zowel voor handenstand (0,70 m en 0,73 m) als

voor Yurchenko (0,68 m en 0,74 m) lagere waarden vertonen dan de top. Dit grote verschil

zal in de eerste plaats te verklaren zijn door het verschil in lichaamslengte. Wanneer de

genormaliseerde waarden (%LL) aanschouwd worden, is er slechts een klein verschil

aanwezig tussen top en subtop. Drad TD en Drad TO zullen bij de subtop zowel voor

handenstand (0,51 %LL en 0,49 %LL) als voor Yurchenko (0,52 %LL en 0,53 %LL) lagere

waarden vertonen dan de top.

Dit kan rechtstreeks gekoppeld worden aan de radiale compressie (methode van Seyfarth)

waarbij hetzelfde fenomeen nogmaals wordt bevestigd. Crad max voor overslag vertoont veel

hogere waarden bij subtop (0,11 m of 0,08 %LL) dan bij top (0,07 m of 0,04 %LL) in

vergelijking met Yurchenko, waar het verschil tussen subtop (0,07 m of 0,05 %LL) en top

(0,07 m of 0,04 %LL) miniem is (zie fig. 24).

Page 64: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

53

2.6 Frad en Ftan

De reactiekracht met het sprongtoestel kan naast de ontleding in een verticale en horizontale

component meer functioneel ontleed worden in een radiale en tangentiële component (zie fig.

25). De radiale component is de projectie van reactiekrachtvector op de radiale vector (van

LZP tot contactpunt). De tangentiële component staat hier loodrecht op.

Handenstand vs. Yurchenko

Bij de top is de Frad max (32,42 % LG) en de Ftan max (7,50 %LG) bij handenstand overslag

veel groter dan de Frad max (18,62 %LG) en de Ftan max (3,26 %LG) bij Yurchenko. Dit is

in absolute waarden ook duidelijk zichtbaar op figuur 25. Bij subtop is er dan weer geen

verschil tussen handenstand en overslag voor wat betreft de Frad max en Ftan max in %LG

(zie tabel 19).

Fig. 24: Gemiddelde radiale afstand en radiale compressie van handenstand en Yurchenko bij top en subtop.

0,4

0,5

0,6

0,7

0,8

0,9

1

1,1

0 20 40 60 80 100

Dra

d (

m)

Contacttijd (%)

Radiale afstand Handenstand

Top

Subtop

0,4

0,5

0,6

0,7

0,8

0,9

1

1,1

0 20 40 60 80 100

Dra

d (

m)

Contacttijd (%)

Radiale afstand Yurchenko

Top

Subtop

0

0,02

0,04

0,06

0,08

0,1

0,12

0 20 40 60 80 100

Cra

d (

m)

Contacttijd (%)

Radiale compressie Handenstand

Top

Subtop

0

0,02

0,04

0,06

0,08

0,1

0,12

0 20 40 60 80 100

Cra

d (

m)

Contacttijd (%)

Radiale compressie Yurchenko

Subtop

Top

Page 65: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

54

Tabel 19: Maximale Frad en Ftan in functie van LG met bijhorende standaarddeviatie van overslag en

Yurchenko bij top en subtop.

Top vs. Subtop

Alle radiale en tangentiële krachten zijn lager bij subtop in vergelijking tot de top. Dit verschil

komt vooral heel sterk tot uiting bij handenstand waar de Frad max (14,06 %LG) en Ftan max

(3,86 %LG) bij subtop slechts de helft van de waarden zijn dan bij top. Bij Yurchenko zullen

deze verschillen tussen top en subtop veel minder tot uiting, zeker wat betreft de Ftan max

(subtop: 3,18 %LG en top: 3,26 %LG). Het verloop van de absolute waarden voor Frad en

Ftan is te zien op figuur 25.

Top Overslag Yurchenko

Frad max (%LG)

Ftan max (%LG)

32,42 ± 1,78

7,50 ± 0,14

18,62 ± 5,68

3,26 ± 2,85

Subtop

Frad max (%LG)

Ftan max (%LG)

14,06 ± 0,72

3,86 ± 0,18

14,64 ± 1,83

3,18 ± 1,08

Fig. 25: Grafiek Frad en Ftan van overslag en Yurchenko bij top en subtop.

-200

200

600

1000

1400

1800

2200

0 20 40 60 80 100

F(N

)

Contacttijd (%)

Frad en Ftan Handenstand

Frad top

Ftan top

Frad subtop

Ftan subtop

-200

200

600

1000

1400

1800

2200

0 20 40 60 80 100

F(N

)

Contacttijd (%)

Frad en Ftan Yurchenko

Frad top

Ftan top

Frad subtop

Ftan subtop

Page 66: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

55

2.7 Angulair moment(um)

Angulair momentum (L) is de hoeveelheid rotatie die wordt opgebouwd tijdens de afstoot en

zal worden afgeremd tijdens contact door het angulair moment.

Het angulair moment ( ), veroorzaakt door de reactiekrachten, zorgt voor

een verandering in de rotatie (angulair momentum) van de gymnast tijdens de blokfase.

Overslag is, zoals reeds uit onderzoek is gebleken, een contrasprong. Dit wil zeggen dat de

rotatie zal geblokkeerd worden (afremming van het angulair momentum) waardoor de

gymnast dus minder (maar voldoende om de nodige rotaties in de tweede vlucht te

vervolledigen) angulair momentum zal bezitten na de blokfase dan in de eerste vluchtfase.

Angulaire impuls wordt zowel op basis van het angulair moment (oppervlakte onder curve

vermenigvuldigd met de contacttijd) en angulair momentum (angulair momentum TO -

angulair momentum TD) berekend. Deze zal negatief zijn doordat angulair momentum wordt

geblokkeerd en bijgevolg afneemt gedurende de contactfase. Bij de topgymnast zal één

Yurchenko sprong beduidend beter uitgevoerd zijn dan de andere sprongen. Deze sprong zal

apart behandeld worden voor angulair moment en angulair impuls onder de naam Yur ++.

Handenstand vs. Yurchenko

Het angulair momentum werd enkel berekend voor de beste sprongen (beste handenstand en

beste Yurchenko) van elke gymnast. Het angulair momentum bij touchdown zal zowel voor

top als subtop groter zijn voor Yurchenko dan voor handenstand overslag (tabel 20). Dit

wordt verklaard door het feit dat men bij Yurchenko de sprong zal voorafgaan door een

rondat, wat meer rotatie met zich meebrengt. Bij het verlaten van de plint (TO) is het angulair

momentum ongeveer gelijk voor overslag als voor Yurchenko. Het angulair momentum wordt

voor beide sprongen afgeremd door het angulair moment.

Page 67: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

56

Tabel 20: Angulair momentum bij TD en TO en verschil in angulair momentum voor de beste Yurchenko en

handenstand overslag bij top en subtop.

Yur Hstd

TOP preTD (Nms) 75.06 65.02

postTO 54.77 53.60

∆L -17.29 -11.42

Subtop 1 preTD 26.56 24.22

postTO 21.11 22.16

∆L -5.45 -2.06

Subtop 2 preTD 28.26 21.95

postTO 22.95 18.53

∆L -5.31 -3.42

Subtop 3 preTD 15.66 11.02

postTO 9.51 13.14

∆L -6.15 +2.12

Bij de top verschilt het angulair moment van overslag ( max= 381,4 Nm) weinig met de

Yurchenko ++ ( max= 356,7 Nm), maar verschilt veel met de andere Yurchenko‟s ( max =

92,8 Nm). Dit betekent dat bij overslag de rotatie krachtiger afgeremd wordt over een kortere

tijdsperiode (fig. 26). Zowel bij Yurchenko als bij handenstand overslag loopt de reactiekracht

van de plint niet door het zwaartepunt en is er bijgevolg sprake van een excentrische afstoot.

Het verloop van het angulair moment bij Yurchenko en overslag is daarbij zeer gelijkend:

eerst remt het angulair moment de rotatie af en vanaf 25% voor overslag en 35% - 40% voor

Yurchenko van het contact wordt de rotatie terug versterkt. De verhouding

afremming/versterking wordt berekend via de tijdsintegraal van de angulaire momenten

(oppervlakte onder de curve of verschil in angulair momentum TD-TO), ook wel de angulaire

impuls genoemd.

Page 68: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

57

Fig. 26: Gemiddeld angulair moment van overslag en Yurchenko bij top en subtop.

Tabel 21 geeft de angulaire impuls weer, welke het verschil in angulair momentum aanduidt.

De zeer goede Yurchenko heeft een grotere angulaire impuls dan overslag (tabel 21). Dit

verschil komt doordat bij Yurchenko meer angulair momentum wordt opgebouwd tijdens de

rondat, waardoor er dus ook meer angulair momentum moet worden afgeremd (tabel 20). De

overslag en Yurchenko ++ hebben een grotere excentrische werking in een kortere contacttijd

(fig. 28). Dit is echter niet het geval bij de andere twee Yurchenko‟s. Hier wordt de

excentrische werking over een langere tijdsperiode uitgevoerd. Bij de subtop is de angulaire

impuls ongeveer gelijk, wat betekent dat beide sprongen ongeveer evenveel verandering van

angulair momentum bezitten tijdens de contactfase.

Page 69: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

58

Tabel 21: Angulaire impuls op basis van gemiddeld angulair moment en angulair momentum (beste sprongen)

van handenstand overslag en Yurchenko en de Yurchenko ++ bij top en handenstand overslag en Yurchenko bij

subtop.

Yur Hstd

Obv

angulair

moment

(Nms)

Obv

angulair

momentum

(Nms)

Obv

angulair

moment

(Nms)

Obv

angulair

momentum

(Nms)

Top

Top (Yur ++)

- 7,08

-17,29

-

-24,41

-11,43

-

-11,42

-

Subtop 1 -5,45 -5,22 -0,90 -2,06

Subtop 2 -5,31 -3,63 -10,17 -3,42

Subtop 3 -6,15 -3,75 -2,01 +2,12

Top vs. Subtop

Het angulair momentum is zowel voor handenstand overslag als Yurchenko veel groter bij top

dan subtop (tabel 20). Hierdoor wordt de rotatie ook krachtiger afgeremd. Het angulair

moment is dan ook groter voor de top dan de subtop (fig. 26). Bijgevolg is de angulaire

impuls ook groter voor top dan voor de subtop (tabel 21). De top zal dus het angulair

momentum krachtiger afremmen en meer angulair momentum overhouden voor de tweede

vluchtfase. Ook is handenstand overslag en Yurchenko een contrasprong wat niet het geval is

bij de subtop.

Page 70: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

59

2.8 Radiale stijfheid

Radiale stijfheid werd berekend als de verhouding van de radiale kracht op de radiale

component van de reactiekracht op de radiale compressie. In dit onderzoek wordt de

maximale radiale stijfheid berekend door: Frad max/Crad max. De stijfheid is een maat om de

reactiviteit van een gymnast aan te tonen. Hoe hoger de stijfheid, hoe reactiever de gymnast.

Tabel 22: Maximale radiale stijfheid (Frad max/Crad max)en standaarddeviatie van overslag en Yurchenko bij

top en subtop.

Top Overslag Yurchenko

Radiale stijfheid (kN/m) 32,65 ± 8,39 17,67 ± 1,54

Subtop

Radiale stijfheid (kN/m) 4,72 ± 1,76 8,15 ± 5,80

Handenstand vs. Yurchenko

De maximale radiale stijfheid bij de top is zeer verschillend tussen overslag (32,65 kN/m) en

Yurchenko (17,67 kN/m). Dit betekent dat de gymnast zicht tijdens de overslag stijver zal

gedragen en dus reactiever is. Bij de subtop is de Yurchenko (8,15 kN/m) reactiever dan de

overslag (4,72 kN/m). Toch is dit verschil minimaal. Dit komt doordat de standaarddeviatie

bij de Yurchenko veel groter is dan bij overslag. Dit is het gevolg van dat in de subtop groep 1

gymnast die zich tussen top en subtop bevindt, waardoor de standaarddeviatie groter is dan bij

overslag.

Top vs. Subtop

Het verschil tussen top en subtop is zeer duidelijk zichtbaar. De overslag van de top (32,65

kN/m) is veel reactiever dan de overslag van de subtopper (4,72 kN/m). Ook voor Yurchenko

is dit het geval (tabel 22).

Page 71: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

60

3 Correlaties

3.1 Correlaties van sprongvariabelen met radiale stijfheid

Aangezien de radiale stijfheid een maat is om de reactiviteit van een gymnast aan te tonen, is

dit één van de belangrijkste parameters in dit onderzoek. Omwille van deze reden, werden de

correlaties berekend tussen de verschillende variabelen en radiale stijfheid in twee aparte

analyses, één voor handenstand overslag (tabel 23) en één voor Yurchenko (tabel 24). De

spreidingsdiagrammen van deze berekende correlaties zijn terug te vinden in bijlage 3.

Tabel. 23: Correlaties bij handenstand van verschillende sprongvariabelen met radiale stijfheid.

Handenstand

Radiale stijfheid (max)

Correlation Coefficient

Sig. (1-tailed)

Spearman's rho Score ,365 ,099

Contacttijd -,691** ,003

VhorTD ,594* ,013

VverTD ,594* ,013

VhorTO ,169 ,282

VverTO ,376 ,093

verVhor -,503* ,033

verVver ,248 ,196

Fxmin (%LG) -,569* ,017

Fzmax (%LG) ,622** ,009

Cradmax -,908** ,000

RaakhoekTD ,925** ,000

RaakhoekTO -,433 ,061

Raakhoekver -,609* ,010

**. Correlation is significant at the 0.01 level (1-tailed).

*. Correlation is significant at the 0.05 level (1-tailed).

Page 72: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

61

Variabelen die bij zowel bij Yurchenko als bij overslag significant correleren met de radiale

stijfheid zijn: contacttijd, ΔVver, Fz max, Crad max, ΔRaakhoek, Vhor TO (trend bij

overslag) en Fx min (trend bij Yurchenko). Daarnaast zijn er ook variabelen die slechts bij

één sprong significante correlaties vertonen. Bij overslag correleren Vver TD, Vhor TD en

raakhoek TD (trend) significant met radiale stijfheid, deze variabelen zijn niet significant

bevonden bij Yurchenko. Terwijl bij Yurchenko significante correlaties gevonden zijn voor

Vver TO, Vhor TO en ΔVhor die geen significantie vertonen bij overslag.

Tabel. 24: Correlaties bij Yurchenko van verschillende sprongvariabelen met radiale stijfheid.

Yurchenko

Radiale stijfheid (max)

Correlation Coefficient

Sig. (1-tailed)

Spearman's rho Score

Contacttijd

-,913**

-,904**

,000

,000

VhorTD ,364 ,136

VverTD -,418 ,100

VhorTO ,891** ,000

VverTO ,555* ,038

verVhor ,755** ,004

verVver ,745** ,004

Fxmin (%LG) ,073 ,416

Fzmax (%LG) ,909** ,000

Cradmax -,655* ,014

RaakhoekTD ,745** ,004

RaakhoekTO ,418 ,100

Raakhoekver -,527* ,048

**. Correlation is significant at the 0.01 level (1-tailed).

*. Correlation is significant at the 0.05 level (1-tailed).

Page 73: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

62

3.2 Correlaties van sprongvariabelen met prestatie

Aan de hand van een non-parametrische Spearman correlatie analyse in SPSS werd nagegaan

welke variabelen een significante correlatie vertoonden met de prestatie (score). Dit werd

weerom uitgevoerd in twee verschillende analyses: één voor handenstand (tabel 25) en één

voor Yurchenko (tabel 26). De spreidingsdiagrammen van deze berekende correlaties zijn

terug te vinden in bijlage 4.

Variabelen die zowel voor overslag als voor Yurchenko significante correlaties vertonen met

prestatie zijn: contacttijd, Vver TO, Vhor TO, ΔVhor, Fz max (trend bij handenstand),

Raakhoek TD (trend bij handenstand), Radiale stijfheid (trend bij handenstand), Vver TO

(trend bij overslag en Yurchenko) en Raakhoek TO (trend bij overslag en Yurchenko).

Daarnaast zijn er ook variabelen die afhankelijk van het sprongtype significante correlaties

vertonen met prestatie. Bij overslag correleert de ΔRaakhoek significant met de score, deze

variabele wordt niet significant bevonden bij Yurchenko. Op zijn beurt zullen de variabelen

ΔVver, Crad max en Fx min (trend) enkel bij Yurchenko significant correleren met prestatie

(tabel 25-26).

Page 74: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

63

Tabel 25: Verschillende sprongvariabelen gecorreleerd aan juryscore voor handenstand overslag.

Handenstand Score

Correlation Coefficient

Sig. (1-tailed)

Spearman's rho Contacttijd -,727** ,002

VhorTD ,368 ,098

VverTD ,157 ,295

VhorTO ,687** ,003

VverTO ,722** ,002

verVhor ,182 ,267

verVver ,700** ,003

Fxmin (%LG) -,494* ,036

Fzmax (%LG) ,771** ,001

Cradmax -,295 ,153

RaakhoekTD ,456 ,051

RaakhoekTO -,403 ,076

Raakhoekver -,534* ,025

RadstijfheidMAX ,365 ,099

**. Correlation is significant at the 0.01 level (1-tailed).

*. Correlation is significant at the 0.05 level (1-tailed).

Page 75: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

64

Tabel 26: Verschillende sprongvariabelen gecorreleerd aan juryscore voor Yurchenko.

Yurchenko Score

Correlation Coefficient

Sig. (1-tailed)

Spearman's rho Contacttijd -,727** ,002

VhorTD ,498 ,060

VverTD -,301 ,184

VhorTO ,927** ,000

VverTO ,658* ,014

verVhor ,817** ,001

verVver ,717** ,007

Fxmin (%LG) ,105 ,379

Fzmax (%LG) ,858** ,000

Cradmax -,575* ,032

RaakhoekTD ,662* ,013

RaakhoekTO ,470 ,072

Raakhoekver -,411 ,105

RadstijfheidMAX ,913** ,000

**. Correlation is significant at the 0.01 level (1-tailed).

*. Correlation is significant at the 0.05 level (1-tailed).

Page 76: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

65

4 Kinematica

4.1 Gewricht- en segmenthoeken

Bij radiale compressie en radiale stijfheid kan er besloten worden dat men bij de subtop-groep

meer zal inveren tijdens contact met het sprongtoestel dan de topgymnast. Om na te gaan

waar exact gymnasten meer inveren, werd de kinematica geraadpleegd. Hieronder wordt een

overzicht gegeven van de verschillende gewricht –en segmenthoeken waarbij telkens de beste

sprong van elke gymnast is uitgezet in één grafiek. Enkele de rechterzijde werd in kaart

gebracht.

4.1.1 Ellebooghoek

De ellebooghoek wordt gedefinieerd als de hoek tussen de bovenarm en de voorarm.

Fig. 27: Verloop ellebooghoek handenstand en Yurchenko bij top en subtop met aanduiding van de hoek in

neutrale rechtopstaande anatomische positie

Handenstand vs. Yurchenko

Handenstand en Yurchenko zullen een heel ander patroon vertonen met betrekking tot de

ellebooghoek bij de top. Bij handenstand overslag blijft de hoek min of meer dezelfde bij TD

(152,11°) als bij TO (152,11°), bij Yurchenko is er een duidelijke stijging waar te nemen van

149,86° bij TD en 160,89° bij TO. Bij de subtop is er een voor overslag een mooi flexie-

extensie patroon,. Bij Yurchenko is de ellebooghoek bij TD eerst groot (extensie) en daarna

wordt het flexie-extensie patroon uitgevoerd.

extensie

flexie

extensie

flexie

Page 77: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

66

Top vs. Subtop

Het verschil tussen top en subtop voor wat betreft handenstand overslag is heel duidelijk te

zien op de grafiek (fig. 27). Alle gymnasten komen in met ongeveer dezelfde hoek (top:

152,11° en subtop: 150,33°), maar dan volgt er een veel grotere buiging in de ellebooghoek

bij subtop (minimum: 131,25°) in vergelijking met top (minimum: 159,31°). De topgymnast

zal dus veel minder inveren ter hoogte van de elleboog, wat wijst op het stijver gedragen van

het lichaam. Voor wat betreft Yurchenko, is bij alle gymnasten een lichte stijging te zien met

betrekking tot de ellebooghoek tussen TD en TO. De armen worden uitgestrekt. Bij het

topsportvoorbeeld zien we hier het ideale verloop, terwijl bij de subtop nog een kleine

invering te zien is van gemiddeld 127,49° (minimum ellebooghoek).

Tabel 27: Ellebooghoek overslag en Yurchenko bij top en subtop bij touchdown,take-off, minimale en maximale

hoek.

Top Overslag Yurchenko

Ellebooghoek TD (°)

TO (°)

Max (°)

Min (°)

152,11

152,11

161,37

149,86

149,86

160,89

152,14

146,75

Subtop

Ellebooghoek TD (°)

TO (°)

Max (°)

Min (°)

150,33

156,54

159,31

131,25

131,66

164,41

164,95

127,49

4.1.2 Heuphoek

De heuphoek wordt gedefinieerd als de hoek tussen dijbeen en pelvis. De heuphoek werd

gecorrigeerd door de hoek in neutrale rechtopstaande houding hiervan af te trekken (omdat er

verschillen zijn tussen gymnasten door het plaatsen van de markers en door verschillen in

neutrale houding). Daardoor wordt er een beter beeld gecreëerd in verband met hyperextensie.

Positieve hoek betekent meer hyperextensie, een negatieve hoek zal wijzen op de

schelphouding.

Page 78: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

67

Fig. 29: Verloop heuphoek overslag en Yurchenko bij top en subtop. Neutrale hoek is bij 0°.

Handenstand vs. Yurchenko

Het patroon bij handenstand is volledig verschillend van Yurchenko. Handenstand overslag

zal bij de top in een schelphouding blijven gedurende heel de contactfase (zie figuur 30).

Yurchenko vertoont een courbette patroon, waarbij de heuphoek bij TD 205,16° (grote

hyperextensie) is en bij TO krachtig in flexie zal gebracht worden. Bij overslag zal de

gymnast inkomen met een kleine heuphoek en deze zo constant mogelijk proberen te houden

(schelphouding). Bij de Yurchenko zal de gymnast met een open heuphoek toekomen om

deze in een latere fase krachtig te sluiten tot schelphouding. Deze beweging heet de courbette-

beweging.

Top vs. Subtop

Voor wat betreft overslag zal de topgymnast een redelijk constante heuphoek vertonen, terwijl

men bij de subtop de heuphoek zal openen (207,62°) om zo gemakkelijker de overslag rond te

komen. Bij top zal deze heuphoek zelfs nog iets dalen (162,28°), om tijdens de take-off fase

een mooie schelpbeweging te verkrijgen.

Bij Yurchenko is het omgekeerde fenomeen waar te nemen. Men krijgt bij alle twee de

groepen een daling van de heuphoek. Bij de top zal de TO heuphoek 188,56° gedragen. Dit

betekent dat men nog in lichte hyperextensie is bij het verlaten van de plint. Dit om een

actieve courbette-beweging mogelijk te maken door deze uit te stellen tot de laatste fase van

de sprong. Bij de subtop daarentegen zien we dat de courbette-beweging al gestart wordt

wanneer men het sprongtoestel verlaat (165,03°). Dit wijst erop dat deze sprong veel minder

actief zal worden uitgevoerd door de subtop in vergelijking met de top.

extensie

flexie

extensie

flexie

Page 79: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

68

Tabel 28:Minimale, maximale, touchdown en take-off heuphoek van overslag en Yurchenko bij top en subtop.

Top Overslag Yurchenko

Heuphoek TD (°)

TO (°)

Max (°)

Min (°)

166,59

162,28

169,30

162,28

211,23

188,56

211,23

188,66

Subtop

Heuphoek TD (°)

TO (°)

Max (°)

Min (°)

170,69

207,16

207,62

170,69

207,85

165,03

208,22

165,03

4.1.3 Lumbale hoek

Deze hoek wordt gedefinieerd als de hoek tussen thorax en pelvis.

Fig. 29: Verloop lumbale hoek van overslag en Yurchenko bij top en subtop.

Handenstand vs. Yurchenko

Bij de lumbale hyperextensie is het verloop hetzelfde als bij de heuphoek, maar dan andersom

aangezien deze hoek aan de rugzijde gemeten wordt. Een daling van lumbale hyperextensie

komt neer op meer hyperextensie, terwijl een stijging van lumbale hyperextensie meer naar de

schelphouding neigt.

flexie

extensie

flexie

extensie

Page 80: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

69

Bij Handenstand vindt een daling van de lumbale hyperextensie plaats van 181,06° bij TD tot

171,10° bij TO. Men zal dus van een schelphouding overschakelen naar een grotere

hyperextensie. Bij Yurchenko gebeurt het omgekeerde (tabel 29). Men zal dus een daling

krijgen van de hyperextensie waarmee men inkomt. Van een schelpbeweging bij TO is er bij

de topgymnast echter nog geen sprake.

Top vs. Subtop

Hetzelfde verloop als bij de topgymnast komt ook voor bij de subtoppers, namelijk een daling

bij handenstand en een stijging van lumbale hyperextensie bij Yurchenko. Deze stijging en

daling zal groter zijn bij de subtop, zo zal men gemiddeld van 182,54° naar 148,50° evolueren

bij overslag. Men zal dus gebruik maken van een grotere hyperextensie om gemakkelijk hun

sprong rond te komen.

Ook bij Yurchenko is het verschil duidelijker zichtbaar bij de subtop: 152,73° TD naar

180,55° TO. Dit wijst erop dat de subtoppers sneller hun schelphouding zullen proberen aan

te nemen. De topgymnast zal echter wachten om pas in een latere fase actief de courbette-

beweging uit te voeren.

Tabel 29: Minimale, maximale, touchdown en take-off lumbale hoek overslag en Yurchenko bij top en subtop.

Top Overslag Yurchenko

Lumbale hoek TD (°)

TO (°)

Max (°)

Min (°)

181,06

171,10

181,06

171,10

147,59

167,24

167,24

147,59

Subtop

Lumbale hoek TD (°)

TO (°)

Max (°)

Min (°)

182,54

148,50

182,54

149,61

152,73

180,55

181,07

151,58

Page 81: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

70

4.1.4 Schouderhoek

Deze hoek wordt gedefinieerd als de hoek tussen de bovenarm tegen over de thorax.

Fig. 30: Verloop schouderhoek bij overslag en Yurchenko bij top en subtop.

Handenstand vs. Yurchenko

Bij handenstand wordt de schouderhoek geopend (hyperextensie beweging) van 126,81° bij

TD naar 162,02 bij TO. Bij Yurchenko zien we het tegengestelde, de schouderhoek wordt

gesloten van 178,17° bij TD naar 148,62° bij TO.

Top vs. Subtop

Voor handenstand stijgt de schouderhoek bij de topgymnast constant, terwijl bij de subtop

eerst een lichte daling te zien is (minimum van 100,45°) om daarna een maximale strekking

uit te voeren. Dit wijst erop dat de subtop minder reactief de kaatsbeweging zal uitvoeren.

Ook bij Yurchenko zijn er gelijkaardige resultaten gevonden (tabel 30). De topgymnast zal

een constante daling weergeven, terwijl dit bij de subtoppers minder expliciet naar voren

komt. Bij de subtop zal er een heel lichte stijging plaatsvinden alvorens de schouderhoek in te

klappen. Dit wijst op het minder reactief gedragen van de subtop.

retroflexie

anteflexie anteflexie

retroflexie

Page 82: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

71

Tabel 30: Minimale, maximale, touchdown en take-off schouderhoek van overslag en Yurchenko bij top en

subtop.

Top Overslag Yurchenko

Schouderhoek TD (°)

TO (°)

Max (°)

Min (°)

126,81

162,02

162,02

126,81

178,17

148,62

178,17

148,62

Subtop

Schouderhoek TD (°)

TO (°)

Max (°)

Min (°)

116,79

156,71

156,71

100,45

182,10

137,60

182,82

137,60

4.2 Raakhoek en afstoothoek

De raakhoek wordt berekend als de hoek tussen het sprongtoestel en het LZP (zie figuur 31).

Fig. 31: Gemeten raakhoek van Yurchenko (naar Unuzov , 2004).

Handenstand vs. Yurchenko

Overslag heeft een kleinere raakhoek dan Yurchenko bij zowel de top als de subtop (tabel 31).

hoe kleiner de raakhoek, hoe beter de gymnast de blokfase kan uitoefenen. Deze raakhoek

mag ook niet te klein worden, anders zullen ze te veel blokken.

Page 83: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Resultaten

72

De afstoothoek is bij de top groter voor Yurchenko (96,37°) dan voor overslag (77,8°). Dit

komt doordat de top voor overslag sneller zal wegkaatsen waardoor deze hoek niet groot kan

worden. Bij de subtop nemen we het omgekeerde waar. Hierbij bedraagt de afstoothoek voor

overslag 98,58° en voor Yurchenko is dit iets lager namelijk 88,7°.

Tabel 31: Raakhoek TD en afstoothoek TO van overslag en Yurchenko bij top en subtop.

Top Overslag Yurchenko

Raakhoek TD (°) 46,2 ±6,61 55,52 ±8,77

Afstoothoek TO (°) 77,8 ±3,68 96,37 ±6,27

Subtop

Raakhoek TD (°) 40,63 ±3,03 45,56 ±12,6

Afstoot TO (°) 98,58 ±6,42 88,70 ±4,67

Top vs. Subtop

Er is een klein verschil tussen de raakhoek bij top en subtop bij handenstand overslag. De top

zal met een grotere raakhoek toekomen, omdat zij de ideale positie verkrijgen om te kaatsten.

Bij de subtop is deze te klein, waardoor zij het kaatsen zullen bemoeilijken. Enkel in

afstoothoek is er een groot verschil bij overslag. De top (77,8°) zal het sprongtoestel met een

kleinere hoek verlaten dat de subtop (98,58°). Dit wel zeggen dat de top zich meer zal

wegduwen in plaats van over te kantelen.

De raakhoek bij Yurchenko is voor de top (55,52°) groter dan voor de subtop (45,56°). Hier

zullen we hetzelfde fenomeen kunnen vaststellen dat de subtop door een te kleine raakhoek

het kaatsen moeilijk maken. De topgymnast is groter, waardoor ze minder hoog moet springen

om een grotere raakhoek te hebben. Bijgevolg zal de afstoothoek voor top (96,37°) ook groter

zijn dan voor subtop (88,7°).

Page 84: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

73

Discussie

1 Inleiding

In dit onderzoek werden twee belangrijke onderzoeksonderwerpen voorop gesteld. In eerste

instantie werd het verschil in reactiviteit tussen Yurchenko en handenstand overslag

nagegaan. In tweede instantie werd er gekeken naar het verschil in reactiviteit tussen top en

subtop gymnasten. De proefopzet en de beschikbare proefpersonen, leiden tot een

verzameling van sprongen met een duidelijk niveauverschil tussen top en subtop gymnasten.

De bestudeerde subtop gymnasten in dit onderzoek hebben een beduidend lager niveau dan de

topgymnast, wat tot uiting komt in hun onvolmaakte bewegingsuitvoeringen. De subtop

vertonen tijdens beide sprongtypes langere contacttijden, kleinere (te scherpe) raakhoeken bij

contact met het sprongtoestel, uitgesproken elleboogflexie tijdens het kaatsen (blokfase) in

handensteun op de plint, kleine schouderhoeken, te uitgesproken hyperextensie en dergelijke

meer. Om op een objectieve manier het verschil in reactiviteit bij Yurchenko en handenstand

overslag te bespreken, werd de focus dus gelegd op de goede sprongen van de topper en

minder op de sprongen van de geteste subtop gymnasten.

In eerste instantie wordt de bewegingsbeschrijving vergeleken aan de hand van stickfiguren

(alle stickfiguren zijn terug te vinden in bijlage 5) en gelinkt aan kinetica en kinematica.

Hiermee samengaand wordt er beroep gedaan op de correlaties van verschillende

sprongvariabelen met radiale stijfheid en prestatie. Aan de hand van het radiale concept is in

voorgaand thesisonderzoek (2009 en 2010) aan de vakgroep Bewegings- en

sportwetenschappen van de UGent bewezen dat gymnastische sprongen van een hoog niveau

gekenmerkt worden door een hogere (meer optimale) radiale stijfheid dan minder goede

sprongen (Breine en Ducheyne (2009), Wijns en Wittevrongel (2010)).

Page 85: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

74

1.1 Verschil in reactiviteit bij Yurchenko en handenstand overslag

Fig. 32: Stickfiguren handenstand overslag en Yurchenko bij top. In de figuur komt de gymnast van rechts

aangesprongen en zijn stickfiguren weergegeven respectievelijk op het moment van touchdown, het moment van

maximale radiale compressie en op het moment van take-off. De reactiekrachtvector staat aangegeven voor het

moment van maximale radiale compressie (MRC). De groene lijn toont de baan van het lichaamszwaartepunt en

de oranje pijlen geven de snelheidsvector weer van het LZP bij TD en bij TO.

Page 86: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

75

Uit figuur 32 (tabel 15 resultaten) is het verschil in grootte van de reactiekracht (rode pijl bij

de stickfiguren) tussen Yurchenko en handenstand overslag een eerste opvallend gegeven. Dit

betekent dat zowel de horizontale als de verticale krachtwerking groter zijn bij handenstand

overslag, welke cruciaal zijn voor het blokkeren van de beweging. Dit blokkeren houdt in dat

de gymnast weerstand biedt tegen de krachtwerking. Deze grote krachten moeten ook worden

opgevangen door het lichaam, wat leidt tot compressie. De gemiddelde radiale compressie

echter is zowel voor handenstand overslag (0,4 m) als voor Yurchenko (0,4 m) gelijk. Maar

aangezien deze bij overslag gepaard gaan met grotere krachten, kunnen we concluderen dat de

handenstand overslag sprongen gekenmerkt worden door een grotere maximale radiale

stijfheid. De maximale radiale stijfheid is voor handenstand overslag 33 kN/m en voor

Yurchenko 18 kN/m. Deze bevindingen worden gestaafd door de significante correlaties

tussen radiale compressie (r= -0,908; p<0,001), Fver (r= 0,622; p=0,009), Fhor, (r= -0,56;

p=0,017) en radiale stijfheid voor overslag. Voor Yurchenko werden deze significante

correlaties tussen radiale compressie (r= -0,655; p=0,014), Fhor (r= 0,909; p<0,001) en

radiale stijfheid gevonden (zie tabel 24). Deze correlaties tonen aan dat, hoe minder radiale

compressie de gymnast vertoont tijdens het blokken, hoe reactiever de sprong zal zijn.

Als het lichaam van de gymnast zich reactiever gedraagt, uit dit zich ook in grotere lineaire

impulsen. De lineaire impuls wordt opgesplitst in een horizontale en een verticale impuls. De

horizontale en verticale impulsen bepalen hoeveel horizontale snelheid omgezet wordt in

verticale snelheid. Deze snelheidsveranderingen zijn visueel afgebeeld op de stickfiguren (fig.

32) en in grafiekvorm (fig. 22, p. 45). Bij Yurchenko zien we weinig richtingsverandering in

de snelheidsvector, terwijl bij de handenstand overslag de snelheidsvector bij TO sterker

opwaarts gericht is dan bij TD. Deze efficiënte snelheidsomzetting, van horizontale naar

verticale snelheid, is duidelijk te zien op de snelheidscurves voor handenstand overslag (fig.

22, p. 45). Deze omzetting van snelheid is niet terug te vinden bij Yurchenko, de intentie zal

eerder zijn om het verticale snelheidsverlies te beperken. Dit sluit dan weer aan bij de kleinere

horizontale impuls van Yurchenko. Deze bevindingen worden opnieuw ondersteund door de

gevonden correlaties. Er is een significante correlatie tussen de verandering in horizontale

snelheid (ΔVhor) en radiale stijfheid zowel voor overslag (r= -0,503; p=0,033) als voor

Yurchenko (r= 0,755; p=0,004). Dit wijst erop dat hoe stijver de gymnast zich gedraagt bij

handenstand overslag, hoe kleiner de waarden voor verandering in horizontale snelheid.

Aangezien deze waarden negatief zijn, zal er dus een grotere verandering (reductie) in

Page 87: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

76

horizontale snelheid plaatsvinden. Bij Yurchenko is het omgekeerde fenomeen van

toepassing. Hoe stijver de gymnast zich gedraagt, hoe kleiner de verandering in horizontale

snelheid. Ook de verticale impuls geeft een indicatie van de kaatskracht. Deze is wederom

groter voor overslag dan Yurchenko (tabel 17).

De hierboven geformuleerde sprongvariabelen zijn bepalend voor een goede blokfase. Deze

blokfase wordt mede bepaald door de raakhoek en de kaatshouding bij het raken van het

sprongtoestel en tijdens het kaatsen. Ten eerste wordt duidelijk op de stickfiguren (zie fig. 32)

dat de raakhoek voor handenstand overslag scherper is dan bij Yurchenko. In de literatuur

worden optimale raakhoeken gerapporteerd van 45° (Uzunov, 2004) bij Yurchenko en 40°

(Takei, 1990) bij handenstand overslag. De raakhoeken in deze studie komen hier echter niet

geheel mee overeen (gemiddeld 56° voor Yurchenko en 46° voor handenstand). Een

mogelijke verklaring hiervoor is de hoogte van de sprongopstelling (1m10), die iets lager is

dan de officiële hoogte (1m25). Desondanks kan de vergelijking binnen hetzelfde subject

gemaakt worden. De raakhoek is groter bij Yurchenko, hierdoor wordt de snelheid van de

inkomende gymnast minder abrupt afgeremd. Dit kan teruggekoppeld worden aan de

stickfiguren (fig. 32), waar het LZP continu stijgt. Een tweede aspect uit zich in de

kaatshouding. Aangezien Yurchenko uit een rondat wordt geturnd, zal de gymnast in een

achterwaartse hyperextensie het sprongtoestel raken. Dit brengt met zich mee dat anatomisch

gezien dit een minder optimale kaatshouding is. Bij overslag daarentegen komt de gymnast in

schelphouding toe, waardoor de gymnast meer weerstand kan bieden tegen compressie. Door

deze complexe raakcondities bij Yurchenko, wordt het kaatsen langer uitgesteld, wat langere

contacttijden met zich meebrengt. Dit is mede het gevolg van de courbette-beweging (hol naar

bol), die ook nog moet uitgevoerd worden tijdens contactfase. Kortere contacttijden zijn

bijgevolg een indicatie van een grotere reactiviteit bij de gymnast. Dit wordt bekrachtigd

door de correlaties van contacttijd met radiale stijfheid (Handenstand: r= -0.691; p=0,003 en

Yurchenko: r= -0.904; p<0,001).

Naast verticale en horizontale snelheid wordt er ook angulair momentum opgebouwd tijdens

de afstoot op de springplank. Het angulair momentum is groter bij touchdown op de

springplank voor Yurchenko aangezien deze wordt vooraf gegaan door een rondat, waarin al

veel rotatie opgebouwd is. De topgymnast heeft tijdens de blokfase bij Yurchenko een grotere

afname van angulair momentum (waarden geven -17,29 Nms) dan bij de handenstand

Page 88: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

77

overslag (-11,42 Nms). Dit kan verklaard worden door het feit dat in de voorliggende

testsituatie er in de tweede vluchtfase geen salto‟s en/of schroeven geturnd worden. Daardoor

kan het angulair momentum van in de eerste vluchtfase, dat groter is bij Yurchenko (75,06

Nms) dan bij handenstand overslag (65,02 Nms) sterker worden afgeremd bij Yurchenko. In

deze studie is het opbouwen van angulair momentum voor de eerste vluchtfase en het

blokkeren ervan tijdens de blokfase tot een kleiner angulair momentum in de tweede

vluchtfase, niet sterk bepalend voor de reactiviteit. Dit kan verklaard worden door het feit dat

(zeker voor de topgymnast) de vereiste tweede vluchtfase niet uitdagend genoeg was naar de

opbouw van angulair momentum toe. Er moesten echter geen schroeven of salto‟s geturnd

worden in de navlucht.

Handenstand overslag is een sprong waarbij een goede uitvoering gekenmerkt wordt door een

grotere reactiviteit dan een Yurchenko sprong. Dit omdat bij handenstand overslag, in

vergelijking met de Yurchenko sprong, de gymnast tijdens een kortere contacttijd met grotere

krachtwerking en krachtimpulsen afstoot. Een reactieve sprong wordt dus gekenmerkt door

korte contacttijden, grotere krachtwerking, krachtigere lineaire impuls, efficiëntere

snelheidsomzetting en minder compressie. Deze kenmerken zijn sterker aanwezig bij

handenstand overslag dan bij Yurchenko.

1.2 Verschil in reactiviteit bij top en subtop

1.2.1 Handenstand overslag

Aan de hand van stickfiguren (fig. 32 en 33) worden de globale verschillen tussen top en

subtop duidelijk. Ten eerste is er een opmerkelijk verschil in reactiekracht (fig. 22, p. 45). De

top heeft grotere reactiekrachten omdat deze gymnast groter en zwaarder is dan de andere

gymnasten. Maar zelfs als met dit verschil rekening wordt gehouden, heeft de topgymnast nog

steeds grotere reactiekrachten (fig. 23, p. 47). Hierdoor zal ook de lineaire impuls voor subtop

veel kleiner zijn dan voor top. Bijgevolg wordt de horizontale snelheid praktisch niet omgezet

naar verticale snelheid. Op de stickfiguren is te zien bij verticale snelheid TO dat deze veel

minder opwaarts gericht is dan bij de topgymnast. De topgymnast slaagt er dus beter in om

een hogere tweede vluchtfase te creëren.

Page 89: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

78

Het verschil in bovenstaande variabelen wordt bepaald door de raakcondities. De top gymnast

heeft optimalere raakcondities: een grotere snelheid en een groter angulair momentum. Door

de grotere snelheid en het groter lichaamsgewicht is het dus logisch dat er grotere

reactiekrachten zijn. De topgymnast kan deze grote reactiekrachten goed weerstaan door stijf

te kaatsen in een constante schelphouding (het behouden van „total body stiffness‟ met weinig

verandering in gewrichtshoeken). Ook bezit de gymnast genoeg angulair momentum om vlot

rond te komen. Dus duidelijke omzetting van horizontale naar verticale snelheid (door grote

krachtimpulsen). Terwijl de subtopgymnasten door minder optimale raakcondities, kleinere

snelheden en een kleiner angulair momentum bezitten. Hierdoor moet de gymnast tijdens de

contactfase meer correcties uitvoeren om uiteindelijk toch rond te komen (veel vervorming

onder invloed van reactiekrachten zoals elleboogflexie en uitgesproken hyperextensie). Dit

resulteert in kleinere reactiekrachten, meer compressie, langere contacttijden en dus minder

reactiviteit.

Bijgevolg is de radiale maximale stijfheid voor de subtop (4,72 kN/m) veel lager dan voor top

(32,65 kN/m). Heel deze kettingreactie leidt tot langere contacttijden voor subtop dan voor

top. Hierdoor kan er besloten worden dat de overslag van de top reactiever wordt uitgevoerd

dan de subtop.

Page 90: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

79

Figuur 33: Stickfiguren handenstand overslag en Yurchenko voor subtop. In de figuur komt de gymnast van rechts aangesprongen en zijn stickfiguren weergegeven

respectievelijk op het moment van touchdown, het moment van maximale radiale compressie en op het moment van take-off. De reactiekrachtvector staat aangegeven voor het

moment van maximale radiale compressie (MRC). De groene lijn toont de baan van het lichaamszwaartepunt en de oranje pijlen geven de snelheidsvector weer van het LZP

bij TD en bij TO.

Page 91: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

80

1.2.2 Yurchenko

Voor Yurchenko is er bij de subtop meer diversiteit aanwezig tussen de verschillende

sprongen. Zo zal één subtop gymnast (subtop 2) een duidelijk hoger niveau vertonen dan de

andere subtoppers, waardoor deze apart in de vergelijking wordt opgenomen. Om het verschil

in techniek weer te geven voor Yurchenko zal van de 3 subtoppers de stickfiguren worden

weer gegeven. Door dit tussenniveau zal de evolutie van subtop naar top duidelijker worden.

Ook bij Yurchenko valt op dat de resulterende kracht van top groter is dan bij subtop. Deze is

afhankelijk van het lichaamsgewicht, maar zelfs als rekening wordt gehouden met het verschil

in lichaamsgewicht heeft de top nog steeds grotere reactiekrachten. Toch is er zeker een

verschil in horizontale en verticale reactiekracht. De lineaire impulsen duiden aan hoe de

horizontale snelheid afgeremd wordt en omgezet wordt in verticale snelheid. De top zal een

grotere lineaire impuls hebben, waardoor de horizontale beweging beter wordt afgeremd en

omgezet in verticale beweging (i.f.v. hoge tweede vluchtfase). Toch wordt bij Yurchenko

tijdens het blokken een snelheidsverlies gerapporteerd voor top (-0,13m/s) en subtop (-

0,40m/s). Op de stickfiguren is te zien dat het verlies van snelheid voor top zeer miniem is in

vergelijking met subtop, waar er toch veel snelheidsverlies aanwezig is.

Tijdens de rondat en afstoot wordt bij top meer angulair momentum ontwikkeld, waardoor het

angulair momentum bij TD groter is. Hierdoor wordt er ook meer angulair momentum

afgeremd, met gevolg dat de angulair impuls groter zal zijn bij de top. Dit is het grootste

verschil tussen de topper en de goede subtopper. De top zal geen problemen ondervinden om

op deze proefopstelling de beweging te vervolledigen. De subtop zal echter andere manieren

moeten vinden om toch de beweging uit te voeren en zo te compenseren voor het kleinere

angulaire momentum. Eerst en vooral zal er compressie optreden ter hoogte van de ellebogen

(vooral wanneer er te laag wordt ingekomen). Daarnaast voeren de subtoppers een krachtigere

en snelle flexie in heuphoek uit. Uit onderzoek van Unuzov (2004) is gebleken dat een

stijging van de verticale snelheid tijdens contact afhankelijk is van het angulair momentum

dat samen met het horizontale lineair momentum omgezet wordt in verticaal stijgend lineair

momentum. Hoe groter de rotatiesnelheid, hoe krachtiger een gymnast de plint zal raken, dus

hoe beter de gymnast zal blokkeren. Dit is een belangrijk verschil tussen top en subtop

gymnasten.

Page 92: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

81

Als gevolg hiervan zal de radiale stijfheid voor top groter zijn dan voor subtop. Uit correlaties

werd duidelijk dat hoe korter de contacttijd, hoe reactiever een sprong zal zijn (r= -0,904;

p<0,001). De maximale radiale stijfheid bepaalt de reactiviteit van een sprong. Dit is ook

belangrijk naar prestatie toe. De maximale radiale stijfheid correleert significant met prestatie

(r = 0,913, p< 0,001). Dit betekent dat hoe hoger de maximale radiale stijfheid, hoe hoger de

score zal zijn.

Een reactieve Yurchenko wordt dus gekenmerkt door een hogere TD snelheid en groter

angulair momentum. Tijdens blokfase zal de gymnast weinig radiale compressie en een

grotere krachtwerking vertonen. Dit gaat samen met een duidelijke courbette-beweging

waarbij het lichaam overgaat van een hyperextensie bij TD tot schelphouding bij TO. Dit alles

gaat gepaard met kortere contacttijden.

2 Trainingssituatie

De bovenstaande besproken variabelen zijn zeer belangrijk naar training toe. De radiale

stijfheid is een zeer goede (maar ook heel complexe) methode om de reactiviteit (en dus ook

de prestatie) te bepalen. Uit dit onderzoek is gebleken dat contacttijd (een parameter die

eenvoudig en snel te meten is) zowel een eerste indicatie is van prestatie als van reactiviteit.

Het online registreren van contacttijden (vb. via: contactmatten of optische sensoren), zou de

trainers dus een directe objectieve maat kunnen geven voor zowel prestatie als reactiviteit.

Daarnaast zal ook het beoordelen van de raakhoek een methode zijn om de reactiviteit te

bepalen en te verbeteren. Hoe kleiner de raakhoek (en dus hoe sneller de plint wordt geraakt),

hoe beter de beweging kan geblokkeerd worden Wat leidt tot een hogere reactiviteit.

De compressie, een zichtbare factor, bepaalt ook de reactiviteit. Meer compressie leidt tot

minder reactiviteit. Tijdens training moet gewerkt worden om de compressie in elleboog en

rug (hyperextensie) zo klein mogelijk te houden. Hierdoor zal de reactiviteit stijgen.

Een goede raakhoek, weinig compressie en korte contacttijden tijdens het blokken zijn enkel

mogelijk met optimale inkomparameters: groot lineair en angulair momentum. Waardoor ook

Page 93: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

82

aandacht moet besteed worden aan een snelle aanloop en krachtige afstoot op de springplank.

Deze werden in dit onderzoek wel niet onderzocht, maar in de literatuur werd reeds

aangetoond dat de opbouw van momentum tijdens de aanloop een belangrijke factor is voor

een goede prestatie (Unuzov 2010, Takei 1990).

Daarnaast zal de kracht en de explosiviteit van de gymnast een bepalende factor zijn voor een

goede kaatsbeweging. Het versterken van de bovenste extremiteiten en in het bijzonder de

schoudergordel, zouden de gymnast in staat stellen om een grotere kracht te leveren in een

kortere contacttijd. Een sterkere gymnast kan dus bijgevolg een grotere impuls genereren op

het sprongtoestel.

3 Beperkingen van het onderzoek en suggesties voor verder onderzoek

Het onderzoek toont een aantal belangrijke zaken aan over reactiviteit van verschillende

sprongtypes, toch is het noodzakelijk om mee te nemen dat het hier gaat om een testsituatie

waarbij slechts vier gymnasten getest werden. Belangrijk hierbij is dat er een variabiliteit

aanwezig is tussen de verschillende gymnasten. Zo werden de verschillende sprongen van een

topsportvoorbeeld vergeleken met drie subtopgymnasten, die onderling ook van elkaar

verschilden. Ook werden alle uitgevoerde sprongen beoordeeld door een erkende jury. Hieruit

kan er worden besloten dat het om betrouwbare resultaten gaat.

Daarnaast zijn er ook enkele beperkingen van de testopstelling. Eerst en vooral ging het om

een opstelling die niet vergelijkbaar is met een wedstrijdopstelling. De sprongen werden

uitgevoerd op een plint in plaats van een pegases. Dit omwille van het feit dat er nog geen

beschikbaar materiaal bestaat waarbij men met gebruik van een pegases, de reactiekrachten

kan opmeten. Met andere woorden, een ingebouwd krachtplatform voor het officiële

sprongtoestel, de pegases, is nog niet beschikbaar voor onderzoek. Er werd geopteerd voor

een opstelling met een mattenberg. Dit om op de eerste plaats een opstelling te voorzien

waarop de 2 sprongtypes op een veilige manier geturnd kunnen worden door zowel jongere

beginnende gymnasten als een ervaren topgymnaste. Daarnaast was ook voor iedere gymnast

de sprongopstelling dezelfde en lager opgesteld dan de officiële hoogte (opnieuw wegens

eerder vermeldde redenen). Hierdoor zal de lengte van de gymnast een invloed hebben op de

sprong. Toch laat de complexe methodiek en vereenvoudigde sprongopstelling toe het

verschil in prestatie en reactiviteit tussen Yurchenko en handenstand overslag bij top en

Page 94: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

83

subtop gymnasten te beoordelen. Zodat ondanks de eerder vermeldde beperkingen dit

onderzoek toch waardevolle resultaten opleverde.

Het is belangrijk dat er rond reactiviteit en stijfheid verder onderzoek wordt uitgevoerd,

omdat deze reactiviteit als een belangrijke prestatiebepalende factor wordt gezien in de

discipline sprong. Op basis van het bestuderen van de literatuur en het voeren van het

voorliggende onderzoek kunnen we enkele suggesties voor verder onderzoek formuleren.

Eerst en vooral moet er een grotere proefgroep worden getest. Daarnaast is er de noodzaak om

zowel mannen als vrouwen te testen om zo een vergelijking te maken tussen beide geslachten.

Ten derde zou het gebruik van een geïnstrumenteerde pegases aan te raden zijn, om zo een

echt beeld te krijgen over de reactiviteit. Een laatste suggestie is om verschillende

sprongtypes aan bod te laten komen en dezelfde types sprong, maar met verschillende

moeilijkheidsgraad (vooral in tweede vluchtfase). Hierdoor zal er een beter beeld gecreëerd

kunnen worden van reactiviteit in verschillende types sprongen en de invloed van bepaalde

variabelen op prestatie.

Page 95: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

Discussie

84

4 Conclusies

Eerst en vooral kunnen we concluderen dat de gebruikte complexe methodiek en het radiale

concept in staat zijn om, zelfs bij een beperkte testgroep, verschillen in reactiviteit en prestatie

te beoordelen bij subtop en top gymnasten en bij handenstand overslag en Yurchenko

sprongtypes. Zo zal de reactiviteit van de handenstand overslag groter zijn dan de reactiviteit

van de Yurchenko. Ook zal de topper beide sprongen reactiever uitvoeren als de subtopper.

Reactiviteit wordt beïnvloed door een aantal variabelen. Goede sprongen met dus een

optimale hoge reactiviteit worden gekenmerkt door kortere contacttijden, grotere

krachtwerking, weinig radiale compressie en een betere omzetting van horizontale naar

verticale snelheid.

Wanneer de overslag met de Yurchenko wordt vergeleken, is er duidelijk te zien dat de

handenstand overslag veel reactiever wordt geturnd dan de Yurchenko. een grotere

krachtwerking en goede inkomparameters (groot lineair en angulair momentum) leiden tot

kortere contacttijden. Dit heeft een belangrijke invloed op de blokfase en de reactiviteit. Bij

een korter contact met grotere verticale en horizontale krachtimpulsen worden de horizontale

en verticale kracht sneller geblokkeerd waardoor de horizontale snelheid meer zal worden

omgezet naar verticale snelheid. Dit resulteert in een grotere horizontale en verticale impuls.

De raakhoek zorgt ervoor in welke mate er zal geblokt worden en of de gymnast meer

compressie zal vertonen. Overslag en Yurchenko vertonen bij de top evenveel compressie,

maar voor overslag gaat dit gepaard met grotere krachten. Dit wijst erop dat het lichaam zich

reactiever gedraagt. Dit komt ook tot uiting wanneer de maximale radiale stijfheid wordt

berekend. Dit levert een bewijs dat handenstand overslag reactiever is dan Yurchenko bij de

top. Bij de subtop zijn de verschillen veel kleiner doordat de gymnasten beiden sprongen nog

niet voldoende beheersen en deze dus weinig reactief uitvoeren.

De top zal zowel de handenstand overslag als de Yurchenko reactiever uitvoeren dan de

subtop. Wederom is dit afhankelijk van bovenstaande variabelen en komen dezelfde

verschillen terug aan bod. Vooral de radiale stijfheid is voor de top groter dan de subtop. Deze

is afhankelijk van de compressie. De subtop zal meer doorbuigen in de ellebogen en rug

(compressie t.g.v. krachtwerking) om zo het traagheidsmoment te verkleinen en de beweging

toch te vervolledigen. Deze compressie resulteert in kleinere krachtwerking en kortere

contacttijden.

Page 96: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

85

Bibliografie

Alexander, R. M. (1990). optium take-off techniques for high and long jumps. Phil. Trans. R.

Soc. Lond. B , 329, 3-10.

Arampatzis, A., Bruggeman, G. (1999). The effect of speed on leg stiffness and joint kinetics

in human running. Journal of Biomechanics , 32, 1349-1353.

Arampatzis, A., Schade, F. (2001). Influence of leg stiffness and its effect on myodynamic

jumping performance. Journal Electomyography Kinesiology , 11, 355-364.

Aykroyd, P. (1980). Skills and tactics of gymnastics. London: Marshall Cavendish.

Blickhan, R. (1989). The spring-mass model for running and hopping. Journal of

Biomechanics , 22, 1217-1227.

Blum, Y., Lipfert, S.W., Seyfarth, A. (2009). effective leg stiffness in running. Journal of

Biomechanics, 42, 2400-2405.

Breine, B., Ducheynne, F. (2009). Experimentele studie naar de biomechanische reactiviteit

van de bovenste ledematen bij handenstand overslag. Masterproef Universiteit Gent .

Brughelli, M., Cronin, J. (2008). A review of research on the mechanical stiffness in running

and jumping: methodology and implications. Scand J Medicine and science in sports ,18,

417-426.

Brughelli, M., Cronin, J. (2008). Influence of running velocity on vertical, leg and joint

stiffness: Modelling and recommendations for future research. Sports Med, 38 (8) , 647-667.

Butler, JR., Harisson, P., Crowell, I., Davis, I. (2003). Lower extremity stiffness: implications

for. Clinical Biomechanics , 17, 511-517.

Cavagna, G., Henglud, N., Willems, P. (2005). Effect of an increase in gravity on the power

output and the rebound of the body in human running. Journal experimental physiology , 208,

2333-2346.

Cavagna, G., Franzetti, P., Henglund, N., Willems, P. (1988). The determinants of the step

frequency in running, trotting and hopping in man and other vertebrates. Journal Physiology ,

399, 81-92.

Cavagna, G., Dusman, B., Margaria, RB. (1968). Positive work done by a previously

stretched muscle. Journal of applied Physiology , 24 (1), 21-32.

Chelly, MS., Dennis, C. (2001). Leg power and hopping stiffness: relationship with sprint

running performance. Medicine and science ins sports and excercise , 33 (2), 326-333.

Cuk, I. (2004). Vault: Methods, Ideas, Curiosities, History (Vol. Chapter 2A). STD sangvicki:

Ljubjana, Slovenia.

Page 97: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

86

Dainis, A. (1981). A model for gymnastics vaulting. Medicine and science in sports and

exercise , 13 (1), 34-43.

Dalleau, C., Belli, A., Viale, F.,Lacour J., Bourdin, J.A. (2004). A simple method for field

measurements of leg stiffness in hopping. Int J sports Med , 25, 170-176.

Dapena, J., Chung, S. (1988). vertical and radial motions of the body during the take-off

phase of high jumping. Medicine and Science in sports and exercise, 20, 290-302.

Davidson, P., Brendan, M., Chalmers, D., Wilson, B. (2005). Impact modeling of gymnastic

backhandsprings and dive-rolls in children. Journal of applied biomechanics , 21, 115-128.

De Clercq, D. (2008-2009). Cursus Biomechanica.

Dempster, WT., Gaughran, GRL. (1964). Properties of body segments based on size and

weight. Am. J. anat. , 120, 33-54.

Elliot, B., Mitchell, J. (1991). A biomechanical comparison of Yurchenko vault and two

associated teaching drills. international journal of sport biomechanics , 7, 91-107.

Farley, CT., Glonzalez, O. (1996). Leg stiffness and stride frequence in human running.

Journal of biomechanics , 29, 181-186.

Farley, CT., Glasheen, J., McMahon, T. (1993). Running springs: speed and animal size.

Journal experimental biology , 185, 71-86.

Farley, CT., Houdijk, H., Strien, CV., Louie M. (1998). Mechanicsm of leg stiffness

adjustment for hopping on surfaces of different stiffnesses. Journal of Applied Physiology ,

85, 1044-1055.

Gareth, I., Mullineaux, D. (2004). Hip and shoulder coordination during the handspring front

somersault on the vaulting "horse" and "table". ISBS, (pp. 129-132). Ottawa, Canada.

Gearoge, G. (1980). Biomechanics of women's gymnastics. Englewood Cliffs, NJ: Prentice

Hall.

Gunther, M, Blickhan, R. (2002). Joint stiffness of the ankle and the knee in running. Journal

of biomechanics , 35, 1459-1474.

Hanavan, E. (1964). A mathematical model for the human body. Technical report, Wright-

patterson .

Hay, J. (1993). Citius, altius, longius (faster, higher, longer): The biomechanics of jumping

for distance. Journal of Biomechanics , 26, 7-22.

Kwon, Y-H., Fortney, V., Shin, I-S. (1990). 3-D analysis of Yurchenko vaults performed by

female gymnasts during the 1988 Seoul olympic games. International journal of sport

biomechanics , 157-176.

Page 98: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

87

Koh, M., Leslie, J., Elliot, B., Lloyd, D. (2003). A predicted optimal performance of the

yurchenko layout vault in women's artistic gymnastics. Journal of applied biomechanics ,19,

187-204.

Koh, M., Leslie, J., Elliot, B., Lloyd, D. (2001). prediction of an optimum technique for the

women's Yurchenko layout vailt. Biomechanics Symposia , (pp. 319-322). San Francisco.

Koh, M., Leslie, J., Elliot, B., Lloyd, D. (2007). Strategies in preflight for an optimal

Yurchenko layout vault. Journal of Biomechanics , 40, 1256–1261.

Komi, PV., Gollhofer, A. (1997). Stretch reflexes can have an important role in force

enhancement during SSC exercise. Journal of applied biomechanics , 13 (4), 451-460.

Krug, J., Knoll, K., Leipzig, U., Köthe, T.G., Zocher, HD. (1998). Running approach velocity

and energy transformation in diffucult vaults in gymnastics. ISBS.

Kuitunen, S, Komi, P., Kyrolainen, H.(2002). Knee and ankle joint stiffness in spring running.

Med Sci Sports Excerc , 34, 166-173.

Li, E., Yiyang, S., Gang, J. (2000). Biomechanical study of push-off technique for handspring

and front salto vault. 18 International Symposium on Biomechanics in Sports .

Mcleod, K. (2008). Retrieved oktober 2010, from New York Times:

http://www.nytimes.com/imagepages/2008/08/03/magazine/803EVENTS-

gym_CA0.ready.html

McMahon, T., Cheng, G. (1990). The mechanics of running: how does stiffness couple with

speed? Journal of Biomechanics , 23, 65-78.

McMahon, TA., Valiant, G., Frederik, EC.(1987). Groucho running. Journal of applied

Physiology , 62, 2326-2337.

Morin, J., Dalleau, G., Kyrolainen, H., Jeannin, T., Belli, A. (2005). A simple method for

measuring stiffness during running. Jounal of Applied Biomechanics , 21, 167-180.

Morin, JB., Jeannin, T., Chevallier, B., Belli, A. (2006). spring-mass model characterisctics

during sprint running: correlation with performance. International journal of sports med , 27,

158-165.

Naundorf, F., Brehmer, S., Knoll, K., Bronst, A., Wagner, R. (2008). Development of velocity

for vault runs in artistic gymnastics for last decade. ISBS.

Nelson, RC., Gross, T., Street, M. (1985). Vaults performed by female olympic gymnasts: a

biomechanical profile. International journal of sport biomechanics , 1, 111-121.

Penitente, G., Franco, M., Fantozzi, S., Perretta, N. (2007). Kinematics of the springboard

phase in Yurchenko-style vaults. XXV ISBS Symposium. Ouro Preto-Brasil.

Page 99: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

88

Prassas, S. (1999). Biomechanical research in gymnastics: what is done, what is needed.

Retrieved september 2010, from choachesinfo: http://coachesinfo.com

Prassas, S. (n.d.). Vaulting mechanics. Retrieved oktober 2010, from choachesinfo:

http://www.coachesinfo.com/index.php?option=com_content&view=article&id=180:gymnast

ics-valutingmechanics&catid=160:aparatuswomenssgymnastics&Itemid=281

Prassas, S., Kwon, Y.-H., Sands, W. (2006). Biomechanical research in Artistic Gymnastics.

sport biomechanics , 5 (2), 261-191.

Prassas, S. (n.d.). Vaulting Mechanics. Retrieved from http://coachesinfo.com.

Seyfarth, A., Blickhan, R., Van Leeuwen, JR. (2000). optimum take-off technique and muscle

design for long jump. The journal of experimental Biology, 203, 741-750.

Seyfarth, A., Friederich, A., Wank, V., Blickhan, R. (1999). Dynamics of the long jump.

Journal of biomechanics , 32, 1259-1267.

Stefanyshyn, D, Nigg, B. (1998). Dynamic angular stiffness of the ankle joint during running

and sprinting. Journal of Applied Biomechanics , 14, 292-299.

Takei, Y. (1998). Three-dimensional analysis of Handspring with full turn vault:

Deterministic model, coaches' beliefs, and judges scores. Journal of applied biomechanics ,

14, 190-210.

Takei, Y. (1990). Techniques used bij elite women gymnasts performing the handspring vault

at the 1987 Pan American Games. International journal of sport biomechanics , 6, 29-55.

Unuzov, V. (2007). Ideological approach to coaching the frond handspring vault. GymCoach ,

1, 18-24.

Unuzov,V. (2010). Qualitatieve description of the ideal Yurchenko layout vault technique.

Gym Coach, 4 , 1-6.

Wittevrongel, M., Wijns, J. (2010). Biomechanische analyse van gymnastische sprongen op

de pegases met nadruk op de reactiviteit in bovenste ledematen. Masterproef universiteit Gent

.

Yeadon, MR. (1993). The biomechanics of twisting somersaults. Journal of Sports Sciences ,

11 (3), 187-198.

Page 100: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

89

Bijlage 1: Afkortinglijst

Afkorting Uitleg

Crad Radiale compressie

CT Contacttijd

Drad Radiale afstand

Frad Radiale kracht

Ftan Tangentiële kracht

Fx Horizontale kracht

Fz Verticale kracht

Gem Gemiddelde

H of Hdst Handenstandoverslag

Ihor Horizontale impuls

Iver Vertical impuls

L Angulair momentum

LZP/COM Lichaamszwaartepunt

P Lineair momentum

QTM Qualisys Track Manager

SD Standaarddeviatie

t Tijd

TD Touchdown

TO Take-off

v.l.n.r Van links naar rechts

V3D Visual 3D

Vhor Horizontale snelheid

Vver Verticale snelheid

Yur Yurchenko

Page 101: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

90

Bijlage 2: Score jury

Tabel 32: Individuele scores gequoteerd voor handenstand overslag en Yurchenko door vier ervaren juryleden.

Jury 1 Jury 2 Jury 3 Jury 4

Gym 1

Hdst 1 10 9 10 10

Hdst 2 10 9 9 7

Hdst 3 10 9 9 7

Yur 1 10 9 10 9

Yur 2 10 9 9 9

Yur 3 10 10 10 10

Gym 2

Hdst 1 5 8 7 5

Hdst 2 6 5 6 4

Hdst 3 6 6 6 3

Hdst 4 5 6 6 3

Yur 2 9 7 8 8

Yur 1 9 7 8 8

Gym 3

Hdst 1 7 4 6 6

Hdst 2 6 5 6 6

Hdst 3 7 5 7 8

Hdst 4 7 5 6 7

Yur 1 4 5 5 4

Yur 2 5 5 6 5

Yur 3 4 5 5 5

Gym 4

Hdst 1 7 6 5 7

Hdst 2 6 6 6 8

Hdst 3 4 6 5 7

Yur 1 8 6 7 8

Yur 2 7 6 6 7

Yur 3 9 7 7 6

Page 102: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

91

Tabel 34 Gemiddelden waarden van de scores gequoteerd door de jury voor handenstand en Yurchenko per

gymnast.

Top Overslag Yurchenko

Score gym. 1 (ms) 9,08 ±0,58 9,58 ±0,38

Subtop

Score gym. 2 (ms) 5,44 ±0,55 8,00 ±0,00

Score gym. 3 (ms) 6,08 ±0,52 7,00 ±0,43

Score gym. 4 (ms) 6,13 ±0,48 4,83 ±0,38

Page 103: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

92

Bijlage 3: Spreidingsdiagrammen radiale stijfheid

a) Spreidingsdiagrammen van correlaties met maximale radiale stijfheid bij

handenstand

Handenstand

Contacttijd

Rad Stijfh Spearman correlation -,691** ,003

max Sig. (1-tailed) ,003

N 14

Handenstand

Vhor TD

Rad Stijfh Spearman Correlation ,594* ,013

max Sig. (1-tailed) , 013

N 14

Page 104: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

93

Handenstand

Vver TD

Rad Stijfh Spearman Correlation ,594* ,013

max Sig. (1-tailed) , 013

N 14

Handenstand

Vhor TO

Rad Stijfh Spearman Correlation , 169 ,013

max Sig. (1-tailed) , 282

N 14

Handenstand

Vver TO

Rad Stijfh Spearman Correlation , 376* ,013

max Sig. (1-tailed) , 093

N 14

Page 105: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

94

Handenstand

ΔVhor

Rad Stijfh Spearman Correlation -, 503* ,013

m x Sig. (1-tailed) , 033

N 14

Handenstand

ΔVver

Rad Stijfh Spearman Correlation ,248

max Sig. (1-tailed) ,196

N 14

Handenstand

Fx min (%LG)

Rad Stijfh Spearman Correlation -,569

max Sig. (1-tailed) , 017

N 14

Page 106: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

95

Handenstand

Fz max (%LG)

Rad Stijfh Spearman Correlation , 622

max Sig. (1-tailed) ,009

N 14

Handenstand

Crad max

Rad Stijfh Spearman Correlation -,908

max Sig. (1-tailed) ,000

N 14

Handenstand

Raakhoek TD

Rad Stijfh Spearman Correlation ,925

max Sig. (1-tailed) ,000

N 14

Page 107: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

96

Handenstand

Raakhoek TO

Rad Stijfh Spearman Correlation -,433

max Sig. (1-tailed) ,061

N 14

Handenstand

ΔRaakhoek

Rad Stijfh Pearson Correlation -,609

max Sig. (1-tailed) ,010

N 14

Score

Rad Stijfh Spearman Correlation ,365

max Sig. (1-tailed) , 099

N 14

Handenstand

Page 108: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

97

b) Spreidingsdiagrammen van correlaties met maximale radiale stijfheid bij

Yurchenko.

Yurchenko

Contacttijd

Rad Stijfh Spearman Correlation -,904** ,003

max Sig. (1-tailed) ,000

N 11

Yurchenko

Vhor TD

Rad Stijfh Spearman Correlation , 364 ,013

max Sig. (1-tailed) , 136

N 11

Page 109: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

98

Yurchenko

Vver TD

Rad Stijfh Spearman Correlation -, 418 ,013

max Sig. (1-tailed) , 100

N 11

Yurchenko

Vhor TO

Rad Stijfh Spearman Correlation , 169 ,013

max Sig. (1-tailed) , 282

N 11

Yurchenko

Vver TO

Rad Stijfh Spearman Correlation , 555* ,013

max Sig. (1-tailed) , 038

N 11

Page 110: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

99

Yurchenko

ΔVhor

Rad Stijfh Spearman Correlation , 755** ,013

max Sig. (1-tailed) , 004

N 11

Yurchenko

ΔVver

Rad Stijfh Spearman Correlation , 745**

max Sig. (1-tailed) , 004

N 11

Yurchenko

Fx min (%LG)

Rad Stijfh Spearman Correlation ,073

max Sig. (1-tailed) , 416

N 11

Page 111: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

100

Yurchenko

Fz max (%LG)

Rad Stijfh Spearman Correlation , 909**

max Sig. (1-tailed) , 000

N 11

Yurchenko

Crad max

Rad Stijfh Spearman Correlation -,655*

max Sig. (1-tailed) , 014

N 11

Yurchenko

Raakhoek TD

Rad Stijfh Spearman Correlation , 745**

max Sig. (1-tailed) , 004

N 11

Page 112: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

101

Yurchenko

Raakhoek TO

Rad Stijfh Spearman Correlation ,418

max Sig. (1-tailed) , 100

N 11

Yurchenko

ΔRaakhoek

Rad Stijfh Spearman Correlation -,527*

max Sig. (1-tailed) , 048

N 11

Yurchenko

Score

Rad Stijfh Spearman Correlation , 913**

max Sig. (1-tailed) , 000

N 11

Page 113: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

102

Bijlage 4: Spreidingsdiagrammen score

a) Spreidingsdiagrammen van correlaties met score bij handenstand

Handenstand

Contacttijd

Rad Stijfh Spearman Correlation -,904** ,003

max Sig. (1-tailed) ,000

N 11

Handenstand

Vhor TD

Rad Stijfh Spearman Correlation , 364 ,013

max Sig. (1-tailed) , 136

N 11

Page 114: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

103

Handenstand

Vver TD

Rad Stijfh Spearman Correlation -, 418 ,013

max Sig. (1-tailed) , 100

N 11

Handenstand

Vhor TO

Rad Stijfh Spearman Correlation , 169 ,013

max Sig. (1-tailed) , 282

N 11

Handenstand

Vver TO

Rad Stijfh Spearman Correlation , 555* ,013

max Sig. (1-tailed) , 038

N 11

Page 115: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

104

Handenstand

ΔVhor

Rad Stijfh Spearman Correlation , 755** ,013

max Sig. (1-tailed) , 004

N 11

Handenstand

ΔVver

Rad Stijfh Spearman Correlation , 745**

max Sig. (1-tailed) , 004

N 11

Handenstand

Fx min (%LG)

Rad Stijfh Spearman Correlation ,073

max Sig. (1-tailed) , 416

N 11

Page 116: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

105

Handenstand

Fz max (%LG)

Rad Stijfh Spearman Correlation , 909**

max Sig. (1-tailed) , 000

N 11

Handenstand

Crad max

Rad Stijfh Spearman Correlation -,655*

max Sig. (1-tailed) , 014

N 11

Handenstand

Raakhoek TD

Rad Stijfh Spearman Correlation , 745**

max Sig. (1-tailed) , 004

N 11

Page 117: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

106

Handenstand

Raakhoek TO

Rad Stijfh Spearman Correlation ,418

max Sig. (1-tailed) , 100

N 11

Handenstand

ΔRaakhoek

Rad Stijfh Spearman Correlation -,527*

max Sig. (1-tailed) , 048

N 11

Handenstand

Score

Rad Stijfh Spearman Correlation , 913**

max Sig. (1-tailed) , 000

N 11

Page 118: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

107

b) Spreidingsdiagrammen van correlaties met score bij Yurchenko

Yurchenko

Contacttijd

Score Spearman Correlation -,894** ,003

Sig. (1-tailed) , 000

N 11

Yurchenko

Vhor TD

Score Spearman Correlation , 498 ,013

Sig. (1-tailed) , 060

N 11

Page 119: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

108

Yurchenko

Vver TD

Score Spearman Correlation -, 301 ,013

Sig. (1-tailed) , 184

N 11

Yurchenko

Vhor TO

Score Spearman Correlation , 927** ,013

Sig. (1-tailed) , 000

N 11

Yurchenko

Vver TO

Score Spearman Correlation , 658* ,013

Sig. (1-tailed) , 014

N 11

Page 120: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

109

Yurchenko

ΔVhor

Score Spearman Correlation ,817** ,013

Sig. (1-tailed) , 001

N 11

Yurchenko

ΔVver

Score Spearman Correlation , 717**

Sig. (1-tailed) , 007

N 11

Yurchenko

Fx min (%LG)

Score Spearman Correlation ,105

Sig. (1-tailed) , 379

N 11

Page 121: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

110

Yurchenko

Fz max (%LG)

Score Spearman Correlation , 858**

Sig. (1-tailed) , 000

N 11

Yurchenko

Crad max

Score Spearman Correlation -,575*

Sig. (1-tailed) , 032

N 11

Yurchenko

Raakhoek TD

Score Spearman Correlation ,662*

Sig. (1-tailed) , 013

N 11

Page 122: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

111

Yurchenko

Raakhoek TO

Score Spearman Correlation ,470

Sig. (1-tailed) , 072

N 11

Yurchenko

ΔRaakhoek

Score Spearman Correlation -,411

Sig. (1-tailed) , 105

N 11

Yurchenko

Radiale stijfheid (max)

Score Spearman Correlation , 913**

Sig. (1-tailed) , 000

N 11

Page 123: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

112

Bijlage 5: Stickfiguren

TOP HSTD: 140 ms met MRC op 70 ms

Fr MRC = 2093 N

v TD = 3.7 m/s

v TO = 3.1 m/s

TOP YUR: 220 ms met MRC op 110 ms

Fr MRC = 1547 N

v TD = 3.7 m/s

v TO = 3.3 m/s

Page 124: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

113

SUBTOP 1 HSTD: 295 ms met MRC op 120 ms

Fr MRC = 393 N

v TD = 3.3 m/s

v TO = 2.1 m/s

SUBTOP 1 YUR: 240 ms met MRC op 90 ms

Fr MRC = 756 N

v TD = 2.8 m/s

v TO = 1.8 m/s

Page 125: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

114

SUBTOP 2HSTD: 285 ms met MRC op 150 ms

Fr MRC = 498 N

v TD = 2.9 m/s

v TO = 2.4 m/s

SUBTOP 2 YUR: met MRC op 140 ms

Fr MRC = 507 N

v TD = 1.8 m/s

v TO = 1 m/s

Page 126: Biomechanische analyse van de gymnastische reactiviteit ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/787/589/RUG01-001787589_2012_0001_… · Universiteit Gent, werd ons de opdracht gegeven

115

SUBTOP 3 HSTD: 305 ms met MRC op 130 ms

Fr MRC = 298 N

v TD = 2.9 m/s

v TO = 2.14 m/s

SUBTOP 3 YUR: 345 ms met MRC op 135 ms

Fr MRC = 318 N

v TD = 3.2 m/s

v TO = 1 m/s

Fig. 34: Stickfiguren handenstand overslag en Yurchenko bij top en subtop. In de figuur komt de gymnast van

rechts aangesprongen en zijn stickfiguren weergegeven respectievelijk op het moment van touchdown, het

moment van maximale radiale compressie en op het moment van take-off. De reactiekrachtvector staat

aangegeven voor het moment van maximale radiale compressie (MRC). De groene lijn toont de baan van het

lichaamszwaartepunt en de oranje pijlen geven de snelheidsvector weer van het LZP bij TD en bij TO.